3-1028/1

3-1028/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

24 MEI 2005


De hervorming van de Verenigde Naties


VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR MEVROUW ANNANE EN DE HEER GALAND


De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging heeft op 1 februari 2005 beslist een debat te wijden aan de « Hervorming van de Verenigde Naties ». Dit gebeurde naar aanleiding van het « Report of the Secretary General's High-level panel on Threats, Challenges and Change » van de Verenigde Naties van 2 december 2004, waarin een aantal aanbevelingen hieromtrent werden geformuleerd.

De commissie heeft een reeks hoorzittingen georganiseerd met de hierna genoemde experten :

I.1. Hoorzitting van 1 februari 2005

I.1.1. professor dr. Jan Wouters, Instituut voor Internationaal Recht, KULeuven

I.1.2. professor Olivier Corten, Centre de droit international, ULB

I.1.3. mevrouw Frankinet, ambassadeur, DG « Verenigde Naties », FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

I.2. Hoorzitting van 15 februari 2005.

I.2.1. de heer Jean-Pierre Cot, gewezen Frans minister belast met de samenwerking en de ontwikkeling, emeritus hoogleraar van de Université de Paris I

I.2.2. professor Marc Bossuyt, Universiteit Antwerpen, lid van de subcommissie van de Verenigde Naties voor de bevordering en de bescherming van de rechten van de mens, rechter in het Arbitragehof

I.3. Hoorzitting van 22 februari 2005

I.3.1. met de heer Gareth Evans, lid van het High-level Panel on Threats, Challenges and Change

I.4. Hoorzitting van 8 maart 2005

I.4.1. de heer Robert Badinter, senator, gewezen Frans minister van Justitie, gewezen voorzitter van het Grondwettelijk Hof, hoogleraar privaat recht

De verslagen van deze hoorzittingen zijn opgenomen in deel D van het verslag.

De commissie beëindigde haaar werkzaamheden over het thema van « De hervorming van de Verenigde Naties » op 24 mei met het opstellen van vaststellingen (deel B van het verslag) en aanbevelingen (deel C van het verslag).

Deel D bevat een korte samenvatting van de gedachtewisseling over het voorliggend verslag (deel A en B).

Op 19 mei hield de heer Boutros Boutros-Ghali op initiatief van mevrouw Lizin, voorzitter van de Senaat, een spreekbeurt over hetzelfde thema.

A. WAAROM MOETEN DE VERENIGDE NATIES WORDEN HERVORMD ?

Een aantal vragen moet worden gesteld : welke fundamentele opdrachten hebben de Verenigde Naties ? Wat is hun rol ? Wat is hun nut in de wereld van vandaag ? Wat is hun belangrijkste roeping en wat moet die in de toekomst zijn ? Met andere woorden hoe kan de Organisatie zich aanpassen aan de ontwikkelingen van het internationale systeem om « donner au XXIe siècle une ONU équipée, financée et structurée de façon à servir efficacement les peuples pour lesquels elle a été créée ? » (1) .

Om de Verenigde Naties efficiënt te hervormen, moet een analyse worden gemaakt van de doelstellingen en de middelen waarover de Organisatie beschikt (I), alsook van de internationale context (II).

I. DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN/MIDDELEN VAN DE VERENIGDE NATIES

In tegenstelling tot het Handvest van de Volkerenbond, staat het Handvest van de Verenigde Naties los van enig vredesverdrag. Het Handvest kon het historisch kader van zijn oprichting dus overstijgen. Door de jaren heen kon het Handvest zijn universele en permanente aard bewaren (2) . Het eerste doel van de Verenigde Naties is het behoud van de internationale vrede en veiligheid. Daartoe nemen de Staten doeltreffende gezamenlijke maatregelen ter voorkoming en opheffing van bedreigingen van de vrede en ter onderdrukking van daden van agressie of andere vormen van verbreking van de vrede. Voorts brengen ze met vreedzame middelen een regeling of beslechting van internationale geschillen tot stand. Het tweede doel van de Verenigde Naties is tussen de naties vriendschappelijke betrekkingen tot ontwikkeling te brengen. Het derde doel bestaat erin een internationale samenwerking tot stand te brengen bij het oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard, alsmede bij het bevorderen en stimuleren van eerbied voor de rechten van de mens en voor fundamentele vrijheden voor allen, zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst (artikel 1 van het Handvest).

A. Het gezamenlijke veiligheidsmechanisme

Tot het begin van de 20e eeuw werd er in het internationaal recht niet naar gestreefd om het gebruik van wapengeweld te beperken. Naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog aanvaardden de Staten in het Handvest van de Volkerenbond wel bepaalde beperkingen op hun recht om naar de wapens te grijpen, maar een algemeen verbod kwam er pas in het Handvest van de Verenigde Naties. Bij het streven naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de VN geldt als leidraad voor de lidstaten dat zij zich onthouden van bedreiging met of het gebruik van geweld in hun internationale betrekkingen (artikel 2, § 4, van het Handvest). Het Handvest verbiedt oorlogsvoering maar biedt de VN zelf de nodige middelen om op te treden wanneer een conflict uitbreekt of de vrede wordt bedreigd en laat het natuurlijk recht op zelfverdediging van een lidstaat die wordt aangevallen onaangetast.

Het gezamenlijke veiligheidsmechanisme waarin het Handvest voorziet, strekt ertoe doeltreffende gezamenlijke maatregelen te nemen met het oog op de wereldwijde vrede en veiligheid. Elke Staat heeft recht op de bescherming van zijn vrede en veiligheid en elke Staat is verplicht om de vrede en veiligheid van de andere lidstaten mee te beschermen. De VN biedt een kader voor een gezamenlijk optreden van de Staten, maar geeft een centrale rol aan de Veiligheidsraad. Op basis van het Handvest dragen de lidstaten de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de vrede op aan de Veiligheidsraad, een beperkt orgaan dat in hun naam handelt. Voor de goede werking van het gemeenschappelijk veiligheidssysteem — gebaseerd op de samenwerking tussen de permanente leden — is een voortdurend functioneren van de Veiligheidsraad vereist, alsook een diepgaand begrip van de wederzijdse belangen en essentiële streefdoelen van de Staten in hun onderlinge betrekkingen. De goede werking van het gemeenschappelijk veiligheidssysteem veronderstelt dat de methodes voortdurend worden verbeterd en dat wordt gestreefd naar een dynamisch optreden, aangepast aan de concrete situatie maar steeds in overeenstemming met de karakteristieke kenmerken van de organisatie (3) .

De talrijke verwijzingen naar hoofdstuk VII van het Handvest sinds de jaren 90 zijn daarvan het bewijs. Wanneer de Veiligheidsraad vaststelt dat er sprake is van een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid, van verbreking van de vrede of van daden van agressie kan hij een aantal maatregelen nemen, zoals wapenembargo's, de oprichting van internationale strafgerechten en zelfs een gewapend optreden. De Veiligheidsraad is opgetreden in het kader van internationale conflicten (Koeweit in 1991), van interne conflicten gekenmerkt door massale schendingen van de mensenrechten en humanitaire rampen (bijvoorbeeld in Joegoslavië en Somalië), en zelfs in het kader van terroristische daden (tegen Libië in 1992). Tot het gezamenlijke veiligheidsmechanisme behoren ook de zogenaamde vredeshandhavingsoperaties waartoe de Veiligheidsraad besluit met instemming van de Staat op het grondgebied waarvan ze worden uitgevoerd. Het meer dynamische optreden van de Veiligheidsraad na de Koude Oorlog heeft de kritiek op zijn passiviteit, op het gebrek aan politieke wil van zijn leden, en op zijn slecht gecoördineerde en ondoeltreffende operaties niet doen verstommen.

De gezamenlijke veiligheid veronderstelt dat het unilaterale gebruik van wapengeweld door een lidstaat verboden is, behalve ingeval van zelfverdediging. Krachtens artikel 51 van het Handvest kan een Staat in geval van een gewapende aanval zijn inherent recht tot individuele of collectieve zelfverdediging uitoefenen (4) . Het internationaal gerechtshof, het voornaamste gerechtelijk orgaan van de Verenigde Naties, heeft zich ook over deze kwestie uitgesproken en meent dat het recht op zelfverdediging « ne peut être exercé que si l'État intéressé a été victime d'une agression armée » (5) . Men kan artikel 51 dan ook niet zo interpreteren dat het een Staat de mogelijkheid zou bieden om eenzijdig geweld te gebruiken wanneer hij zich met agressie bedreigd voelt. In dat geval is geweld niet uitgesloten maar is dan een beslissing nodig van de Veiligheidsraad, die de dreiging moet inschatten. Het concept van « preventieve zelfverdediging » waardoor elke Staat die zich bedreigd acht het recht zou hebben om zichzelf te beschermen, zou als het ware de doos van Pandora openen en druist in tegen het ultieme doel van het Handvest, namelijk « de komende geslachten te behoeden voor de gesel van de oorlog » (6) .

De ontwapening, de wapenreductie en -beheersing staat zeer duidelijk in relatie tot de vredeshandhaving en het bestaan van een mechanisme voor collectieve veiligheid. Daarom voorziet artikel 26 van het Handvest in het optreden van de veiligheidsraad die de verantwoordelijkheid heeft om met de hulp van het generale staf-comité, plannen op te stellen die worden voorgelegd aan de leden van de Verenigde Naties om te komen tot een stelsel van wapenbeheersing. Die toekenning van bevoegdheden heeft nog nooit geleid tot concrete toepassingen maar de algemene vergadering heeft evenwel tal van terechte beginselen terzake vooropgesteld. In de verklaring over de versterking van de internationale veiligheid staat bijvoorbeeld dat veiligheid ondenkbaar is zonder een doeltreffend realistisch en efficiënt ontwapeningsbeleid en in het bijzonder zonder nucleaire ontwapening (7) . Vanuit dit oogpunt moet men ervan uitgaan dat de wapenwedloop een bedreiging voor de vrede kan zijn. Er moet ook gekeken worden naar het verband tussen ontwapening en ontwikkeling, de middelen die vrijkomen ten gevolge van de uitvoering van ontwapeningsmaatregelen zouden moeten worden besteed aan economische ontwikkeling. De standpunten van de algemene vergadering zijn jammer genoeg in zeer grote mate retorische standpunten gebleven. Staten kunnen weliswaar toetreden tot de ontwapeningsverdragen maar de vraag blijft in hoeverre zij bereid zijn terzake controle te aanvaarden. Het Internationaal Atoomagentschap (AIEA) speelt een belangrijke rol op het gebied van de nucleaire bewapening aangezien de inspecteurs ervan ermee belast zijn de controles op de splijtstoffen te organiseren teneinde ervoor te zorgen dat zij voor de juiste doeleinden worden gebruikt. Een andere belangrijke stap in verband met de chemische wapens, is de oprichting van een internationale organisatie (OIAC), die ermee belast is toe te zien op de uitvoering van het Verdrag inzake het verbod op chemische wapens dat in 1993 is getekend alsook op de toepassing van een inspectiemechanisme.

B. Het recht op ontwikkeling

Naast de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, is ook het oplossen van sociaal-economische of humanitaire problemen een doelstelling van de Verenigde Naties. Op basis van de sociale en economische samenwerking waarin het Handvest voorziet is mettertijd het begrip ontwikkeling tot stand gekomen. Dankzij de dekolonisatie kon sociaal-economische rechtvaardigheid geëist worden. Die eis kreeg gestalte in de idee van een nieuwe internationale economische orde waarin ook plaats was voor de financiële of commerciële aspecten. Op commercieel gebied speelde de UNCTAD vanaf 1964 een zeer belangrijke voortrekkersrol bij het uitroepen van een recht op ontwikkeling dat bekrachtigd werd door de goedkeuring van het Handvest van de economische rechten en plichten van Staten door de algemene vergadering in 1974. Hoewel het concept van de nieuwe economische orde nog nauwelijks de voorpagina's haalt ligt het toch aan de basis van de huidige doelstellingen van de internationale gemeenschap. Er zij aan herinnerd dat het vastleggen van een doelstelling betreffende het minimumbedrag van de inkomsten dat moet worden besteed aan ontwikkeling dateert van 1960 en dat toen dat minimumbedrag gelijk was aan 1 % van het nationaal inkomen van de ontwikkelde Staten. Het nagenoeg normatieve optreden van de Verenigde Naties in alle aspecten van het internationaal, economisch en sociaal leven heeft geleid tot een merkwaardige vooruitgang op vier gebieden : de bekrachtiging van het principe volgens hetwelk elk land soeverein en permanent kan beschikken over zijn natuurlijke rijkdommen en zijn economische activiteiten, de bevordering van de industrialisering in de landen van het Zuiden, het herdefiniëren van de regels voor de Noord-Zuidhandel, de steun voor de economische samenwerking tussen ontwikkelingslanden.

De algemene formulering van de bevoegdheid van de Organisatie brengt haar ertoe zich te interesseren voor alle aspecten van ontwikkeling — gezondheid, cultuur en onderwijs, enz. — terwijl er toch verscheidene gespecialiseerde instellingen met een technischer roeping werden opgericht. Overigens was het ontstaan van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) in 1965 het resultaat van de centrale rol die de VN verworven hadden inzake coördinatie van technische bijstand. Het is immers het UNDP dat alle bijstandsprogramma's van de organisaties van het systeem van de Verenigde Naties in het veld oriënteert en coördineert.

De VN zijn ten voordele van de OVSE, de G8, het IMF en de Wereldbank, de WTO en de NATO enigszins aan de kant geschoven, maar niet werkloos blijven toekijken. Zij hebben deelgenomen aan het debat over de opvatting over ontwikkeling en hebben dat gelegitimeerd. Zij hebben ook grote multilaterale conferenties georganiseerd over dringende zaken in een streven naar duurzame ontwikkeling, rekening houdend met : het milieu (Rio), sociale aspecten (Kopenhagen), mensenrechten (Wenen), vrouwen (Peking), de bevolking (Cairo), de huisvestingsproblemen en de stedelijke problemen (Istanbul), de strijd tegen racisme (Durban), het klimaat (Kyoto), de strijd tegen de armoede (Johannesburg).

C. De bescherming van de rechten van de persoon

De bewustwording van de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en de uitspattingen van de dictatoriale regimes hebben ertoe bijgedragen dat minachting voor de mensenrechten geassocieerd werd met een echte bedreiging van de internationale vrede en veiligheid. De Verenigde Naties voeren intens actie inzake de rechten van de persoon. Aanvankelijk werden de burgerlijke en politieke rechten bekrachtigd, terwijl pas achteraf de economische, sociale en culturele rechten werden afgekondigd. Dat onderscheid mag niet verhelen dat de er tussen beide categorieën van rechten zeer nauwe banden bestaan. Zo kunnen de burgerlijke en politieke rechten niet voluit worden gerealiseerd zonder de uitvoering van de economische en sociale rechten. Omgekeerd is het uiteindelijke doel van de economische en sociale rechten de individuele ontplooiing van de menselijke persoon. De Algemene Vergadering heeft erop gewezen dat bijgevolg geen van beide categorieën van rechten kan worden beschouwd als zijnde prioritair op de andere (8) .

II. DE HUIDIGE INTERNATIONALE CONTEXT

Een van de prioriteiten moet zijn het hertekenen van de periode na de koude oorlog. Geen enkele internationale conferentie van politieke aard werd georganiseerd om te reageren op de omwentelingen die plaatsvonden tussen 1989 en 1992, zoals dat wel was gebeurd na de wereldoorlog van 1914-1918 en die van 1939-1945. De radicale veranderingen na de val van de Berlijnse Muur en het IJzeren Gordijn, na het uiteenvallen van de Sovjetunie en de versnelde mondialisering zijn even ingrijpend als de gevolgen van de beide wereldoorlogen (9) . De globalisering en versnippering, de groter wordende kloof tussen arm en rijk (tussen de lidstaten, maar ook binnen eenzelfde maatschappij) (10) en tussen religieuze, etnische en culturele particularismen, de veranderende aard van de conflicten en de herdefiniëring van noties als veiligheid en ontwikkeling (11) , het veranderen van het begrip van de staatssoevereiniteit, de crisis van de natiestaat, de revolutie van informatie en « real time » communicatie, zijn allemaal sleutelproblemen waar de VN in het raam van zijn reflectie en besluitvorming rekening moet mee houden. Het is immers zoals de huidige secretaris-generaal onderstreept, dat stilstaan als iedereen beweegt, hopeloos achterop blijven betekent (12) .

De organisatie wordt dus vandaag geconfronteerd met een aantal problemen die niet vervat zijn in het Handvest van de Verenigde Naties. Zoals Richard J. Poncio stelt « les mots « population », « migration », « famine », « pauvreté » et « environnement » n'apparaissent pas dans la Charte de 1945 » (13) , net zomin trouwens als het woord « développement ». Het Handvest heeft het echter wel over de noodzaak om « favoriser le progrès social » (14) en de Oprichtingsakte van de UNESCO vermeldt de « prospérité commune de l'humanité ».

Sedert 1945 zijn de moeilijkheden en problemen veranderd, en de VN moet dan ook de ontwikkelingen kunnen volgen op het politieke, economische en sociale domein, waaraan het Handvest belang hecht. Er moet dus worden vermeden de oplossingen voor de problemen te zeer op te delen of te beperken tot een bepaald domein. Een probleem kan immers niet enkel op politiek vlak worden aangepakt, aangezien politiek, economie en maatschappij nauw met elkaar verweven zijn. Daardoor is het beter te begrijpen dat de meeste van de huidige conflicten de staatsgrenzen overschrijden en kunnen de dieperliggende oorzaken ervan worden erkend.

De Veiligheidsraad houdt reeds meerdere jaren rekening met de uitgebreide notie « internationale veiligheid » waarbij erkend wordt dat de bedreigingen voor de vrede en de veiligheid die niet van militaire aard zijn, veroorzaakt worden door instabiliteit op economisch, maatschappelijk, humanitair en ecologisch vlak (15) . Niettemin hebben de VN bijvoorbeeld machteloos moeten toezien op de genocide in Rwanda en op de etnische zuiveringen in ex-Joegoslavië. Ook vandaag nog kan de organisatie geen geloofwaardige actie ondernemen tegen de misdaden tegen de menselijkheid die worden gepleegd in Darfoer. De inval in Irak heeft diepe kloven geslagen. De terugtrekking van de westerse troepen uit de vredesopdrachten vormt een bedreiging voor hun geloofwaardigheid. De eenzijdige tendensen van de huidige Amerikaanse regering houden serieuze risico's in dat de organisatie niet meer au sérieux wordt genomen.

Tevens worden de VN vaak in diskrediet gebracht doordat in de oplossing van conflicten vaak met twee maten wordt gemeten. De vijf permanente leden van de Veiligheidsraad — die vetorecht hebben — zijn de grootste wapenexporteurs. De twee bestaansredenen van de VN zijn de vredeshandhaving en de oplossing van conflicten, en noch de dekolonisering, noch het einde van de koude oorlog hebben vrede gebracht.

Er staat veel op het spel. Sinds enkele jaren vindt een steeds grotere meerderheid van de wereldbevolking dat het internationale politieke, economische en financiële stelsel diep onrechtvaardig is. Door zijn prioritaire en onvoorwaardelijke steun aan de liberalisering van de internationale handelsbetrekkingen, ingegeven door de overtuiging dat alleen de economische ontwikkeling in een volledig gedereguleerde wereldmarkt de problemen van de wereld kan oplossen, bewijst dat stelsel iedere dag opnieuw dat het niet bij machte is om de voornaamste uitdagingen van vandaag en morgen aan te gaan.

Het is zaak om een internationaal stelsel en politieke instanties op te richten die de negatieve gevolgen van het geglobaliseerde handelsverkeer en van de overheersing van het marktdenken kunnen opvangen. De volgende negatieve gevolgen van de globalisering worden vandaag vastgesteld :

— toename van de armoede en de ongelijkheid door discriminatie;

— ongelijkheid tussen Noord en Zuid;

— conflicten, geweld en oorlog;

— uitputting van het ecosysteem;

— aantasting van de rechten van de toekomstige generaties door plunderingen van niet-hernieuwbare rijkdommen en de vernietiging van het leefmilieu;

— toename van de onverdraagzaamheid en bedreiging van de vrijheden en de democratie door de sociale onzekerheid;

— schuldenlast, daling van de prijzen van grondstoffen, verspreiding van aids, malaria en tuberculose.

Er moet ook een impuls gegeven worden aan de opbouw van de vrede en het oplossen van conflicten in de wereld van vandaag. Het unilateralisme en de geopolitieke ongelijkheden moeten bestreden worden. Er moet gewezen worden op de ongelijke inbreng van de Staten in de besluitvorming van de VN, vooral in de Veiligheidsraad. Na afloop van de koude oorlog moest de VN de belichaming worden van een nieuwe, grootmoedige wereldorde, gegrond op waarden als de mensenrechten, de vrede en de samenwerking tussen de landen. Vijftien jaar later zijn de structuren nog steeds een afspiegeling van de toestand van 1945. Een strikte toepassing van het Handvest zou al een hele vooruitgang betekenen, een noodzakelijke tempering van de door de grootmachten gewenste organisatie van de VN, die onvoldoende gewicht geeft aan de stemmen van de middelgrote machten en de kleine Staten, wat in strijd is met de geest van het Handvest (16) .

De legitimiteit van de Verenigde Naties stoelt op de verdediging van het internationaal gemeenschappelijk belang. Zij vervullen de rol van een politieke gemeenschap die vandaag onontbeerlijk is om internationale rechtsregels ingang te doen vinden.

De besprekingen en uiteenlopende standpunten over de hervorming van de Verenigde Naties zijn niet nieuw. Sinds het ontstaan van de internationale instellingen zijn er discussies over de hervorming ervan. De Verenigde Naties worden vaak bekritiseerd door degenen die ze beschouwen als een instrument van de grootmachten, de Verenigde Staten op kop, en door de Verenigde Staten zelf, die ze als te onafhankelijk en te inefficiënt beschouwen.

De gebeurtenissen sinds de goedkeuring van de Milleniumverklaring nopen ertoe een nieuwe consensus te vinden over de grote problemen en prioriteiten, en om deze consensus om te zetten in gemeenschappelijke acties op de drie gebieden — ontwikkeling, veiligheid en mensenrechten —, anders zal men op geen enkel gebied slagen. Er kan geen veiligheid bestaan zonder ontwikkeling, geen ontwikkeling zonder veiligheid, geen veiligheid noch ontwikkeling als de mensenrechten niet worden nageleefd (17) .

Het is ook zaak om ons tijdsbesef te herzien, om de werking van de democratie te verbeteren of te veranderen (in de zin van een grotere deelname van iedereen), om werkelijk te beseffen dat wij met de hele wereld een gemeenschappelijk lot delen, en vooral om opnieuw de zin te ontdekken van het algemeen belang. Met deze doelstellingen voor ogen heeft de secretaris van de Verenigde Naties een groep topvertegenwoordigers gevraagd een verslag op te maken over de hervorming van zijn organisatie.

Op grond van dat verslag heeft de secretaris-generaal zijn eigen verslag uitgebracht op 21 maart 2005. In het kader van deze bezinning over de hervorming van de Verenigde Naties heeft de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging van de Senaat besloten een reeks hoorzittingen te houden.

B. VASTSTELLINGEN

1. De rapporteurs van het High-level panel stellen de armoede voor als een veiligheids- en niet als een ontwikkelingsprobleem. De doelstellingen voor ontwikkeling zijn gericht op de bescherming, maar ook op het behoud van het welzijn van de mens. Het rapport dat werd voorgesteld door secretaris-generaal Kofi Annan heeft deze problematiek teruggeplaatst waar hij hoort : armoede houdt verband met onderontwikkeling en vormt geen bedreiging.

2. Het rapport van het High-level panel breidt de definitie van « bedreiging » uit tot de economische en sociale bedreiging, waar ook armoede, infectieziekten en de aantasting van het milieu bijhoren. Zo kunnen de bevoegdheden van de Veiligheidsraad namelijk worden verruimd. Bij het lezen van die aankondiging lijkt het alsof de op deze vlakken de nochtans prioritaire rol van de Economische en Sociale Raad alsook de rol van de Algemene Vergadering en van de gespecialiseerde instellingen van de VN, op de helling wordt gezet.

3. Men mag niet uit het oog verliezen dat het rapport van het High-level panel geen antwoorden of oplossingen voorstelt voor het armoedeprobleem. De dreigingen worden voornamelijk beantwoord door het gebruik van geweld, of door nieuwe conventies uit te werken, zoals dat ook met het terrorisme gebeurt.

4. Het rapport van het High-level panel geeft een bepaalde kleur aan de analyse door de ontwikkelingslanden voor te stellen als potentiële haarden van gevaar die de internationale veiligheid bedreigen, terwijl de onstabiele toestand daar juist voortkomt uit het beleid dat de ontwikkelde landen voeren of uit het verkeerd beleid van de grote geldschieters.

5. Wat de ontwapening betreft, hechten de leden van het High-level panel teveel belang aan de non-proliferatie van kernwapens, ten nadele van de algemene, volledige ontwapening.

6. Wat de militaire aspecten en de bedreiging betreft, vermeldt het rapport van het High-level panel nergens het gebruik van de ruimte voor militaire doeleinden.

7. Het rapport van het High-level panel beschouwt vrede en veiligheid als de belangrijkste doelstellingen van het VN-Handvest, terwijl het Handvest de economische en sociale dimensies net zo belangrijk of misschien zelfs nog belangrijker vindt.

8. De rapporteurs van de High-level panel geven een ruime interpretatie aan artikel 51 van het Handvest ».

9. De leden van het High-level panel hebben vijf essentiële legitimiteitscriteria vooropgesteld die door de Veiligheidsraad overwogen moeten worden om te bepalen of er al dan niet gebruik gemaakt moet worden van geweld. Die criteria kunnen leiden tot een discussie over interpretatie : hoe beoordeelt men de ernst van een bedreiging of de gegrondheid van een reden ?

10. Wat nu het vetorecht betreft, wordt het voortbestaan ervan sterk bekritiseerd door een belangrijk deel van de internationaal gemeenschap.

11. Het rapport van het High-level panel doelt op een betere samenwerking tussen de Verenigde Naties en de plaatselijke organisaties, maar de woorden « Europese Unie » zijn in het rapport niet te vinden.

12. Het rapport geeft de Verenigde Naties geen enkele rol in het internationale besluitvormingsproces op economisch vlak. Die beslissingen blijven dus in handen van de internationale financiële instellingen (IFI's), meer bepaald de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Internationale Handelsorganisatie.

13. Het rapport stelt voor de inspanningen van de Verenigde Naties die meer bepaald door de Economische en Sociale Raad worden geleverd te richten op de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen, maar de voorstellen voor de democratisering van het internationaal systeem gaan niet ver genoeg. Het rapport neemt er genoegen mee de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen ondergeschikt te maken aan het beleid dat de ontwikkelingslanden zouden moeten voeren en schenkt weinig aandacht aan de rol die de ontwikkelde landen hierin spelen.

14. Het rapport kent wel de regionale organisaties een belangrijke rol toe inzake het behoud van de vrede en de veiligheid en dit zelfs buiten hun bevoegdheidsgebied, wat in feite de weg vrijmaakt voor de NAVO, die eigenlijk de enige regionale organisatie is die werkelijk over de militaire en logistieke mogelijkheden beschikt om op wereldvlak op te treden.

15. Het rapport stelt specifiek dat de leden die het meest bijdragen aan de Organisatie op het financiële, militaire en diplomatieke vlak, ook meer inbreng moeten hebben in beslissingen van de Raad. Er bestaat dus zeker een risico dat bepaalde aanbevelingen als resultaat hebben dat de nu reeds machtige lidstaten een belangrijker rol en een grotere actieradius zullen krijgen en dat de hiërarchie van de lidstaten op formele wijze bevestigd kan worden.

16. Op het vlak van het internationaal recht heeft het rapport de noodzaak om de rol van dit recht te versterken volkomen genegeerd en heeft het geen nadruk gelegd op het nut van het Internationaal Gerechtshof, dat de voornaamste gerechtelijke instantie is van de Verenigde Naties en dat verondersteld wordt een cruciale rol te spelen in de regeling van geschillen en conflicten.

C. AANBEVELINGEN

Vraagt de regering de volgende standpunten te verdedigen tijdens de Algemene Vergadering van september 2005 betreffende de hervorming van de Verenigde Naties :

1. de centrale plaats van het Handvest van de Verenigde Naties, en de relevantie van zijn beginselen en doelstellingen opnieuw te bevestigen en zo tegelijk de gezamenlijke veiligheid, de duurzame ontwikkeling en de mensenrechten te versterken, en nogmaals te onderstrepen dat alle lidstaten het Handvest moeten eerbiedigen en volledig toepassen.

2. De primordiale rol van de multilaterale betrekkingen opnieuw te bevestigen teneinde het vertrouwen in het gezamenlijke veiligheidsmechanisme van de Verenigde Naties te versterken.

I. Voor welke bedreigingen en uitdagingen staan de Verenigde Naties ?

A. De ontwikkeling als uitdaging

3. Op basis van het verslag-Sachs, het recht op ontwikkeling voor iedereen reëel maken en de hele mensheid te behoeden voor armoede; daartoe de nodige middelen vrij te maken op basis van een mondiaal partnerschap tussen de rijke en de arme landen om in 2015 de millenniumdoelstellingen te bereiken; er tegen 2015 voor te zorgen dat 0,7 % van het BNP naar de officiële ontwikkelingshulp gaat, en op internationaal vlak nieuwe financieringsmechanismen te bestuderen en goed te keuren; de relevante maatregelen voor een aanzienlijke verlichting van de schuldenlast van de arme landen te blijven uitvoeren; bij te dragen tot de verbetering van het behoorlijk bestuur en de eerbiediging van de democratische principes.

4. Rekening te houden met de aanbevelingen van het verslag over de Millenniumdoelstellingen, dat de Senaat heeft aangenomen op 24 maart 2005 (stuk Senaat, nr. 3-603/8).

5. De bewaking, follow-up en bestrijding van besmettelijke ziekten op te drijven, vooral van HIV-aids, tuberculose en malaria, met name door de openbare gezondheidsdiensten uit te breiden.

6. Te zorgen voor een internationale consensus om het welslagen van de Doha-ronde eind 2006 te verzekeren en alle exportproducten van de minst ontwikkelde landen toegang te bieden tot de markten, vrij van rechten en quota.

7. Bij te dragen tot de duurzame ontwikkeling door de uitwerking van een tweede protocol ter reductie van de emissie van broeikasgassen, geproduceerd door alle Staten na de volledige tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto in 2012, daarbij rekening houdend met de energiebehoeften voor de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden.

8. De strijd tegen de woestijnvorming en voor het behoud van de biodiversiteit meer middelen te geven en efficiënter te maken, bij het beheer van de natuurlijke rijkdommen te streven naar hun natuurlijke vernieuwing, naar regionale integratie, naar de ontwikkeling van de plaatselijke bevolking en naar een doelmatige strijd tegen het plunderen van en de sluikhandel in die rijkdommen.

9. Te streven naar de uitbouw van een wereldwijd en snel alarmsysteem voor natuurrampen en naar de oprichting van een fonds voor vrijwillige bijdragen in dat verband, alsook naar de oprichting van regionale interventiebases.

10. de kwestie van de internationale migratie te analyseren met het oog op de dialoog op hoog niveau in de Algemene Vergadering in 2006 om daar een ambitieus standpunt te verdedigen waarin ook de sociaal-economische ontwikkeling van de zuidelijke landen aan bod komt.

11. erop toe te zien dat de verdragen inzake de vrouwen- en de kinderrechten universele toepassing vinden; ervoor te zorgen dat die verdragen worden geëerbiedigd en onverkort toegepast en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de seksuele vrijheid, de toegang tot gezondheidszorg en onderwijs, de politieke participatie en de non-discriminatie.

12. de debatten toe te spitsen op de ontwapening als middel voor de bevordering van vrede en ontwikkeling.

B. Bedreiging van de internationale vrede en veiligheid

13. opnieuw te bevestigen dat elke VN-lidstaat zich tot de Veiligheidsraad kan wenden om zijn aandacht te vestigen op een kwestie van vreedzame geschillenregeling of van internationale vrede en veiligheid.

14. opnieuw te bevestigen dat de Veiligheidsraad overeenkomstig artikel 39 bevoegd is om op discretionaire manier vast te stellen of er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of daad van agressie, en om aanbevelingen te doen of te beslissen welke maatregelen zullen worden genomen, met inbegrip van het inzetten van strijdkrachten.

1. Conflicten

15. opnieuw te bevestigen dat de woorden « bedreiging van de vrede » een algemene teneur hebben en dus kunnen slaan op uiteenlopende situaties, dit wil zeggen zowel op conflicten tussen Staten als op ernstige interne conflicten die kunnen leiden tot regionale of internationale spanningen.

2. Wapens

16. overbewapening te beschouwen als een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid.

17. eraan te herinneren dat, gezien de specifieke aard van kernwapens, de lidstaten moeten blijven onderhandelen om te komen tot een volledig verbod en de vernietiging van kernwapens; te herinneren aan resolutie 984 (1995 van de Veiligheidsraad), waarin wordt bepaald dat elke Staat onmiddellijk de aandacht van de Veiligheidsraad kan vragen in geval van agressie of bedreiging met agressie, mét het gebruik van kernwapens, zodat de Raad overeenkomstig het Handvest dringende maatregelen kan nemen.

18. het ontwapeningsproces inzake kernwapens nieuw leven in te blazen door :

— het NPT en het Aanvullend Protocol van het IAEA overal ingang te doen vinden;

— de reeds gesloten verdragen te doen naleven door de landen die er partij bij zijn;

— de onomkeerbare en controleerbare ontwapening inzake kernwapens voort te zetten;

— de controle en de veiligheid van tactische kernwapens te verzekeren;

— het CTBT zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen;

— te ijveren voor onderhandelingen over en een snelle goedkeuring van een verdrag dat de productie van splijtstof verbiedt;

— de beveiliging van de splijtstofvoorraden te waarborgen;

— de controlemechanismen van het IAEA te versterken;

— aan te dringen op een moratorium voor de bouw van nieuwe installaties voor de productie van verrijkt uranium en voor de scheiding van plutonium, waarbij via het IAEA garanties worden geboden voor de bevoorrading van splijtstof voor vreedzame doeleinden.

19. Met betrekking tot chemische wapens te herinneren aan de streefdatum 2012 voor de vernietiging van die wapens en te vragen om een versterking van de controlemiddelen van de Organisatie voor het verbod op chemische wapens (OPCW).

20. Met betrekking tot biologische wapens, te ijveren voor het opstellen van een controleprotocol.

21. Eraan te herinneren dat de OPCW en het IAEA banden hebben met de Algemene Vergadering en dat het aanhalen van de banden met de Veiligheidsraad alleen ten koste kan gaan van de banden met de Vergadering.

22. eraan te herinneren dat het gebruik van biologische en chemische wapens krachtens het internationaal humanitair recht strikt verboden is en dat het gebruik van kernwapens moet worden beschouwd als strijdig met de principes van het internationaal humanitair recht.

23. toe te zien op de naleving van het Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, een Verdrag dat verbiedt voorwerpen die kernwapens of andere wapens voor massavernietiging vervoeren, in een kringloop om de aarde te brengen en dat eist dat alle Staten de maan en de andere hemellichamen uitsluitend voor vredelievende doeleinden gebruiken.

24. onwettige handel in lichte wapens efficiënt te bestrijden door een internationaal verdrag aan te nemen over de markering en de registratie van die wapens, alsook over de strijd tegen de onwettige wapenhandel.

25. de inspanningen te vergroten om antipersoonsmijnen en -instrumenten te neutraliseren, het verdrag inzake het verbod op het gebruik, de opslag, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging ervan universeel te maken en toe te zien op de volledige toepassing ervan.

26. te werken aan het opstellen en goedkeuren van een internationaal verdrag voor een verbod op en de vernietiging van antihanteerbaarheidsmechanismen en clustermunitie.

3. Het terrorisme

27. te herinneren aan de bepalingen van resolutie 1373 (2001) van de VR die stellen dat iedere daad van internationaal terrorisme een bedreiging vormt van de internationale vrede en veiligheid; opnieuw wijzend op de noodzaak om krachtens het VN-Handvest te strijden tegen de bedreiging van de vrede en de veiligheid die terroristische daden inhouden; de Staten te vragen dringend terrorisme te voorkomen en te bestraffen, met name via meer samenwerking en de volledige toepassing van de internationale verdragen over terrorisme.

28. geconfronteerd met de moeilijkheid om een voor iedereen aanvaardbare definitie van terrorisme op te stellen, voorrang te geven aan de ratificatie en goedkeuring van de 13 bestaande sectorovereenkomsten en de onderhandelingen voort te zetten om bijkomende sectorovereenkomsten te sluiten zodat iedere daad die als terroristisch kan worden bestempeld, ook adequaat kan worden bestraft.

29. eraan te herinneren dat een definitie van terrorisme in geen geval afbreuk kan doen aan het recht op zelfbeschikking van volkeren onder buitenlandse bezetting, zoals geformuleerd door de Algemene Vergadering; eraan te herinneren dat vanuit juridisch standpunt bijna alle vormen van terrorisme vallen onder sectorovereenkomsten die de Staten verplichten dergelijke daden te vervolgen en te bestraffen, met name wanneer er banden zijn met grensoverschrijdende criminaliteit; dat het internationaal humanitair recht — met name de Verdragen van Genève en het statuut van het Internationaal Strafhof — dergelijke daden verbiedt; dat een Staat die het slachtoffer is van terrorisme, hoe hevig ook, niet kan afwijken van het collectieve veiligheidsmechanisme waarin het VN-Handvest voorziet.

II. De antwoorden van de VN op de bedreigingen van de internationale vrede en veiligheid

30. eraan te herinneren dat krachtens resolutie 2625 (XXV) van de Algemene Vergadering, de Staten in hun internationale betrekkingen geen gebruik maken van bedreiging of geweld, ofwel tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een Staat, ofwel op een ander manier die strijdig is met de doelstellingen van de VN.

A. Hoofdstuk VI van het Handvest

31. eraan te herinneren dat krachtens artikel 33 van het Handvest alle partijen bij een geschil waarvan het voortbestaan de handhaving van de internationale vrede en veiligheid in gevaar dreigt te brengen, daarvoor allereerst een vreedzame oplossing dienen te zoeken.

32. de middelen te versterken waarover de organen van de VN beschikken om te onderzoeken, te bemiddelen en te onderhandelen in conflicten die, als zij nog langer duren, de internationale vrede en veiligheid in het gedrang kunnen brengen; te herinneren aan het gewicht van de opdrachten die de secretaris-generaal kan uitvoeren inzake de preventie en vreedzame oplossing van geschillen.

33. de levensbelangrijke rol van het Internationaal Gerechtshof bij het oplossen van geschillen te bevestigen en de middelen voor deze instelling te vermeerderen.

B. Hoofdstuk VII van het Handvest

34. de centrale rol van de Veiligheidsraad te bevestigen, het orgaan dat de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor het handhaven van de vrede en de internationale veiligheid.

35. de instrumenten van de VN te versterken om de bedoelde sancties in te voeren, te doen naleven, efficiënt te houden en te voorkomen dat zij nadelige effecten hebben op de burgerbevolking.

36. met name wanneer het gaat om een wapenembargo, te pleiten voor de systematische oprichting door de Veiligheidsraad van mechanismen voor de follow-up en voor de controle van de naleving van de sancties, alsmede voor de terbeschikkingstelling van bijkomende middelen voor de controle in de praktijk; het voorstel goed te keuren om de Veiligheidsraad bijkomende sancties te laten opleggen aan wie de beslissingen van de Raad overtreedt.

37. te bevestigen dat artikel 2, § 7, geen hinderpaal is voor de actie van de Veiligheidsraad krachtens hoofdstuk VII van het Handvest, waarbij de Veiligheidsraad een situatie waarin de rechten van de persoon massaal worden geschonden, kan beschouwen als een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid en dwangmaatregelen kan nemen tegen de Staat die de massale schendingen pleegt en in voorkomend geval kan beslissen dat een beroep wordt gedaan op strijdkrachten.

38. in het raam van de volmachten die de Veiligheidsraad heeft betreffende het gebruik van geweld, kan hij zich behelpen met de criteria die worden vermeld in het rapport van het High-level panel.

39. het beginsel te bevestigen van de zelfverdediging, dat wordt vermeld in artikel 51 van het Handvest, waarbij de voorwaarde voor de uitoefening van dat recht op zelfverdediging het bestaan van gewapende agressie is, de bewoordingen van resolutie 3314(XXIX) van de Algemene Vergadering over de definitie van de agressie bevestigen.

40. Wat de missies voor vredeshandhaving betreft, op Europees niveau te pleiten voor een grotere deelname aan de inspanningen, de versterking van de samenwerking tussen de bevoegde regionale organisaties stimuleren, door bijvoorbeeld programma's te ontwikkelen met als doel het opleiden van autonome eenheden voor snelle interventie ofwel van militairen ofwel politiekorpsen voor taken van vredeshandhaving.

41. te bevestigen dat het belangrijk is dat de Veiligheidsraad commissies opricht die onderzoek moeten verrichten naar de schendingen van het internationaal humanitair recht, in situaties waarin dergelijke schendingen op grote schaal worden gepleegd.

42. het beginsel te bevestigen van artikel 13, lid b) van het Statuut van het Internationaal Strafhof, dat zegt dat de Veiligheidsraad, wanneer hij in het raam van hoofdstuk VII handelt, een situatie voor de Procureur van het Hof kan brengen waarbij blijkbaar één of meer misdaden zijn begaan die in het Statuut zijn opgenomen.

III. DE BESCHERMING VAN DE MENSENRECHTEN

43. het aannemen en de universele en effectieve tenuitvoerlegging op te voeren van de internationale verdragen inzake het internationaal humanitair recht, en meer specifiek inzake de strijd tegen oorlogsmisdaden, het verbod op foltering, de repressie tegen genocide, etnische zuivering en misdaden tegen de menselijkheid.

44. eraan te herinneren dat alle verplichtingen in verband met het in acht nemen van de rechten van de persoon die een Staat heeft onderschreven, in acht moeten worden genomen en effectief ten uitvoer moeten worden gelegd.

45. de werkzaamheden te steunen van de internationale of gemengde strafrechtelijke rechtscolleges (het Internationaal Strafhof) ter bestrijding van de straffeloosheid en ter stimulering van de nationale verzoening.

46. de banden te versterken tussen de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens en de Veiligheidsraad en de Hoge Commissaris de financiële en menselijke middelen geven om alle taken die hij heeft gekregen voluit waar te nemen.

47. in het algemeen na te denken over efficiënte arbitrage- en beroepsorganen voor economische en sociale zaken, conflictpreventie en -regeling en vredeshandhaving, door de straffeloosheid centraal in het internationaal systeem te plaatsen.

IV. DE ORGANISATIE VAN DE VERENIGDE NATIES VERSTERKEN : INSTITUTIONELE HERVORMINGEN

48. eraan te herinneren dat de hervorming van de instellingen van de Verenigde Naties moet beantwoorden aan doelstellingen inzake rationalisering en efficiëntie, erop toe te zien dat het beginsel van de soevereine gelijkheid van al hun leden in acht wordt genomen en te waken over hun universele roeping.

49. om de Algemene Vergadering efficiënter te maken, de agenda van haar werkzaamheden te rationaliseren en te heroriënteren, haar overlegproces te verbeteren en de rol en het gezag van haar voorzitter te versterken; beter samen te werken met het maatschappelijk middenveld op basis van de reeds bestaande banden met ECOSOC en rekening houdend met de voorstellen van het rapport Cardoso (A/58/817 en Corr.1); de aangenomen hervormingen moeten de Algemene Vergadering haar prestige en haar centrale rol als belangrijkste overlegorgaan, dat richtinggevend en representatief is voor de VN, terugbezorgen.

50. wat de Veiligheidsraad betreft, zijn samenstelling en zijn werkwijze aan te passen opdat hij alle bevoegdheden die hij krachtens het Handvest van de Verenigde Naties heeft, meer bepaald de vredeshandhaving en de collectieve veiligheid, efficiënter kan uitoefenen :

— om zijn legitimiteit te versterken, een betere vertegenwoordiging te verzekeren van elk continent in de Veiligheidsraad, en bij het aanwijzen van die nieuwe leden rekening te houden met de bijdrage van elke Staat in het nastreven van de doelstellingen van de Verenigde Naties.

— binnen de Europese Unie erop toe te zien dat artikel 19, § 2, tweede lid van het Verdrag over de Europese Unie in acht wordt genomen : « Lidstaten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties plegen onderling overleg en houden de overige lidstaten volledig op de hoogte. Lidstaten die permanent lid van de Veiligheidsraad zijn, dragen er bij de uitoefening van hun functie zorg voor de standpunten en belangen van de Unie te verdedigen, onverminderd de verantwoordelijkheden die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten ».

— een proces van besluitvorming te kiezen waardoor het nemen van beslissingen in de Raad vergemakkelijkt wordt : geen uitbreiding van het vetorecht tot de nieuwe leden van de Raad, nadere bepaling van het juridische onderscheid tussen een onthouding en een tegenstem.

— te zorgen voor een betere informatiestroom tussen de leden van de Veiligheidsraad en voor meer transparantie in zijn besluitvorming.

— in samenwerking met de secretaris-generaal, de nodige maatregelen te nemen voor een betere follow-up van de uitvoering en de inachtneming van de resoluties waarover in de Veiligheidsraad is gestemd.

51. eraan te herinneren dat het uitblijven van een akkoord over de hervorming van de Veiligheidsraad geen hinderpaal mag zijn voor de andere aspecten van de hervorming van de Verenigde Naties.

52. de Economische en Sociale Raad op te waarderen, om er, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, een echt instrument van te maken voor de coördinatie van de instellingen die gespecialiseerd zijn in het economisch en sociaal beleid, alsook voor de menselijke ontwikkeling, aan de hand van de jaarlijkse controle van de realisatie van de Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling.

53. de Economische en Sociale Raad kan samen met de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldhandelsorganisatie en de G-8, omgevormd worden tot een economische en sociale veiligheidsraad.

54. de groep van de Wereldbank en de WHO daadwerkelijk en rechtstreeks op te nemen in het stelsel van de Verenigde Naties.

55. rekening houdend met de samenstelling en de bevoegdheden van de derde commissie van de Algemene Vergadering, en met de politieke en intergouvernementele aard van de Commissie, de Commissie voor de rechten van de mens te hervormen met het oog op een betere naleving en bescherming van de rechten van de mens, door :

— de Commissie uit te breiden met nieuwe leden voor een betere geografische vertegenwoordiging van de internationale gemeenschap;

— haar een statuut van permanent orgaan te geven;

— aan de Staten te vragen een diplomaat met de rang van ambassadeur aan te wijzen die voltijds de activiteiten inzake mensenrechten binnen de VN volgt;

— de bevoegdheden en de middelen van het Hoog Commissariaat uit te breiden; het zou onder meer voor de Commissie een jaarverslag moeten opstellen over de staat van de mensenrechten in de wereld, dat bekendgemaakt en besproken wordt in de Commissie en in de Algemene Vergadering; een van zijn taken zou erin bestaan de thematische verslaggevers aan te wijzen, van wie het werk gewaardeerd moet worden, en de verslaggevers over de toestand in een land;

— het eigen budget van de Commissie en van het Hoog Commissariaat gevoelig te verhogen, naast de vrijwillige bijdragen van de lidstaten;

— de rol van de subcommissie voor de Rechten van de Mens te vergroten;

— aan de Commissie de bevoegdheid van een raad voor het toezicht op de naleving van de rechten van de mens toe te kennen.

56. binnen het secretariaat een reeks maatregelen uit te werken zodat het voor de uitvoering van zijn opdrachten efficiënter te werk kan gaan, met aangepaste middelen, meer transparantie, en een strenger toezicht door de intergouvernementele organen; de secretaris-generaal moet beschikken over meer flexibiliteit in het beheer van het Secretariaat, vooral wat betreft de human resources en de budgettaire aangelegenheden.

57. toe te zien op de spoedige oprichting van een Commissie voor de versterking van de vrede, waarvan :

— het statuut er een subsidiair orgaan van de Veiligheidsraad van maakt;

— de taak erin zal bestaan op te treden in post-conflictuele situaties, door de heropbouw te coördineren en toe te zien op een coherente en aanhoudende inbreng van de internationale gemeenschap.

58. de plaats, de doeltreffendheid, de middelen en de coördinatie te versterken tussen de Veiligheidsraad, de Secretaris-Generaal en het UNDP.

59. de daadkracht van het Internationaal Strafhof te versterken zodat het zo spoedig mogelijk de voorgelegde zaken kan behandelen; de wereldwijde erkenning van bindende aard van zijn uitspraken aan te moedigen.

60. de structurele betrekkingen tussen de Verenigde Naties en de regionale organisaties te versterken om hun rol, onder het gezag van de Veiligheidsraad, inzake conflictpreventie en vredeshandhaving te vergroten; via contacten tussen de regionale organisaties, programma's te ontwikkelen met het oog op de oprichting van autonome capaciteiten voor snelle interventies en taken van vredeshandhaving.

61. de nodige maatregelen te treffen om een aangepaste financiering in te stellen waarmee de hoge ambities en de continuïteit van de acties van de Verenigde Naties gewaarborgd worden.

62. het woord « vijand » in de artikelen 53 en 107 van het Handvest van de Verenigde Naties te schrappen, en een eind te maken aan de functies van de Trustschapsraad (Hoofdstuk XIII van het Handvest).

63. artikel 47 van het Handvest, betreffende het Generale Staf-Comité, te behouden.

D. HOORZITTINGEN

D.1. Hoorzittingen van 1 februari 2005

D.1.1. professor dr. Jan Wouters, Instituut voor Internationaal Recht, KULeuven

D.1.2. professor Olivier Corten, Centre de droit international, ULB

De heer Jan Wouters. — Ik wil een aantal kanttekeningen maken bij het High-level panel-rapport.

Ik wijs er eerst op dat, wanneer gesproken wordt over de hervorming van de Verenigde Naties, de thematiek en de problematiek breder is dan wat in genoemd rapport aan de orde wordt gesteld. Op vrij korte tijd zijn heel wat rapporten verschenen. Dit is er één van. Het gaat over de veiligheidsproblematiek in de brede zin van het woord.

De VN-hervorming is echter ruimer en heeft niet alleen betrekking op de Veiligheidsraad. Vorige zomer is een ander belangrijk High-level panel-rapport opgesteld, het zogenaamde Cardoso-rapport, over de problematiek van de verhoudingen tussen de VN en de civiele maatschappij. Na het High-level panel-rapport van december over de veiligheidsproblematiek, waar het hier vandaag vooral over gaat, is er een ander belangrijk en zeer lijvig rapport opgesteld over het millenniumproject onder leiding van professor Jeffrey Sachs, dat meer specifiek ingaat op de problematiek van het realiseren van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen.

Het High-level panel-rapport is geen academisch document en uitdrukkelijk ook niet zo bedoeld. De auteurs waren geen academici, maar door de wol geverfde diplomaten, mensen met een politieke carrière enzovoort. Ze hebben bewust praktisch realiseerbare voorstellen willen doen : zeer pragmatisch, niet conceptueel of revolutionair. Lord David Hanny, die ook lid was van het panel en die ik vorige week op een conferentie in Chicago nog zag, heeft uitdrukkelijk gezegd dat het panel geen blue sky-voorstellen wou doen die een nieuw institutioneel design voor de VN zouden omvatten en die toch vroeg of laat in een VN-lade zouden terechtkomen. Het pragmatisme is dan ook een constante doorheen het rapport du High-level panel, dat overigens zeer vloeiend en vlot is geschreven.

Ik zal in mijn kanttekeningen de structuur van het rapport volgen. Het rapport begint met een zoektocht naar een nieuwe veiligheidsconsensus. Die is eigenlijk zoek geraakt. Wat de oorlog in Irak betreft, was er een groot gebrek aan consensus over de analyse van de grote dreigingen. Het interessante aan het High-level panel-rapport is dat het een zeer brede opvatting van het begrip veiligheid hanteert.

De auteurs beklemtonen dat een nieuwe consensus moet worden gevonden over de veiligheid in de brede zin van het woord. Men mag zich niet beperken tot de hard threats, want die harde dreigingen, zoals het terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens, hebben hun wortels in de soft threats die betrekking hebben op veel ruimere maatschappelijke problemen zoals armoede, gebrek aan een democratische organisatie van de maatschappij enzovoort.

Het is opmerkelijk dat de eerste reeks van tien van de ruim honderd aanbevelingen van het panel niet gaan over de Veiligheidsraad of het gebruik van geweld, maar over de soft threats. Het panel vermeldt overigens voor ontwikkelingssamenwerking weer uitdrukkelijk het cijfer van 0,7 % van het BNP als een te halen doelstelling. In paragraaf 60 van het rapport staat uitdrukkelijk dat er een tijdpad moet worden vastgesteld om die doelstelling concreet te bereiken. Verder heeft het panel het ook over de kwijtschelding van schulden van ontwikkelingslanden en spreekt het uitdrukkelijk over een coherente en geïntegreerde aanpak van armoede, ziekteproblematiek — onder meer AIDS — en van de milieudegradatie. Het rapport bevat zelfs aanbevelingen over de uitvoering van het Kyotoprotocol. Volgens critici wordt het begrip veiligheid te ruim opgevat, zodat de bevoegdheid van de Veiligheidsraad eigenlijk wordt opgerekt. Er wordt zelfs voorgesteld dat de Veiligheidsraad een kaderresolutie zou opstellen met prioriteiten in de strijd tegen AIDS. De vraag is of de Veiligheidsraad het juiste gremium is om algemene en normatieve akten op te stellen en om bijvoorbeeld een actieplan tegen AIDS op te starten en te volgen. Het antwoord hangt af van de opvatting die men heeft over veiligheid en over de werking van de Veiligheidsraad. Ik kom straks op dat punt terug, want ook daarover zijn er concrete hervormingsvoorstellen.

Belangrijk is dat het rapport stelt dat Staten niet alleen soeverein zijn, maar ook de verplichting hebben om de eigen bevolking te beschermen en haar welzijn te garanderen, en daarnaast ook verplichtingen hebben tegenover de internationale gemeenschap in haar geheel. Wat dat betekent, komt later in het rapport aan bod. Het heeft consequenties voor de mogelijkheid voor de Veiligheidsraad om acties te ondernemen in geval van grove schendingen van de mensenrechten, genocide enzovoort, in een land dat tekortschiet tegenover zijn verplichtingen ten opzichte van de eigen burgers. Opmerkelijk is dat het rapport spreekt over een collectieve en niet over een individuele verantwoordelijkheid tot bescherming. Het rapport lijkt daarmee aan te geven dat, wanneer er sprake zou moeten zijn van een humanitaire gewapende interventie, bijvoorbeeld als een Staat niet optreedt tegen grove schendingen van de mensenrechten op zijn territorium, het niet aan andere Staten toekomt individueel op te treden buiten het VN-kader om. Volgens het rapport moet die verantwoordelijkheid door de Veiligheidsraad worden uitgeoefend. Het rapport is dus heel strikt met betrekking tot de multilaterale actie en is minder geneigd om Staten unilateraal te laten optreden.

Een ander opmerkelijk punt in het rapport is dat het op prominente wijze het begrip preventie vooropstelt. Conflictpreventie is al vele jaren een prioriteit voor de VN en wordt dat ook steeds meer binnen de Europese Unie. In het rapport wordt het aspect preventie helemaal gemainstreamd. Dat betekent dat het in alle domeinen van het VN-actiekader als prioriteit moet worden opgenomen. Dat betekent dat men in een vroeg stadium conflicten probeert te detecteren en proactief poogt op te treden. Critici zeggen over de huidige werking van de Veiligheidsraad immers terecht dat hij veel te reactief is en bovendien veel te laat optreedt. Er wordt onder meer aanbevolen om meer over te gaan tot het preventief stationeren van peace keeping forces. Het rapport gaat nog verder en vat preventie niet alleen op als het voorkomen van conflicten, maar ook het heel goed volgen van conflicten zodra ze zijn uitgebarsten en zodra ze weer zijn bedwongen.

De ervaring leert ons dat op het gebied van post-conflict reconstruction, de hele problematiek van het weer opbouwen van een staatsapparaat na de beëindiging van het conflict, de internationale gemeenschap altijd veel te lichtvaardig is geweest. De VN blijft dan meestal over met te weinig middelen en zonder follow-up. Precies dat weer opbouwen is cruciaal en moet van die aard zijn dat het de uitbarsting van een nieuw conflict helpt voorkomen. Daarom wordt in het kader van de Veiligheidsraad de oprichting voorgesteld van een peace building commission, die onder het oog van de Veiligheidsraad toezicht houdt op risicogebieden.

Een ander belangrijk aspect in het rapport betreft de collectieve veiligheid en het gebruik van geweld. Ik ga niet nader in op het unilaterale gebruik van geweld omdat professor Corten op dat gebied bijzonder competent is. Ik wens er alleen op te wijzen dat het rapport van het High-level panel zegt dat artikel 51 van het Handvest over het recht op zelfverdediging van elke Staat goed is zoals het is, en vooral niet opnieuw moet worden aangepast of geherinterpreteerd. Opmerkelijk is dat het panel het recht op zelfverdediging wel zelf herinterpreteert in die zin dat het internationaal recht nu al een recht inhoudt op anticipatieve zelfverdediging wanneer er een imminente dreiging is. Dat is onder het huidige internationaal recht niet zo evident als het lijkt. Bovendien handelt paragraaf 190 van het rapport over de vraag of een Staat in sommige omstandigheden toch niet unilateraal militair kan optreden vanuit een preventief oogpunt, indien er dus geen imminente, maar potentiële dreiging is. Ik verwijs opnieuw naar het vermeende risico van massavernietigingswapens onder het regime van Saddam Hoessein. Stellen dat preventieve zelfverdediging verboden is, zou heel gevoelig liggen bij het Amerikaanse beleid omdat het ingaat tegen de huidige veiligheidsdoctrine van de VS. Opmerkelijk is wel de diplomatieke passage in paragraaf 190 waarin het rapport repliceert op de typische Amerikaanse argumentatie om zelf te mogen ingrijpen. Het rapport zegt dat bij een potentiële dreiging de zaak aan de Veiligheidsraad moet worden voorgelegd. Op het einde van de paragraaf staat echter dat, als de Veiligheidsraad geen actie onderneemt of geen machtiging geeft tot geweldgebruik « there will be by definition time to pursue other strategies including persuasion, negotiation, deterrence, containment and to visit again the military option ». Een mogelijke militaire optie wordt dus bewust opengelaten, vermoedelijk om de Amerikanen een strohalm te bieden.

In algemene zin heeft het rapport inzake collectieve veiligheid opnieuw het multilaterale credo bevestigd : de Veiligheidsraad moet proactiever optreden en niet alleen de wettelijkheid, maar ook de legitimiteit van het gebruik van geweld waarborgen. Het rapport somt dan ook een vijftal criteria op waaraan de machtiging die de Veiligheidsraad inzake geweldgebruik zou geven, moet voldoen om legitiem te zijn.

Personen die met de problematiek vertrouwd zijn, zullen de criteria herkennen. De criteria hebben te maken met de vraag of de dreiging ernstig is, met het doel van de interventie, met het gebruik van geweld als een ultimum remedium, met proportionaliteit enzovoort. Zo komt men tot een lijst van criteria om de legitimiteit van gewapende actie te toetsen.

Vervolgens heb ik nog enkele opmerkingen over het onderdeel « institutionele hervormingen ». Eigenlijk is het rapport op het vlak van de institutionele hervormingen van de VN vrij minimalistisch. De meeste aandacht gaat naar de Veiligheidsraad, iets minder naar de andere organen van de VN.

De algemene Vergadering, waarin de 191 VN-lidstaten zitting hebben en stemgerechtigd zijn, heeft momenteel het imago van een praatbarak. In het rapport wordt gepleit voor een herwaardering van dat orgaan. De algemene Vergadering zou haar agenda beter moeten afstemmen op de actualiteit en ook een beetje inkorten, zodat de belangrijkste actuele punten diepgaander kunnen worden behandeld. Bovendien wordt aangeraden om ook de civil society — de civiele maatschappij — een grotere rol te geven in de werking van de algemene Vergadering. Momenteel maken alleen vertegenwoordigers van de lidstaten er deel van uit.

Het rapport heeft een heel ruime opvatting over de taken die de Veiligheidsraad kan vervullen. De raad moet zich niet alleen bezighouden met de soft threats — zoals ontwikkeling en AIDS — maar ook met een proactief en reactief veiligheidsbeleid enzovoort. Het rapport gaat niet in op de visionaire idee van de vertegenwoordiging van de regio's in de Veiligheidsraad. Zo heeft België ooit het voorstel gedaan om een permanente zetel toe te wijzen aan regionale organisaties als de Europese Unie en de Afrikaanse Unie. Het rapport blijft de logica van de toekenning van zetels aan nationale Staten volgen. Wel wordt een hergroepering voorgesteld van de regio's waaruit de nationale delegaties komen; zo is er sprake van Afrika, Azië, de Pacific, Europa en Amerika.

In het rapport worden geen wijziging voorgesteld van het vetorecht van de huidige permanente leden. Dat zal voor velen een ontgoocheling zijn. Het rapport is echter uiterst realistisch en pragmatisch opgesteld. Men acht het praktisch niet haalbaar om het vetorecht van de huidige permanente leden te wijzigen of af te schaffen.

Wel worden twee verschillende modellen voorgesteld voor een uitbreiding van de Veiligheidsraad. Volgens model A zouden er zes permanente zetels bijkomen, volgens model B zouden er acht zetels bijkomen die niet echt permanent zijn, maar wel voor periodes van vier jaar zouden gelden en telkens hernieuwbaar zouden zijn. Het zouden nagenoeg permanente zetels zijn.

Het panel is zeker niet verdeeld over die twee modellen. Het legt beide opties, zonder voorkeur, aan de lidstaten voor. De beslissing ligt politiek zo delicaat dat het panel niet kan beslissen. De lidstaten moeten zelf tot een consensus komen.

Andere VN-organisaties en -organen zijn eveneens in het rapport opgenomen, onder meer de Commissie Mensenrechten. Die commissie kampt op dit ogenblik een beetje met een legitimiteitsprobleem omdat landen met regimes die niet bijzonder bekend staan om hun respect voor de mensenrechten, er deel van uitmaken en er soms zelfs voorzitter van zijn. Het rapport is op dat vlak vrij ambitieus. Het stelt een universeel lidmaatschap voor, zodat alle leden van de VN lid worden van de commissie. Daar kunnen zeker de nodige commentaren op worden gegeven. Zal dat de legitimiteit en de slagvaardigheid van de commissie echt veel verbeteren ? Bovendien presenteert het panel dat lidmaatschap als een soort eerste stap naar een scenario waarin de Commissie Mensenrechten een volwaardig hoofdorgaan van de VN wordt, naast de algemene Vergadering, de Veiligheidsraad en de ECOSOC. Is het in dat geval wel zo goed de commissie door 191 landen te laten bevolken ? Wordt niet beter gekozen voor een beperkter, roterend lidmaatschap ?

Het laatste punt betreft het VN-secretariaat zelf. Dat secretariaat ligt momenteel onder vuur en het wordt meer bepaald door de VS scherp gevolgd. Het kampt met problemen zoals het oil for food-programma, personeelsperikelen — de zaak-Lubbers —, een motie van wantrouwen van de VN-vakbond zelf in december. Het rapport bevat op dit punt aanbevelingen om het secretariaat meer middelen te geven, een extra secretaris-generaal specifiek bevoegd voor veiligheid, en extra personeel, maar het pleit ook voor een grote schoonmaak waarbij in één klap een aantal mensen die nu ongeveer met brugpensioen kunnen gaan, zouden vertrekken om het secretariaat beter en met competentere mensen te bestaffen.

Professor Wouters sprak over de vertegenwoordiging van de civiele maatschappij. In eigen land is dat al een probleem, zodat ik me afvraag hoe de civiele maatschappij van de hele wereld in een wereldorgaan kan worden vertegenwoordigd. Hoe zal men bepalen welke groepen uit de civiele maatschappij vertegenwoordigd mogen zijn ? Heeft professor Wouters daar suggesties voor ?

Mevrouw Jacinta De Roeck. — Ik kreeg graag wat meer uitleg over het sociaal-economische aspect. Wat is de persoonlijke mening van de heer Wouters daaromtrent ?

Mevrouw Sabine de Bethune. — De heer Wouters wees bij het begin van zijn uiteenzetting op het belang van het Cardoso-rapport. Het zou nuttig zijn ons dossier met een kopie van dit rapport aan te vullen. Wat is de mening van de heer Wouters omtrent het verbreden van het draagvlak van het wereldburgerschap.

Mijn tweede vraag heeft zowel betrekking op de millenniumdoelstellingen als op het Cardoso-rapport. Wat denkt de heer Wouters van een sociaal-economische veiligheidsraad ? Hoe kunnen de zaken binnen de VN meer afdwingbaar worden gemaakt, zoals dat bijvoorbeeld op het niveau van de WTO het geval is ?

Mevrouw Sabine de Bethune. — België is geen lid van de groep van de vijftien landen. Waarom niet ? Is dat een goede strategie ten aanzien van de hervorming van de Verenigde Naties of is dat van ondergeschikt belang ?

De voorzitter. — Mijn eerste vraag heeft betrekking op een ander rapport. Er werd gesproken over het rapport-Cardoso, het rapport-Brahimi en het rapport-Evans en Sahnoun, dat werd opgesteld door Gareth Evans, voormalig Australisch minister van Buitenlandse Zaken, en Mohamed Sahnoun, een voormalig Algerijns diplomaat. Dit laatste rapport kwam tot stand in het kader van de internationale commissie en betreft de interventie van de Staten.

Het rapport behandelt de plicht tot bescherming of het recht op inmenging. Als de Staten hun bevolking niet willen of kunnen beschermen, heeft de internationale gemeenschap de morele plicht burgers die in gevaar verkeren, te beschermen. Het rapport bevestigt dus de noodzaak van een recht op inmenging waarmee ook de Veiligheidsraad zal instemmen.

Wat denkt u over de voorstellen van het panel, dat een nieuwe norm voor de collectieve internationale plicht tot bescherming en voor een militaire interventie in laatste instantie naar voren schuift ? Wat is die norm ? Moeten de rechtsgrondslagen daarvan niet in een resolutie van de Veiligheidsraad worden uitgewerkt ? Zijn de woorden « in laatste instantie » wel goed gekozen als het om genocide, etnische zuivering of massale slachtpartijen gaat ? In zulke gevallen moet zeer snel worden opgetreden.

Mijn tweede vraag betreft de nieuwe samenstelling van de Veiligheidsraad. De Staten zijn per continent gegroepeerd. Eén van de regio's met de grootste veiligheidsproblemen is de Arabische wereld. Op welke manier kan ervoor gezorgd worden dat de Arabische wereld in de Veiligheidsraad wordt vertegenwoordigd nu beslist werd dat hij deel uitmaakt van het Aziatische continent, waar Japan en Indonesië al vragende partij zijn ?

De heer Jan Wouters. — Ik kan jammer genoeg niet al deze bijzonder interessante vragen beantwoorden. Daarom ga ik graag in op de suggestie van mevrouw De Bethune om bijkomende documentatie te bezorgen. Het Cardoso-rapport bijvoorbeeld bevat een hele reeks zeer gedetailleerde aanbevelingen voor een meer gestructureerde band tussen de civiele maatschappij en de VN in al haar geledingen.

De heer Vandenberghe suggereerde het al in zijn vraag over de verhouding met de civiele maatschappij : de VN is een complex labyrint. Toch heeft de VN inzake contacten met de civiele maatschappij zeker geen slecht systeem opgebouwd. Van in het begin heeft de ECOSOC, de Economische en Sociale Raad van de VN, een vrij evenwichtig systeem uitgebouwd van accreditering van NGO's in verschillende categorieën met elk een eigen spreekrecht en minstens het recht om eigen nota's in te dienen bij de ECOSOC. Dat systeem bestaat al sinds de oprichting van de VN, heeft gedurende vele jaren gewerkt en is recent nog een beetje hervormd. Er is dus wel degelijk een plaats voor de NGO-wereld, voor de civiele maatschappij, in het systeem van de VN.

Dat systeem is zeker niet perfect. Er zijn nog vragen over de representativiteit en legitimiteit. De VN hanteert daarvoor bepaalde criteria, die tot dusver vrij goed hebben gewerkt, maar ze gelden alleen voor de ECOSOC en niet voor de algemene Vergadering en zeker niet voor de Veiligheidsraad. Een van de vragen van het Cardoso-rapport is dan ook hoe we de civiele maatschappij beter kunnen betrekken bij de andere organen en werkzaamheden van de VN. Het High-level panel-rapport van december 2004 bevat eveneens een aanbeveling om de civiele maatschappij nauwer bij de Algemene Vergadering te betrekken.

Mevrouw de Bethune werpt terecht op dat we de vraag over de relatie VN-civiele maatschappij niet alleen institutioneel mogen bekijken. De vraag is ook hoe wijzelf in onze maatschappij ervoor kunnen zorgen dat de civiele maatschappij en de bevolking meer betrokken worden bij de verschillende activiteitsdomeinen van de VN. Ik denk dat het voor het overleven van de VN in de 21e eeuw van fundamenteel belang wordt dat ze ook een band ontwikkelt met de volken. De preambule van het VN-Handvest heeft het in zijn aanhef wel over « wij, volken », maar schakelt daarna heel snel over naar een logica van « wij, regeringen ». De VN is en blijft een zeer intergouvernementele organisatie, maar als voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor de Verenigde Naties denk ik dat de band met de civiele maatschappij en de lokale bevolking moet worden versterkt. De VN moet daar een draagvlak zoeken voor haar werking en haar doelstellingen, want ze wordt door de regeringen en haar lidstaten dikwijls voor onmogelijke opdrachten geplaatst of zelfs als zondebok opgevoerd.

Er is een rol weggelegd voor het nationale en het regionale niveau in ons land om die betrokkenheid te blijven stimuleren. Er is een breder maatschappelijk draagvlak nodig. De vraag zal rijzen welke initiatieven kunnen worden genomen om het brede publiek te informeren over belangrijke internationale vraagstukken zoals de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling, de milieuproblematiek, de mensenrechten, enzovoort. Op dat vlak is er nog heel wat te doen. Dit is een taak van zowel de federale als de regionale autoriteiten, zowel van de wetgevende als van de uitvoerende.

Over de sociaal-economische problematiek, is het panelrapport zeer realistisch; we zouden het zelfs defaitistisch kunnen noemen. In het rapport wordt toegegeven dat de rol van de VN op het vlak van de sociaal-economische problematiek min of meer gemarginaliseerd is. Ik vrees dat dit correct is. De verklaring daarvoor is dat de internationale handel, met de Wereldhandelsorganisatie (WTO), volledig buiten het VN-kader valt. De WTO is opgericht in 1995 als een op zichzelf staande intergouvernementele organisatie die vooral niet structureel verbonden mocht zijn met de VN. Dat was een bewuste keuze. Het hele sociaal-economische onderdeel in de VN is op het VN-niveau zelf tamelijk gemarginaliseerd : de ECOSOC werkt niet naar behoren. In het High-level panel-rapport wordt de suggestie gedaan dat de ECOSOC zichzelf een beetje vernieuwt door als centraal agendapunt de bespreking van de millenniumdoelstellingen van de VN op zijn agenda te plaatsen en daar sterk op te focussen. De ECOSOC verliest zich nu min of meer in administratieve discussies. Er is weinig echt beleidswerk.

Andere onderdelen van de VN spelen wel degelijk een zeer belangrijke rol in de ruime economische zin. Twee prominente actoren zijn de Bretton Woodsinstellingen : de Wereldbank en het IMF. Die zijn als gespecialiseerde organisaties wel structureel verbonden met de VN. Door hun hoge mate van autonomie en onafhankelijkheid ten opzichte van de VN is er echter niet al te veel interactie met de VN. Die autonomie houdt ook verband met de heel eigen werking van de Bretton Woodsinstellingen. Ze zijn niet gebaseerd op de idee van één staat, één stem, maar op de idee van stemkracht op basis van de financiële bijdrage tot het kapitaal van de twee instellingen. Dat is een totaal andere werkwijze, waardoor het vrijwel onmogelijk wordt om er vanuit de VN politiek op te wegen. Dat was destijds een bewuste keuze, die het functionalisme wordt genoemd : de financieel-monetaire dossiers worden ondergebracht bij een gespecialiseerde, technisch autonome organisatie die min of meer bewust wordt afgezonderd van de Verenigde Naties als geheel. Daardoor is het zeer moeilijk om vanuit de VN op sociaal-economisch vlak een echt beleid te voeren. Het High-level panel-rapport geeft toe dat dit eigenlijk niet lukt. De voornaamste taak van de VN lag trouwens niet op het vlak van de sociaal-economische problematiek, maar wel op het vlak van de veiligheid. De sociaal-economische rol van de VN blijft relatief onderbelicht in het hele hervormingsdebat. Met de huidige defaitistische houding vrees ik dat alleen al het idee dat de WTO zelf een gespecialiseerde organisatie van de VN moet worden, op zeer veel politieke weerstand zal stuiten, in de eerste plaats in Washington, maar misschien ook in andere hoofdsteden in de wereld. Het debat daarover is zo goed als onbestaand. Het zou interessant zijn om daar wat meer aandacht aan te besteden.

Het Sachs-rapport is een bijzonder lijvig document. Het was al moeilijk om het samen te vatten, maar het Sachs-rapport samenvatten is volstrekt ondoenbaar. Alleen al de « executive summary » van dit rapport telt 100 bladzijden. Daarvoor is dus eigenlijk een afzonderlijke voorlichtingsvergadering nodig.

Het Sachs-rapport gaat niet in op de idee van een sociaal — economische veiligheidsraad. Destijds had ik de indruk dat dit idee vanuit België werd geopperd, maar dat er nooit een groot draagvlak voor heeft bestaan in de internationale gemeenschap. Ik weet overigens ook niet of het wel wenselijk is een nieuw hoofdorgaan van de Verenigde Naties op te richten. De vraag is veeleer hoe we de ECOSOC doeltreffender kunnen maken. Over die vraag moeten we ons wat dieper bezinnen, want de ECOSOC is uiteindelijk wel bedoeld als het coördinatiemechanisme voor de sociaal-economische, de culturele en andere beleidsvoering van de Verenigde Naties. De ECOSOC lijdt momenteel echter aan een volkomen gebrek aan focus en sluit zich sterk op in administratieve aangelegenheden.

Eigenlijk zouden we een oefening moeten maken die erin bestaat de aanbevelingen van respectievelijk het High-level panel-rapport, het Sachs-rapport en het Cardoso-rapport met elkaar te vergelijken. We mogen al die rapporten niet als geïsoleerde eilandjes beschouwen, maar moeten er een geïntegreerde analyse van maken en er een eenduidig standpunt over formuleren.

Wat de afdwingbaarheid betreft, wordt met een jaloerse blik gekeken naar het werkzame geschillenbeslechtingsmechanisme van de Wereldhandelsorganisatie, die er effectief in slaagt het nakomen van gemaakte afspraken af te dwingen. Of dat systeem zich leent tot het afdwingen van andere afspraken zoals inzake arbeidsnormen of internationaal milieurecht, is niet evident.

Het systeem is echt uitgedacht voor de WTO en voor het recht inzake de handel in goederen en diensten en inzake de intellectuele eigendom. Het is zeker niet aangepast om afspraken inzake milieu- en arbeidsnormen af te dwingen. Ik vrees dat zulks politiek ook niet haalbaar zou zijn. De vraag is hoe we in de domeinen waarop het internationaal recht lijdt aan een gebrek aan afdwingbaarheid, zoals internationale arbeidsnormen en het internationale milieurecht, stappen kunnen doen naar meer afdwingbaarheid. Die vraag kan niet in één minuut worden beantwoord. De Bijzondere commissie « globalisering » van de Kamer heeft daarrond in het begin van deze legislatuur al wat werk verricht.

Inzake arbeidsnormen bijvoorbeeld zouden we moeten beginnen met de internationale arbeidsorganisatie zelf eens grondig onder de loep te nemen. Haar statuut bevat een aantal theoretische afdwingingsprocedures, maar daarop wordt de facto geen beroep gedaan bij gebrek aan politieke wil of omdat de organisatie er steeds naar streeft een universele organisatie te blijven en de lidstaten niet met bosjes wil laten vertrekken.

De normen zelf moeten eerst en vooral opnieuw worden bekeken en pas dan kan er worden bepaald voor welke normen er in een meer efficiënte afdwinging kan worden voorzien.

Het is een moeilijk vraagstuk, maar het systeem zonder meer in de VN invoeren zal mijns inziens niet lukken.

Verder waren er nog enkele vragen over de Friends of the UN. België is lid van een aantal van die clubjes, maar er zijn heel veel clubjes. Vorig weekend vernam ik in Chicago dat de Canadezen lid zijn van ministens drie of vier Friends of the UN-clubjes. Het gaat om diplomatieke informele netwerken. Het is nuttig om ons daarin beter te integreren, omdat daar de grote tendensen met een aantal spelers worden voorbereid. Of België daar ooit zwaar in zal wegen is echter zeer de vraag. Het is wel nuttig eraan deel te nemen.

Er werd ook een vraag gesteld over de uitbreiding van de Veiligheidsraad, concreet of het zin heeft dat er, volgens scenario A, zes nieuwe permanente leden zonder vetorecht bijkomen.

Mochten de eventuele nieuwe permanente leden wel een vetorecht krijgen, dan zou de werking van de Veiligheidsraad nog veel meer in het slop geraken. Het High-level panel-rapport bevat een zekere paradox. Er komt een, volgens mij te grote, uitbreiding van de taken van de Veiligheidsraad. De raad zou actief moeten zijn op het gebied van de soft threats, AIDS, non-proliferatie, enzovoort. Men verandert echter niets aan de wijze van besluitvorming van die Veiligheidsraad. Er komen alleen nieuwe leden zonder vetorecht bij en het vetorecht van de oude permanente leden blijft overeind. De vraag is of die Veiligheidsraad met een breder mandaat nog doeltreffend zal kunnen opereren. De uitbreiding van het aantal leden heeft alleen tot gevolg dat er meer stemmen nodig zijn om tot besluiten te komen.

Ik ben echter helemaal geen voorstander van de toekenning van een vetorecht aan elk nieuw permanent lid. Het staat niet zo duidelijk in het rapport, maar het vetorecht is een zeer problematisch gegeven. Men zegt wel dat de VN nog te veel de krachtsverhoudingen van 1945 weerspiegelt, maar in 2005 durft men nog altijd niet te spreken over het afschaffen of reduceren van het gebruik van het vetorecht van de vijf permanente leden die uit die vroegere wereldorde komen. Er is moed nodig om dit probleem aan te pakken. Het rapport blijft echter zeer pragmatisch : aangezien een wijziging politiek niet haalbaar is, wenst men zijn tanden er niet in stuk te bijten.

Het Brahimi-rapport was een goed rapport, maar er waren zoals altijd problemen met de uitvoering van de aanbevelingen. Het High-level panel-rapport herneemt enkele aanbevelingen van dat rapport. Er wordt gesuggereerd dat er een versterking komt van de peace keeping-opdrachten. Het rapport geeft de voorkeur aan een betere organisatie van het secretariaat. Er ontstaan immers vaak problemen omdat er onvoldoende personeel is, omdat er te weinig troepen worden toegezegd, zeker troepen met een zeker niveau. Op het niveau van het secretariaat zijn er bovendien nog coördinatieproblemen. Een interne hervorming van het secretariaat en de installatie van een deputy secretary general, specifiek bevoegd inzake veiligheid, bieden misschien uitzicht op een betere aanpak van de peace operations.

De heer Roelants du Vivier stelde een vraag over het andere rapport van het High-level panel waarvan ook Gareth Evans deel uitmaakte. Er zijn wel degelijk verschillen tussen de twee rapporten. Het High-level panel-rapport waar wij het over hadden, spreekt alleen over de collective responsibility to protect en niet over individuele of unilaterale acties van landen. Wat is dan de norm ? Die houdt verband met de hele kwestie van het unilaterale gebruik van geweld in het internationaal recht. Professor Corten zal daar meer uitleg over geven.

In het High-level panel-rapport wordt niets vermeld over unilaterale humanitaire en zeker niet over unilaterale pro-democratische interventies. Ik leid daaruit af dat het panel geen voorstander is van dergelijke interventies. Het zou wellicht uitsluitend een collectieve multilaterale humanitaire interventie door de Veiligheidsraad billijken.

Er werd gevraagd of een gewapende interventie altijd als een last resort moet worden beschouwd in het raam van een genocide of van misdaden tegen de menselijkheid. Het verschil in kwalificatie van die feiten is op dit ogenblik aan de orde in de kwestie-Darfour. In dat verband staat in het High-level panel-rapport dat de Veiligheidsraad veel proactiever zou moeten worden. Zolang er echter aan de besluitvormingsmechanismen van de Veiligheidsraad niets wordt veranderd, ligt het niet voor de hand dat hij proactief en kort op de bal zal reageren. Het risico van een nieuw Darfour, Rwanda of Srebrenica is helaas niet uitgesloten. Hoewel de internationale gemeenschap telkens opnieuw never again roept, blijken we er niet in te slagen een doeltreffend kader voor vroege actie uit te werken. Dat is een lacune in het internationale systeem, wat niet enkel op een juridisch, maar veeleer op een politiek probleem wijst.

Ten slotte ben ik het ermee eens dat de Arabische wereld enigszins tussen de plooien valt binnen de organisatie van de Veiligheidsraad. In het High-level panel-rapport wordt in dat verband gewezen op de rol van regionale organisaties. Het rapport pleit voor een sterkere rol en een meer structurele band tussen de VN en regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie, de Europese Unie en de Arabische Liga. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat, vooral wat de Arabische wereld betreft, er belangrijke lacunes zijn op het vlak van regionale organisaties. Als de Afrikaanse wereld zich beter zou organiseren, zou hij meer invloed kunnen uitoefenen in de Veiligheidsraad, misschien niet als permanent lid, maar via een roterend lidmaatschap. Het is geen toeval dat in het High-level panel-rapport geen aanbeveling wordt geformuleerd over een Arabisch permanent lid in de Veiligheidsraad. In de VS wordt in bepaalde kringen nu al beweerd dat een permanent lidmaatschap van een Arabisch land de doodsteek zou betekenen voor de strijd tegen het terrorisme omdat de Veiligheidsraad op dat vlak voortdurend door het Arabische lid zou worden gedwarsboomd.

De heer Olivier Corten. — Ik zal dit rapport vanuit een enigszins andere hoek behandelen. Tot nog toe hebben we het vooral gehad over de hervormingen die in het Handvest van de Verenigde Naties mogelijk zijn. Ik zal het vooral hebben over het bestaande internationaal recht. De hervormingen die het rapport voorstelt, gaan immers uit van een aantal vaststellingen en van een interpretatie van het bestaande internationaal recht. Ik zal me op dit meer juridische aspect concentreren. Op het niveau van het recht kan alleen worden gezegd dat hervormingen mogelijk zijn door middel van de wijzigingsprocedures waarin het Handvest voorziet.

Ik wil vooral aandacht besteden aan de preventieve oorlog, een thema dat in het rapport zeker niet bijkomstig is. In zijn nota wijst de secretaris-generaal er van meet af aan op dat het rapport werd opgesteld ingevolge meningsverschillen over de wenselijkheid van het gebruik van geweld. Hij verwijst duidelijk naar de oorlog tegen Irak en misschien ook naar vroegere conflicten.

Dit rapport wil zich uitspreken over het begrip preventieve oorlog. De stelling dat preventieve oorlog mogelijk is, maar dan met de instemming van de Veiligheidsraad, is een klassieke opvatting conform het bestaande internationaal recht. Dat is de kern van het rapport. Wellicht is het de bedoeling daarmee in te gaan tegen bepaalde opvattingen van de regering-Bush volgens welke een preventieve oorlog zonder mandaat van de Veiligheidsraad mogelijk moet zijn.

Een tweede, problematischer punt betreft de wettige zelfverdediging. De voor kritiek vatbare interpretatie die het panel hieraan heeft gegeven, opent de weg naar een mogelijke unilaterale preventieve oorlog, zonder mandaat van de Veiligheidsraad.

Het basisprincipe van het rapport is duidelijk dat een preventieve oorlog alleen mogelijk is met een mandaat van de Veiligheidsraad. Het rapport spreekt zich uit over het recht op inmenging. Het verwijst daarbij naar twee principes die volledig conform het internationaal recht zijn. Allereerst kan een Staat die het internationaal recht schendt, bijvoorbeeld door een genocide te begaan, niet aanvoeren dat het om een binnenlandse aangelegenheid gaat. Het soevereiniteitsprincipe of het non-interventieprincipe kan immers niet worden ingeroepen omdat het om een schending van het internationaal recht gaat die de nationale bevoegdheid overstijgt. Als internationale maatregelen worden genomen om een einde te maken aan de genocide of de schending van de mensenrechten, kan een Staat dus in geen geval aanvoeren dat anderen zich in zijn binnenlandse aangelegenheden mengen. Als men dus wenst op te treden tegen schendingen van het internationaal recht, moeten procedures worden nageleefd en zegt het rapport heel duidelijk dat de Veiligheidsraad in laatste instantie beslist.

Het gaat om een klassiek probleem : in het algemeen zijn het de Staten die instaan voor de eerbiediging van de mensenrechten op hun grondgebied. Denken we bijvoorbeeld aan Darfour of aan andere gevallen waar de Staat niet meer bij machte is zijn grondgebied te controleren en waar de mensenrechten door particuliere personen worden geschonden. Daarover zegt men dat het in eerste instantie de Staat is die hiertegen moet optreden. Dat is ongetwijfeld wat het rapport met « in laatste instantie » bedoelt. Als dat niet lukt, kan de Veiligheidsraad optreden en mogelijk instemmen met een militaire interventie. Het rapport preciseert dat er geen andere uitzonderingen op het verbod op geweld kunnen zijn dan de instemming van de Veiligheidsraad of de wettige zelfverdediging. Het internationaal recht voorziet niet in een recht op eenzijdige interventie om welke humanitaire, democratische of andere redenen ook.

Dit is allemaal conform het internationaal recht, dat in geen andere uitzonderingen voorziet. In de praktijk hebben de Staten steeds heftig tegen eenzijdige interventies geprotesteerd. Men kan zeker niet zeggen dat het Handvest door een gewoonte werd gewijzigd.

Klassiek is ook dat het rapport benadrukt dat de Veiligheidsraad als enige bevoegd is, maar dat die bevoegdheid ruim moet worden geïnterpreteerd. De basisvoorwaarde voor een optreden van de Veiligheidsraad is een bedreiging van de internationale vrede. Volgens het rapport kan dat begrip echter zeer ruim worden geïnterpreteerd. Het is niet nodig dat een internationaal gewapend conflict of een internationale oorlog dreigt uit te breken. Het begrip bedreiging van de vrede is veel ruimer en kan ernstige schendingen van de mensenrechten, vluchtelingenstromen en een aantal criteria omvatten die verwijzen naar situaties uit de jaren '90 : Somalië, Bosnië-Herzegovina, Rwanda en meer recent Ivoorkust. De Veiligheidsraad stemt in met militaire interventies in uiteenlopende situaties.

De teksten van 1945 hadden betrekking op een bedreiging van de internationale vrede. Men dacht toen zeker niet aan een schending van de mensenrechten. In dat opzicht kan het rapport als gedurfd worden bestempeld, maar als we rekening houden met de praktijk die zich vooral in de jaren '90 heeft ontwikkeld, doet het rapport niets anders dan een door velen aanvaard begrip in regels omzetten. Volgens het rapport moet de Veiligheidsraad dus toezicht houden op elke preventieve actie, ook in het kader van regionale organisaties.

In geval van wettige zelfverdediging zegt het Handvest dat de instemming van de Veiligheidsraad niet nodig is. Een preventieve oorlog is dus mogelijk als men een aanval, het voortduren van een aanval, een bezetting of iets dergelijks wil voorkomen. In principe is de vermelding van de wettige zelfverdediging als een uitzondering op het verbod op geweld helemaal niet revolutionair en ook niet vatbaar voor kritiek. De wijze waarop het rapport dit begrip interpreteert, is het daarentegen wel. Professor Wouters heeft daar al op gewezen. Ik citeer alleen de betreffende zin uit het rapport : « Gewoonlijk kan een bedreigde Staat » — het gaat dus niet om een aangevallen Staat — « in het internationaal recht een militaire operatie starten op voorwaarde dat de dreiging imminent is, dat er geen ander middel bestaat om de dreiging af te wenden en de militaire interventie evenredig is met het beoogde doel ».

Het rapport motiveert dit niet. Alleen in de aanbevelingen staat een verwijzing naar een preventieve wettige zelfverdediging omdat een dreiging volstaat, op voorwaarde dat ze imminent is. Ik heb de indruk dat het verslag reageert op een document van december 2002 waarin de regering-Bush de grote principes van de nationale veiligheid van de Verenigde Staten formuleert.

Op het eerste gezicht is er inhoudelijk geen verschil : in het internationaal recht mag men in geval van imminente dreiging reageren. Het Amerikaanse rapport ging echter verder. Verwijzend naar de massavernietigingswapens en de toestand in Irak, moet men ook kunnen reageren in geval van niet-imminente dreiging.

Het rapport van het panel geeft de regering-Bush ongelijk of gaat in elk geval niet dezelfde richting uit. De dreiging moet imminent zijn en men mag niet reageren als de dreiging niet imminent is, maar veraf, nakend en zo meer. Bij een imminente dreiging daarentegen is een reactie aanvaardbaar.

België zal voorzichtig moeten zijn als het zich moet uitspreken over zulk een rapport dat, zonder motivering, een ingrijpende hervorming van het Handvest van de Verenigde Naties als evident schijnt voor te stellen. Overeenkomstig artikel 51 van het Handvest kan wettige zelfverdediging alleen worden ingeroepen « in geval van een gewapende aanval tegen een lid van de Verenigde Naties, totdat de Veiligheidsraad de noodzakelijke maatregelen ter handhaving van de internationale vrede en veiligheid heeft genomen ». Deze bepaling is duidelijk in tegenspraak met het rapport.

In geval van dreiging nodigt het Handvest de betrokken Staat uit zich tot de Veiligheidsraad te richten. Het Handvest maakt een zeer duidelijk onderscheid tussen dreiging, of ze nu imminent, niet-imminent, nakend of veraf is, en agressie. Als er een dreiging bestaat, mag de Veiligheidsraad optreden. Zonder agressie is er geen wettige zelfverdediging.

We kunnen aannemen dat in de 19e eeuw, toen er nog geen Veiligheidsraad was, de Staten in geval van imminente dreiging mochten optreden. Nu er echter een orgaan bestaat dat moet vaststellen of er al dan niet dreiging is, kan wettige zelfverdediging alleen bij agressie. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden hebben de Verenigde Staten zelf duidelijk gesteld dat agressie noodzakelijk was. Overigens zijn zij zelf het slachtoffer geweest van die doctrine, toen die door de Japanners werd ingeroepen om de aanval op Pearl Harbour te rechtvaardigen. De Japanners zegden dat ze uit preventieve wettige zelfverdediging handelden.

De Verenigde Naties hebben gedurende tientallen jaren over het begrip agressie gedebatteerd. Dit debat mondde in 1974 uit in een juridische definitie die bruikbaar was voor de interpretatie van het Handvest. Overeenkomstig die definitie verstaat men onder agressie het gebruik van wapengeweld en niet de dreiging met het gebruik van wapengeweld. Dit onderscheid werd opzettelijk gemaakt.

Tijdens de voorbereidende werkzaamheden werd voorgesteld de preventieve wettige zelfverdediging in aanmerking te nemen. Die voorstellen werden niet aanvaard. Integendeel, een zeer groot aantal Staten verklaarde dat die notie absoluut niet kon worden aanvaard, dat er een Veiligheidsraad was en dat het veel te gevaarlijk was terug te keren naar de oude opvatting van het internationaal recht die de notie van preventieve wettige zelfverdediging inderdaad in aanmerking nam.

Tot zover de teksten. Het spreekt voor zich dat ook met de praktijk rekening moet worden gehouden. Men kan in het internationaal recht vrij vaak refereren aan de gewoonte. Dan moet echter bewezen worden dat de gewoonte het internationaal recht veranderd heeft in de richting van een algemene erkenning van de preventieve wettige zelfverdediging.

Uit het onderzoek van de praktijk blijkt dat die doctrine vaak werd ingeroepen, maar nog nooit werd aanvaard. Als er geen precedent is, kan men zich a fortiori ook niet op de gewoonte beroepen. Onder meer Israël probeerde dat bij de aanval op de Irakese reactor Osirak in 1981. De Verenigde Staten hebben die doctrine niet expliciet durven inroepen voor Irak, zeker niet als juridisch argument. In de verslagen van de debatten in de Verenigd Naties lezen we echter dat veel Staten bevestigd hebben dat de kwestie-Irak een principiële kwestie is en dat alleen de Veiligheidsraad bevoegd is, waarmee ze de doctrine van de preventieve wettige zelfverdediging verwierpen.

We kunnen er dus van uitgaan dat het rapport, waarin staat dat het niet de bedoeling is artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties te herzien of te interpreteren met betrekking tot de wettige zelfverdediging, op zich al een interpretatie, of zelfs een herziening van het artikel is. Men verwijst immers naar de doctrine van de preventieve wettige zelfverdediging, die vooral door de Amerikanen verdedigd wordt, maar nergens in het internationale recht bekrachtigd werd.

Ik besluit met de vaststelling dat het verslag, wat de notie preventieve oorlog betreft, een vrij correcte weerspiegeling is van het internationaal recht. Het verdient op dat punt volgens mij dan ook geen kritiek. Het bevat enkele terechte verduidelijkingen, zoals de verwerping, in bepaalde gevallen, van het principe van niet-interventie en de aanvaarding van vrij ruime bevoegdheden van de Veiligheidsraad als de stemming positief is.

Mocht de voorgestelde hervorming van de Veiligheidsraad er komen, dan zou dat tot gevolg hebben dat de Veiligheidsraad nog minder vaak toestemming zou geven. Meer leden betekent immers dat er ook meer stemmen nodig zijn om toestemming te geven.

Op het niveau van de beschrijving van het bestaande recht is dat geen enkel probleem. Wat de preventieve wettige zelfverdediging betreft, rijst daarentegen wel een groot probleem. Het is misschien raadzaam de regering te verzoeken bij dat punt een voorbehoud te formuleren. België zou kunnen preciseren dat het gekant is tegen elke unilaterale preventieve oorlog. De preventieve oorlog kan niet als wettige zelfverdediging worden beschouwd, want het gaat niet om een reactie op een aanval. Dat voorbehoud lijkt me belangrijk. Als we niet reageren, dan wekken we misschien de indruk dat we akkoord gaan met een herziening van artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties.

Mevrouw Olga Zrihen. — Staat er in één van de hoofdstukken iets over sancties ?

De voorzitter. — Een groep op hoog niveau aanvaardt de idee van een preventieve collectieve wettige zelfverdediging in bepaalde, welomschreven gevallen, zoals de dreiging van een rechtstreekse aanval op de soevereiniteit of de territoriale integriteit van een Staat, enzovoort, maar anderzijds staat in het rapport, paradoxaal genoeg, dat een herziening of nieuwe interpretatie van artikel 51 niet wenselijk is.

Zou het niet raadzaam zijn een verwijzing toe te voegen naar een daad van collectieve wettige zelfverdediging om op juridisch gebied over een concreter referentiebasis te beschikken dan een vage interpretatie ? Dat zou volgens u niet echt strijdig zijn met artikel 51, hoewel er toch een nieuwe interpretatie bestaat. Zou het niet beter zijn die in artikel 51 zelf op te nemen ?

De heer Olivier Corten. — In verband met de vraag over de sancties : zodra men zich afvraagt of de Veiligheidsraad al dan niet toestemming moet geven voor een militaire interventie, of in welke mate de wettige zelfverdediging moet worden aanvaard, komt men op het domein van de sancties. Als de Veiligheidsraad bereid is een militaire actie toe te staan, dan is dat omdat het internationale recht geschonden is. Ook wanneer een Staat nalaat bepaalde noodzakelijk maatregelen te nemen, richt men zich tot de Veiligheidsraad en komt men op het domein van de sancties.

In het geval van wettige zelfverdediging heeft een Staat een andere Staat aangevallen. Daar bevindt men zich nog veel duidelijker op het domein van de « sancties », hoewel niet iedereen het daarmee eens is. De Veiligheidsraad is een soort internationaal politieorgaan. Iemand die aangevallen wordt, moet evenmin de komst van de politie afwachten om zich te verdedigen. Dat is het probleem als men het over een oorlog in overeenstemming met het internationaal recht heeft.

Wat het recht op inmenging betreft, voorziet het rapport alleen in militaire sancties. Het preciseert dat een unilaterale oorlog militair gezien onaanvaardbaar is omdat de Veiligheidsraad daarvoor toestemming moet geven. Op militair gebied is dat de enige sanctie die kan worden overwogen, maar krachtens het internationaal recht zijn nog andere sancties mogelijk. Ik denk aan diplomatische, politieke of economische sancties.

Het rapport aanvaardt het recht op inmenging voorzover het gaat om een collectief interventierecht onder de bescherming van de Veiligheidsraad. Het probleem is verwant aan dat van de preventieve wettige zelfverdediging. De begrippen imminente dreiging en ernstige schending van de mensenrechten zijn zeer vaag.

Een extreme beslissing, zoals een oorlogsverklaring, kan bijgevolg maar genomen worden op basis van een zo ruim mogelijk akkoord tussen verschillende Staten uit verschillende werelddelen en nadat de procedure van de Veiligheidsraad doorlopen is.

Op het einde van de jaren '80 was die vraag theoretisch, maar vandaag niet meer omdat de Veiligheidsraad in vele gevallen al een militaire actie toegestaan heeft.

Er werd verwezen naar Srebrenica, maar daar ging het niet om een juridisch probleem rond het mandaat. In augustus 1992, dus enkele weken na het uitbreken van de oorlog in Bosnië-Herzegovina, werd groen licht gegeven voor het gebruik van geweld om het transport van humanitaire hulp mogelijk te maken. In verband met de veilige zones bestond de juridische mogelijkheid om geweld te gebruiken. Er was hier geen juridisch, maar wel een politiek probleem, namelijk de afwezigheid van een coherente politieke visie die militaire interventies in die context mogelijk kon maken.

Het probleem van de sancties, in het bijzonder bij ernstige schendingen van het humanitair recht, is van juridische aard. Men heeft hiervoor een oplossing in een bepaalde richting gevonden, maar in vele gevallen gaat het veeleer om een politiek probleem : de rechtsinstrumenten bestaan, maar men kan ze niet gebruiken. Soms verschuilt men zich — dat dient te worden gezegd — achter juridisch argumenten om het politieke probleem te verdoezelen.

Men kan zich afvragen of men in Rwanda niet had kunnen optreden. De blauwhelmen hadden kunnen ingrijpen in het kader van het mandaat dat ze toentertijd hadden. Ik ben van oordeel dat een bepaalde interpretatie een dergelijke actie kon dekken, maar wanneer men dat niet wil, kan men gemakkelijk zeggen dat men niet kan omdat het recht het verbiedt. De zaken zijn vaak veel ingewikkelder dan dat.

Moeten de teksten niet worden aangepast aan de evolutie van het internationaal recht ?

Op juridisch niveau is die herziening theoretisch mogelijk. Men zou de wijze van stemmen in de Veiligheidsraad kunnen veranderen.

In het Handvest van de Verenigde Naties staat dat een resolutie wordt aangenomen als de vijf permanente leden ja stemmen. Vanaf het begin van de werkzaamheden van de Veiligheidsraad heeft men echter aanvaard dat een onthouding de aanneming van een resolutie niet verhindert. Men spreekt over een veto, maar dat is geen juridisch begrip. Dat woord werd gebruikt om duidelijk te maken dat, als een land zich tegen een resolutie wil verzetten, het moet tegenstemmen. Volgens de teksten is de resolutie niet aangenomen als het land zich onthoudt. In de praktijk heeft iedereen het tegenovergestelde aanvaard.

Een herziening van die procedure zou niet veel problemen veroorzaken, maar wanneer het om toestemmingen gaat, gebeurt het vaak dat permanente leden zich onthouden.

Negen van de vijftien leden moeten trouwens ja stemmen. Zoals bij Irak het geval was, telt iedere stem en kan een onthouding zwaar wegen in het verzet tegen de aanneming van een resolutie, maar dan eerder met betrekking tot de vereiste gekwalificeerde meerderheid dan uit het oogpunt van het zogenaamde vetorecht.

De teksten vermelden niets over de toestemming van de Veiligheidsraad in geval van bedreiging van de vrede in de ruime zin van het woord. We vinden geen enkele definitie van het begrip « bedreiging van de vrede ». De Verenigde Naties hebben na lange jaren het begrip « aanval » gedefinieerd, maar ze hebben nooit een definitie willen geven van de bedreiging van de vrede omdat dit een bevoegdheid is van de Veiligheidsraad. Ik denk niet dat die teksten, juridisch gezien, moeten worden gewijzigd.

Op politiek vlak kan de vermelding in een tekst dat een schending van de mensenrechten de internationale vrede bedreigt, trouwens heel wat weerstand uitlokken. China bijvoorbeeld voelt zich soms geroepen om zich te onthouden. China is vrij conservatief en zou graag terugkeren naar een visie op het begrip bedreiging van de vrede die vandaag niet meer wordt getolereerd. Ik ben ervan overtuigd dat dit problemen zou opleveren als een internationale rechtsinstantie bij een uitspraak over het begrip bedreiging van de vrede rekening zou houden met de gewoonte. Die algemeen aanvaarde evolutie zal ongetwijfeld op het juridische vlak worden bekrachtigd.

Ik eindig met de wettige zelfverdediging. De regering-Bush wil een herziening van de tekst die daarop betrekking heeft. Naargelang het politieke standpunt dat men verdedigt, kan men een dergelijke herziening wenselijk achten, maar dan alleen in de richting van een versoepeling, van een preventieve oorlog.

De huidige tekst is conform het internationaal recht en de algemene logica van het Handvest. De tekst is volgens mij goed omdat hij het heeft over een gewapende aanval tot de Veiligheidsraad de gepaste maatregelen heeft getroffen. De Veiligheidsraad moet de zaak dus in handen nemen.

Over de tekst werd uitvoerig gedebatteerd, ook over de interpretatie van het begrip aanval. Ik zie niet in waarom het debat zou moeten worden heropend, aangezien het al plaats had voor de definitie in 1974, voor een verklaring van 1970 over de vriendschappelijke betrekkingen die een nieuwe definitie gaf voor het verbod op het gebruik van geweld, en voor de resolutie van 1988 over het principe van de doeltreffendheid van het gebruik van geweld. Telkens als het debat wordt heropend, komen nieuwe tendensen tot uiting en worden nieuwe teksten uitgewerkt.

We weten zeer goed dat, als de herziening van artikel 51 opnieuw ter sprake wordt gebracht, al het werk moet worden overgedaan en dat dit meer kwaad dan goed kan doen.

De heer Jean Cornil. — Wat mij is opgevallen, is dat na Yalta de wil bestond om iets op te bouwen op het gebied van het internationaal recht, en voorts ook dat een aantal fundamentele principes op zeer uiteenlopende wijze worden toegepast. Ik heb enkele algemene, maar ook meer concrete vragen voor de heer Corten.

De heer Corten heeft het over preventieve oorlog, onder de bescherming van de Veiligheidsraad, maar preciseert dat het in de eerste plaats de soevereine Staat toekomt te zorgen voor de bescherming van zijn bevolking en de eerbiediging van de mensenrechten. Alleen als die Staat zijn verplichtingen niet nakomt, kan de Veiligheidsraad het gebruik van geweld toestaan.

In overeenkomstig daarmee zijn missies van de Verenigde Naties aanwezig in verschillende landen in de wereld. In sommige landen, zoals Colombia en Tsjetsjenië, die geconfronteerd worden met een veralgemeende schending van de mensenrechten, met een burgeroorlog of de aanloop tot een burgeroorlog, zijn de Verenigde Naties niet tussenbeide gekomen.

Ik zou, vooral voor de twee genoemde gevallen, willen weten of deze gewettigde wil om de oplossing van de internationale krachtsverhoudingen om te zetten in een rechtscompromis al tot resultaten heeft geleid.

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de economische sancties. Bevat het rapport daarover aanbevelingen die afwijken van de traditionele praktijk van de Verenigde Naties en van het internationaal recht ? Ik denk meer bepaald aan het economische embargo, dat in Irak totaal ondoeltreffend was : de dictatuur is er rijker van geworden en de bevolking armer. Heeft men gedacht aan dat wapen, dat in de recente geschiedenis zelden werd gebruikt, maar dat bijvoorbeeld toch heeft bijgedragen tot een positieve evolutie in Zuid-Afrika ?

Mijn derde vraag heeft betrekking op de koude oorlog en de nieuwe dreigingen. Het verheugt mij dat het rapport begint met een verwijzing naar de zachte dreigingen, en dit in termen van economische ontwikkeling en strijd tegen armoede, hongersnood, milieurampen of pandemieën. Een belangrijk gedeelte van het rapport heeft betrekking op de strijd tegen het terrorisme.

Wat denkt u van de manier waarop de « wijzen » de zaken interpreteren en voorstellen dat het internationaal recht, en in het bijzonder de Verenigde Naties, deze nieuwe dreigingen moeten bestrijden ?

Ten slotte zou ik ook willen weten of, in de marge van de voorgestelde hervorming van de algemene Vergadering, van de Veiligheidsraad en de Economische en Sociale Raad, ook wordt nagedacht over het Verdrag van Genève en het asielrecht, alsook over eventuele wijzingen in de werking van het HCV (Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen).

De heer Olivier Corten. — Strikt uit het oogpunt van het internationaal recht bestaat er voor de Veiligheidsraad geen enkel juridisch beletsel om in Colombia en Tsjetsjenië tussenbeide te komen. In die landen worden de mensenrechten geschonden, maar de bedreigingen van de internationale vrede behoren in ieder geval tot de bevoegdheid van de Veiligheidsraad, en daar gaat het vóór alles om.

In de beide gevallen ontkent niemand dat er vrij belangrijke burgeroorlogen aan de gang zijn die internationale gevolgen kunnen hebben. Op zuiver technisch gebied is er dus geen beletsel. Er is eerder een politieke hinderpaal, want in het geval van Tsjetsjenië is een permanent lid bij het conflict betrokken. De zaak wordt zelfs niet op de agenda geplaatst wanneer er een permanent lid bij betrokken is, en als de zaak toch op de agenda wordt geplaatst, gebruikt het betrokken lid zijn vetorecht.

In het geval van Colombia kunnen de bondgenoten van dat land ervoor zorgen dat de Veiligheidsraad geen resolutie aanneemt die een optreden mogelijk maakt. Er rijst evenwel geen juridisch probleem, behalve dan dat het vetorecht moet worden afgeschaft. Die oplossing zou evenwel niet alle problemen doen verdwijnen, want de politieke bondgenootschappen spelen wel altijd ergens een rol. Het probleem is dus eerder politiek dan juridisch.

Moet militair worden opgetreden zodra de mensenrechten ernstig worden geschonden ? Dat denk ik niet. Dit is een zeer complex probleem dat geval per geval moet worden onderzocht. Een blik in de geschiedenis leert ons dat het niet altijd zo eenvoudig is. Sommigen beweren wel eens dat we niets kunnen doen omdat het niet mogelijk is militair op te treden. Dat leidt tot een dualistisch standpunt volgens hetwelk men militair tussenbeide komt of niets doet. De zaak is echter veel complexer en er kunnen andere politieke middelen worden aangewend. Op juridisch gebied kan alleen de wijze van stemmen worden herzien. Een gedeelte van het rapport is daaraan gewijd.

Uw vragen over, enerzijds, economische sancties en embargo en, anderzijds, het asielrecht komen niet aan bod in het rapport. Dat gaat eerder over de nieuwe dreigingen en niet over sancties.

Als die aan bod komen, is dat eerder omdat men zich afvraagt of het opportuun is geweld te gebruiken om de dreigingen af te wenden. Dat is zeer belangrijk, want het betekent dat het gebruik van geweld gezien wordt als het normale antwoord om dreigingen af te wenden. Dat houdt volgens mij een verwijzing in naar het rapport van de Amerikaanse regering van december 2002, dat net dezelfde strekking heeft. Dat rapport handelt ook over de dreigingen, de reacties daarop, de militaire reacties, de oorlog tegen het terrorisme, enzovoort. Het rapport waarover wij het nu hebben, is op dezelfde wijze gestructureerd.

Wat het terrorisme betreft, is de toon van dit rapport uiteraard nogal verschillend. Het gaat dan ook niet uit van de regering-Bush. Het was het resultaat van een compromis, waardoor het soms wat kleurloos en algemeen is.

Met betrekking tot de dreigingen is de toon verschillend. Het Amerikaanse document geeft een vrij ruime definitie van het begrip dreiging. Volgens dat document houdt alles verband met een bedreiging van de veiligheid. Het gaat zelfs zo ver dat het AIDS en economische problemen koppelt aan veiligheid. Die op veiligheid gerichte visie wordt in onderhavig rapport overgenomen. De toon is evenwel verschillend, want het beklemtoont de noodzaak om niet alleen met geweld te reageren. Het wijst erop dat armoede moet worden bestreden en beklemtoont de doelstelling van 0,7 % van het BNP voor ontwikkelingshulp.

De toon is anders. Toch vind ik dat het in het algemeen op veiligheid is toegespitst.

Economische problemen en asielrecht worden slechts belicht uit het oogpunt van de veiligheid. De vreemdelingen- en vluchtelingenstromen worden beschouwd als een veiligheidsprobleem. Op die manier werd in het verleden een reeks crises behandeld in de Veiligheidsraad. Tot zover het eerst gedeelte : de aard van de dreigingen.

Het tweede gedeelte heeft betrekking op de sancties. Wanneer gesproken wordt over een sanctie, een reactie, wordt eigenlijk het gebruik van geweld bedoeld. Dat is de kern van het probleem. Het embargo, en wat dat als problemen met zich meebrengt, is niet echt het onderwerp van het rapport, en dat is veelbetekenend.

Als we zien in welke context dit rapport werd opgesteld, lijkt het wel een vorm van reactie op het document van de Amerikaanse regering, maar toch neemt het ongeveer dezelfde logica over. Op sommige punten is er overeenstemming. Ik had het al over de wettige preventieve zelfverdediging, maar er zijn nog andere gevallen.

De heer Lionel Vandenberghe. — Deze commissie heeft zich vorig jaar over het Palestijns-Israëlische conflict gebogen. Wat mij bekommert en stoort, is dat er zeer veel resoluties zijn goedgekeurd over de Palestijnse kwestie, maar dat dit geen gevolg oplevert. De laatste ging over de beruchte « muur ». Wij juichen dat toe, maar er gebeurt niets. De vorige spreker had het over de betrokkenheid van de civiele maatschappij, ook bij ons. Er gebeurt echter niets. Als puntje bij paaltje komt, veegt de grootmacht die de Verenigde Staten zijn, haar voeten aan alle resoluties.

De heer Jean Cornil. — Aansluitend bij de vraag van de heer Vandenberghe heb ik een vraag die gesitueerd is tussen het recht en de politiek.

Aangemoedigd door het vooralsnog positieve resultaat van de verkiezingen van vorige zondag in Irak en in het kader van het Amerikaanse plan om een aantal dreigingen te beheersen, streven sommigen binnen de Amerikaanse regering er eigenlijk naar ook tussenbeide te komen in andere Staten.

Ik denk bijvoorbeeld aan Iran, want dat land werd al genoemd in een aantal persartikelen. Denkt u dat dit soort tegenrapport van de VN, ook al is de toon ervan gericht op veiligheid en al sluit het nauw aan bij het rapport van september 2002 van de Amerikaanse regering, eventueel de nieuwe Amerikaanse visie op de internationale betrekkingen kan doorkruisen of temperen ? Denkt u dat onze analyses en onze aanbevelingen ter attentie van onze regering, en onrechtstreeks van de Europese Unie, er ook toe kunnen bijdragen die Amerikaanse visie te doorkruisen ?

Mevrouw Olga Zrihen. — Er is een soort dreiging waarnaar, zij het in bedekte termen, geregeld wordt verwezen, namelijk de nucleaire dreiging en dus het feit dat bepaalde Staten die zich thans met dergelijke wapens uitrusten, of er reeds in hun bezit hebben, weigeren toe te treden tot enig verdrag terzake.

Moet die dreiging worden beschouwd als een eventueel geval van wettige zelfverdediging ? Kan het bezit van kernwapens worden beschouwd als een geval waarvoor een unilateraal optreden zou zijn toegestaan ?

De heer Olivier Corten. — Indien men ervan uitgaat dat wettige zelfverdediging alleen geoorloofd is in geval van een aanval, volstaat de loutere dreiging niet. Daarover zijn al tal van debatten gevoerd. We zitten immers al geruime tijd in het kerntijdperk en hebben al veel over het begrip agressie nagedacht.

Juist omdat er kernwapens aanwezig zijn, zijn tal van Staten tegen dat begrip van preventieve reactie op de nucleaire dreiging, want die houdt het risico in dat een kernoorlog uitbreekt. De nucleaire dreiging als zodanig is dus geen voldoende reden voor wettige zelfverdediging.

Als er een aanval begonnen zou zijn, zou men uiteraard niet moeten wachten tot de raketten op het grondgebied inslaan om te reageren, maar dan moet de aanval wel effectief zijn ingezet. Zolang dat niet het geval is, geldt het algemene principe van het VN-Handvest : als men zich in een bedreigde situatie bevindt, moet de Veiligheidsraad optreden. Anders bestaat het gevaar van kettingreacties die tot een kernoorlog zouden leiden.

Talrijke Staten wensten overigens een verbod op een kernoorlog, maar de Staten die een kernwapen bezitten, behouden zich het recht voor dat wapen te gebruiken in geval van wettige zelfverdediging.

Het Internationaal Hof van Justitie heeft daarover een advies gegeven. Ondanks een met name op het humanitair recht steunende argumentatie volgens dewelke een kernwapen per definitie burgers op een disproportionele manier treft, kon het Hof het gebruik van het kernwapen niet uitsluiten in een extreem geval van wettige zelfverdediging. Het weigerde zich uit te spreken of dat gebruik al dan niet conform het internationaal recht was. Het advies werd uitgesproken met zeven tegen zeven stemmen. De stem van de voorzitter was doorslaggevend.

Men ziet dus hoe moeilijk het is om te zeggen dat het gebruik van het kernwapen verboden is, behalve wanneer het recht inzake gewapende conflicten werd geschonden. Daartegenover staat dat het moet gaan om wettige zelfverdediging, dus agressie.

Met het andere punt, namelijk dat de Verenigde Staten geen rekening houden met de teksten, ga ik akkoord. Er zijn precedenten. Er is gesproken over Palestina en het Internationaal Hof van Justitie. Het advies van enkele maanden geleden is zeer duidelijk. Het neemt een klassiek standpunt in binnen het kader van het internationaal recht en geeft een nieuwe stand van zaken van het conflict. Voor de eerste maal in de geschiedenis van de VN spreekt een rechtbank zich uit. Voordien waren dat altijd politieke instanties zoals de algemene Vergadering of de Veiligheidsraad. Israël bijvoorbeeld zegde dat een politiek advies geen waarde had.

Het is juist dat er sindsdien geen betekenisvolle verandering is geweest en dat Israël het advies niet beter dan vroeger heeft nageleefd. Het advies richt zich tot alle Staten. Die mogen in geen geval de voortzetting van de bezetting bevorderen, enz.

Voordien waren er andere gevallen. De VS werden veroordeeld voor hun militaire interventie in Nicaragua. Het Internationaal Hof van Justitie sprak hierover in 1986 een duidelijke veroordeling uit. De VS hebben dat arrest niet nageleefd.

Toch geloof ik niet dat de VS, Israël en andere Staten, die misschien het voordeel van een politiek van twee maten genieten, onverschillig staan tegenover het internationaal recht. Het volstaat om te kijken naar de scherpe reacties op het advies van het Hof en de wil van verschillende Amerikaanse beleidsmensen om binnen het kader van het internationaal recht te blijven.

Wanneer een Staat, zoals we in het geval van de oorlog tegen Irak hebben kunnen zien, luidop heeft bevestigd — in het bijzonder in 1990-1991 tijdens de Golfoorlog van 1991 — dat voortaan het internationaal recht op dezelfde wijze op iedereen zal worden toegepast en — aan het einde van de koude oorlog — dat de Realpolitik terzijde zou worden geschoven of in ieder geval zou worden afgezwakt ten voordele van een nieuwe wereldorde waarbinnen het recht een opperste waarde zou vormen, en wanneer diezelfde Staat vervolgens wordt veroordeeld door een Internationaal Hof van Justitie en de meerderheid van de juristen zegt dat hij het internationaal recht schendt, dan denk ik dat die Staat daar niet onverschillig tegenover staat.

Er zullen dus geen militaire sancties, dwangmaatregelen of politiesancties komen omdat er geen uitvoerende macht bestaat. De sanctie zal zich veeleer situeren op het niveau van de publieke opinie. Men heeft trouwens gezien dat dit in bepaalde landen een invloed kan hebben op de verkiezingen. Het internationaal recht moet op die manier worden bekeken. Er is per definitie geen wereldmacht om het te doen naleven. Indien dat wel zo zou zijn, zou men spreken over een wereldrecht.

In sommige gevallen, vooral wanneer naar de wapens wordt gegrepen, dat wil zeggen wanneer de nationale veiligheid in het gedrang is en Staten hebben beslist om tussen te komen, wordt het internationaal recht een instrument van kritiek in de dialoog en de onderhandelingen en niet meer dan dat.

Het rapport kan menigeen irriteren, meer bepaald wanneer het stelt dat wettige zelfverdediging in geen geval mag worden ingeroepen om te reageren op het dreigement om kernwapens te ontwikkelen. Die stelling zal zeker door Amerikaanse beleidsmensen worden bekritiseerd.

De heer Jean Cornil. — Is er een essentieel element dat niet in het rapport staat en dat toch zou moeten worden behandeld ? Onze regering zal vóór maart moeten reageren op dit rapport van « wijzen ». Kan ze eventueel ook een aantal zaken opwerpen over essentiële materies die niet worden behandeld ?

De heer Olivier Corten. — Dat doet ze al in het kader van de EU. De tekst is sterk op de veiligheid toegespitst. Economische en volksgezondheidsproblemen worden slechts aangeraakt in de mate dat ze de veiligheid kunnen bedreigen. Enkel het militaire aspect wordt behandeld vanuit het perspectief van de reactie. De experts zullen zonder twijfel antwoorden dat ze hebben gedaan wat hun werd gevraagd.

D.1.3. mevrouw Frankinet, ambassadeur, DG « Verenigde Naties », FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Mevrouw Frankinet. — Binnen de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken staat de directie « Verenigde Naties » in voor de coördinatie van de voorbereiding van de topconferentie van 2005 en van de reacties op de opmerkingen en de aanbevelingen die door het High-level panel werden gedaan.

Het is een oefening die ook een aantal van mijn collega's aangaat, meer bepaald degenen die zich bezighouden met terrorisme, non-proliferatie en ontwikkeling. Als ik sommige vragen niet precies kan beantwoorden, zal ik ze doorgeven aan de meer bevoegde personen op het departement.

Wat het rapport van het panel na de Irak-crisis aangaat, wijs ik erop dat de VN-secretaris-generaal de internationale gemeenschap een aantal indringende vragen heeft gesteld : Wat zijn de bedreigingen vandaag ? Welk collectief antwoord wenst de internationale gemeenschap op deze bedreigingen te geven ? Wat is de rol van de VN in dit collectieve antwoord ? Dat is ongeveer de opdracht die aan het panel werd gegeven.

De leden van het panel, die uit alle hoeken van de wereld kwamen, hebben aanbevelingen geformuleerd die, als men ze vergelijkt met de gebruikelijke VN-teksten, niet schuchter zijn.

We mogen dan ook hopen dat zulks leidt tot gesprekken op een hoger intellectueel niveau dan de discussies die soms in de algemene Vergadering worden gevoerd. Om te weten waar we naartoe gaan, moet het rapport van het panel ook in zijn context worden geplaatst. In september 2005 vindt een topconferentie plaats die eerst de « top van het millennium plus vijf » werd genoemd. Deze topontmoeting zal natuurlijk een andere dimensie krijgen en zal uitgaan van verschillende documenten : het rapport van het panel, het rapport van professor Jeffrey Sachs, bijzonder raadgever van de VN voor de millenniumdoelstellingen, en het rapport dat de secretaris-generaal zelf op basis van die twee documenten zal opstellen. Zijn rapport zal de eerste aanbevelingen bevatten voor de algemene Vergadering over de zogenaamde deliverables voor de topconferentie van 2005, met andere woorden de eventuele inhoud van een verklaring die door de staats- en regeringsleiders op de topconferentie zal worden goedgekeurd.

Het rapport van de secretaris-generaal zou eind maart beschikbaar moeten zijn.

Het panel legt in zijn rapport het accent op het belang dat de ontwikkeling heeft voor de internationale veiligheid, waardoor het element « ontwikkeling » onvoldoende aan bod lijkt te komen. Het aspect « ontwikkeling » zal evenwel uitgebreid worden behandeld in het onderdeel « millenniumdoelstellingen », in het rapport-Sachs en in het rapport van de VN-secretaris-generaal.

De Europese Unie heeft tijd gehad om haar eigen strategie voor de veiligheid en de non-proliferatie uit te werken en heeft eind 2003 een actieplan opgezet voor de strijd tegen het terrorisme.

De EU heeft deze input bezorgd aan het panel, dat het in ruime mate opnam in zijn tekst. Aangezien er een krachtige intellectuele inbreng is geweest van de Europese Unie, kan die zich terugvinden in de meeste aanbevelingen van het panel.

Een eerste heel belangrijke aanbeveling van het panel is dat er een nieuwe consensus moet komen over de gemeenschappelijke veiligheid. Het panel heeft dit begrip bijzonder ruim opgevat. Immers, het onderdeel « ontwikkeling » wordt eraan toegevoegd, en dat impliceert armoede, ook als oorzaak van plaatselijke conflicten, ongelijkheid tegenover ziekte, ongelijke toegang tot natuurlijke rijkdommen, enz. Het panel besluit dat de internationale veiligheid altijd bedreigd zal zijn als deze ongelijkheden niet worden weggewerkt.

Vóór deze aspecten in het panel werden behandeld, vond daarover ook in de EU een debat plaats waar een vrij algemene consensus heerste. Deze nieuwe consensus inzake gemeenschappelijke veiligheid moet rekening houden met de opvattingen van de verschillende lidstaten van de Verenigde Naties. We weten dat de Verenigde Staten hun interpretatie hebben gegeven van wat hun veiligheid bedreigt. Voor een aantal ontwikkelingslanden is de voornaamste bedreiging echter de grote armoede, het feit dat kinderen sterven voor ze vijf jaar zijn of dat mensen sterven aan AIDS zonder dat ze konden worden behandeld.

Het panel is heel duidelijk. Het zegt meteen al dat veiligheid niet noodzakelijk voor iedereen hetzelfde betekent, maar voegt eraan toe dat de verdediging van onze veiligheid onze collectieve verantwoordelijkheid is en dat verschillende middelen daartoe kunnen bijdragen.

Het andere aspect betreft het aanpassen van de doctrines met betrekking tot die twee elementen.

Kofi Annan wou van het panel een duidelijk antwoord over het gebruik van geweld en de eventuele aanvaardbare afwijkingen van het Handvest van de Verenigde Naties. Binnen de Europese Unie werd tijdens de werkzaamheden over de Europese veiligheidsstrategie nogal heftig gediscussieerd over de termen preemptive en preventive.

Er was heel wat discussie over de vraag of het al dan niet nodig was nieuwe mogelijkheden te openen met betrekking tot artikel 51 van het Handvest. Het standpunt van de Europese Unie, zoals meegedeeld aan het panel, was niet eenduidig. Het ging wel in de richting van een bevestiging van artikel 51. Op een moment waarop men de Verenigde Naties wil versterken, mag het gezag van de Veiligheidsraad niet meteen al worden ondermijnd door allerhande uitzonderingen.

Het panel komt tot de conclusie dat artikel 51 niet moet worden gewijzigd. Het geeft een interpretatie, die waarschijnlijk door juristen werd bevestigd, aangaande het opnemen in artikel 51 van de mogelijkheid om geweld te gebruiken tegenover een imminente dreiging.

De andere mogelijkheden, het gezag van de Veiligheidsraad en de noodzaak om zijn instemming te verkrijgen, werden bevestigd. Iedereen is er zich van bewust dat er problemen kunnen rijzen als de Veiligheidsraad zich op een bepaald moment niet uitspreekt en geen toestemming geeft. Het panel wilde vooral duidelijk een principe bevestigen en nog niet gewagen van mogelijke uitzonderingen. Als die zwart op wit in een tekst zouden staan, dan zou het debat opnieuw worden geopend en zou de positie van de Veiligheidsraad worden verzwakt terwijl men hem integendeel wil versterken.

Een ander, bijzonder interessant punt inzake doctrine is de erkenning door het panel van het werk van de commissie die zich heeft gebogen over de verantwoordelijkheid om te beschermen. Men opent deze mogelijkheid door te bevestigen dat de internationale gemeenschap verantwoordelijk is als een land zijn eigen bevolking niet kan of wil beschermen bij een schending van het humanitair recht. Maar het gaat duidelijk ook om genocide of geweld waarbij vele doden vallen.

Het panel voorziet in vijf criteria waaraan alle beslissingen van de Veiligheidsraad moeten worden getoetst, ook de beslissingen om geweld te gebruiken. De criteria van de proportionaliteit en het niet bestaan van een dubbele agenda komen tegemoet aan de bekommernissen van de ontwikkelingslanden.

Na de doctrine verduidelijkt te hebben somt het panel verschillende bedreigingen van de internationale veiligheid op. De armoede en haar gevolgen staan voor het eerst op een goede plaats. Andere bedreigingen zijn de conflicten tussen Staten en binnen de Staten en de hele problematiek van Staten die falen, de proliferatie van massavernietigingswapens, het terrorisme en de georganiseerde misdaad.

Het panel stelt een aantal maatregelen voor die nauw aansluiten bij de oplossingen die de Europese Unie uitwerkte inzake het terrorisme, de proliferatie en de inspanningen op internationaal vlak met betrekking tot de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit.

Voor de conflicten tussen de Staten zijn er geen grote nieuwigheden. Het Handvest van de Verenigde Naties, zo beklemtoont het panel meermaals, werd immers hoofdzakelijk geschreven om aan dit soort situaties het hoofd te bieden.

In de kwestie van de falende Staten zal de grootste vooruitgang kunnen worden geboekt, want die kwestie raakt vrijwel alle activiteiten van de VN.

Ik som nog even de belangrijkste punten op. De doctrine werd verder uitgewerkt in verband met de verantwoordelijkheid om te beschermen, de problematiek van de eigenlijke vredeshandhaving, de transitie na een conflict, de vredesopbouw, de manier waarop failliete landen naar een duurzame ontwikkeling kunnen evolueren om te vermijden dat de hele operatie enkele jaren later opnieuw moet beginnen. Het voorbeeld van Haïti staat iedereen nog voor de geest.

Voorafgaand aan de werkzaamheden van het panel heeft de Europese Unie een eerste bijdrage geleverd, die ruimschoots terug te vinden is in het verslag van het panel.

Vandaag legt de Europese Unie de laatste hand aan een eerste reactie op het rapport van het panel. De reactie is, zoals te verwachten was, over het algemeen positief. De Unie herkent zich in de voorstellen van het panel. Ze aanvaardt de idee van een nieuwe consensus over veiligheid, waarin ook de aspecten van ontwikkeling zijn vervat en op een aantal punten technische verduidelijkingen worden aangebracht. De Europese Unie is het eens met het panel om van de thematiek van de mensenrechten een mainstream voor de activiteiten van de VN te maken.

De Europese Unie meent ook dat de massale schending van de mensenrechten als een bedreiging voor de veiligheid en de vrede moet worden beschouwd.

De bevoegde groepen zullen hun werkzaamheden binnenkort afronden en hun bijdrage bezorgen aan de VN-secretaris-generaal. Die zal dan in zijn eigen rapport reageren op het rapport van het panel.

De voorzitter. — De Europese Unie zal haar standpunt waarschijnlijk begin maart bekendmaken.

Mevrouw Frankinet. — Waarschijnlijk zelfs vroeger. Ze zal haar standpunt wellicht in de komende weken meedelen.

De voorzitter. — We kunnen dit element in onze werkzaamheden integreren. Wanneer zal de secretaris-generaal zijn nota publiceren ?

Mevrouw Frankinet. — Einde maart.

Wat de Belgische strategie betreft, werden de meeste onderwerpen die in het rapport van het panel aan bod komen, reeds behandeld tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de diverse Europese strategieën. Er zijn dus geen grote verrassingen.

De gebruikelijke gesprekspartners van het ministerie van Buitenlandse Zaken werden betrokken bij de bepaling van de houding van de Europese Unie tegenover de diverse Europese strategieën en tegenover de voorbereiding van de bijdrage van de Europese Unie aan het rapport. We hebben een eerste coördinatievergadering georganiseerd om onze bijdrage aan de discussie binnen de Unie voor te stellen. Die is vlot verlopen en alle betrokken instanties, dus ook de andere ministeries en de deelgebieden, werden erbij betrokken.

De reactie van de Europese Unie was een eerste reactie. Men was het eens dat het om een werk in opbouw gaat. We moeten ook kijken welke dynamiek zich in New York ontwikkelt : wat zijn de pijnpunten, over welke punten kunnen we het met onze gesprekspartners eens worden ?

Nog snel iets over de door het panel voorgestelde institutionele hervormingen.

De hervorming van de Veiligheidsraad zal de gemoederen hoog doen oplopen. Gedurende tien jaar heeft men in New York kleine stappen gedaan inzake de mogelijke hervorming van de Veiligheidsraad.

Men is erin geslaagd enkele wijzigingen aan te brengen in de werkwijze van de Raad. Die werkt nu op een meer transparante wijze en de informatiedoorstroming van de permanente leden naar de landen die niet in de Raad zetelen en de niet-permanente leden, verloopt veel beter. De samenstelling van de Veiligheidsraad werd echter niet gewijzigd.

Door het vooruitzicht van de top van 2005 en de publicatie van het rapport van het panel hebben de Staten die menen aanspraak te kunnen maken op een permanente zetel in de Raad en bepaalde Staten die ernaar streven om de komst van nieuwe permanente leden tegen te houden, nieuwe moed en energie gekregen.

Jammer genoeg dreigt deze kwestie alle aandacht op te eisen ten koste van de rest van het dossier. Dit wil de Belgische minister vermijden.

Ik vrees echter dat de dynamiek in New York dit onmogelijk maakt. Die vrees werd al bewaarheid tijdens het eerste debat over het rapport van het panel. Het had een eerste informele gedachtewisseling moeten zijn, maar het ging vooral over concrete zaken als de kandidaturen en formules voor de uitbreiding van de Veiligheidsraad.

Wat de andere voorstellen voor institutionele hervormingen betreft, zullen de commissieleden vaststellen dat het panel niet echt stoutmoedige voorstellen doet voor de hervorming van de algemene Vergadering.

Het panel doet enkele voorstellen voor de hervorming van de Economische en Sociale Raad, maar die getuigen niet echt van veel optimisme. De analyse van de rol van die raad is een beetje defaitistisch.

Wel doet het panel een interessant voorstel met betrekking tot de oprichting van een Commissie voor de vredesopbouw (peace building), die zich zou bezighouden met de politieke en de militaire aspecten van de ontwikkeling en de heropbouw in de falende Staten.

Dit voorstel werd op applaus onthaald. Iedereen is het er immers over eens dat al die aspecten moeten worden gecoördineerd. We zijn er echter niet van overtuigd dat hiertoe een nieuw instrument moet worden gecreëerd.

In het rapport staan ook aanbevelingen inzake het intergouvernementele apparaat met betrekking tot de mensenrechten. De meeste lidstaten hebben, gelet op de implicaties, bedenktijd gevraagd.

Het is momenteel afwachten wat de punten van overeenstemming zijn en waar de problemen liggen. Dit is slechts een eerste ronde. Telkens als het mogelijk is, zullen we het debat verrijken met overwegingen die verder gaan dan de overwegingen die tot nu toe zijn geformuleerd.

De voorzitter. — Kan de ambassadeur de minister van Buitenlandse Zaken formeel op de hoogte brengen van de vraag van de commissie om het document van de Europese Unie te ontvangen zodra het beschikbaar is, zodat we het voor onze werkzaamheden kunnen gebruiken ?

De heer Christian Brotcorne. — De ambassadeur begon haar uiteenzetting met een verwijzing naar artikel 51 die nauw aansluit bij de woorden van de academische experts die de commissie vanochtend heeft gehoord. Zij zeiden dat ze vreesden voor een dubbelzinnige visie op dit artikel 51, waarvan ons wordt gezegd dat het niet is aangepast. Dit artikel bepaalt dat wettige zelfverdediging is toegestaan « in geval van een gewapende aanval ». Als een materiële daad is gesteld, heeft het land dat hiervan het slachtoffer is, het recht zich te verdedigen vóór elk optreden van de internationale instellingen.

Er wordt vandaag gezegd dat dit artikel niet is gewijzigd, maar dat op een vrij slinkse wijze in het rapport der wijzen een begrip als « imminente dreiging » is ingevoerd. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat vandaag een gewapende expeditie zou kunnen worden gestart los van een materiële of fysieke agressie. In dat geval is niet langer sprake van wettige zelfverdediging, die erin bestaat dat men zich verdedigt tegen een aanval. Het principe wordt immers omgekeerd : een Staat die zich het slachtoffer voelt van een « imminente dreiging » kan zich in een toestand van wettige zelfverdediging bevinden. Niemand weet wie uitsluitsel zal geven over de beoordeling van dit begrip. Ik neem aan dat de Staat dat zelf zal doen, aangezien de internationale organisaties in dergelijke gevallen niet optreden en men in naam van die « imminente dreiging » een derde land zou kunnen aanvallen dat niet noodzakelijk een buurland is. Dit is het probleem van het Amerikaanse optreden in Irak.

Dit aspect wordt duidelijk bedoeld in de debatten en geschriften over de draagwijdte van artikel 51. Het bevat een belangrijke nuance die zelfs gevaarlijk zou kunnen zijn. Ik weet niet of de Verenigde Naties werken op basis van de vastgestelde teksten, dan wel of er ook wordt teruggegrepen naar een jurisprudentie, voorbereidende documenten of parlementaire werkzaamheden. Het gevaar bestaat dat we een stap terugzetten als niet alleen een aanval, maar ook het bestaan van een dreiging het gebruik van geweld zou rechtvaardigen.

Dit behoort tot de subjectieve rechten, waarbij enkel een controle a posteriori bestaat. We weten wat dit in dergelijke situaties kan betekenen.

In de VS is een nieuwe regering aangetreden en de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken heeft al uitspraken gedaan over dreigingen. In het geval van Irak was er sprake van massavernietigingswapens, terwijl vandaag wordt erkend dat ze niet bestonden omdat men ze niet gevonden heeft. Gelet hierop zou men dit essentiële element opnieuw aan de orde kunnen stellen.

De ambassadeur heeft ook verwezen naar de werkzaamheden van de Europese Unie. Dit betekent dat België een bijdrage heeft geleverd. Wat was het Belgische standpunt met betrekking tot artikel 51 ? Welke houding neemt de Europese Unie nu in ? Heeft België aandacht besteed aan de fundamentele dubbelzinnigheid in het rapport der wijzen ?

Mevrouw Olga Zrihen. — Ik stel vast dat het panel artikel 51 absoluut niet wil wijzigen, maar het brengt wel constant elementen, nuances en preciseringen aan de definities aan. Wat zal de referentie zijn bij de beoordeling of een Staat het recht heeft op te treden of niet ? Zal men zich baseren op het document met verschillende nuances dat nu wordt uitgewerkt, of zal men teruggrijpen naar het oorspronkelijke artikel 51 ?

Is het mogelijk dat de Commissie voor vredesopbouw reeds actief is in verband met Irak ?

De voorzitter. — Ik heb eveneens een vraag met betrekking tot artikel 51. Het High-level panel onderstreept dat het artikel 51 niet wil wijzigen. Als immers een unilaterale preventieve actie is toegestaan in geval van een imminente dreiging, dan zijn uiteindelijk alle preventieve unilaterale acties toegestaan. Is het niet mogelijk om in artikel 51 een formule in te voegen die een collectieve preventieve actie mogelijk maakt ? Het gevaar zit in het optreden van één enkele Staat. Vanaf het ogenblik dat de internationale gemeenschap van oordeel is dat ze met een imminente dreiging wordt geconfronteerd en ze ervoor zorgt dat alle Staten gemeenschappelijk optreden, kunnen we ons aansluiten bij een bijkomende precisering van artikel 51.

Het Europees Parlement heeft in januari 2004 een resolutie aangenomen over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de VN, waarin werd onderstreept dat de Unie ervan overtuigd is dat het een troef zou zijn mocht ze over rechtspersoonlijkheid beschikken. Welke gevolgen zou die rechtspersoonlijkheid hebben voor de versterking van de Unie binnen de instellingen en activiteiten van de VN ?

Het Verdrag van Maastricht bepaalt dat de lidstaten van de Europese Unie hun optreden inzake internationale samenwerking en de VN moeten coördineren. Het zou zeer wenselijk zijn dat de Europese Unie over een zetel beschikt in de Veiligheidsraad, maar Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn niet bereid om hun zetel in die instelling op te geven. Noopt de coördinatie van de landen van de Unie niet tot een aanpassing van het Handvest om het mogelijk te maken dat regionale organisaties in de Raad zetelen ?

Vanmorgen hebben academici verklaard dat ze aan een dergelijke formule dachten om regionale organisaties de mogelijkheid te bieden als zodanig zitting te hebben, ook al werd de VN opgericht op basis van Staten in plaats van op basis van volkeren. In de preambule wordt nochtans gewag gemaakt van volken.

Hoe efficiënt is de EU ? Misschien is het een droom, maar de EU zou eventueel als organisatie zitting kunnen hebben. Zo niet, hoe moet dan de coördinatie tussen de lidstaten die in de Veiligheidsraad zitting hebben, worden georganiseerd ?

Mevrouw Frankinet. — Inzake artikel 51 evolueert men naar een onderhandeling. Er wordt gehoopt dat de grote internationale spelers daaraan zullen deelnemen. Anders kan worden getwijfeld aan de efficiëntie van de VN om de internationale relaties te beheren.

Artikel 51 gaf aanleiding tot talloze discussies, ook binnen de EU. Sommigen pleiten voor het behoud van een orthodoxe benadering van dit artikel in geval van een aanval. Staten vroegen zich af hoe zij zouden reageren indien een buurland zijn tanks aan hun grenzen zou opstellen en zij geen tijd hadden om te wachten tot de VN een standpunt zou innemen.

Het panel heeft die knoop trachten door te hakken door gebruik te maken van twee begrippen : preemptive en preventive.

In het ene geval is de dreiging imminent, maar kan niets anders worden gedaan dan ze terug te dringen. De betekenis die aan het woord preventive wordt gegeven, en die het andere aspect verwoordt, lijkt me volledig te beantwoorden aan de situatie in Irak. Indien u ervan overtuigd bent dat dit land bezig is massavernietigingswapens op te stapelen waarmee het slechte bedoelingen heeft, kunt u de Veiligheidsraad uitleggen dat dit land een belangrijke bedreiging betekent. Indien nodig krijgt u dan de toelating om alleen of in het kader van een alliantie met landen van uw keuze te interveniëren, ofwel organiseert u een VN-vredeshandhavingsoperatie om orde op zaken te stellen. Het panel heeft geprobeerd om een zo duidelijk mogelijk onderscheid te maken.

België heeft een orthodoxe houding ten gunste van artikel 51 aangenomen.

Tijdens de discussies binnen de EU was de formulering enigszins soepeler.

Er moet worden gewacht tot de algemene Vergadering de Peace Building Commission in Irak heeft opgericht. Vanaf dan kan de heropbouw van een Staat niet a priori worden uitgesloten. Men kan zich voorstellen dat in een vredevol Irak, dat opnieuw over zijn eigen petroleuminkomsten kan beschikken, de aanwezigheid van de internationale gemeenschap niet langer nodig is. Dat is echter voor later.

Ik kom tot de rechtspersoonlijkheid van de EU binnen de VN. Voor België zou het ideaal zijn indien de EU zich als zodanig zou kunnen uitspreken. We zullen zien hoe de situatie is na de goedkeuring van het ontwerp van grondwet. Vanaf het moment dat de EU een minister van Buitenlandse Zaken heeft, zou het te verkiezen zijn dat de Unie binnen de Veiligheidsraad vertegenwoordigd is en zich daar uitspreekt in alle dossiers waarin de EU-lidstaten een gemeenschappelijke houding hebben aangenomen. Vandaag lijkt dat voor ons, Europeanen, vanzelfsprekend, maar momenteel is de VN samengesteld uit Staten. We zullen morgen nog geen vertegenwoordiger van de heer Solana achter een bordje « Europese Unie » in de Veiligheidsraad zien zitten. Men kan zich voorstellen dat hij de zetel van een of andere lidstaat gebruikt, maar dat is nog niet in detail besproken. Sommige EU-lidstaten, die ook permanent lid van de Veiligheidsraad zijn, zouden daarmee trouwens niet helemaal akkoord gaan.

Wat ik daarjuist zegde over de kleine stappen die werden gezet inzake de dagelijkse werking van de Veiligheidsraad, geldt ook voor artikel 19. De zaken zijn sterk geëvolueerd in vergelijking met de periode van de geheimhouding, van het vasthouden van de permanente leden aan hun eigen bevoegdheden en het buiten spel zetten van de niet-permanente leden. Vandaag is er een goede informatie-uitwisseling tussen de leden van de Unie over resoluties met wetgevende gevolgen, bijvoorbeeld degene die sancties opleggen of Staten vragen er zelf op te leggen, of over vredeshandhavingsoperaties. De standpunten die de Europese leden van de Veiligheidsraad innemen gaan zelden in tegen de houding van de EU. Het is echter niet gemakkelijk snel een reactie van de Unie te organiseren over gebeurtenissen waarover de Unie niet vooraf een houding heeft bepaald. Het zal nog een tijd duren vooraleer dit een realiteit is. De huidige Europese permanente leden staan daar nog terughoudend tegenover. Het is één van de doelstellingen van België om daarop geregeld te hameren. Het mechanisme van de Veiligheidsraad in New York berust echter op sterk intergouvernementele relaties. De institutionele ondersteuning van de werking van de Veiligheidsraad is beperkt. In tegenstelling tot de Raad hier in Brussel heeft de Veiligheidsraad geen groot secretariaat. Dat bemoeilijkt de informatie-uitwisseling tussen Staten die geen permanent lid zijn. Wij trachten dit te verhelpen. Het gaat erom kleine pionnen te verschuiven, maar de permanente leden staan er weigerachtig tegenover.

Ik kom nu tot het probleem van de regionale organisaties. België stelt het probleem van de relaties tussen de VN en de regionale organisaties geregeld aan de orde. Omdat het sterk gericht was op de veiligheidsproblemen, heeft het panel vooral de nadruk gelegd op de samenwerking tussen de VN en de regionale organisaties, zoals de EU en de Afrikaanse Unie, wat de conflictbeheersing betreft, hetzij via preventie, hetzij door vredeshandhavingsoperaties. Wij vinden dat een wat te beperkte visie op de complementariteit die tussen de VN en de regionale organisaties zou moeten bestaan. De Europese ervaring toont aan dat complementariteit en subsidiariteit goede principes zijn. Wanneer over regionale organisaties wordt gesproken, gaat het over organisaties die economisch goed geïntegreerd zijn, maar die niet over een politieke samenwerking beschikken of omgekeerd. De mogelijkheden om in te spelen op deze taakverdeling verschillen van organisatie tot organisatie.

Wij hebben bijvoorbeeld altijd gedacht dat, theoretisch gezien, de uitbreiding van de Veiligheidsraad interessanter zou zijn geweest indien landen namens regionale groepen zitting zouden hebben. Dat zou een erg moeilijk debat hebben afgeblokt. Dat wordt misschien een volgende etappe in de geschiedenis van de VN.

D.2. Hoorzitting van 15 februari 2005

D.2.1. de heer Jean-Pierre Cot, gewezen Frans minister belast met de samenwerking en de ontwikkeling, emeritus professor bij de Université de Paris I

D.2.2. professor Marc Bossuyt, Universiteit Antwerpen, lid van de subcommissie van de Verenigde Naties voor de promotie en de bescherming van de rechten van de mens, rechter in het Arbitragehof

Het High-level panel werd in de herfst van 2003 opgericht door secretaris-generaal Kofi Annan, die in december laatstleden de lidstaten een kopie heeft overhandigd. De secretaris-generaal moet in de loop van maart verslag uitbrengen over het rapport van het High-level panel, zijn eigen visie meedelen of zelfs voorstellen inzake de procedure formuleren. Sommige lidstaten hebben hun standpunt al meegedeeld, andere hebben hierop gereageerd. Het doel is dat alles wordt overgenomen door de Millennium + 5-top van staatshoofden en regeringsleiders die in september in New York wordt gehouden.

Het is nog maar de vraag wat er van de hervorming zelf in huis zal komen. Momenteel is alles nog vaag, maar dat maakt juist de charme van de VN-oefeningen uit.

Dit is niet de eerste poging om de VN te hervormen. Professor Joachim Muller heeft in vier volumes van meerdere duizenden pagina's alle voorstellen voor de hervorming van de VN verzameld die sinds 1946 werden gedaan. Men is terzake immers niet bij de pakken blijven zitten. Opvallend hierbij is het verschil tussen het grote aantal projecten, waarvan het High-level panel de meest recente incarnatie is, en de bescheiden resultaten. In de zestig jaar dat de internationale organisatie bestaat, zijn er slechts drie minihervormingen geweest. Bij één hervorming werd het aantal niet-permanente leden van de Veiligheidsraad tot vijftien verhoogd. Bij de andere twee hervormingen werd het aantal leden van de Economische en Sociale Raad verhoogd. Dit voorspelt niet veel goeds voor een institutionele hervorming van de internationale organisatie.

Het zou fout zijn het probleem van de hervorming van de VN te reduceren tot de institutionele hervorming door de aanpassing van het Handvest. De VN is in de loop van de afgelopen 60 jaar sterk veranderd. De grondleggers zouden zich vandaag zeker niet meer in de organisatie herkennen. Vooral op het vlak van de internationale vrede en veiligheid hebben sinds 1950 heel wat veranderingen plaatsgevonden. Ik denk hierbij aan de « Uniting for Peace »-resolutie, de zogenaamde Acheson-resolutie, die aan de algemene Vergadering het recht toekent problemen inzake internationale vrede en veiligheid naar zich toe te trekken als de Veiligheidsraad niet tot een beslissing kan komen. Vervolgens zijn er de operaties inzake vredeshandhaving; die zijn zeer talrijk, hoewel ze helemaal niet waren opgenomen in het Handvest.

Ik moet ook de bedreiging van de vrede en de verbreking van de vrede vermelden. Die begrippen staan reeds in artikel 39 van het Handvest en worden nu uitgebreid. In het begin hield men enkel rekening met de hypothese van een klassieke oorlog. Vervolgens werden ook de fundamentele schendingen van de mensenrechten opgenomen. Ook waren er de problemen in Haïti en de apartheid in Zuid-Afrika. De begrippen « bedreiging van de vrede » en « verbreking van de vrede » werden grondig aangepast.

De Veiligheidsraad heeft zich ook nagenoeg wetgevende bevoegdheden toegeëigend om het hoofd te bieden aan verschillende problemen zoals de vastlegging van de grens tussen Irak en Koeweit, de strijd tegen het terrorisme enzovoort.

Het Handvest is een uiterst flexibel instrument gebleken, voorzover men het dynamisch en open wou interpreteren en men zich niet wou vastklampen aan de teksten die in 1945 waren geschreven door de grondleggers, die de toekomst niet konden voorzien.

In die optiek is de hervorming van de VN een permanent proces dat voortvloeit uit de praktijk van het Secretariaat en de lidstaten. Dankzij die dynamische interpretatie heeft de VN in de loop der jaren min of meer het hoofd kunnen bieden aan haar eigen verantwoordelijkheden.

De VN heeft het echter ook altijd moeilijk gehad om de kern van het probleem van de collectieve veiligheid aan te pakken. Dit is nochtans een van haar hoofdverantwoordelijkheden. Het is immers de eerste doelstelling die in het Handvest is opgenomen. Er zijn twee verklaringen waarom dit zo moeilijk bleek. Enerzijds zijn de lidstaten het politiek niet eens over het begrip « collectieve veiligheid » zelf, anderzijds vormt artikel 108 van het Handvest een grendel op een mogelijke aanpassing van het Handvest. Voor een hervorming is de instemming nodig van twee derde van de leden van de Verenigde Naties, met inbegrip van alle permanente leden van de Veiligheidsraad. Men heeft die grendel tot op heden nog niet kunnen forceren, tenzij voor de drie kleine hervormingen waarover ik het eerder al had.

Dit brengt me bij het rapport zelf, de analyse van de dreigingen, de uitdagingen en de veranderingen. Het uitgangspunt voor dit rapport waren enkele uitspraken van Kofi Annan twee jaar geleden dat « we allen het hoofd moeten bieden aan nieuwe dreigingen of aan oude dreigingen in nieuwe en gevaarlijke vormen : nieuwe vormen van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens ». De secretaris-generaal gaf hiermee aan hoezeer het begrip « collectieve veiligheid » sinds een tiental jaar is veranderd en riep op om daarover een nieuwe consensus te zoeken.

De zoektocht naar die nieuwe consensus is een belangrijk element van het rapport van het High-level panel, dat heeft getracht twee tegenstellingen te overwinnen. Ten eerste is er de tegenstelling tussen Noord en Zuid over de collectieve veiligheid.

Het Noorden meent dat de organisatie haar bevoegdheden inzake collectieve veiligheid ten volle moet uitoefenen. Meer bepaald de Veiligheidsraad, waarvan vooral de machteloosheid kritiek krijgt, moet doeltreffend optreden. Het Zuiden is eerder van oordeel dat collectieve veiligheid een soort luxe is die is voorbehouden voor de geïndustrialiseerde landen. Volgens het Zuiden leggen de Staten uit het Noorden de klemtoon op het probleem van de collectieve veiligheid om de problemen van overleving te verdoezelen waarmee de landen uit het Zuiden worden geconfronteerd, zoals honger, ziekte, onderontwikkeling.

Het High-level panel kreeg de opdracht een akkoord te vinden tussen het Noorden en het Zuiden in het spoor van de millenniumdoelstellingen om de dubbele meerderheid te vinden die artikel 108 van het Handvest vereist. Er moet een compromis worden gevonden zodat alle partijen zich achter de consensus inzake veiligheid kunnen scharen. Het panel is daar min of meer in geslaagd.

Er is echter ook een tweede consensus die in het rapport niet wordt geëxpliciteerd en die betrekking heeft op, enerzijds, de Verenigde Staten en, anderzijds, de rest van de wereld. Een consensus die de Verenigde Staten niet integreert of, beter gezegd, niet opnieuw integreert in het mechanisme van collectieve veiligheid, is tot mislukken gedoemd, of we dat nu willen of niet.

De Volkenbond is ten onder gegaan omdat hij de toenmalige hinderlijke grootmachten heeft laten vertrekken of achtereenvolgens heeft uitgesloten. Zo kwam het dat in 1939 noch de Sovjet-Unie, noch Duitsland, noch Italië deel uitmaakte van de organisatie, net zo min als de Verenigde Staten trouwens.

De Organisatie van de Verenigde Naties heeft haar universeel karakter kunnen bewaren, maar de afgelopen tien jaar hebben de Verenigde Staten steeds meer afstand genomen van de organisatie. Hierdoor zitten we vandaag met het probleem hoe we de VS opnieuw in het institutionele systeem kunnen opnemen ? Het High-level panel had in zijn zoektocht naar een consensus dan ook oog voor de volgende bekommernissen : de zoektocht naar meer representativiteit om het Zuiden tevreden te stellen en de zaken binnen de Veiligheidsraad te vereenvoudigen, en de zoektocht naar meer efficiëntie om het Noorden tevreden te stellen en meer in het bijzonder de Verenigde Staten te reïntegreren. Als dit niet gebeurt, zullen de VS de organisatie als irrelevant beschouwen, om een uitdrukking van hun president te gebruiken, wat voor de VN een zware of zelfs fatale slag zou zijn.

Het High-level panel heeft op basis van die vaststelling twee groepen voorstellen gedaan : consolidatie van de evaluaties enerzijds en aanpassingen en institutionele hervormingen anderzijds.

Ik meen dat het High-level panel belangrijk en nuttig werk heeft geleverd inzake de consolidatie. Op enkele punten wordt vooruitgang geboekt.

Ten eerste wordt de nadruk gelegd op preventie, anticipatie. Dit is eerder een kwestie van uitvoering dan van conceptie. Het gaat ook om politieke wil. Gaat men de organisatie de middelen om te anticiperen en te analyseren en de informatiemiddelen geven, met inbegrip van wat de Angelsaksische landen intelligence noemen ? Gaat men de militaire contingenten ter beschikking stellen die nodig zijn voor die operaties ?

Dat is niet nieuw, maar het is goed dat de nadruk op preventie wordt gelegd.

Ten tweede zal ik het niet opnieuw hebben over de definities van bedreiging van de vrede en verbreking van de vrede. Het feit echter dat het High-level panel deze noties ruim interpreteert, lijkt me een belangrijk element. Hiermee wordt een belangrijke ontwikkeling bevestigd die de organisatie moet toelaten haar verantwoordelijkheid op te nemen in de 21e eeuw.

Ten derde wens ik in te gaan op artikel 51 over de wettige zelfverdediging. Het High-level panel oordeelde dat aan dit artikel niet mocht worden geraakt en dat het Handvest de wettige zelfverdediging uitstekend omschrijft. Kofi Annan verklaarde in verband met artikel 51 dat de internationale gemeenschap in laatste instantie een systeem van « zelfhulp » is en geen zelfmoordpact. Bij gebrek aan institutionele regels en mechanismen zullen de Staten hun toevlucht nemen tot andere middelen om de bedreiging van hun levenswijze en hun bestaan zelf af te wenden.

Met andere woorden, als artikel 51 zo wordt geïnterpreteerd dat de Staten zich niet kunnen verweren tegen nieuwe dreigingen en uitdagingen, dan zet men hen aan tot misdadig gedrag en tot zelfverdediging. Geen enkele Staat kan immers aanvaarden dat hij in zijn bestaan wordt bedreigd omdat hij verantwoordelijk is voor zijn bevolking.

In het debat over artikel 51 staan de voorstanders van preëmptief en van preventief optreden tegenover elkaar.

Het verschil tussen beide noties is essentieel. Tijdens een vorige hoorzitting werden ze door een van mijn collega's door elkaar gebruikt.

Ik sta erg kritisch over deze manier om het probleem te veralgemenen. We moeten weten waarover het gaat. Het High-level panel heeft het over wettige zelfverdediging in geval van gewapende aanval, maar ook over preëmptief of anticiperend optreden onder de voorwaarden die in 1841 door de Amerikaanse minister Daniel Webster werden geformuleerd in verband met Zuid-Carolina. Volgens hem moet het gaan om een imminente gewapende aanval waarbij er geen tijd meer is voor een discussie over de middelen of voor overleg.

Daniel Webster was indertijd minister van Buitenlandse zaken van een natie die weinig gewicht had in vergelijking met het machtige Engeland. Hierin ligt precies de paradox : de Amerikaanse thesis verdedigde het internationaal recht tegenover het Verenigd Koninkrijk. De formulering van Daniel Webster wordt nagenoeg volledig overgenomen door het High-level panel. Volgens Kofi Annan is dat nodig als men zich realistisch wil opstellen.

Het High-level panel veroordeelt daarentegen de Amerikaanse preventiedoctrine, namelijk de mogelijkheid om in naam van de wettige zelfverdediging unilateraal zijn toevlucht te nemen tot het gebruik van geweld om een latere bedreiging te elimineren.

De formulering van het High-level panel is op dat punt ondubbelzinnig. Het evenwicht dat over artikel 51 in het rapport gevonden werd, vind ik dan ook positief.

Ten vierde bestempelt het panel de verantwoordelijkheid tot bescherming als een norm die voortspruit uit het internationaal recht. Deze verantwoordelijkheid tot bescherming was eerder al ontwikkeld door de Internationale commissie over interventie en staatssoevereiniteit, een privé-orgaan dat ondersteund wordt door de Canadese regering. Deze notie komt ook voor in het rapport van het panel, maar dan meer beperkt en afgelijnd. Het panel gaat ervan uit dat de verantwoordelijkheid tot bescherming alleen door de Verenigde Naties wordt opgenomen en niet door een Staat of een coalitie van Staten. Het panel vreesde immers dat het principe zelf door meningsverschillen hieromtrent in het gedrang kon worden gebracht. De vermelding van de verantwoordelijkheid tot bescherming en de onderliggende filosofie zijn volgens mij belangrijke elementen.

Ten vijfde is er de vraag wat de Veiligheidsraad moet doen als zich een situatie voordoet waarbij de vrede wordt bedreigd of verbroken en hij het gebruik van geweld moet toestaan of organiseren. Het panel is niet willen ingaan op de discussie over de legaliteitsvoorwaarden voor een interventie van de Veiligheidsraad. Het vond niettemin dat orde op zaken moest worden gesteld. De Veiligheidsraad volgt terzake geen regels en hanteert vaak twee maten. Het High-level panel heeft richtlijnen opgesteld, een soort checklist die de Veiligheidsraad in geval van crisis zou moeten volgen. Het panel definieert vijf voorwaarden om het optreden van de Veiligheidsraad te legitimeren : de ernst van de dreiging; het optreden van de Veiligheidsraad moet gewettigd zijn in die zin dat het om een situatie gaat die niet in overeenstemming is met het Handvest; de eis dat het gewapend optreden het laatste middel is nadat alle andere mogelijkheden zijn uitgeput; de proportionaliteit; de verplichting om de voordelen en de nadelen van een operatie waarbij geweld wordt gebruikt, af te wegen. Een dergelijke operatie kan immers meer nadelen hebben en meer schade toebrengen dan ze voordelen oplevert.

Ten slotte vermeld ik de reorganisatie van de Commissie Mensenrechten en de oprichting van een Commissie voor de Vredesopbouw.

De uitvoering van deze punten zal er in belangrijke mate toe bijdragen dat de VN de uitdagingen van de 21e eeuw aankan en tevens een antwoord kan bieden op het door de secretaris-generaal noodzakelijk geachte aggiornamento.

Als het High-level panel zich hiertoe had beperkt, had ik zijn werk zonder probleem kunnen toejuichen. Spijtig genoeg heeft het zich ook gebogen over de institutionele hervorming. Molière zou gezegd hebben : waar bemoeit het zich in hemelsnaam mee ? De klip was inderdaad moeilijk te omzeilen. Als men nadenkt over collectieve veiligheid, kan men het probleem van de samenstelling van de Veiligheidsraad moeilijk negeren.

Moest daarom echter zo hard met de rode lap worden gezwaaid ? Ik vind dat volkomen nutteloos.

Het High-level panel gaat te werk in verschillende stappen. Eerst definieert het panel het algemene kader van de hervorming. Iedereen was het daarover eens. De Staten die het meest bijdragen moeten meer gewicht krijgen en zij die het meest op de beslissingen wegen, moeten meer bijdragen. Het panel vindt ook dat de Veiligheidsraad een betere afspiegeling moet zijn van de wereld, die sinds 1945 grondig veranderd is. Ten slotte moet de werking van de Veiligheidsraad democratischer en verantwoordelijker worden.

Nogmaals, als het panel zich tot deze algemene richtlijnen had beperkt, waren er geen grote moeilijkheden geweest. Dat was echter niet het geval. Het heeft inderdaad twee formules naar voren geschoven, een model A en een model B. Het panel kon het niet eens worden over een van beide hervormingsmodellen.

Formule A stelt voor het aantal leden uit te breiden van 15 tot 24, waarbij er zes permanente zetels zonder vetorecht en drie niet-permanente zetels zouden bijkomen.

Het model B voorziet in semi-permanente zetels — de leden worden voor vier jaar gekozen en het mandaat is hernieuwbaar, wat niet het geval is voor de huidige niet-permanente leden — en één niet-permanente zetel. In totaal zouden er 24 zetels zijn.

Dit debat wekt een déja vu-gevoel op : sinds men discussieert over de samenstelling van de Veiligheidsraad hebben alle voorstellen en tegenvoorstellen al de revue gepasseerd. Dat de internationale gemeenschap en de lidstaten voornamelijk, om niet te zeggen uitsluitend, aandacht zouden hebben voor de samenstelling van de Veiligheidsraad, was voorspelbaar. Er kwamen talrijke reacties. De Verenigde Staten zijn gereserveerd, Japan eist een vetorecht, Italië is woedend. Dat zou allemaal niet zo erg zijn, mocht de mogelijkheid bestaan dat er een einde kwam aan de verdeeldheid. Volgens artikel 108 van het Handvest is zonder meerderheid in de derde wereld, zonder een tweederde meerderheid in de organisatie en zonder akkoord van de vijf groten echter geen hervorming mogelijk. De ervaring leert ons dat we rekening moeten houden met een mislukking van de institutionele hervorming.

We kunnen hopen — en ongetwijfeld rekenden de leden van het panel daarop — dat er een dynamiek op gang komt die een mirakel zoals dat van 1963 mogelijk maakt. Toen het aantal leden van de Veiligheidsraad van 11 naar 15 ging, stemde één lid voor China terwijl de vier andere zich onthielden of tegenstemden. Daarna hebben ze echter de gelederen gesloten. Deze kwestie was toen echter niet zo belangrijk als die welke ons vandaag bezighoudt. Nu is de toestand helemaal anders. Ik zie niet welke omstandigheden een akkoord over een van beide hervormingsmodellen mogelijk zouden maken. Net als mevrouw Frankinet vrees ik dat een mislukking over de samenstelling van de Veiligheidsraad een sneeuwbaleffect kan hebben.

Die mislukking haalt niet alleen de voorpagina's van de opiniebladen, maar ook van de interne publicaties van de organisatie. Ik vrees dat de wijziging van artikel 23 van het Handvest van de Verenigde Naties alle belangrijke voorstellen in het eerste en het tweede deel van het rapport van het High-level panel in zijn val zal meesleuren. Het panel had dat onderwerp kunnen vermijden. Al bij al valt de hervorming van de Veiligheidsraad niet onder de verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal — hij wordt niet vermeld in artikel 108 — maar onder de verantwoordelijkheid van de algemene Vergadering en van de lidstaten. Het panel had zich tot de algemene richtlijn kunnen beperken en voorts, als orgaan dat is opgericht door de secretaris-generaal, kunnen vaststellen dat het niet verder hoefde te gaan, aangezien de lidstaten in die hachelijke kwestie hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Dat zou natuurlijk niet schitterend geweest zijn en evenmin cartesiaans. Gelukkig heeft Descartes met dit alles echter geen uitstaans.

De voorzitter. — Onlangs is in de Foreign Affairs een interessant artikel verschenen over het buitenlands beleid van president Bush. De auteur beklemtoont de dubbelzinnigheid van de woorden « preemptive » en « preventive », waardoor een fundamenteel probleem rijst. Met betrekking tot de institutionele hervorming zullen wij binnenkort de heer Badinter horen, die lid is van het High-level panel.

De heer Christian Brotcorne. — De commissie is erg geïnteresseerd in de « hervorming » van artikel 51. Ik heb begrepen dat u een onderscheid maakt tussen « preemption » en preventie. In de huidige stand van zaken wordt niet geraakt aan artikel 51, maar men serveert ons wel een interpretatie die, mocht ze enig effect sorteren en enige juridische waarde hebben, een drastische wijziging aanbrengt in de mogelijkheden van een Staat om op te treden, doordat hij, zodra hij meent is dat er een imminente dreiging bestaat voor zijn belangen, alleen en zonder de instemming van de Verenigde Naties mag optreden.

Zo kan een Staat een zeer subjectieve beoordeling maken van wat zijn belangen zijn, belangen die niet noodzakelijk overeenstemmen met die van de internationale gemeenschap. Is het gevaar niet groot dat, ook al wordt niet aan artikel 51 geraakt — ik denk dat daarover nooit een akkoord kan worden bereikt — er een tekst in de organisatie wordt binnengeloodst waardoor morgen alles en nog wat mogelijk wordt, ook al worden criteria ingebouwd als de door u aangehaalde imminente dreiging ? Wie zal ooit het begrip imminente dreiging definiëren ? Als artikel 51 vandaag luidt zoals het luidt, en er niet aan wordt geraakt, is dat omdat men aanvoelt dat het formuleren van een andere definitie, maar ook de definitie van de imminente dreiging nagenoeg onoverkomelijke moeilijkheden zal opleveren. Waarom in die richting evolueren ? Is dat uitsluitend om waarborgen te geven aan de Verenigde Staten, zoals u hebt gezegd, omdat het ongelegen zou zijn de enige grootmacht die op de planeet overblijft, te verliezen en omdat ze afwenden van de Verenigde Naties zou neerkomen op wat anderen in niet eens zo lang vervlogen tijden hebben gedaan met de Volkenbond ? Is dat een voldoende argument ?

De verantwoordelijkheid om te beschermen is zogezegd onderworpen aan vijf voorwaarden, waaraan u hebt herinnerd en waarvoor de Veiligheidsraad bevoegd is.

Waarom doet men in het geval van een imminente dreiging geen beroep op de filter van de Veiligheidsraad en dus van het multilateralisme om zich een oordeel te vormen over de situatie, veeleer dan een bij uitstek subjectief recht te laten uitoefenen door één enkele Staat in een context die vanuit cartesiaans oogpunt — om het met uw woorden te zeggen — hoe dan ook altijd moeilijk te kwantificeren, te kwalificeren of correct te beoordelen valt ?

De heer Pierre Galand. — Het panel heeft een poging gedaan om een definitie te geven van de consensus op het vlak van collectieve veiligheid. Als derdewereldactivist zou het me moeten verheugen dat het panel voorrang geeft aan de ontwikkelingsproblemen.

Na het lezen van de uiteenzettingen van de eerste hoorzitting en het verslag voel ik me ongemakkelijk bij de neiging om alles onder één noemer te plaatsen, onveiligheid op gelijke voet te stellen met onderontwikkeling en te besluiten dat men, om de onveiligheid te bekampen, de strijd met de onderontwikkeling moet aanbinden. Men zou verwacht hebben dat de Verenigde Naties hun strijd tegen de onderontwikkeling zouden voortzetten omdat die strijd de basis vormt voor de vestiging van de mensenrechten. Ontbreekt het in dit rapport niet aan een hiërarchie van de normen van wat de internationale gemeenschap vorige eeuw beetje bij beetje heeft opgebouwd ? Is het rapport niet te sterk doordrongen van die opvatting over de collectieve veiligheid omdat het vandaag de enige is die bij de Verenigde Staten in goede aard valt en die het rapport voor hen bevattelijk maakt ? Heeft men zich niet te veel moeite getroost om begrepen te worden door de Verenigde Staten, terwijl de Verenigde Naties in feite een internationale wereldorganisatie zijn die de weg moet banen voor de voortgang van het volkenrecht.

Het rapport zelf tracht het terrorisme te definiëren. Ik zou graag vernemen wat de heer Cot onder terrorisme verstaat en hoe hij die term in de context van vandaag zou definiëren.

Het rapport behandelt de hervorming van de Verenigde Naties of liever van de machinerie in New York, meer bepaald de Veiligheidsraad. Dat de Verenigde Naties ook uit een reeks multilaterale organisaties bestaan, komt nagenoeg niet ter sprake. Als men het concept zelf van de Verenigde Naties wil wijzigen, moet men ook afdalen tot de samenstellende organisaties die er wereldwijd het actieve gelaat van uitmaken. Op dat punt laat het rapport een leemte bestaan.

Mevrouw Olga Zrihen. — Ik interesseer mij voor de definities. Er wordt gezegd dat het High-level panel het eenzijdige beroep op preventie veroordeelt. Hoe wordt een multilateraal beroep dan gedefinieerd ? Is dat de optelling van « 1 + 1 + 1 » of is er op een bepaald ogenblik nood aan een veel meer institutioneel instrument dat uitlegt dat multilateralisme niet neerkomt op de eenvoudige optelsom die men momenteel maakt ? Dat is het eerste euvel.

De tweede moeilijkheid om voorstellen te formuleren ligt bij de criteria. Het ernstige karakter van de dreiging, het legitieme doel, de proportionele middelen en de evaluatie impliceren uiteraard twee zaken : vanaf welk ogenblik is een dreiging ernstig ?

Met talloze actuele gevallen voor ogen kunnen we ons verschillende varianten van de definitie voorstellen. Wie een methode uitwerkt op grond van een evaluatie van de positieve en de negatieve punten van het gebruik van geweld, wordt vaak geconfronteerd met problemen van termijnen en tijd. In die tijd kunnen voorstellen worden geformuleerd. Is het legitieme doel de verdediging van het goede tegen het kwade of gaat het om een opvatting over de democratie die sommigen zouden kunnen aanvechten ?

Mevrouw Jihane Annane. — Bij het begin van uw uiteenzetting hebt u de pogingen tot hervorming van de Verenigde Naties opgesomd die mislukt zijn bij gebrek aan een consensus in de internationale gemeenschap. Denkt u dat het klimaat vandaag gunstiger is voor deze hervorming ?

U hebt de voorspelde mislukking van de hervorming van de samenstelling van de Veiligheidsraad aangesneden. Kan men zich al dan niet partiële hervormingen in die zin voorstellen ?

De voorzitter. — Mijnheer Cot, uit uw betoog meende ik op te maken dat men uiteindelijk zou kunnen beslissen om op een aantal terreinen vooruitgang te boeken zonder de hachelijke en delicate kwestie van de samenstelling van de Veiligheidsraad aan te snijden. Is het realistisch ons op het vlak van de Veiligheidsraad een partiële hervorming voor te stellen die niet institutioneel is ? Zou een voldoende groot aantal Staten daarachter kunnen staan ?

Één element wordt blijkbaar in het verslag van de High-level panel group over het hoofd gezien, namelijk het Internationaal Gerechtshof. Velen vragen zich af of het niet raadzaam is de adviezen van het Hof beter te volgen ? Moet het werk van het Hof niet beter worden geïntegreerd in de beslechting van geschillen ? Hierbij rijst de vraag van de bijdrage van het Hof tot de internationale veiligheid. Het is overigens verwonderlijk dat dit aspect niet werd aangeraakt.

Bij het lezen van het verslag, zelfs tussen de regels, stel ik vast dat de relationele moeilijkheden op ethisch en religieus vlak niet als een dreiging worden beschouwd.

Toch liggen die moeilijkheden vandaag aan de basis van een groot aantal conflicten, zowel in het Midden-Oosten als in Afrika.

Die kwestie is ook gebonden aan de preventie. Wat doen de Verenigde Naties voor de dialoog tussen de beschavingen ? Moest dat element niet worden opgenomen in het rapport van het High-level panel ? Moet er niet een meer structurele oplossing worden gevonden om vooruitgang te boeken in de dialoog tussen de beschavingen ?

De heer Pierre Galand. — Bij de vijftigste verjaardag van de Verenigde Naties heeft de heer Delors, de voorzitter van de Europese Commissie, het idee geopperd om binnen de Verenigde Naties een Economische en Sociale Veiligheidsraad op te richten. Hoe staat de heer Cot daartegenover ?

De heer Jean-Pierre Cot. — Mijnheer Brotcorne, u denkt blijkbaar dat artikel 51 op de ene of andere manier door het High-level panel werd geherinterpreteerd. Dat is volgens mij niet het geval.

Het High-level panel heeft één van de mogelijke interpretaties van artikel 51 gekozen, die overeenstemt met de werkwijze die de Veiligheidsraad de jongste dertig jaar heeft toegepast. Al dertig jaar, meer bepaald sinds 1967, erkent de Veiligheidsraad het recht op preventieve wettige zelfverdediging. Hij heeft Israël toen immers niet veroordeeld. Toen Israël in 1981 de kernreactor in Irak bombardeerde, werd het echter wel veroordeeld omdat er toen geen sprake was van een imminente dreiging van een gewapende aanval, maar van een preventieve actie. Israël was van oordeel dat de eventuele productie van kernwapens door Irak een bedreiging vormde voor de toekomst.

De Veiligheidsraad maakt een duidelijk onderscheid tussen preëmptieve en preventieve wettige zelfverdediging. Dat is dus niet nieuw.

De algemene Vergadering daarentegen is veel meer terughoudend en opteert voor een meer letterlijke interpretatie van artikel 51, waarbij het recht op wettige zelfverdediging uitsluitend mag worden uitgeoefend in geval van gewapende aanval. Er zijn dus twee mogelijke interpretaties.

Het High-level panel kiest voor een van beide. Het baseert zich daarbij op de evolutie van de technologie en van de veiligheidsvoorwaarden, zowel rekening houdend met de wapens die kunnen worden ingezet als met het ontstaan van nieuwe gegevens zoals het terrorisme, waardoor een letterlijke interpretatie in feite neerkomt op het sluiten van een zelfmoordpact, zoals de heer Kofi Annan het heeft genoemd.

Geen enkele Staat — en ik wik mijn woorden — zal bereid zijn een letterlijke interpretatie te aanvaarden als hij wordt geconfronteerd met de imminente dreiging van een gewapende aanval. Het is enigszins hypocriet die idealistische interpretatie te willen handhaven terwijl we weten dat geen enkele Staat ze zal aanvaarden.

Ik ben het ermee eens dat dit geen ideale toestand is. We moeten kiezen tussen de pest en de cholera, maar in één van die gevallen is het mogelijk dat men na een bepaalde tijd sterft, terwijl de dood in het andere geval onvermijdelijk is. In die zin is de restrictieve interpretatie vooral een manier om de waarheid te versluieren.

De heer Galand heeft het moeilijke probleem aangestipt van de consensus tussen Noord en Zuid. Het verband tussen collectieve veiligheid en onderontwikkeling is ingewikkeld. Ik merk overigens dat het High-level panel moedige inspanningen doet om dat verband vast te stellen.

Het jaar voordien heeft de zogenaamde Oslogroep, die een basisdocument heeft opgesteld voor de top over het terrorisme in New York, evenwel een tegengesteld standpunt ingenomen. Die groep zei dat er geen onmiddellijk verband is tussen onderontwikkeling en terrorisme en dat de leden van groepen zoals Al Qaeda over het algemeen niet onvermogend zijn. Er is wel degelijk een verband, maar het is ingewikkeld en niet onmiddellijk causaal.

Ik heb mij altijd solidair gevoeld met de derde wereld en ben het daarom eens met uw algemene analyse. De strijd tegen onderontwikkeling dient om andere redenen te worden gevoerd. Hij is een belangrijke prioriteit van de organisatie.

U verwijt het High-level panel dat het onvoldoende rekening houdt met dat gegeven, maar het was niet zijn taak dat te doen. Er was gevraagd het probleem van de collectieve veiligheid te onderzoeken. Dat is de eerste doelstelling van het Handvest van de Verenigde Naties.

Er zijn andere opmerkingen gemaakt en er zijn voorstellen gedaan over de andere punten. De Millenniumtop en in het bijzonder de millenniumdoelstellingen zijn elementen uit het verslag van Jeffrey Sachs, dat betrekking heeft op het probleem van de ontwikkeling in het algemeen en op de manier waarop het moet worden aangepakt.

Dat was evenwel niet de taak van het High-level panel, dat zich heeft beperkt — wat volgens mij logisch is — tot het vaststellen van het verband en het zoeken van een consensus, een compromis, tussen Noord en Zuid met het oog op de vrijwaring van de collectieve veiligheid. Daarbij werd rekening gehouden met een aantal belangrijke economische en sociale overwegingen.

In die zin heeft het zich aan zijn opdracht gehouden. Op die manier worden eindeloze resoluties, waarvan de zin niet duidelijk is, vermeden. Ten minste 90 van de 101 voorstellen van het High-level panel zijn mijns inziens overbodig. Het had geen zin er nog meer aan toe te voegen.

Ik zal u geen definitie geven van terrorisme. Die is terug te vinden in de teksten van de Verenigde Naties, meer bepaald in die van de Veiligheidsraad.

Anderzijds lijkt het me belangrijk dat we overgaan naar de volgende fase : de procedure en de waarborgen. Het High-level panel heeft in dat verband gewezen op het probleem van het eventuele beroep tegen de beslissingen van het door de Veiligheidsraad opgerichte comité tegen het terrorisme.

Er bestaat inderdaad een probleem op het niveau van de rechten van de verdediging, namelijk de bescherming van de vrijheden van de personen die worden beschuldigd van deelname aan terroristische handelingen. Dat staat los van de kwalificatie. Het gaat om de mogelijkheid van beroep en beoordeling voor de toepassing van sancties in het kader van de strijd tegen het terrorisme.

Op dat punt heeft het High-level panel terecht de aandacht gevestigd op het probleem en op de aanpak ervan.

Wat de hervorming van de VN en de andere multilaterale organisaties betreft, herhaal ik wat ik reeds heb gezegd : dat was niet de opdracht van het High-level panel, dat zich heeft toegespitst op het probleem van de collectieve veiligheid. Het is in de eerste plaats de Veiligheidsraad die daarvoor verantwoordelijk is, maar ook de algemene Vergadering, het Secretariaat, en eventueel de regionale organisaties die onder het gezag van de Veiligheidsraad staan. Daarbij blijft het.

Wat de Economische en Sociale Veiligheidsraad betreft, geef ik toe dat ik geneigd ben me aan te sluiten bij het High-level panel, dat van oordeel is dat zulk een idee in de huidige stand van zaken geen redelijke kans op slagen heeft en dat het wellicht beter is te ijveren voor de democratisering van de organisaties van Bretton Woods dan te dromen van een Economische en Sociale Veiligheidraad. Dat is nu eenmaal typisch voor het idealistische karakter van Jacques Delors, die ik altijd heb bewonderd.

De vraag van mevrouw Zrihen over de multilaterale dimensie betreft denk ik het High-level panel het probleem niet op die manier heeft benaderd. Volgens het panel gaat het om een interventie van de Veiligheidsraad of die door de Veiligheidsraad werd toegestaan — dat is het multilaterale aspect —, ofwel om een interventie buiten de Veiligheidsraad en in dat geval is die niet multilateraal. Het kan een collectieve interventie zijn, zoals in Kosovo, maar die is niet meer multilateraal.

Het unilaterale aspect is geen kwestie van éen, twee, drie of vier landen. Het gaat misschien om twintig of vijftig landen, maar buiten het kader van de collectieve veiligheid.

Over dat onderscheid heeft het High-level panel zich duidelijk uitgesproken, behalve over artikel 51, waarover we het daarstraks hebben gehad. Voor het overige beslist de Veiligheidsraad over elke interventie.

Ik zal het nu hebben over de vijf criteria die de Veiligheidsraad moet eerbiedigen bij een gewapende interventie die hij organiseert of toestaat. Ik geef toe dat die criteria onduidelijk en vaag zijn.

De idee die aanvankelijk door Gareth Evans in het kader van de Canadese commissie werd ontwikkeld, is de volgende : op dit ogenblik beslist de Veiligheidsraad op basis van mysterieuze criteria — zonder noodzakelijke rechtvaardiging — om al dan niet in te grijpen; vervolgens grijpt hij op een ongeordende en onvoorspelbare wijze al dan niet in. De beschuldiging van « twee maten » weegt voortdurend — en terecht — op zijn interventies.

Gareth Evans gaat ervan uit dat het onmogelijk is terzake een absolute regel vast te leggen. U hebt er zelf op gewezen dat er geen commissie kon worden benoemd omdat het dan te laat zou kunnen zijn. De heer Evans verklaart dat het proces, dat thans onoverzichtelijk is, ordelijker zou verlopen als de Veiligheidsraad zou worden verplicht om zich, alvorens een beslissing te nemen, te verantwoorden over elk van de vijf punten. De beslissing en de beraadslaging zijn immers openbaar.

Als de leden van de Veiligheidsraad verplicht worden naar die lijst te verwijzen, zullen de beslissingen automatisch minder willekeurig zijn. De motieven moeten met andere woorden duidelijk worden omschreven, wat — zonder de Veiligheidsraad verantwoordelijk te stellen voor de grond van de zaak — zal leiden tot een betere afweging, een rationler debat en, zoals Gareth Evans en de leden van het High-level panel hopen, tot meer orde terzake.

Dit is niet het geschikte moment voor een hervorming. Dat was wel het geval voor de institutionele hervorming in 1996-1998, toen het plan-Razali, genoemd naar de voorzitter van de algemene Vergadering, voor de hervorming van de Veiligheidsraad werd voorgesteld. Op een bepaald moment was het denkbaar dat de standpunten konden convergeren. Sindsdien is de toestand verslechterd; de lidstaten hebben verschillende standpunten ontwikkeld.

Kan men zich gedeeltelijke hervormingen voorstellen op het gebied van de handhaving van de vrede zonder de Veiligheidsraad te hervormen ? Dat lijkt me moeilijk. Als men aan een hervorming van de collectieve veiligheid denkt, denkt men immers in de eerste plaats aan een hervorming van de Veiligheidsraad. Het lijkt me echter niet onmogelijk. Het is in elk geval gemakkelijker de hervormingen van het eerste deel van het rapport te doen aanvaarden dan de institutionele hervorming van het tweede deel. Om die reden denk ik dat het panel er goed zou hebben aan gedaan zich tot het eerste deel te beperken, alleen om politiek-tactische redenen; het recht heeft hier niets mee te maken. Volgens mij was het mogelijk te consolideren wat de vitaliteit en het aanpassingsvermogen van de internationale organisatie hebben opgeleverd, op voorwaarde dat over de institutionele hervorming zelf niet werd gesproken.

Het Internationaal Gerechtshof  heeft niets of niet veel met dit onderwerp te maken. Ik geloof niet in vrede door het recht. Het is ook geen toeval dat de Verenigde Naties elke juridische controle op de collectieve veiligheid en de werking van de Veiligheidsraad zorgvuldig hebben uitgesloten, in tegenstelling trouwens tot het standpunt dat de Belgische afgevaardigde in San Fransisco met veel brio heeft ontwikkeld. Waarschijnlijk had hij ongelijk. Dankzij die vrijheid kan de Veiligheidsraad effectief de verantwoordelijkheid dragen die hem door het Handvest van de Verenigde Naties is toevertrouwd.

Het Internationaal Gerechtshof kan zeker nuttige aanwijzingen geven. Dat heeft het trouwens onlangs gedaan in zijn advies over de muur. Dat advies is belangrijk en bakent juridisch een aantal zaken af, maar ik geloof niet dat het Hof iets kan doen voor het behoud van de vrede en de veiligheid.

Het Internationaal Gerechtshof is nogal apathisch en werkt traag. Dat is een probleem voor het behoud van de vrede en de veiligheid.

In het conflict tussen Nigeria en Kameroen vielen een honderdtal doden. De wijze waarop het Hof de procedure gedurende bijna tien jaar liet aanslepen, heeft zeker niet bijgedragen tot het behoud van de vrede en de internationale veiligheid.

De aansporing tot een dialoog tussen de culturen is een belangrijk element bij etnische en religieuze conflicten. Het panel heeft daar rekening mee gehouden bij de behandeling van artikel 39 en het definiëren van bedreiging of verbreking van de vrede. Die ruime interpretatie brengt met zich mee dat de Veiligheidsraad vandaag tussenbeide kan komen in burgerlijke conflicten. Het panel heeft met dat aspect rekening gehouden. Het heeft dat echter niet uitdrukkelijk gedaan, want dat was niet de opdracht.

De heer Marc Bossuyt. — Alvorens nader in te gaan op de voorstellen over de VN-Commissie Mensenrechten, wil ik kort ingaan op de volgende vier punten van het rapport : de strijd tegen terrorisme, de sancties, het gebruik van geweld en de Veiligheidsraad.

Inzake het terrorisme kan ik alleen maar beamen wat de heer Cot daarnet heeft gezegd. Het is bijzonder positief dat het rapport vermeldt dat er een procedure zou komen waarbij particulieren of instellingen op een lijst kunnen komen te staan die wijst op verdenking van terroristische activiteiten. Vandaag bestaat er geen enkele beroepsmogelijkheid tegen terrorisme, wat mogelijk strijdig is met de mensenrechten.

De heer Cot heeft ook de kwestie van de definitie van terrorisme aangeraakt. Ik neem aan dat er terzake al vooruitgang is geboekt, maar het blijft een uitdaging om tot een geformaliseerde definitie te komen. Dat de controverse daarover al zo lang aansleept, is nadelig voor de strijd tegen het terrorisme. Als we eenmaal beschikken over een algemeen aanvaarde definitie die bijvoorbeeld duidelijk bepaalt dat aanvallen op burgerdoelwitten altijd strijdig zijn met het humanitair recht en dus als terrorisme moeten worden beschreven, zal dat een punt van vooruitgang zijn.

Inzake de sancties is het zeker positief dat gezocht wordt naar « sancties op maat » en dat er aandacht is voor humanitaire uitzonderingen die daarbij moeten kunnen worden gemaakt. Toch maak ik bij de sancties iets meer voorbehoud dan het rapport. Sancties worden in de regel alleen maar tegen autoritaire regimes genomen, maar eigen aan die regimes is dat de leiders ongevoelig zijn voor het lijden van hun bevolking en dat zij de gevolgen van de sancties op die bevolking afwentelen. Daardoor zijn economische sancties maar hoogst zelden doeltreffend en treffen ze maar zelden de juiste personen. Sancties op maat daarentegen zijn doeltreffend.

Zoals hier al is gezegd, spreekt het rapport gelukkig niet over de herziening van artikel 51 van het Handvest. De enige mogelijke uitzondering op het verbod op het gebruik van geweld is wanneer het gevaar imminent is. Een preventieve oorlog blijft gelukkig strijdig met het Handvest. Positief is ook dat er sprake is van een nieuwe norm inzake de collectieve plicht tot militaire interventie in geval van genocide, massale moordpartijen of buitengewoon grove schendingen van de mensenrechten. Die nieuwe positieve criteria voor het gebruik van geweld zijn zeker een stap vooruit.

Wat de hervorming van de Veiligheidsraad betreft, verheugt het me dat het rapport niet overweegt om het vetorecht uit te breiden. Er kan wel sprake zijn van een uitbreiding van het aantal permanente leden, op voorwaarde dat die nieuwe leden geen vetorecht krijgen. De huidige vijf permanente leden hun vetorecht afnemen is vermoedelijk niet realistisch en wordt dan ook niet voorgesteld.

De Commissie Mensenrechten lijdt aan een gebrek aan geloofwaardigheid, maar ik twijfel eraan dat het een goede oplossing zou zijn dat de 191 leden van de algemene Vergadering lid worden van de commissie.

Het is juist dat een aantal Staten die het niet zo nauw nemen met de mensenrechten, bijzonder veel inspanningen doen om lid van de commissie te worden. De ervaring leert ons dat het lidmaatschap van die commissie aan een Staat die de mensenrechten schendt, enige bescherming biedt tegen overdreven aandacht voor de niet-naleving van de mensenrechten.

Gemiddeld gezien lijkt het wel waarschijnlijk dat de leden van de commissie de mensenrechten slechter eerbiedigen dan de 191 leden van de algemene Vergadering. Maar daarom moet nog niet worden besloten de Commissie Mensenrechten uit te breiden tot 191 leden.

In de publieke opinie en in de pers wordt er al te veel van uitgegaan dat de Commissie Mensenrechten een onafhankelijke rechtbank zou zijn die uit onpartijdige rechters bestaat. Dat is ze helemaal niet en dat moet niet van haar worden verwacht. De Commissie Mensenrechten is een orgaan van de Verenigde Naties en dus een bij uitstek politiek orgaan. Men moet dus niet verbaasd zijn dat een politiek orgaan zich als dusdanig gedraagt en werkt op grond van politieke criteria en politieke meerderheden. De Organisatie van de Verenigde Naties in het algemeen en de Commissie Mensenrechten in het bijzonder geven een beeld weer van de wereld zoals hij is, en niet van de wereld die we dromen.

De realiteit is nu eenmaal dat heel wat landen in de wereld de mensenrechten schenden en dat die landen ook vertegenwoordigd zijn in de Commissie Mensenrechten. Kan als voorwaarde voor het lidmaatschap van de commissie worden gesteld dat een land de mensenrechten op voorbeeldige wijze moet eerbiedigen ? Ik denk dat dit werkbaar noch aanvaardbaar zou zijn. De Commissie Mensenrechten zou dan niet langer dé VN-commissie voor de Mensenrechten zijn. Het is niet de bedoeling dat die commissie een groep van academici, rechters en onafhankelijke deskundigen wordt.

Belangrijk is dat de commissie is samengesteld uit regeringsvertegenwoordigers en dat regeringen druk uitoefenen op andere regeringen opdat ze hun beleid inzake mensenrechten in positieve zin wijzigen. Het miraculeuze van heel de zaak is dat, hoewel een meerderheid van de commissie bestaat uit landen die de mensenrechten schenden, die commissie er toch in geslaagd is heel wat positief werk te verrichten. Denken we maar aan de hele catalogus verdragen inzake mensenrechten die dankzij de commissie tot stand zijn gekomen. Denken we maar aan de ontwikkeling van de bijzondere procedures, de landgerichte en de thematische procedures die een enorme uitbreiding hebben gekend en waardoor de Commissie Mensenrechten vandaag veel meer dan voordien gewapend is om invloed uit te oefenen op het gedrag van Staten. Dat soort zaken moeten we voor ogen houden. Kritiek op de commissie kan immers niet voorbijgaan aan het wezen van de commissie, namelijk haar intergouvernementeel karakter.

Het grootste probleem van de Commissie Mensenrechten is dat ze te veel moet doen in te korte tijd. De commissie komt maar eenmaal per jaar gedurende zes weken bijeen. In die tijd werkt ze in een hels tempo, moet ze stapels rapporten verwerken. Wie kan dat allemaal lezen ? Er is onvoldoende tijd om alles te bestuderen, te onderhandelen, teksten en resoluties voor te bereiden, te praten met de betrokken landen. Zo gaan er veel kansen verloren. Ik pleit er al jaren voor dat de commissie een permanent orgaan zou worden in plaats van slechts zes weken te vergaderen.

Ik ben zelf zes jaar vertegenwoordiger van de Belgische regering in die commissie geweest en was er in 1989 voorzitter van. Eén van mijn grootste frustraties was dat ik nauwelijks in de commissie aanwezig kon zijn. We moesten voortdurend buiten de commissie onderhandelen en aan anderen vragen wat er in commissie gebeurde. Zelfs als delegatieleider was het moeilijk om te volgen wat er gebeurde, omdat de aandacht werd opgeëist door de talrijke werkgroepen die het werk van de plenaire vergadering voorbereidden. De buitenwereld begrijpt dat niet altijd. Alleen grote landen hebben voldoende mankracht om alles te volgen. De kleine, ook ontwikkelde landen slagen daar nauwelijks in. Een uitbreiding van de commissie tot 191 Staten is dan ook niet ernstig. Ik maak dus groot voorbehoud om de commissie om te vormen tot een plenair orgaan. Er bestaat trouwens al een plenair orgaan dat zich met mensenrechten bezighoudt, namelijk de derde commissie van de algemene Vergadering. Er moet geen dubbel werk worden geleverd.

Er werd gezegd dat het goed zou zijn dat de delegatieleiders prominente en ervaren mensenrechtenkenners zouden zijn. Ik was zelf een van de laatsten van een uitstervend ras van niet-beroepsdiplomaten die een delegatie in de Commissie Mensenrechten mochten leiden. Ik zou het beter vinden dat gespecialiseerde diplomaten zich permanent met de problematiek bezighouden, in Genève of New York. De materie van de mensenrechten is belangrijk en complex genoeg om te verantwoorden dat minstens de landen die het zich kunnen veroorloven, een fulltime diplomaat inzetten om op het niveau van ambassadeur de werkzaamheden van de mensenrechten binnen de VN te volgen. Dat is een betere manier om de kwaliteit van het werk te bevorderen en om meer invloed uit te oefenen. Nu gaan te veel kansen verloren in de Commissie Mensenrechten. Dat is spijtig, want dat leidt tot hoogst betreurenswaardige zaken.

Het rapport stelt voor de commissie te laten bijstaan door een adviesraad van een vijftiental onafhankelijke experts. Welnu, de subcommissie Mensenrechten is zulk een orgaan. Ik ben alles samen 14 jaar lid geweest van de subcommissie. Het is de enige subcommissie van de Commissie Mensenrechten en ze bestaat uit 26 onafhankelijke deskundigen, maar men heeft de bevoegdheden ervan ingeperkt nadat ze aandacht had gevraagd voor de schendingen van mensenrechten in specifieke landen. Ik betwijfel of het voorstel om een vijftiental onafhankelijke experts op gezamenlijk voorstel van de secretaris-generaal en de Hoge Commissaris door de commissie te laten benoemen een vooruitgang is. De landen die het meest druk uitoefenen op de secretaris-generaal of op de Hoge Commissaris, zullen de grootste kans hebben om een expert in de adviesraad te laten benoemen. Het huidige systeem, waarbij de leden van de subcommissie volgens een transparante procedure door de commissieleden worden verkozen, is veel duidelijker.

Ik wil trouwens waarschuwen voor de tendens om neer te kijken op de subcommissie. Voor wie gehecht is aan de verdediging van de mensenrechten in het kader van de Verenigde Naties, is dat geen positieve evolutie. Het is juist heel belangrijk dat naast het intergouvernementele orgaan, namelijk de commissie, er ook een orgaan is met onafhankelijke deskundigen inzake mensenrechten, die bij voorkeur, zoals nu het geval is, volgens een doorzichtige procedure door de Commissie Mensenrechten worden gekozen. Ik kan enkel betreuren dat ook bij westerse landen, in het bijzonder bij de Verenigde Staten, zeer grote terughoudendheid bestaat tegenover de werking van een orgaan van onafhankelijke deskundigen binnen de Verenigde Naties.

De thematisch rapporteurs en landgericht rapporteurs zouden beter niet meer worden benoemd door de voorzitter van de Commissie Mensenrechten, zoals dat tot nu toe het geval is, maar wel door de Hoge Commissaris.

Naast de Commissie Mensenrechten en de subcommissie zijn er nog 7 verdragscomités actief, zoals het Comité Mensenrechten van het Internationaal Verdrag inzake politieke en burgerrechten, het Comité Sociaal-Economische Rechten, het Comité tegen Foltering, het Comité voor de Rechten van de vrouw en het Comité voor de Rechten van het kind.

Het verslag pleit voor een beter contact tussen de Hoge Commissaris en de Veiligheidsraad. Dat kan er zeker toe bijdragen de mensenrechten hoger op de agenda van de Veiligheidsraad te plaatsen, het politieke orgaan bij uitstek.

Het voorstel om de Hoge Commissaris een jaarlijks verslag te laten opstellen over de toestand van de mensenrechten in de wereld kan positief lijken, maar ik vind het een nagenoeg bovenmenselijke opdracht om op onafhankelijke wijze een rapport op te stellen dat dan moet worden voorgelegd aan Staten die er zelf worden in vermeld. Ik ben benieuwd hoelang de Hoge Commissaris dat overleeft. De opstelling van zulk een rapport is dus veel moeilijker dan het High-level panel het voorstelt.

Het budget voor het domein « Mensenrechten » bedraagt 2 % van het VN-budget. Dat is inderdaad beneden alle peil. Ongeveer drie vierde van de activiteiten van het Hoog Commissariaat wordt gefinancierd via vrijwillige bijdragen. Dat is natuurlijk een zeer wankele basis. Men kan moeilijk personeel met een vast contract aanwerven als men slechts per jaar zekerheid krijgt over de financiering. Soms heb ik de indruk dat men ervan uitgaat dat de westerse landen wel vrijwillige bijdragen zullen storten en dat het normale budget niet moet worden aangesproken.

Het panel stelt ten slotte voor de Commissie Mensenrechten om te vormen tot een Raad voor de mensenrechten. Die zou de plaats kunnen innemen van de Voogdijraad, die immers niet meer functioneert bij gebrek aan voogdijgebieden. Het zou beter zijn dat de Commissie Mensenrechten de status van hoofdorgaan van de Verenigde Naties zou krijgen, waardoor ze op eenzelfde niveau zou komen als de Economische en Sociale Raad, de ECOSOC, waarvan ze nu afhangt. Maar eigenlijk is dat van weinig belang. De Commissie Mensenrechten bestaat uit 53 landen, de ECOSOC uit 54 landen. Wat de samenstelling betreft, staan ze dus al op hetzelfde niveau. De ECOSOC zal het ook zelden aandurven om ook maar iets te wijzigen aan een beslissing van de commissie. De bevordering tot Raad zou dus een opsteker zijn voor het prestige van de commissie, maar zou geen wezenlijk verschil uitmaken.

Mevrouw Olga Zrihen. — U sprak over de Hoge Commissaris, die jaarlijks een rapport over de mensenrechten zou moeten opstellen. Het Europees Parlement brengt jaarlijks een verslag over de mensenrechten uit. Dat verslag gaat over alle landen van de wereld, met uitzondering van de lidstaten van de Europese Unie. Wat is de geldigheid van het document dat we om de twee jaar opstellen en waarover we u vaak inlichtingen vragen ? Is hier een interessante convergentie mogelijk ? De strijd die Europa momenteel in de wereld voert, is hoofdzakelijk gebaseerd op de analyses van uw commissie.

Wat is het nut van de uitbreiding van het aantal leden van de commissie ? Als aan de commissie geen rechten worden toegekend, zullen de discussies alleen maar worden gerekt of zal het aantal standpunten toenemen. Laten we van die valse vorm van participatieve democratie afstappen en onze verantwoordelijkheid opnemen.

Het voorstel voor de oprichting van een Raad is interessant. Welk lid zit echter niet in de Commissie Mensenrechten maar wel in de ECOSOC ? De eerste telt immers 53, de tweede 54 leden.

De voorzitter. — Is er een nauwe band mogelijk tussen, enerzijds, de Commissie Mensenrechten en de follow-up van de dossiers en, anderzijds, de Veiligheidsraad, die sancties kan opleggen wanneer de aanbevelingen van de Commissie Mensenrechten of, in de toekomst, van de Raad voor de Mensenrechten niet worden nageleefd ?

Mevrouw Fauzaya Talhaoui. — Ziet professor Bossuyt in de Commissie Mensenrechten een verschil tussen de situatie vóór 1989, toen de wereld nog bipolair was en een Staat ofwel bij de ene ofwel bij de andere kant behoorde, en de situatie van vandaag, die naar mijn gevoel ingewikkelder is geworden ?

Sommige landen hebben de indruk dat in de organen van de Verenigde Naties, specifiek wanneer het om mensenrechten gaat, wel eens met twee maten wordt gewogen. Wordt hier iets aan gedaan in de Commissie Mensenrechten, die uit vertegenwoordigers van Staten is samengesteld ? Of moet ik het antwoord eerder zoeken in de onafhankelijke subcommissie van experts en krijgt die meer achting ?

De heer Marc Bossuyt. — Mevrouw Zrihen verwees naar het jaarlijkse verslag van het Europees Parlement, maar er is een nog ouder verslag, namelijk dat van het US State Department. Al jaren publiceert het Amerikaans ministerie van Buitenlandse Zaken een indrukwekkend jaarverslag, met één groot euvel : het gaat over alle landen van de wereld behalve over de Verenigde Staten van Amerika. Dat is ook het geval met het verslag van het Europees Parlement. Technisch zijn die verslagen heel behoorlijk, maar het nadeel is dat ze een auteur hebben en dus met achterdocht worden bekeken. De Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen vinden ze zelfs een vorm van imperialisme. Voor het Europees Parlement is het iets makkelijker om over de toestand in Tsjetsjenië en Tibet te schrijven dan voor de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties, die voor zijn bestaan mede afhankelijk is van de regeringen van de Russische Federatie en China. Die landen zijn belangrijke medespelers in de Verenigde Naties en zouden dan eigenlijk worden verplicht op zichzelf kritiek te leveren. Dat ligt natuurlijk heel gevoelig.

De 53 Staten die in de commissie vertegenwoordigd zijn, hebben niet allemaal een vertegenwoordiger in de ECOSOC. Beide organen worden elk jaar voor een derde vernieuwd. Het gebruik wil dat de permanente leden van de Veiligheidsraad in alle organen zitten. Dat is geen rechtsregel, maar wel een gebruik. De Afrikaanse landen die bijvoorbeeld lid zijn van de Economische en Sociale Raad, zijn echter niet noodzakelijk dezelfde als de Afrikaanse landen die lid zijn van de commissie. Er is een beurtrol.

Men kan zich afvragen wat het nut is voor een land als België om lid te zijn van de Commissie Mensenrechten. Welnu, het verplicht ons ministerie van Buitenlandse Zaken ertoe zich over de problematiek te buigen en standpunten in te nemen. Eigenlijk is het gemakkelijker geen lid te zijn. Het bespaart een land heel wat vervelende reacties van landen die ontevreden zijn over bepaalde standpunten. Wie geen lid is, moet ook niet zo vaak een standpunt innemen.

Vandaag neemt een land van de Europese Unie uiteraard alleen standpunten in waarover met de andere landen overleg is gepleegd. Dat is trouwens één van de grote verschillen tussen de situatie vóór 1989 en die van vandaag. In 1986, toen ik voor het eerst lid werd van de Commissie Mensenrechten, hadden we met de 12 landen van de Europese Gemeenschap bij het begin en het einde van de sessie een lunch. Dat was alles. Nu vergaderen de 25 continu en kan geen enkel land nog een apart initiatief nemen. Alles moet gezamenlijk gebeuren. Dat vergt veel tijd en wekt soms nogal wat ergernis bij de andere groepen, temeer omdat, als de Europese Unie eenmaal tot een gemeenschappelijk standpunt is gekomen, ze meteen vindt dat de rest van de wereld dat maar moet overnemen.

Het verslag stelt voor dat de Hoge Commissaris de besluiten en standpunten van de Commissie Mensenrechten telkens meedeelt aan de Veiligheidsraad en diens aandacht op de problemen inzake mensenrechten vestigt. Er is op dat vlak zeker vooruitgang merkbaar. Vroeger waren de mensenrechten iets dat alleen de Commissie Mensenrechten interesseerde, maar sinds enige tijd zijn ook de andere VN-organen zich er meer en meer van bewust dat de toestand van de mensenrechten een belangrijke factor is die de wereldvrede beïnvloedt, en dat men in kwesties van vrede en veiligheid geen standpunt kan innemen zonder kennis van de toestand van de mensenrechten.

Het verschil in de toestand vóór en na 1989 kan ik beschrijven als het verschil tussen dag en nacht. We leven in een totaal andere wereld. Vóór 1989 was de situatie eenvoudig : er waren de goeden en de slechten. Wij waren de goeden en de Sovjet-Unie en hun vrienden waren de slechten. De derde wereld zat daartussen en koos partij voor één van de twee, en naar onze zin altijd te veel voor de Sovjet-Unie en te weinig voor ons. Vandaag is de toestand veel complexer geworden. Alles staat nu veel meer in een Noord-Zuidcontext. Sommige van onze vroegere tegenstrevers, zoals Hongarije, Tsjechië en Polen, zijn nu onze beste bondgenoten en zijn zelfs lid geworden van de Europese Unie. Er is nauwelijks nog verschil tussen hun en ons standpunt, tenzij dat ze vaak wat minder kritisch staan tegenover de Verenigde Staten dan wij.

Vóór 1989 verschilde Europa over mensenrechtenkwesties ook maar zelden van mening met de Verenigde Staten. Dat is vandaag helemaal anders. De VS heeft in de Commissie Mensenrechten over liefst 17 resoluties anders gestemd dan de vertegenwoordigers van de Europese Unie. Het is prachtig te beweren dat we gemeenschappelijke waarden verdedigen, maar dat komt niet tot uiting in de commissie. Dat maakt het werk moeilijker, ook al omdat we desalniettemin, meer dan vroeger, toen het ene blok tegen het andere stemde, naar een consensus streven. Het is er dus zeker niet gemakkelijker op geworden.

De delegaties van Zwitserland, Noorwegen of Canada kunnen voor zichzelf een standpunt innemen, terwijl wij met 25 lidstaten voorafgaandelijk tot een compromis moeten komen. Daar staat tegenover dat de woordvoerder van de Europese Unie veel meer gezag heeft. Iedereen die een plenaire vergadering van de Commissie Mensenrechten bijwoont, merkt onmiddellijk op dat de leden vaak niet echt naar elkaar luisteren.

Als de minister van Buitenlandse Zaken van het land dat het voorzitterschap van de EU bekleedt, in Genève spreekt over de schending van de mensenrechten in de wereld, dan is het muisstil in de zaal. De woordvoerder van de EU maakt ongetwijfeld meer indruk dan enig individueel land.

Er wordt inderdaad met twee maten gemeten. Dat is het gevolg van het politieke karakter van de Commissie Mensenrechten. Om een land in de commissie te kunnen aanpakken moet er eerst een lid zijn dat het initiatief durft te nemen. Vervolgens moeten er landen gevonden worden die het initiatief mee willen ondersteunen. Ten slotte moet er ook nog een meerderheid in de commissie worden gevonden. Dat ligt politiek bijzonder moeilijk.

Met de thematische procedures wordt nu wel een heel grote vooruitgang geboekt. De rapporteurs over bijvoorbeeld folteringen en over executies brengen verslag uit over concrete gevallen van foltering en over executies in 70 à 80 landen. Dat is natuurlijk heel wat meer dan in het begin, toen de Commissie Mensenrechten zich alleen maar bezighield met de toestand in de landen; toen ging het alleen over Zuid-Afrika, de door Israël bezette gebieden en het Chili van Pinochet. Later werd het terrein wel wat uitgebreid, maar in de landgerichte procedure kunnen nooit meer dan 20 landen aan bod komen.

Ik pleit dan ook voor meer aandacht voor die thematische rapporten. Het heeft immers niet veel zin dat een rapporteur alles in een verslag vermeldt, als daar nadien niemand op inspeelt en aan de betrokken landen uitleg vraagt. Mocht men wat meer tijd besteden aan de verwerking van die rapporten, dan zou men de druk op de betrokken landen veel meer kunnen opvoeren.

D.3. Hoorzitting van 22 februari 2005

met de heer Gareth Evans, lid van het High-level Panel Threaths, Challenges and Change, voorzitter van de Internationale Crisis Group

De heer Gareth Evans (in het Engels). — Ik wil mijn uiteenzetting beginnen met duidelijk te maken waarom Kofi Annan in november 2003 overging tot de oprichting van het High-level panel on Threats, Challenges and Change. Net als velen van ons overal in de wereld was hij ervan overtuigd dat de prioriteiten en de efficiëntie waarmee we bij het begin van de 21e eeuw veiligheidsproblemen aanpakten, grondig moest worden herbekeken. Het laatste decennium van de vorige eeuw was het bij tal van problemen immers duidelijk misgelopen.

In de jaren 1990 waren we getuige van een aanslepende reeks mislukkingen om overeenstemming te bereiken inzake humanitaire interventies, te beginnen met de lamentabele passiviteit tegenover de genocide in Rwanda in 1994, over Srbrenica en andere gebeurtenissen, tot de interventie in 1999 in Kosovo, die misschien best verdedigbaar was op het principiële vlak, maar toch de steun van de Veiligheidsraad niet kreeg en technisch gesproken dus onwettig was.

De voorbije jaren was er ook een opleving van het unilateralisme, die in 2003 culmineerde in de invasie in Irak door de coalitietroepen. De verdedigers daarvan zijn door het verdere verloop van de gebeurtenissen niet getemperd.

We stellen vast dat men minder vertrouwen heeft in de bestaande rechtsregels inzake het gebruik van geweld en in hun hanteerbaarheid. De Verenigde Staten hebben het recht om preventief zelfverdedigend op te treden sterker uitgebreid dan we ooit tevoren hebben meegemaakt.

We zien ook vast dat een aantal belangrijke staten nog weinig steun geven aan internationale verdragen en multilaterale instellingen.

Het ontbrak de instellingen aan capaciteit of bereidheid om het probleem van ineengestorte, falende en zwakke staten aan te pakken. Nochtans is dat een belangrijk element in de perceptie en beoordeling van de meeste huidige veiligheidsricico's.

Er waren ook de voortdurende enorme problemen met de bescherming van de mensen tegen armoede, ziekte en milieuverontreiniging en het uitblijven van enige vooruitgang in de uitvoering van de milleniumdoelstellingen op deze en verwante domeinen.

Er was ook sprake van een manifeste disfunctie van intergouvernementele organisaties, zoals de Commissie Mensenrechten, de ECOSOC en — op veel terreinen — het VN-Secretariaat zelf. Ik verwijs daarvoor naar het probleem van de efficiëntie en de verantwoordelijkheid van het Secretariaat, dat zich vandaag uitkristalliseert in de controverse over het beheer van het Olie-voor-voedselprogramma.

Al die problemen hebben de Verenigde Naties en het hele multilaterale systeem onder grote druk gezet. Kofi Annan zei in 2003 in zijn bekende toespraak voor de algemene Vergadering dat we echt voor « een tweesprong » staan in de kwestie van het collectieve antwoord op de veiligheidsproblemen.

Het High-level panel werd opgezet om, geconfronteerd met die tweesprong, een keuze te maken, namelijk die van het herstel van het vertrouwen in de collectieve veiligheid, van het herstel van de bereidheid tot internationale samenwerking in de plaats van het unilateralisme en al de gevaren die dat inhoudt.

Het panel was samengesteld uit eminente, ervaren personen uit de internationale wereld zoals Gro Harlem Brundtland, Sadako Ogata, Yevgeni Primakov, Robert Badinter, David Hannay, Amre Moussa van de Arabische Liga en Brent Scowcroft, allemaal mensen met sterke eigen ideeën.

De werking van het panel verliep opvallend goed zodra de panelleden de aard en het gewicht van de opdracht goed beseften. Op de eerste vergaderingen was er een zekere neiging om naar de grootst mogelijke gemene deler te zoeken en te veralgemenen. Een echte confrontatie werd uit de weg gegaan en er werden geen ernstige aanbevelingen voorgesteld. Dat was vooral het gevolg van de manier waarop de commissie werd voorgezeten. Daar kwam verandering in toen Kofi Annan zich in april van vorig jaar persoonlijk met de werking van het panel ging bezighouden. Hij maakte ons duidelijk dat hij wilde dat er scherpe aanbevelingen kwamen, die echt het verschil konden maken, in plaats van verklaringen die alleen op lange termijn de bakens uitzetten. Hij wilde aanbevelingen die uitvoerbaar zijn op korte of middellange termijn en die heel direct bepaalde problemen aansnijden. Die visie kreeg de overhand. We slaagden erin een consensus te bereiken over elk van de 101 aanbevelingen. Alleen die in verband met de hervorming van de Veiligheidsraad is geen echte aanbeveling, maar presenteert twee opties.

Sommige aanbevelingen zijn iets minder uitgesproken; ze zijn het resultaat van een compromis, wat natuurlijk onvermijdelijk is in een groep waarvan de samenstelling zo uiteenlopend is.

Over het algemeen echter waren de meeste mensen verrast door de scherpte van de aanbevelingen en de wijze waarop we erin zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over die aanbevelingen. Er ontstond een interessante dynamiek in de samenwerking tussen personen die zich bewust waren van de reikwijdte van hun taak en het als een oefening beschouwden op het vlak van internationale relaties om die aanbevelingen erdoor te krijgen.

Ik neem even de thema's door die in het rapport voortdurend terugkeren. De wereld van 2005 ziet er heel anders uit ziet dan in 1945. De veiligheidsbedreigingen van deze eeuw reiken veel verder dan staten die oorlog voeren. Dat laatste was de voornaamste reden voor de oprichting van de Verenigde Naties in 1945. De dreigingen houden zowel verband met de menselijke veiligheid als met de veiligheid van staten. De dreigingen zijn onderling afhankelijk en gaan iedereen aan. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om die dreigingen aan te pakken. We moeten fundamentele en verreikende veranderingen in ons beleid en onze instellingen tot stand brengen als we onze verantwoordelijkheid echt willen opnemen.

Het rapport van het panel behandelt zes hoofdcategorieën van dreigingen : oorlog tussen staten — de traditionele dreiging in VN-termen; oorlogen binnen staten — die de laatste decennia een belangrijk probleem vormen; het probleem van de massavernietigingswapens, de proliferatie en het potentiële gebruik ervan; het probleem van het terrorisme; het probleem van de georganiseerde criminaliteit; het geheel van de problemen die te maken hebben met armoede, ziekte, ondervoeding en milieuverloedering.

Het was niet onze taak gedetailleerd in te gaan op die laatste groep van dreigingen. Gelijktijdig met het High-level panel was er immers, onder leiding van Jeffrey Sachs, het Millennium Review Project, dat de millenniumdoelstellingen gedetailleerd behandelt. Vorige maand verscheen daarover een omstandig rapport. We zijn voornemens dat rapport en het onze volgende maand samen te smelten en uit te brengen in de vorm van een reeks aanbevelingen of prioritaire aanbevelingen van de secretaris-generaal. Ik kom daar nog op terug.

Het panel concentreert zich hoofdzakelijk op de dreigingen waaraan wij het meest belang hechten.

Voor de preventie van dodelijke conflicten is er allereerst behoefte aan efficiëntere regelgeving en wettelijke en juridische regelingen, met inbegrip van het Internationaal Strafhof. Die unanieme aanbeveling van het panel zal Washington zeker niet als muziek in de oren klinken. We pleiten voor een betere informatie- en analysecapaciteit van de VN, want die is op dit ogenblik absoluut onvoldoende uitgebouwd. Men baseert zich meer op externe internationale organisaties zoals de International Crisis Group die ik voorzit.

We pleiten voorts voor het organiseren van een efficiëntere professionele bemiddeling via beter getrainde en zorgvuldiger geselecteerde speciale gezanten en vertegenwoordigers. We maken ons grote zorgen over de enorme verspreiding van de gevaarlijkste wapens in de komende jaren. We vragen daarop een viervoudige antwoord, dat in de eerste plaats aandacht moet besteden aan de bekende aspecten inzake aanbod, namelijk het inkrimpen van de beschikbaarheid van splijtstoffen en technologie. Ik verwijs naar Iran. Naast het aanbod moet ook de vraag worden aangepakt. Daarbij moet aandacht gaan naar de kwesties die staten ertoe brengen kern- en andere wapens aan te kopen. Dat kan gaan van echte veiligheidsbedreigingen tot het gevoel dat er een dubbele maatstaf gehanteerd wordt inzake wapencontrole, vooral kernwapencontrole. We vragen ten derde een preventieve respons op proliferatie : betere strategieën en institutionele procedures om toe te zien op de naleving en verificatie. Tot slot vragen we een betere bescherming van de volksgezondheid. We zijn er ons van bewust dat we tegen aanvallen met biologische wapens niet echt preventief kunnen optreden. We kunnen er echter wel voor zorgen dat de schade na een eventuele aanval beperkt blijft.

Een volgende preventieve strategie betreft het terrorisme. We zijn erin geslaagd een nieuwe definitie van « terrorisme » te formuleren. Dat is een belangrijke doorbraak, want de jongste twintig jaar bestond daarover in de VN geen overeenstemming. Er was bijvoorbeeld onenigheid over de vraag of zogenaamde vrijheidsstrijders al dan niet terroristen zijn. Het gevolg daarvan was dat de Verenigde Naties niet ten volle hun rol konden spelen op het gebied van normbepaling en de opstelling van efficiënte overeenkomsten en verdragen.

De basisgedachte waarover we het eens waren, is dat terrorisme kan worden gedefinieerd als het gebruik van geweld tegen burgers of andere niet-strijdenden om redenen die hoofdzakelijk politiek van aard zijn. Er werd geen enkel onderscheid gemaakt tussen eventuele redenen om geweld tegen burgers te gebruiken. Voorts was het panel het erover eens dat een alomvattend beleid moet worden gevoerd dat niet beperkt is tot controle, gegevensverwerving en militaire actie, maar dat gericht is op de onderliggende oorzaken, in het bijzonder ernstig politiek ongenoegen.

De kern van het rapport van het High-level panel is de reeks aanbevelingen over de regels en principes waarop een militaire actie gebaseerd moet zijn, over wat er moet gebeuren als preventieve strategieën zijn mislukt. We hebben elk punt aangepakt waarover binnen de internationale gemeenschap de jongste jaren verdeeldheid bestond. We gaan ervan uit dat een gewapend ingrijpen alleen gerechtvaardigd is als het aan een reeks strenge criteria inzake wettelijkheid en legitimiteit beantwoordt.

Wat de wettelijke criteria betreft, hebben we er duidelijk op gewezen dat de uitoefening van het recht op zelfverdediging buiten de Veiligheidsraad om, uiterst beperkt is. Artikel 51 van het Handvest van de VN bepaalt dat een staat zich mag verdedigen in geval van gewapende aanval. Op basis van tweehonderd jaar internationaal gewoonterecht mag een staat het recht op zelfverdediging uitoefenen als er sprake is van een imminent dreigende aanval. De dreiging moet nabij zijn in de tijd, bijvoorbeeld als vreemde troepen zich aan de overkant van een rivier hebben verzameld en het waarschijnlijk is dat ze 's anderendaags zullen binnenvallen.

Hoewel we het erover eens waren dat sommige vormen van zelfverdediging geoorloofd zijn, is preventieve zelfverdediging niet toegestaan wanneer de dreiging, zelfs al is ze duidelijk aanwezig, te ver in de tijd is verwijderd. Als een land zich bedreigd voelt omdat een ander land een kernreactor bouwt voor de productie van bommen die het wellicht op dat eerste land zal richten, moet een militair ingrijpen, hoewel misschien redelijk en noodzakelijk, door de Veiligheidsraad worden besproken. Individuele staten mogen in dat geval niet autonoom beslissen. Als we een land zelf laten beslissen over de toepassing van het recht op zelfverdediging, zullen ook andere landen zich op die mogelijkheid beroepen, wat zou leiden tot totale anarchie op internationaal niveau.

In het rapport wordt duidelijk gemaakt dat de Veiligheidsraad in elke situatie kan beslissen over een militair ingrijpen, zowel als reactie op geweld als preventief. Dat geldt ook voor bedreigingen die ver in de tijd verwijderd zijn. Bovendien kan niet alleen worden ingegrepen bij bedreiging van buiten uit, maar ook bij de bedreiging van bevolkingsgroepen in het land zelf. Het gaat daarbij om het klassieke geval van humanitaire interventie. We bevestigen de verantwoordelijk van de internationale gemeenschap ter zake en de eventuele noodzaak van een militaire interventie.

Het panel heeft de macht van de Veiligheidsraad duidelijk afgebakend. We benadrukken dat het oordeel van de Veiligheidsraad noodzakelijk is en dat staten slechts in welbepaalde gevallen van zelfverdediging zelfstandig mogen beslissen om tot militaire actie over te gaan.

Naast de wettelijke criteria is er dus ook nog de vraag naar de legitimiteit : is het redelijk, moreel verantwoord en strookt het met het gezond verstand om ten oorlog te trekken ? Het High-level panel heeft vijf legitimiteitscriteria vastgelegd waaraan moet worden voldaan vooraleer kan worden beslist om oorlog te voeren :

1. De ernst van de bedreiging : is de bedreiging van een staat of van mensenlevens op het eerste gezicht duidelijk en ernstig genoeg om het gebruik van militaire macht te rechtvaardigen ?

2 Doel : is het duidelijk dat het voornaamste doel van de voorgestelde militaire actie erin bestaat de bedreiging een halt toe te roepen of af te wenden, ongeacht welke andere, eventueel politieke, doelstellingen ook nog kunnen meespelen ?

3. Uitputting van alle middelen : werd elke niet-militaire optie om de desbetreffende bedreiging tegen te gaan onderzocht, en kan men redelijkerwijs aannemen dat enkel een militaire actie succesvol kan zijn ?

4. Proportionaliteit : is de schaal, de duur en de intensiteit van de voorgestelde militaire actie het minimum dat vereist is om het hoofd te bieden aan de bedreiging ?

5. Balans van de gevolgen : zullen de gevolgen van de militaire interventie niet erger zijn dan de gevolgen van het zich onthouden van enige actie ?

We vinden dat deze criteria als formele richtlijnen moeten worden aangenomen door de Veiligheidsraad en dat de algemene Vergadering ze moet onderschrijven. Het hanteren van deze criteria zal niet automatisch en ondubbelzinnig kunnen leiden tot duidelijke overeenstemming, omdat er altijd onenigheid zal bestaan over de betekenis ervan. Het voordeel ervan kan echter wel zijn dat mettertijd en dankzij de publieke druk die zulke formele criteria zullen doen ontstaan op staten die hun standpunt in het openbaar zullen moeten verantwoorden, de kans op een consensus groter wordt, zowel wanneer de omstandigheden een oorlog vereisen als wanneer zulk een oorlog niet door de omstandigheden kan worden verantwoord. Tegelijkertijd wordt de kans kleiner dat staten individueel of in kleine coalities de Veiligheidsraad links laten liggen en het gehele collectieve veiligheidssyteem in gevaar brengen.

Het laatste gedeelte van het rapport gaat over de institutionele hervormingen. De meeste aandacht gaat, helaas, naar de aanbeveling over de structuur van de Veiligheidsraad, dat volgens mij helemaal niet het belangrijkste is dat we hierover in het rapport hebben geschreven. Niettemin moesten ook hiervoor oplossingen worden voorgesteld, want het feit dat momenteel landen als Japan, India, Brazilië, of een groot Afrikaans land, niet verzekerd zijn van een zitje in de Veiligheidsraad — het enige orgaan dat de macht heeft om te beslissen over oorlog en vrede voor de gehele wereld — betekent dat die Veiligheidsraad helemaal niet representatief is voor de huidige situatie in de wereld.

We stellen twee aparte alternatieven voor een betere representativiteit voor. Een belangrijke beperking is dat in geen van beide modellen het vetorecht uitgebreid wordt ten gunste van nieuwe leden. In beide modellen wordt het aantal leden verhoogd van 15 tot 24, waarbij aan elk van de vier grote geografische gehelen : Amerika (Noord en Zuid), Europa (Oost en West), Afrika en Azië, en de Stille Oceaan, zes zetels worden toegekend.

Het verschil tussen de twee modellen betreft de manier waarop de belangrijkste staten worden vertegenwoordigd. Model A voorziet in zes nieuwe permanente zetels. Daarvan zijn er twee voor landen uit Azië, die niet worden genoemd, maar die wellicht Japan en India zullen zijn, twee voor landen uit Afrika, waarnaar Nigeria, Zuid-Afrika en Egypte zullen dingen, één voor een land uit Amerika, wellicht Brazilië, en één voor een Europees land, vermoedelijk Duitsland.

Model B voorziet niet in nieuwe permanente zetels, maar creëert een nieuwe categorie van hernieuwbare termijnen van vier jaar, met twee zulke zetels voor elk van de vier belangrijkste geografische regio's. Op die manier kan worden onderhandeld over een rotatie en krijgen landen als Italië, Spanje, Mexico en Pakistan een kans.

Op dit ogenblik wordt over deze voorstellen in de hoofdsteden en in de wandelgangen in New York heftig gediscussieerd. De leden van de High-level panel waren zich ervan bewust dat dit onderwerp de aandacht kon afleiden van andere thema's van het rapport. We hopen dan ook dat deze kwestie vlug wordt opgelost. De mogelijkheid bestaat dat dit in de komende maanden gebeurt.

Naast de hervorming van de Veiligheidsraad werden nog andere belangrijke institutionele hervormingen aanbevolen. Eén ervan is de oprichting van een nieuwe instelling, een Commissie voor Vredesopbouw. Die commissie moet zich toespitsen op het probleem van de onder druk staande, kwetsbare staten, in eerste instantie, maar niet uitsluitend, in het kader van de vredesopbouw na een conflict. Het is de bedoeling de commissie als een subsidiair orgaan van de Veiligheidsraad op te richten, met andere leden weliswaar, maar steunend op het gezag van de Veiligheidsraad. Het zou dus gaan om een orgaan met echte beslissingsmacht en niet om nog maar eens een adviesorgaan. De commissie zou een wisselende samenstelling hebben. Als bijvoorbeeld grote politieke thema's als de schuldkwijtschelding worden besproken, zouden de voorzitter van de Wereldbank en de secretaris-generaal van de VN er deel van kunnen uitmaken. Meestal zou de commissie echter zetelen in een bepaald land of regio in crisis. De betrokken regionale organisaties, de bilaterale donoren, de Wereldbank, het IMF en de bevoegde VN-organen en -agentschappen kunnen dan bij de besprekingen worden betrokken. Het is de bedoeling de grote kloof te dichten die op dit ogenblik binnen het internationale systeem bestaat, en te zorgen voor een samenhangend en volgehouden engagement in vredesopdrachten, dat op het ogenblik ontbreekt. Vaak wordt aan vredesopbouw gedaan vlak na een conflict, maar nadien verslapt de aandacht, trekken de donors zich terug, verminderen de organisatorische inspanningen en worden niet langer donorconferenties gehouden. De problemen raken op die manier niet opgelost.

Voorts willen we een aantal instellingen binnen de VN beter laten werken : de ECOSOC, de Commissie Mensenrechten en de algemene Vergadering. Geen van die instellingen kan op dit ogenblik een beleid voeren, normen opleggen of zelfs maar een ernstig debat voeren. Op zijn minst moet hun interne werking worden hervormd, moeten ze prioriteiten kunnen stellen en zich bezighouden met de prioriteiten van het ogenblik.

Een aantal belangrijke aanbevelingen heeft betrekking op een competenter en professioneler VN-secretariaat, waarbij de secretaris-generaal een veel grotere managementflexibiliteit zou krijgen. Het VN-secretariaat is ongetwijfeld de enige organisatie — openbaar of privé — ter wereld waar het management zo weinig speelruimte heeft. Een grotere managementflexibiliteit veronderstelt ook dat na de crisis verantwoording moet worden afgelegd zodat een volledige transparantie en een nauwgezette controle mogelijk worden. We hebben onder meer ook gepleit voor de instelling van het ambt van adjunct-secretaris-generaal voor veiligheid en vrede. Het huidige ambt is veel te zwaar.

We pleiten ook voor een betere ondersteuning van regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie, en voor een betere coördinatie en integratie met andere instellingen van het collectieve veiligheidssysteem. Dit mag echter voor niemand een excuus zijn om zijn verantwoordelijkheid in de overkoepelende instellingen niet op te nemen.

In het laatste deel van het rapport worden vele zulke punten vermeld.

Wat zal er gebeuren, nu de discussie publiek wordt gevoerd ? De 101 aanbevelingen zijn onder te brengen in verschillende categorieën. Sommige zijn bedoeld voor gespecialiseerde agentschappen, bepaalde organen en intergouvernementele organen buiten de VN, zoals het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie en de Wereldgezondheidsorganisatie, en zullen dan ook daar terechtkomen. Sommige aanbevelingen vallen onder de bevoegdheid van de secretaris-generaal, en hoeven dus niet aan een of andere topconferentie of vergadering van regeringsleiders te worden voorgelegd. Een voorbeeld is de terrorismestrategie waarom we hem verzoeken. Een aantal kwesties kan echter enkel worden opgelost als op de hoogste regeringsniveaus bepaalde verbintenissen worden aangegaan. Misschien vallen de punten in verband met het gebruik van geweld waarover ik het daarnet had, wel onder die categorie.

Het panel hoopt dat de secretaris-generaal ten minste de belangrijkste aanbevelingen samenbrengt in een eigen nieuw, kort rapport, dat volgende maand wordt verwacht. Ons rapport wordt, zoals gezegd, samengesmolten met het Millennium Review Project van Jeffrey Sachs, dat vooral over armoede, honger en de millenniumdoelstellingen gaat. We hopen dat ook daaruit acties voortkomen. De aanbevelingen van de secretaris-generaal zijn specifiek bedoeld voor de Millenium Review Summit van de regeringsleiders, die in september van dit jaar plaatsheeft, bij het begin van de algemene Vergadering van de VN en de viering van de 60e verjaardag van de VN.

Het is nu afwachten wat er zal worden aangenomen. Er lopen heel wat sceptici en cynici rond die zeggen dat de internationale gemeenschap en het hele VN-systeem niet in staat zijn tot echte, betekenisvolle veranderingen, dat er te veel dwarsliggers zijn, dat Washington op heel wat sleutelelementen zal tegenwerken en dat er dus eenvoudigweg niets zal gebeuren.

Het slotargument dat ik u en elk publiek waarvoor ik spreek, wil meegeven, is dat we echt geen keuze hebben. We moeten bepaalde van deze dingen uitvoeren. Anders blijven we zitten met een 60-jarige, het multilateralisme, een systeem dat al erg oud is en aftakelt tot het nagenoeg irrelevant zal zijn geworden. Dat kunnen we ons niet veroorloven. Toen de Volkenbond in de jaren dertig van vorige eeuw uit elkaar viel, realiseerde de wereld zich tot zijn scha en schande dat het ontbreken van een efficiënte veiligheidsinstelling grote ellende tot gevolg had en dat die veiligheidsinstelling eenvoudigweg opnieuw moest worden uitgevonden. Nu staan we op het punt dat eveneens te doen.

Een en ander wijst erop dat 2005 wel eens een echt scharnierjaar zou kunnen worden. De nood aan verandering is immers spectaculair. De 60e verjaardag van de Verenigde Naties en alle topontmoetingen die daarmee gepaard gaan, zouden de gelegenheid kunnen bieden om die veranderingen uit te voeren. De agenda voor de veranderingen is nu uitgezet in dit rapport en dat van Jeffrey Sachs, die allebei voortbouwen op vele voorgangers. Misschien is er ook een soort psychologisch gevoel ontstaan dat een echt geëngageerde actie in gang zal zetten. Misschien is het naïef dat te beweren, als we zien hoe snel herinneringen en emoties vervagen. Misschien zal de tsunamiramp in de Indische Oceaan, met alle gruwel en ellende die ze veroorzaakte, echter ook in Europa, als de eerste echt wereldwijde catastrofe, de katalysator blijken te zijn. Ze heeft immers aangetoond dat we ondanks alles één familie van mensen zijn die, waar we ook wonen, steeds meer dezelfde risico's lopen en een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de zaken aan te pakken. Voor een politicus is het adembenemend naïef te denken dat dit soort psychologische overwegingen een verschil kan maken in de nuchtere beslissingen die later op het jaar zullen worden genomen, maar tijdens mijn reizen rond de wereld voel ik toch dat er verandering in de lucht hangt en dat de kansen dat er ook werkelijk verandering komt, groter zijn dan ze in de voorbije decennia ooit waren. Laten we hopen dat het lukt.

De heer Pierre Galand. — Denkt u werkelijk dat op de vergadering in september wijzigingen zullen worden aangebracht ? Mogen we echt hopen dat de VN op enkele van uw aanbevelingen zal ingaan ? Ik heb mij verdiept in de hervorming van de VN die in het vooruitzicht werd gesteld ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de Universele verklaring van de rechten van de mens. Eminente politici hebben toen talrijke voorstellen geformuleerd, zo ook de voorzitter van de Europese Unie, die het had over de oprichting van een Economische en Sociale Veiligheidsraad. In uw verslag pleitte u vooral voor de versterking en het herstel van de ECOSOC. Die aanbevelingen werden niet echt opgevolgd. Waarom denkt u dat nu inspanningen in die zin zouden worden gedaan ? Ik ben bereid daar samen met u voor te ijveren, maar ben enigszins sceptisch.

In uw studie wordt vooral aandacht besteed aan de veiligheidsproblematiek. Volgens mij bestond de oorspronkelijke doelstelling van de VN er vooral in een hiërarchie van de normen te bepalen. De twee grote pijlers van de VN waren het Handvest van de rechten van de mens en de Verklaring van de rechten van de mens. In de hervorming zoals die thans wordt vooropgesteld, lijkt het fundamentele beginsel dat onze menselijkheid op de rechten van de mens berust, enigszins te zijn gewijzigd. Nu bestaat de doelstelling erin steun te bieden aan de arme bevolkingen, omdat de mensheid anders in gevaar komt. Volgens mij gaat het niet om een gevaar. Toegang tot huisvesting en gezondheid, bijvoorbeeld, behoort tot de fundamentele rechten die we samen moeten verdedigen.

In het begin van uw analyse wijst u op een reeks grote risico's waarmee de mensheid wordt geconfronteerd. Ik ben het volkomen eens met wat u zegt over de situatie in Rwanda. Is die volgens u niet te wijten aan onder meer de verwerping van het multilateralisme en het feit dat geen vertrouwen werd geschonken aan de multilaterale organisaties die antwoorden moesten bieden op de vragen waarmee de mensheid in de jaren '80 werd geconfronteerd ? Ik denk ook aan het feit dat de regeling van de internationale kapitaalbewegingen aan de internationale financiële instellingen werd toevertrouwd — dat gebeurt nu ook met de Wereldhandelsorganisatie — en dat de instellingen die bepaalde rechten moeten verdedigen, zoals de WHO voor de gezondheid, Unicef voor de kinderen en de FAO voor de voeding, aan hun lot worden overgelaten. Die instellingen werden echt wel gemarginaliseerd. Moeten we ze hun verantwoordelijkheid niet teruggeven ? Kan de internationale gemeenschap die instellingen niet efficiënter maken en voor een betere coördinatie zorgen ? In dat opzicht is het werk van de secretaris-generaal zeker zeer belangrijk.

Overigens zou ik graag weten hoe u het terrorisme definieert, want dat baart mij nog altijd zorgen. Hoe beschouwt u het terrorisme uit het oogpunt van het recht van volkeren om zich te verzetten tegen verdrukking, om in opstand te komen tegen bezetting ?

Hoe ziet u het verzet tegen het terrorisme ?

Wat is uw definitie van een imminente dreiging ?

Hoe situeert u die ten opzichte van de laatste instantie die de VN is ?

Mevrouw Jihane Annane. — Bij het doornemen van het rapport van het panel krijg ik vooral de indruk dat bij het preventieve gebruik van geweld vooral gedacht wordt aan de Amerikaanse interventie in Irak en dat niet echt wordt toegegeven dat in verband met artikel 51 een lacune moet worden aangevuld. Het rapport is toegespitst op terrorisme en massavernietigingswapens, hoewel de bedreigingen van de veiligheid veel ruimer zijn.

Wat het gevaar van de massavernietigingswapens betreft, wordt in het rapport vooral gewezen op de verspreiding ervan. Er wordt geen aandacht besteed aan de lichte wapens of de antipersoonsmijnen, en al evenmin aan de omscholing van soldaten en huurlingen, die het conflict in Irak nochtans voeden. Wat denkt u daarvan ?

Tijdens het jongste decennium heeft de Veiligheidsraad een aantal sancties getroffen tegen Staten. Het economische embargo tegen Irak is daarvan een goed voorbeeld. We hebben evenwel niet de indruk dat het panel echt heeft nagedacht over het effect van die sancties, over de kenmerken ervan. Het lijkt meer te hebben nagedacht over de wijze waarop de efficiëntie van die embargo's kan worden versterkt. Denkt u niet dat dit punt moet worden herzien, rekening houdend met de moeilijkheden van het Kimberley-proces ?

Op dit ogenblik lijkt er geen akkoord te bestaan over de hervorming van de Veiligheidsraad. Dat doet de vraag rijzen naar de legitimiteit van de VN op lange termijn. Op een bepaald ogenblik zal de samenstelling van de Raad wel moeten worden gewijzigd, zodat de lidstaten beter vertegenwoordigd zijn. Hoe zal dat worden aangepakt ?

Sommige landen hebben zich sterk ingezet voor vredeshandhaving om hun kandidatuur bij de Raad te ondersteunen of te verantwoorden. Japan bijvoorbeeld wijzigt in die optiek stilaan zijn defensiebeleid. Die inspanning kan niet ad vitam worden volgehouden. Wat denkt u daarvan ? Wat zal in de toekomst gebeuren ?

Mevrouw Olga Zrihen. — Met het huidige systeem had België in 2007 kans op een zetel. Is dat systeem nog geldig ?

In het licht van de actualiteit krijgt Syrië op dit ogenblik wellicht bijzondere aandacht. Mogen we ervan uitgaan dat dit land thans, volgens uw criteria, een imminente dreiging vormt ?

De voorzitter. — Op 8 februari verklaarde de heer Brent Scowcroft in het Brookings Institute : « One of the other things that is surprising to me concerning the report, is the degree of support for the US view of security. Given its make up I think the US should be very comforted by the recognition of the security problems we face and how to deal with them. »

Ik ben wat verbaasd omdat het rapport waaraan u hebt meegewerkt een antwoord wilde bieden op de schendingen, in het bijzonder door de Verenigde Staten, van bepaalde beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en de geest van het multilateralisme. Mogen we daaruit afleiden dat te veel toegevingen aan de Verenigde Staten werden gedaan of dat het panel zich te zeer heeft geconcentreerd op thema's die de Amerikaanse regeringen dierbaar zijn ? Is dit rapport uiteindelijk niet louter een antwoord op de Verenigde Staten ?

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de Veiligheidsraad. We bevinden ons thans in een situatie waarin de politiek, hoewel misschien niet op het hoogste niveau, zeker zal ingrijpen. We zien ook spanningen ontstaan tussen landen. China is niet echt verheugd over de intrede van Japan in de Veiligheidsraad. In Afrika zijn er hevige spanningen. We vragen ons af wie het zal halen : Egypte, Nigeria of Zuid-Afrika. Het Nabije en het Midden-Oosten, die in de zone Azië liggen, zullen kennelijk niet vertegenwoordigd zijn. Er kan eindeloos worden gediscussieerd. Het risico bestaat dat het probleem van de Veiligheidsraad de meer algemene hervorming doet mislukken. Kan de hervorming van de Verenigde Naties niet in twee fases worden uitgevoerd, zodat de Veiligheidsraad in tweede instantie kan worden aangepakt en er onmiddellijk een aantal beslissingen kunnen worden genomen omtrent de aanbevelingen die u hebt geformuleerd over het gebruik van geweld en over het terrorisme ?

Volgens mij maakt het rapport geen duidelijk onderscheid tussen terroristische groeperingen en de Staten die het terrorisme steunen. Hebt u daarover besprekingen gevoerd, bijvoorbeeld om het staatsterrorisme op te nemen in de definitie van terrorisme ? Hoe staat het daarmee ?

De heer Evans Gareth. — Kan iets worden bereikt, in het bijzonder wat de hervorming van de Veiligheidsraad betreft ? Ik blijf daarover optimistisch. Ik denk dat er dit jaar nog veel kan worden bereikt. Er bestaat reeds ruime steun bijvoorbeeld voor een nieuwe Commissie voor Vredesopbouw. De kwestie van de Veiligheidsraad zal een groot twistpunt zijn, maar dat is onvermijdelijk omdat het politieke belang ervan erg groot is. Het verschil met vorige pogingen, in het voorbije decennium, om dit probleem op te lossen is dat er twee duidelijke, niet voor discussie vatbare modellen worden gepresenteerd die kunnen worden aanvaard of afgewezen. De kans is groot dat het daarover tot een stemming komt en dat men pas nadien verder kan gaan. Het probleem van de Veiligheidsraad moet behandeld en opgelost worden.

Ik meen dat er slechts een marginale kans is dat model A inzake de permanente zetels wordt aanvaard. Er zijn immers te veel mensen die daar tegen zijn, omdat ze er geen voordeel bij hebben. De grote vraag is of er een consensus kan groeien rond model B, dat meer landen een plaats onder de zon geeft. Ik denk dat daar een redelijke kans voor bestaat, want dit model krijgt veel steun.

Wat de zetel van België in 2007 betreft, denk ik niet dat dit alles een invloed zal hebben op reeds gemaakte afspraken over de om de twee jaar roterende zetels. Het aantal daarvan zal immers niet verminderen. Welk model ook wordt gekozen, het aantal nieuwe zetels zal bovenop de bestaande vijftien komen.

Zullen de VS spelbreker zijn of veeleer verheugd zijn, zoals uit het citaat van Scowcroft kan worden afgeleid ? Ik denk dat de waarheid in het midden ligt. De VS houden niet van welke hervorming van de Veiligheidsraad ook. Dat geldt ook voor de andere permanente leden, hoewel die dat meer verhullen. De VS houden er evenmin van dat we praten over kwesties van zelfverdediging, noch van criteria voor legitimiteit. Ze verkiezen dat dergelijke zaken op een basis ad hoc worden behandeld. We moeten nog afwachten of dit hen tot een oppositiehouding zal brengen. Washington neemt het rapport in elk geval zeer ernstig. Eén van de redenen daarvoor, zoals Scowcroft het stelde, is dat we alles in het werk hebben gesteld om ons met de echte problemen bezig te gehouden. We zeggen dat er zoiets bestaat als een imminent dreigende aanval, die gewapende zelfverdediging rechtvaardigt. Het is echter zeer moeilijk om dit begrip in de dagelijkse realiteit juist te definiëren. Houdt het een termijn van 24 uur in ? Hoeveel bewijs moet er voorhanden zijn ? Wat we zeker niet zeggen is dat de bouw van een kernreactor door een of andere Staat die misschien pas over 5 of 10 jaar een bedreiging kan vormen, een imminente dreiging is. Ik denk terzake aan wat de Israëliërs een vijftiental jaar geleden tegenover Irak vooropstelden. Sommigen menen bijvoorbeeld dat zoiets momenteel een grond kan zijn om tegen Iran op te treden.

Welke standpunt er ook wordt ingenomen, zoiets is geen imminente dreiging. Er zal altijd worden gediscussieerd over wat een imminente dreiging is, maar onder specialisten internationaal recht bestaat er al meer dan 200 jaar een ruime consensus over het feit dat, wanneer iets als een imminente dreiging kan worden gekarakteriseerd, de meesten onder ons dat ook als zodanig erkennen. Dat is iets wat ook de Amerikanen voorstaan. In het bijzonder in de derde wereld zijn er mensen die een erg letterlijke interpretatie van het Handvest voorstaan en zeggen dat de enige toelaatbare reden voor zelfverdediging een reële aanval is.

We erkenden ook dat het de bevoegdheid is van de Veiligheidsraad om het preventief gebruik van geweld toe te staan, ook als er geen imminente dreiging is. Als de Veiligheidsraad ervan overtuigd is dat er een reëel gevaar dreigt en dat een aantal andere criteria vervuld zijn, dan kan het gebruik van geweld worden gewettigd. Het is misschien wel zo dat sommige leden van de Veiligheidsraad te snel tot de conclusie komen dat preventief gebruik van geweld verantwoord is. Anderzijds erkennen we allemaal toch wel dat de combinatie van massavernietigingswapens en niet-staatgebonden terroristische acties een fenomeen is waarover we ons zorgen dienen te maken. Dat is een realiteit die we allemaal erkennen. Tegelijkertijd dient men zich wel te houden aan de basisstelling dat geen enkel land zo maar in zijn eentje militair mag optreden en dat elk land daarbij internationale regels en principes moet respecteren, evenals het gezag van de Veiligheidsraad.

De overheersende tendens van het rapport van het High-level panel voor kwesties als de ECOSOC en de Economische Veiligheidsraad is vrij nuchter, pragmatisch en realistisch. Eén van de vorige hervormingsvoorstellen was bijvoorbeeld dat we een Economische Veiligheidsraad zouden oprichten als tegenhanger van de bestaande Veiligheidsraad. Die zou zich dan moeten bezighouden met het economische en het sociale beleid. Het probleem was evenwel dat die Raad wel op zeer mooie principes gebaseerd zou zijn, maar in de praktijk totaal onwerkbaar zou zijn. Op macro-economisch vlak is die autoriteit immers al lang verschoven naar de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de G8, de G20 en de WTO. Een nieuwe Veiligheidsraad kan die autoriteit niet zonder meer terugwinnen. Het beste wat er kan gebeuren is dat we van de ECOSOC een forum voor een ernstig debat maken. Zulk een forum mag dan niet worden geleid door tweede- of derderangsministers, maar door invloedrijke ministers en regeringsleiders. Op dezelfde manier kan ook de algemene Vergadering worden opgewaardeerd tot een forum waar staten echte engagementen op zich nemen. Hetzelfde kunnen we ook doen met de Commissie Mensenrechten.

Voor al die problemen van efficiëntie en realisme liggen interessante voorstellen op tafel, die bovendien op een brede steun kunnen rekenen. Het is heel belangrijk dat de discussies daarover plaatsvinden in de hoofdsteden en niet in wandelgangen van de VN in New-York, want daar wordt over die voorstellen eindeloos gepalaverd tot zelfs de beste ervan helemaal van hun inhoud zijn ontdaan. Zo ging het er de voorbije jaren aan toe. Het wordt de hoogste tijd dat we met die praktijk komaf maken.

Er werd opgemerkt dat het rapport het alleen heeft over veiligheid en niet over mensenrechten. Wij beschouwen het recht op leven, dat bij gewapende conflicten en aanslagen met voeten wordt getreden, als één van de fundamentele mensenrechten. Kwesties als honger, ziekte en armoede kunnen eveneens in dat perspectief worden gezien. Of dat perspectief in het rapport meer aan bod had moeten komen laat ik aan ieders oordeel over. Binnen de politieke realiteit van vandaag echter dachten we er goed aan te doen ook die problemen als veiligheidsproblemen te behandelen. Dat garandeert dat ze blijvend aandacht krijgen en beantwoordt beter aan de taak die ons werd toevertrouwd.

Een senator stelde de vraag of het falen van de multilaterale instellingen niet de achterliggende reden is voor de passiviteit van de VN in de jaren 1990. Er was inderdaad een gebrek aan vertrouwen en inzet in de multilaterale instellingen. Daarom moet er vandaag vooral worden gestreefd naar een herstel van de dynamiek in de internationale samenwerking. In verband met volkenmoord en misdaden tegen de menselijkheid heeft de wereld de voorbije tien jaar een evolutie doorgemaakt : in de plaats van het recht op interventie wordt vandaag meer de plicht om te beschermen benadrukt. Tien jaar geleden werd elke inmenging in interne aangelegenheden zoveel mogelijk gemeden en werd soevereiniteit nog als de hoogste waarde beschouwd. Die opstelling is vandaag, vooral wat Afrika betreft, totaal veranderd.

In verband met de definitie van terrorisme begrijp ik heel goed het argument dat jarenlang door één van de Arabische landen en door derdewereldlanden in het algemeen werd aangevoerd, namelijk dat vrijheidsstrijd en bevrijding van de bezetter een legitieme reactie van onderdrukte volkeren is, en dat daarvoor alle wapens zijn toegestaan. We moeten echter verder gaan en stellen dat, hoezeer de zaak ook legitiem of gerechtvaardigd mag zijn, bepaalde handelingen niet meer kunnen worden verdedigd, zoals slavernij en piraterij niet te verdedigen waren in vroeger tijden. Die zaken moeten gewoon worden verboden. Het aanvallen van burgers, niet-strijders of personen in burger behoort gewoon niet tot een geciviliseerde handelswijze. Zoiets kan niet worden getolereerd.

Sommigen zouden willen dat een aanval op een militaire bezetter wordt omschreven als een daad van terrorisme. Wij noemen dat geen daad van terrorisme meer. We stellen ook dat het illegitiem gebruik van geweld door de staat onder de algemene definitie van terrorisme valt. Bij een degelijke definitie van terrorisme speelt de Conventie van Genève een cruciale rol, evenals vele andere beperkingen op het gebruik van staatsgeweld.

Begrippen als conventionele wapens, in tegenstelling tot massavernietigingswapens, zijn inderdaad een belangrijk discussiepunt, dat in de huidige wereldconstellatie helaas niet makkelijk op te lossen is. Aangezien we over dat punt niets nieuws te zeggen hadden, hebben we het ook niet gedaan, niet omdat het niet belangrijk is, maar omdat het zulk een aartsmoeilijk gegeven is. De voorraden van die wapens doen verminderen is een zware opdracht. Door gezamenlijke actie kan de illegale wapenhandel misschien worden teruggedrongen, maar het is zeer moeilijk om méér te doen dan dat.

Er was een vraag over sancties en boetes. In het rapport wordt vrij duidelijk gesteld dat ruime economische sancties een probleem vormen. Er wordt meer gefocust op doelgerichte sancties. Dat is de enige manier om een kans op slagen te hebben.

Er was ook de vraag of de Veiligheidsraad op langere termijn zijn legitimiteit niet zal verliezen. Die vraag is volkomen terecht. Het wordt zeer moeilijk om de samenstelling van de Veiligheidsraad te wijzigen. Alles waarvoor een wijziging van het Verdrag noodzakelijk is, is zeer moeilijk omdat een tweederde meerderheid vereist is. Bovendien volstaat het niet dat geen van de vijf permanente leden zich tegen het voorstel verzet; ze moeten de verandering ook nog uitvoeren in overeenstemming met de eigen nationale verdragsgebruiken. Het zal bijvoorbeeld bijzonder moeilijk zijn om het voorstel door de Amerikaanse Senaat te krijgen. Het echte probleem is dat de autoriteit van de huidige supersterren van het systeem niet overeind zal blijven. Hun macht zal afnemen. Een groot deel van de wereld en een groot deel van de echte macht in de wereld — zoals de economische macht van Japan (al is die vandaag enigszins verzwakt) of de opkomende macht van India of van Brazilië — zijn niet vertegenwoordigd. Een aantasting van de legitimiteit van de instelling is dan ook onvermijdelijk. Dat is zeker het geval nu de instelling steeds meer een nagenoeg wetgevende rol gaat spelen. Omdat het zo moeilijk is om verdragen te sluiten, worden steeds meer resoluties aangenomen die niet hetzelfde bindende karakter hebben als verdragen. Ik betwijfel het of men dat zal blijven aanvaarden, zeker als men geen enkele rol heeft kunnen spelen bij de voorbereiding van de resoluties. Het zal misschien vijf, tien tot vijftien jaar duren eer het gezag van de Veiligheidsraad wordt aangetast. Dat er een erosie van dat gezag komt, staat echter vast.

Er was ten slotte nog een vraag over Syrië en de mogelijke Syrische verantwoordelijkheid voor de recente aanslag in Libanon. Ik wens op die kwestie niet nader in te gaan en wens geen voorbarige conclusies te trekken. Ik wacht liever tot er bewijzen zijn. Het is perfect mogelijk dat Syrië verantwoordelijk is voor de aanslag, maar dat is nog niet onomstotelijk bewezen. Het is ook perfect mogelijk dat de aanslag het werk was van anderen, maar dat die de zaken zo organiseerden dat Syrië onmiddellijk met de vinger werd gewezen. De oorlog in Irak heeft aangetoond hoeveel problemen er kunnen voortvloeien uit acties die niet gefundeerd zijn door harde en ontegensprekelijke bewijzen. We mogen dus geen voorbarige conclusies trekken.

Dit terzijde gelaten heeft Syrië ons alleszins teleurgesteld. De overgang, waar we samen met de nieuwe president op hoopten, is er nog niet gekomen. Zijn greep op Libanon is absoluut onaanvaardbaar. De groeiende bezorgdheid van de Libanese bevolking is daarom terecht. De relaties van Syrië met Iran maken overigens behoorlijk wat mensen nerveus. Toch moeten we bij de beoordeling van internationale problemen het hoofd koel houden. Alvorens acties te ondernemen moeten we absoluut zeker zijn dat ze gerechtvaardigd zijn, en moeten we goed beseffen welke gevolgen eruit kunnen voortvloeien. Ik herinner eraan dat we in het recente verleden bepaalde internationale problemen niet altijd even goed hebben beoordeeld.

D.4. Hoorzitting van 8 maart 2005

de heer Robert Badinter, senator, gewezen Frans minister van Justitie, gewezen voorzitter van het Grondwettelijk Hof, hoogleraar van privaat recht

De heer Robert Badinter. — Mijnheer de voorzitter, ik ben opgetogen dat ik hier samen met mijn Belgische collega's kan discussiëren over een bijzonder belangrijke en ingewikkelde kwestie waarover we ons in de komende weken en maanden ongetwijfeld opnieuw zullen moeten buigen.

Ik heb de teksten van de vorige hoorzittingen gekregen en weet dat u al twee vergaderingen aan het High-level panel hebt gewijd. We gebruiken in Frankrijk liever de uitdrukking « commissie van wijzen ».

Het rapport van het High-level panel is het gevolg van het feit dat de secretaris-generaal meteen na de Irakese crisis wilde dat het begrip collectieve veiligheid opnieuw werd bekeken om een consensus tot stand te brengen die er toen niet was. Dat moest de weg vrijmaken voor een doeltreffender optreden van de Verenigde Naties waar meer mensen achter kunnen staan. We mochten onszelf niet als denkers in het luchtledige beschouwen en mochten geen louter academische arbeid verrichten om voor de Verenigde Naties een ideale status in een ideale wereld te vinden. We moesten de bedreigingen van de huidige wereld analyseren, nagaan met welk beleid we die bedreigingen het hoofd kunnen bieden en, op basis daarvan, een antwoord vinden op de hamvraag, namelijk of de Organisatie van de Verenigde Naties, zestig jaar na haar oprichting, niet grondig moet worden hervormd omdat ook de internationale situatie vandaag totaal anders is dan in 1945. Die volgorde is belangrijk : we moeten eerst zien wat die dreigingen precies inhouden, vervolgens het gevoerde beleid analyseren en ten slotte institutionele hervormingen voorstellen. Die werkwijze komt overeen met die welke de Conventie voor de opstelling van de Grondwet heeft gevolgd.

De secretaris-generaal heeft ook een aanbeveling geformuleerd. Hij beklemtoonde dat we zoveel mogelijk moesten vermijden nieuwe organen toe te voegen aan het nu al loodzware organigram van de Verenigde Naties. We mochten alleen aan nieuwe organen denken als die volstrekt onontbeerlijk zijn. Hij vroeg ons ook minder institutionele verbeeldingskracht aan de dag te leggen dan thans in internationale kringen gebruikelijk is.

We moeten de veiligheid interpreteren in de ruime zin van het woord. Dat is misschien wel het meest verrassende resultaat van het rapport van het panel, dat op het internet al lange tijd in het Frans en het Engels kan worden geraadpleegd. Het rapport is oorspronkelijk in het Engels geschreven, wat trouwens kan worden afgeleid uit bepaalde onzuiverheden in de Franse vertaling. A more secured world of shared responsibility is nu ook gepubliceerd.

In het licht van de veiligheid in de ruime zin van het woord vonden we het nodig zowel de hard threats als de sof threats te onderzoeken en uit te maken welke dreigingen de mensheid onverwacht kunnen treffen. We denken daarbij onmiddellijk aan de nucleaire dreiging, aan massavernietigingswapens en aan het terrorisme dat zulke wapens gebruikt.

Terwijl bepaalde westerse Staten, onder meer de Verenigde Staten, zich daarop concentreren, wilden wij onderstrepen dat de soft threats voor ons even belangrijk of zelfs prioritair zijn. Onderontwikkeling, extreme armoede, ziekten of pandemieën en onomkeerbare milieuschade zijn ernstige dreigingen waaraan we evenveel aandacht moeten besteden als aan het thermonucleaire risico.

Het is evident dat de armste landen in het Zuiden meer lijden onder ziekten en onderontwikkeling dan onder het terrorisme en dat die dreiging voor een boer uit Bangladesh een dagelijkse realiteit is, wat van de terroristische dreiging niet kan worden gezegd.

We hebben in het rapport trouwens bewust voorrang gegeven aan de dreigingen verbonden aan onderontwikkeling, verwoesting van het milieu, extreme armoede en pandemieën.

Wat de werkmethode betreft merk ik alleen op dat alles goed verlopen is : op geen enkel moment is er ruzie gemaakt, niemand heeft er ooit aan gedacht de commissie met slaande deuren te verlaten en na de besprekingen waren we betere vrienden dan ervoor.

We hebben veel gereisd, veel gehoord, veel geluisterd en ook veel gewerkt. We hebben zonder veel moeilijkheden een consensus bereikt over de tekst van het rapport, behalve over één punt, dat de gemeenschappelijke opinie van de leden vertegenwoordigt. We moeten nu zien wat ermee gebeurt. Ik zal daar eerst iets meer over zeggen en nadien samen met u de netelige punten van het rapport analyseren.

Het programma ziet eruit als volgt : voor de millenniumdoelstellingen is er het rapport van Jeffrey Sachs. Het economische deel, met de bestaande voorstellen die zullen worden gevoegd bij die van Jeffrey Sachs, zal door de secretaris-generaal eerstdaags worden voorgesteld.

Er wordt veel overleg gepleegd. De meningen van de Staten zijn bekend en de Europese Unie heeft pas haar standpunt openbaar gemaakt. Daarover wordt nu nagedacht in New York en de secretaris-generaal zal nog vóór het einde van de maand laten weten wat de prioriteiten zijn.

Daarnaast zijn er nog de rapporten van het middenveld. Die zijn op eigen initiatief en niet op verzoek van de secretaris-generaal opgesteld. Ze getuigen dus van een grotere vrijheid, maar hebben minder impact op de voorstellen die de secretaris-generaal zal doen.

De eerste belangrijke kwestie die ik hier zou willen aansnijden, is het gebruik van geweld. In het panel werden daarover grote debatten gevoerd. In welke situaties mag er in het kader van de Verenigde Natiën geweld worden gebruikt ? Ik zal dieper ingaan op de standpunten over de problemen met betrekking tot de mensenrechten en op het volgens ons belangrijkste probleem van de failing states, de Staten in verval, in ontbinding en in wederopbouw. Dit is een essentieel aspect van de problemen in de wereld van vandaag, want het veroorzaakt bijkomende, verschrikkelijke bedreigingen voor de vrede.

Omdat de internationale gemeenschap zich van dit probleem bewust is, hebben we de georganiseerde internationale criminaliteit toegevoegd aan de lijst van fenomenen die de veiligheid bedreigen.

Alle recente studies tonen aan dat de versterking, de coördinatie en de mondialisering van de georganiseerde criminaliteit tot de fenomenen behoren die de vrede op de meest discrete, maar ook meest ernstige manier in gevaar brengen. De blootlegging van de banden tussen de verschillende dreigingen was voor ons rapport zeer belangrijk. De oorzaken van het terrorisme zijn niet van politieke aard, maar moeten worden gezocht op het economische en sociale terrein. Dat geldt ook voor de internationale georganiseerde criminaliteit in haar verwerpelijkste vormen, namelijk de drugs- en mensenhandel.

Slavernij wordt vandaag terecht gecatalogeerd als een misdrijf tegen de menselijkheid, maar ook de mensenhandel met het oog op prostitutie en uitbuiting is één van de meest weerzinwekkende plagen die er bestaan. Het is vandaag Vrouwendag, een dag gewijd aan de verbetering van de situatie van de vrouw. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om nog meer aandacht te vragen voor deze bedreiging van de vrouw. De bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, die sterke banden heeft met de corruptie en het terrorisme, verdiende onze specifieke aandacht. We hebben geen politieke moeilijkheden ondervonden voor bepaalde maatregelen die door het panel werden voorgesteld, maar dat die moeilijkheden er wel waren voor de uitvoering. Ik onderstreep het belang van de strijd tegen de internationale corruptie, die onlosmakelijk verbonden is met de internationale criminaliteit.

Vooral Afrika betaalt een hoge tol voor de corruptie. De nauwe band tussen corruptie en internationale criminaliteit, meer bepaald de financiële criminaliteit en het witwassen van geld, is een ernstige bedreiging waarvan we ons bewust moeten worden. Daarom hebben we dat punt opgenomen bij de threats, hoewel het niet in het Verdrag van de Verenigde Naties staat. Ik zal daarop niet nader ingaan, tenzij de commissieleden er een vraag over stellen.

Geweld kan uiteraard alleen in het kader van de Verenigde Naties worden gebruikt. De vraag was of artikel 51 van hoofdstuk 7 eventueel moet worden gewijzigd.

Een wijziging van de tekst van artikel 51 en het principe van hoofdstuk 7 is niet aan de orde, maar er moet worden verduidelijkt in welke gevallen het gebruik van geweld mogelijk is.

Ik meen een zekere aarzeling of onzekerheid te hebben gehoord in de woorden van mijn twee universitaire collega's met betrekking tot het gebruik van geweld.

Wat we wensen is het volgende en dat staat ook in de tekst. Allereerst is er het geval van de zelfverdediging. Dat is eenvoudig en duidelijk. Er is sprake van zelfverdediging als er een reële aanval is of als de aanval zeker en imminent is. Als een Staat binnen een seconde, een uur of een dag een aanval verwacht, meldt hij dat aan de Veiligheidsraad, die de zaak onmiddellijk behandelt. De Staat beschikt op hetzelfde moment over het recht om te reageren. Dat is algemeen aanvaard. Dat is niets nieuws. Wij, Franssprekenden met onze Franse cultuur, vergeten dat al te vaak, maar de Angelsaksen besteden oneindig veel tijd aan pogingen om preemptive en preventive te definiëren. Onze intellectuele benadering is anders.

Preemptive is de volgende situatie : als Hitler op 1 september 1939 aan de grens met Polen staat, moeten de Polen dan rustig wachten om te reageren tot de pantserdivisies op hun grondgebied zijn ? Met de huidige opsporingsmiddelen weten we dat de vijand er is. Berichten kunnen ook onderschept worden. Kortom, de dreiging is zeker, de aanval is imminent. In het tijdperk van de massavernietigingswapens kunnen we niet anders dan het principe van de zelfverdediging aanvaarden. In dat geval heeft de Veiligheidsraad geen tijd om te reageren, maar het geval moet toch onmiddellijk aan de Veiligheidsraad worden voorgelegd.

In feite verschilt dit niet van een algemeen bekend concept uit het privaatrecht.

De grote vraag is die over het gebruik van preventief geweld, zoals in Irak. Als een Staat, op basis van gegevens die hij heeft verzameld, denkt dat er een belangrijk en ernstig gevaar is voor het gebruik van massavernietigingswapens, heeft hij dan het recht om preventief geweld te gebruiken ? Het antwoord luidt categoriek neen. De Staat moet de zaak aanhangig maken bij de Veiligheidsraad en het komt de Veiligheidsraad toe te reageren.

Als de aanval onvermijdelijk en imminent is, moet zelfverdediging preemptive worden toegestaan. Krachtens hoofdstuk 7 mag een Staat preventief niets anders doen dan zich tot de Veiligheidsraad wenden. Dit is een rechtstreekse afwijzing van unilaterale actie en de bekrachtiging van het multilateralisme.

Ook wat artikel 51 betreft, behandelt de Veiligheidsraad onmiddellijk de zaken die hem worden voorgelegd. Als het echter om een zaak van leven of dood gaat, zal in de Verenigde Naties niemand zeggen dat de Staat op de aanval moet wachten om zichzelf te verdedigen. Dat is in het tijdperk van thermonucleaire en massavernietigingswapens niet mogelijk.

De unilaterale theorie, die wordt toegepast en aangehangen door Washington, wordt dus duidelijk verworpen. In het rapport wordt onderstreept dat het multilateralisme en de toepassing van hoofdstuk 7 worden bekrachtigd.

Een bepaalde zinsnede trok de aandacht van mijn twee collega's. Artikel 190 van het rapport gaat over de voorlegging van preventieve acties aan de Veiligheidsraad. Als die niet slaagt, zeggen we dat misschien andere middelen moeten worden gebruikt. Waarom ? We weten allemaal dat er in de Veiligheidsraad vijf leden met vetorecht zitten en dat die dat recht ook gebruiken. Soms hebben we te maken met humanitaire noden. Die zijn bijzonder belangrijk en ik vermeld ze krachtens de rechten van de mens. Ze vergen actie omdat de gebeurtenissen afschuwelijk zijn. We mogen de noodzaak van een humanitaire interventie of collectieve solidariteit niet negeren.

Ik geef het voorbeeld van Kosovo : de Veiligheidsraad was geblokkeerd en men heeft er goed aan gedaan te reageren. Als we absoluut orthodox zijn en we geen enkel initiatief nemen zonder de Veiligheidsraad, wat doen we dan ? Tijdens de discussies hebben we beseft dat Staten die beschikken over het vetorecht en die rechtstreeks betrokken zijn, in bepaalde gevallen misschien niet geneigd zijn om de actie van de Veiligheidsraad toe te laten. Moeten we op dat ogenblik genociden laten gebeuren ?

Het panel denkt er niet aan Washington een plezier te doen door een andere vorm van unilaterale actie te vermelden. Het panel is absoluut gewonnen voor de erkenning van artikel 51 over de zelfverdediging, met een hedendaagse uitbreiding, en voor de multilaterale preventieve actie. Het houdt ook vast aan de ultieme indicatie dat, als een probleem rijst, er moet worden nagegaan hoe kan worden vermeden dat de brutale aanval plaatsvindt zonder dat daartegen op internationaal vlak kan worden gereageerd.

Volgens hoofdstuk 7 over het gebruik van geweld moet de actie van de Veiligheidsraad, om willekeur te vermijden, op criteria gebaseerd zijn. De reactie mag niet verschillen naargelang de gebeurtenis in een bepaalde regio van de wereld plaatsvindt of naargelang de betrokken partij dichter of verder af staat van de grootmacht die over een vetorecht beschikt.

Tijdens onze vele gesprekken kregen we te maken met de obsessie van de Staten van het Zuiden en van de moslimstaten over de double standard in de VN en in de internationale praktijken. De eerste maatstaf geldt voor de westerse Staten of de Staten van het Noorden, de andere wordt toegepast op het Zuiden. Het is van belang aan die kritiek te ontsnappen en de actie op basis van criteria te harmoniseren. We hopen dat die criteria zullen worden opgenomen in een resolutie die de Veiligheidsraad voorstelt en die door de algemene Vergadering wordt goedgekeurd. We zullen zien wat ervan komt. Het zullen enkel richtlijnen zijn, maar die zullen het mogelijk maken in de loop van de tijd een doctrine met betrekking tot het gebruik van geweld uit te werken.

De tweede vraag, die verband houdt met de eerste, gaat over de mensenrechten. We hebben op dat punt de nadruk gelegd omdat het de kern van de visie van de stichters was : het onwrikbare en vastberaden respect voor de rechten van de mens is één van de eerste vereisten van de Verenigde Naties, één van de principes van de internationale gemeenschap en haar actie. Dat principe onderschrijft iedereen. De vraag rijst dan hoe de situatie op het vlak van het respect voor de mensenrechten kan worden verbeterd.

In dit opzicht staan we voor een institutioneel probleem : de voldoening die we uit de werkzaamheden van de Commissie Mensenrechten halen, staat niet steeds in verhouding tot de zaak. Om redenen in verband met de wijze van verkiezing en samenstelling van de Commissie wordt het voorzitterschap vaak bekleed door Staten die niet als voorvechters van de mensenrechten kunnen worden beschouwd. We hebben het gevoel dat er een soort ruilhandel ontstaat : sommigen zouden aan anderen vragen om hen aan te wijzen, in ruil voor bescherming. We hebben een radicaal voorstel uitgewerkt met het oog op een universele samenstelling van de Commissie. De selectie en aanwijzing zou niet meer gebeuren via de ECOSOC, waaraan ook geen verantwoording meer zou worden afgelegd. Aangezien de mensenrechten de morele basis zijn van de Verenigde Naties en aangezien ze universeel zijn, zouden alle lidstaten lid moeten zijn van de Commissie Mensenrechten. Er zou geen delegatie meer plaatsvinden en Commissie Mensenrechten zou een universeel karakter krijgen zoals de Verenigde Naties in hun geheel. Dat voorstel houdt rekening met onze visie op de Europese Unie en lijkt me voortreffelijk. Ik ben er evenwel niet zeker van dat ze in overeenstemming is met de visie van de Verenigde Staten. Dat hebben vrienden in Washington me laten verstaan : volgens de VS-regering zou de universele samenstelling van de commissie niet de beste oplossing zijn. Men zou de ECOSOC, en niet de Commissie Mensenrechten een universeel karakter willen geven.

We zullen zien wat er gebeurt. Voor het panel was dat in elk geval zeer duidelijk. Een dergelijke samenstelling, die een reorganisatie vraagt, is niet de beste garantie voor een efficiënt optreden. Wij vinden allemaal dat de macht, de bevoegdheid en de middelen van het Hoog Commissariaat moeten worden versterkt. Het Hoog Commissariaat voor de mensenrechten moet de echte hefboom, de uitvoerende arm en de agent van de VN zijn in de strijd voor de rechten van de mens.

Wat dat betreft, stellen we meer bepaald voor dat de Hoge Commissaris — in Genève hebben we daarover lange gesprekken gehad met mevrouw Harbour — elk jaar een onafhankelijk en objectief rapport publiceert over de situatie van de mensenrechten in de wereld en met name in elke lidstaat van de VN. Het zou een rapport worden als dat van Amnesty International, maar dan meer officieel. Dat rapport zou publiek worden gemaakt en worden besproken in de Commissie en de algemene Vergadering.

Wij geloven daar sterk in. Wij zijn ervan overtuigd dat de bekendmaking van een rapport waarin falende Staten aan de kaak worden gesteld, belangrijke gevolgen met zich zou brengen. De Hoge Commissaris voor de mensenrechten is zeker het best geplaatst om dit te doen. Hij moet dus meer middelen krijgen. Ik wens echt dat dit eenvoudige voorstel wordt aanvaard.

Wat de massale mensenrechtenschendingen betreft, benadrukken wij dat de VN, voorzover dat mogelijk is, via de Veiligheidsraad het Internationaal Strafgerechtshof moet kunnen adiëren. Helaas zijn de spanningen tussen dit Hof en de Verenigde Staten zeer groot. Washington voert een echte campagne tegen het Hof. Dat is een reden te meer waarom de strijd tegen de straffeloosheid van de verantwoordelijken voor misdaden tegen de menselijkheid en andere zware misdaden, zoals ze worden gedefinieerd door het Statuut van Rome, zijn beslag moet krijgen voor het Internationaal Strafgerechtshof. Wij houden daaraan vast, maar dat zal niet zonder problemen gaan.

Wat de humanitaire interventies betreft, waarbij eveneens geweld kan worden gebruikt, hebben we de nadruk gelegd op de collectieve verantwoordelijkheid om bescherming te bieden. Wij hebben het begrip « recht op inmenging » uitgesloten. Zoals ik ontelbare keren tegen mijn vriend Kouchner heb gezegd, mag die term nooit worden gebruikt. De Staten uit het Zuiden zien er enkel een soort neokolonialisme onder humanitaire vlag in.

Het recht op inmenging heeft dikwijls geleid tot kolonialisme ... Dat gebeurde om missionarissen of kerken te redden. Wij weten hoe dat geëindigd is ! De Staten uit het Zuiden verdragen de uitdrukking « recht op inmenging » niet.

Wat de double standard betreft, kan ik gemakkelijk wijzen op de massale mensenrechtenschendingen op bepaalde plaatsen in de wereld waartegen de Veiligheidsraad nooit wil optreden omdat de grote Staten met een vetorecht betrokken partij zijn. Daartegenover vinden wij het onontbeerlijk te bevestigen dat de internationale gemeenschap de plicht heeft om op te treden en een collectieve verantwoordelijkheid draagt om omvangrijke aanslagen op de veiligheid en massale mensenrechtenschendingen te voorkomen. Uiteraard moet dat via de Veiligheidsraad gebeuren.

Verbonden met deze vraag rijst onmiddellijk het probleem van de Staten in verval, de falende Staten of de Staten in heropbouw.

Wij hebben lang aan dat aspect gewerkt omdat wij hebben vastgesteld dat er voor deze materie geen aangepaste aanpak bestaat. Het is een belangwekkende vraag.

Er zijn voorbeelden van enorme mislukkingen, zoals Haïti. In die Staat in verval had een interventie plaats, maar er was een gebrek aan continuïteit. Dat leidde tot een situatie die een nieuwe interventie noodzakelijk maakte.

De kwestie is des te neteliger omdat ze tegelijkertijd een interventie veronderstelt, de inzet van middelen en de follow-up van de interventie tijdens een lange periode van heropbouw, met alle gevolgen van dien tot de toestand genormaliseerd is.

Waarom moet die dreiging absoluut worden aangepakt in het kader van de collectieve veiligheid ? Omdat die Staten aan de grondslag liggen van criminaliteit, misdaden tegen de menselijkheid, met name in Afrika, van terrorisme, corruptie en internationale criminaliteit.

Steunend op die ervaring van successen en mislukkingen, die wij nauwkeurig hebben geanalyseerd, menen wij dat binnen de VN een permanent en makkelijk hanteerbaar orgaan moet worden opgericht. Dat is het enige orgaan dat wij willen oprichten. Het betreft een Peace Building Commission, een commissie voor vredesopbouw onder het gezag van de Veiligheidsraad. Haar verdienste zal erin bestaan permanent te zijn en efficiënt te werken.

Het permanente karakter is essentieel om de redenen die ik zopas vermeldde. We kunnen er niet mee volstaan een Hoge Vertegenwoordiger te hebben voor een bepaalde Staat in verval, gevolgd door een andere Hoge Vertegenwoordiger, met opeenvolgende en parallelle acties op het ritme van de zich herhalende crises.

Het permanente orgaan zal een harde kern hebben, samengesteld uit vertegenwoordigers van de Veiligheidsraad en de ECOSOC — er wordt veel belang gehecht aan het economische deel van de financiële en sociale heropbouw — en, los van de aanwezigheid van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en eventueel van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen, van vertegenwoordigers van de grote financiële instellingen van Bretton Woods. Er is inderdaad niets mogelijk zonder de middelen voor heropbouw van het IMF, de Wereldbank en de gespecialiseerde instellingen. Aan die harde kern moet, naargelang de betrokken regio, de samenwerking met de regionale organisaties en de buurlanden worden gekoppeld. Een meer soepele samenstelling is ook mogelijk, met subcommissies voor bepaalde Staten.

Wij hebben het belang van die aanpak benadrukt. Gelet op de reacties denk ik dat de oprichting van een permanente commissie voor peace building zal worden aanvaard.

Tijdens onze ontmoetingen waren alle ministers van Buitenlandse Zaken en staatshoofden zich ervan bewust dat die leemte dient te worden aangevuld. Door de oprichting van deze commissie kan meteen ook de nutteloze Trustschapsraad van de VN worden opgedoekt. Die was nuttig in de jaren vijftig, maar heeft in de huidige wereld geen plaats meer.

Voor het economische en sociale aspect moet rekening worden gehouden met het rapport van Jeffrey Sachs. Ik zal het daarover dan ook niet uitvoerig hebben.

Het probleem van de ECOSOC ligt moeilijk. Ik zal het eerst hebben over een verleidelijk, maar onrealistisch idee. Dat kreeg eerst de aandacht van de heer Delors en werd nadien met veel retoriek door verschillende staatshoofden overgenomen. Het gaat om de oprichting van een Sociale en Economische Veiligheidsraad.

In de huidige wereld vormen de economische en sociale problemen evengoed een bedreiging voor de veiligheid als militaire acties, massavernietigingswapens en terrorisme. Waarom dan geen veiligheidsraad om zich daarover te buigen ? Wij hebben die mogelijkheid onmiddellijk terzijde geschoven. Uit dit ogenschijnlijk verleidelijke idee kan alleen een onoplosbare complicatie van de VN voortvloeien. Dat is gemakkelijk te begrijpen. Als we een tweede veiligheidsraad naast de eerste willen oprichten, wordt de afbakening van de bevoegdheden van dat tweede orgaan een onoverkomelijk probleem. Daarnaast is er ook het probleem van de samenstelling : wie zal in die veiligheidsraad bis voor sociale en economische zaken zitting hebben ? Gaat het om dezelfde Staten ? Dan loont het niet de moeite een tweede raad op te richten. Gaat het om andere Staten ? U kan zich de concurrentie voorstellen. De conflicten tussen die twee raden met gelijke macht en bevoegd voor conflictgebieden die elkaar onvermijdelijk zullen overlappen, zullen onoverkomelijk zijn.

Daarbij valt dus niets te winnen. Vele problemen zullen het nu al moeilijke optreden van de Veiligheidsraad nog bemoeilijken, belemmeren of zelfs verhinderen.

Het is dus niet wenselijk een Sociale en Economische Veiligheidsraad op te richten. Het is beter de bestaande ECOSOC te versterken en te verbeteren.

Dat zal nochtans niet gemakkelijk zijn, en wel om een eenvoudige reden. Wanneer over economische en sociale problemen wordt gesproken, rijst onmiddellijk het probleem van de middelen, in het bijzonder van de financiering. We komen dan bij de grote spelers op het terrein. De macht ligt nu — ik denk dat het gemakkelijk noch wenselijk is die af te nemen — bij het IMF, de Wereldbank en andere organisaties. Wat zouden we binnen de VN moeten doen om het bestaande en goed beheerde privilege van de grote, professionele financiële instellingen over te dragen aan de ECOSOC ?

Nadat we de Sociale en Economische Veiligheidsraad terzijde hadden geschoven, hebben wij voorgesteld dat een permanent comité van de ECOSOC zich zou toespitsen op de economische en sociale aspecten van alle bedreigingen voor de veiligheid. Dat staat in resolutie 87. Dat comité zou zijn plaats binnen de ECOSOC hebben. Het zou de onvervangbare plaats worden waar over die kwesties wordt gepraat. De wijze van discussiëren is er beter aangepast dan in de algemene Vergadering. Een jaarlijkse bijeenkomst over de economische en sociale aspecten van crises, met een agenda die is afgestemd op het millennium, is onontbeerlijk.

Voorts leek het ons vooral belangrijk het economische en sociale beleid van een aantal instanties te coördineren en die instanties zelf rond een tot G20 omgevormde G8 te verenigen.

Ik herinner eraan dat de G20 vandaag 80 % van de wereldbevolking en 90 % van de wereldrijkdommen vertegenwoordigt. We zouden er alle grote nationale economische actoren, de vertegenwoordigers van de Staten die een rol spelen op de economische scène, de grote internationale financiële instellingen, de secretaris-generaal en de voorzitter van de ECOSOC samen terugvinden.

Wij konden dat voorstel niet als aanbeveling voor de Verenigde Naties opnemen, aangezien het niet de hervorming van de Verenigde Naties, maar de hervorming van de G20 betreft. Toch wilden we het formuleren, omdat het ons veel doeltreffender leek dan een nieuwe grote constructie die tot mislukken gedoemd is. Voor de komende jaren is het alleszins de meest pragmatische aanpak om het economische en sociale beleid beter te coördineren.

Er blijven dus twee belangrijke vragen over, één betreffende het terrorisme en één betreffende het terrorisme en de Veiligheidsraad, aangezien beide niet noodzakelijk met elkaar zijn verbonden.

Het terrorisme interesseert ons bijzonder omdat het voor de grote wereldmachten een obsessie is.

Het internationale terrorisme is ontegensprekelijk een zware bedreiging met nieuwe aspecten. In dit verband mogen we geen blijk geven van naïviteit of van gebrek aan realisme. Het ligt voor de hand dat de ergste terroristen vandaag op zoek zijn naar massavernietigingswapens. Als ze die in handen krijgen, zullen de gevolgen desastreus zijn.

Er is becijferd wat 11 september heeft gekost aan banen en voor de economie, tot in de meest afgelegen landen toe. Er is een schatting gemaakt van de weerslag van een terreuraanslag met massavernietigingswapens op de economie en op het evenwicht in de wereld. Afgezien van de menselijke verliezen, die in mijn ogen uiteraard het belangrijkst zijn, is het een dreiging waarvan men de ernst onvoldoende inschat.

Wij moeten het terrorisme dus met een heldere kijk benaderen. Wij hebben die kwestie willen behandelen vanuit het oogpunt van de actie van de politie, het leger en de inlichtingendiensten. Die acties zijn noodzakelijk, maar volstaan niet.

Wij hebben erop willen wijzen dat het terrorisme vandaag een globale dreiging inhoudt en dat dus een globale aanpak nodig is, waarbij de strijd tegen het terrorisme niet kan worden losgekoppeld van de strijd tegen de oorzaken van het terrorisme. In dit verband moet een heldere analyse worden gemaakt van de oorzaken en de aspecten van het hedendaagse terrorisme; nu de tijden veranderd zijn, vergt dat een scherpzinnige reflectie. Wij staan vandaag immers tegenover nieuwe vormen van georganiseerd internationaal terrorisme. De strijd tegen het terrorisme kan niet worden losgekoppeld van de strijd tegen armoede, onwetendheid, onderontwikkeling en fanatisme, die de voedingsbodem voor het terrorisme vormen.

Wij hebben tevens willen beklemtonen — op dat punt zal de Europese Unie ons overigens zeker steunen — dat de strijd tegen het terrorisme alleen met eerbied voor de fundamentele principes van de rechtstaat kan worden gevoerd. In naam van de strijd tegen het terrorisme mogen we onze fundamentele principes niet over boord gooien. Zij vormen overigens het beste middel in de strijd tegen de terroristische verleiding van bepaalde Staten.

Wij hebben ook beklemtoond dat, gezien het globale karakter van de dreiging, het antwoord in VN-verband moet worden geformuleerd. Wij hebben daartoe bepaalde denksporen voor de aanpak ervan gesuggereerd. Wij hebben er eerst op gewezen dat het tijd is dat alle Staten de twaalf bestaande sectorale overeenkomsten ratificeren die het mogelijk maken de verschillende vormen of bronnen van het terrorisme te bekampen. Wij kunnen niet zeggen dat die ratificatie een gedane zaak is.

Wij hebben beklemtoond dat de middelen van het Comité tegen het terrorisme moeten worden versterkt, meer bepaald de technische bijstand voor landen die niet over de gewenste politionele repressie- en onderzoeksmiddelen beschikken en die ten prooi vallen aan terroristische dreigingen. Wij hebben gewezen op het belang van de strijd tegen de financiering van het terrorisme. In dit verband gaan terrorisme en corruptie vaak hand in hand en vinden ze elkaar in belastingparadijzen. In het kader van de terrorismebestrijding moet de actie tegen bronnen en haarden van ontduiking en witwasserij de voorrang krijgen. Er moet in een scala van sancties worden voorzien tegen Staten die op dat vlak tekortschieten.

Wij stonden erop te verklaren dat men het eens moet worden over een internationale definitie van terrorisme die kan worden opgenomen in een verdrag dat stoelt op een beslissing of een resolutie van de algemene Vergadering en van de Veiligheidsraad. Twijfel en getreuzel zijn hier niet langer op hun plaats.

Het panel heeft hierover zeer lang gediscussieerd, maar uiteindelijk hebben wij ons bij eenparigheid akkoord verklaard. Omdat ik bijzonder veel belang aan die kwestie hecht, wens ik te beklemtonen dat we ons ervan bewust moeten zijn dat het georganiseerde internationale terrorisme een soort misdaad tegen de menselijkheid is omdat het zich met vooraf bepaalde acties systematisch vergrijpt aan onschuldige, ongewapende burgers die het zodoende gijzelt. De definitie moet zich beperken tot de actie, haar doelwitten, haar middelen en haar gevolgen, en weerstaan aan de verleiding om de beweegreden in de discussie te betrekken. Dan zouden we immers in een systeem van onmacht kunnen belanden.

De kwestie van de terroristische Staten -die welke terroristische methodes aanwenden — wordt in het rapport aangehaald. Wij hebben ons daarvan onvoldoende rekenschap gegeven, met name in bepaalde westerse Staten. We zijn ervan uitgegaan dat een aantal sinds de tweede wereldoorlog door de Staten ondertekende internationale instrumenten staatsterrorisme verbieden. Het systematische gebruik van gewapend geweld tegen de burgerbevolking en, zelfs in het geval van een gewapend conflict, het aanwenden van niet-evenredige middelen om de burgerbevolking te treffen — denken we maar aan Coventry of Dresden — worden als oorlogsmisdaden of zelfs als misdaden tegen de menselijkheid beschouwd.

We horen altijd dat de Staten die overeenkomsten niet eerbiedigen. Ik wil toegeven dat zij ze niet eerbiedigen, maar we moeten er ons toch ook van bewust zijn dat de Staten geen toevlucht kunnen nemen tot bepaalde praktijken zonder misdadig te worden. Op dezelfde manier kunnen organisaties die niet aan de Staat zijn gebonden, maar vaak machtig, gefinancierd en georganiseerd zijn met het oog op het terrorisme, in het licht van die criminele definities geen straffeloosheid genieten om de eenvoudige reden dat ze geen Staten zijn.

De internationale gemeenschap mag de ogen niet sluiten voor gewapende terroristische organisaties die zich als dusdanig uitroepen en acties ondernemen die voor Staten verboden zijn. Op dat punt zit er niets anders op dan op internationale, georganiseerde groepen die militaire middelen aanwenden, dezelfde criteria toe te passen als die welke de Staten hebben gedefinieerd. Bijgevolg zijn wij ervan overtuigd dat een consensus nodig is en dat die van doorslaggevend moreel belang is voor de toekomst van de strijd tegen het terrorisme.

De vraag werd gesteld naar het terrorisme in de strijd tegen onderdrukking en bezetting. Uit de analyse blijkt dat de verschillende categorieën van terroristische actie slecht bekend zijn.

Behoudens in de geschriften van bepaalde staatshoofden is het terrorisme op zich geen vijand om de eenvoudige reden dat de vijand niet een terroristische methode, werkwijze of techniek is, maar de terroristen zelf. Beweren dat het terrorisme een vijand is, komt op hetzelfde neer als zeggen dat kernwapens een vijand zijn. De vijand is de Staat die het kernwapen gebruikt; de tegenstanders zijn de terroristen, niet het terrorisme.

In zeer uiteenlopende situaties kan men zijn toevlucht nemen tot terrorisme.

De eerste is klassiek : sommige groepen die zich buiten en tegen de rechtstaat opstellen, nemen hun toevlucht tot anarchistisch geweld om de Staat te doen wankelen, het regime te wijzigen of, in bepaalde gevallen, zelfs om de maatschappij te veranderen. Het zijn de kinderen van de anarchisten van de 19e eeuw. De Russische nihilisten vormen hiervan het klassieke voorbeeld, maar men vindt er ook elders. Het meest hedendaagse voorbeeld zijn de Rode Brigades die de wereld gedurende de loden jaren hebben geteisterd. We mogen dat voorbeeld niet te licht opnemen, nu de jaren zijn verstreken. Ik heb dat fenomeen grondig bestudeerd en herinner er altijd aan dat er gedurende de loden jaren in Italië 1 200 mensen werden vermoord. De leden van de Rode Brigades zijn niet de helden van Camus, een handvol nihilistische anarchisten van de Russische aristocratie of bourgeois. Het gaat om iets veel belangrijker. Hetzelfde geldt voor de Baader-Meinhofgroep en voor Action directe. Het is een klassiek fenomeen waartegen de politie, zij het met inachtneming van de rechtstaat, moet optreden.

De tweede vorm van terrorisme stelt nationale eisen; het is de meest standvastige vorm en kan slechts met politieke middelen worden opgelost. Het drukte zijn stempel op de antikoloniale strijd en het verleende zijn steun aan de eisen van nationale afhankelijkheid van bepaalde autonomisten overal in de wereld. Hiervan zijn er talloze voorbeelden bekend. Die vorm van terrorisme bestaat in de westerse Staten nog altijd. Ik wil dat sterk benadrukken. Ondanks alle technieken om het terrorisme te bedwingen, te onderdrukken of te stoppen, kan die kwestie alleen politiek worden opgelost, samen met het IRA of de ETA, om dichterbij gelegen voorbeelden te geven.

Op een bepaald ogenblik wordt die politieke oplossing gevonden.

Het internationaal georganiseerde terrorisme dat we nu kennen, is nieuw en anders. Het gaat daar overigens prat op. Het terrorisme van de radicale fundamentalistische islam bindt de strijd aan met de moslimstaten omdat ze verdorven zouden zijn en de islamitische wet overtreden. Dat terrorisme heeft eenvoudigweg de oorlog verklaard aan het Westen. De eerste theoretische uitingen daarvan dateren van 1978, onmiddellijk na de machtsovername door Ayatollah Khomeini. Ik verdedigde toen de eerste minister van Pakistan, de heer Bhutto, samen met Pakistaanse advocaten en met de opmerkelijke advocaat Ramsey Clark, die onder Kennedy Amerikaans minister van Justitie was. De Pakistaanse advocaten zegden geen keuze meer te hebben. Het communisme betekende voor hen het einde van alles waarin ze geloofden; ze zouden het altijd bestrijden. De westerse wereld en het kapitalisme waren volgens hen een vorm van moreel verval. Ze erkenden de belangrijke technologische vooruitgang, maar zagen ook het verval en de verloedering. Ze zagen de corruptie op grote schaal, de onaanvaardbare politieke zeden, het verwerpelijke persoonlijke gedrag. Voor deze jonge mannen was er maar één oplossing : terugkeren naar de islam. Ze wilden terug naar hun wortels. Dat betekende niet dat ze tegen de rechten van de mens of de technologie waren. Ze dachten in de islam de morele inspiratie te vinden om een samenleving uit te bouwen die hun rechtvaardiger, menselijker, evenwichtiger en beter in overeenstemming met hun verwachtingen leek.

Ik was stomverbaasd. Die redenering had ik nooit eerder gehoord. Sindsdien heb ik ze nog vaak gehoord.

Om redenen die we kennen, werd die redenering tot in het uiterste doorgetrokken. De bandjes die nu de hele dag door Al Jazeera worden uitgezonden en op de markt van Cairo te koop zijn, betekenen een ideologische oorlogsverklaring aan het Westen. Ze willen niet weten van de westerse waarden en zijn vastbesloten zich ervan te ontdoen, te beginnen met de moslimstaten die ze als verdorven bestempelen. Ze hebben dus in de eerste plaats de oorlog verklaard aan de moslimstaten, of ze nu gematigd zijn of niet. Moeten we nu in het Westen ons gedrag, onze waarden en onze systemen veranderen, meer bepaald wat de vrouwenrechten betreft, om genoegen te doen aan opgewonden, gewelddadige en soms terroristische fundamentalisten ? De situatie is niet dezelfde als in Noord-Ierland bijvoorbeeld, waar naar een politieke oplossing wordt gezocht.

Rest ons een andere keuze dan de strijd ? De toestand is complex en we mogen onze waarden en principes, zoals in Guantanamo, niet prijsgeven. Ik denk aan de goed in elkaar zittende beslissing die het Hogerhuis onlangs nam. Leedvermaak, valse hoop en gebrek aan inzicht zijn hier echter uit den boze. De inzet is enorm. De wereld moet weten dat de internationaal georganiseerde terroristische acties die burgers als doelwit nemen en systematisch uitmoorden zonder dat daartoe enige militaire of andere noodzaak bestaat, misdaden tegen de menselijkheid zijn die op internationaal vlak moeten worden vervolgd. Zelf weiger ik een uitzondering te maken voor nationale bevrijding, waarbij men onmiddellijk denkt aan het Palestijnse probleem. Het is juist dat sommige Israëlische acties ingaan tegen internationale conventies. Het is juist dat de acties van bepaalde strijdgroepen binnen wat de Palestijnse Staat moet worden, waarbij ze het opnemen tegen Israëlische gewapende troepen, als verzetsacties kunnen worden bestempeld. Een systematische actie die blindelings vrouwen, kinderen of niet bij de militaire acties betrokken burgers treft, is echter terrorisme. Dat dit het enige middel is waarover ze beschikken, is geen voldoende rechtvaardigingsgrond. Een beweegreden is geen vrijgeleide en kan dat ook niet zijn. Gezien mijn gevorderde leeftijd behoor ik tot een generatie die de oorlog heeft meegemaakt. Nooit heb ik gezien, ook niet tijdens de donkerste bezettingsjaren, dat verzetsgroepen ongewapende burgers aanvielen om de bezettingsmacht te destabiliseren. De acties werden altijd geleid door militairen of door hun medewerkers. Nooit heb ik gezien dat het verzet ziekenhuizen in de lucht liet vliegen of ongewapende burgers als doelwit nam om paniek te zaaien en zo de situatie naar zijn hand te kunnen zetten.

We hebben hierover lang gediscussieerd. Iedereen was het eens, ook de vertegenwoordigers van de moslimstaten, meer bepaald één van de prominenten van de Arabische wereld, de heer Moussa, voormalig Egyptisch minister van Buitenlandse Zaken en huidig secretaris-generaal van de Arabische Liga. We weten wat het terrorisme in Egypte betekent. Het getuigt van moed te verklaren dat geen enkele ideologie of welke reden ook de blinde moord op burgers kan rechtvaardigen als middel om regeringen onder druk te zetten om tot een politieke oplossing te komen. Dat zijn de grenzen van het terrorisme als strijdmiddel, en daar wordt het misdadig.

Bij het begin van onze werkzaamheden hadden we beslist dat we het probleem van de Veiligheidsraad als laatste zouden bespreken. We wisten dat het moeilijk of zelfs onmogelijk te regelen zou zijn. De Veiligheidsraad moet inderdaad worden hervormd. Iedereen is het daarover eens.

De Veiligheidsraad, die in 1945 werd samengesteld en later met niet-permanente leden werd uitgebreid, voldoet niet meer. De Veiligheidsraad moet representatiever worden en daardoor ook meer gezag krijgen. Wij vinden dat de representativiteit moet worden uitgebreid. De vier grote regio's van de wereld, de Stille Oceaan, Europa, Afrika en de Amerika's zouden elk zes vertegenwoordigers krijgen. Als we nader ingaan op de samenstelling, worden de zaken ingewikkelder. We stoten dan op de permanente leden en op het vetorecht. Twee formules, met dezelfde grondslag, werden voorgesteld. Wij wijzen erop dat wie een permanent lid van de Veiligheidsraad wil zijn, een zeer belangrijke rol moet spelen in de actie van de Verenigde Naties. We wijzen er ook op dat we rekening moeten houden met de bijdrage van elke Staat, ook voor de aanwijzing van de niet-permanente leden. Dat is een essentieel criterium. We stellen voor het aantal permanente leden met vetorecht niet te verhogen. In een ideale Veiligheidsraad zou de afschaffing van het vetorecht geen probleem mogen zijn. Maar dat leek ons niet doenbaar. Voor een herziening van het Handvest is het akkoord nodig van de vijf leden met vetorecht. Tijdens de hoorzittingen lieten de ministers van Buitenlandse Zaken van de leden met vetorecht verstaan dat alle hoop hieromtrent ijdel was. Als de Europese Unie tot een federatie van de Verenigde Staten van Europa zal zijn uitgegroeid — wat ik als fervent Europees federalist hoop — zal daarover zelfs niet meer worden gesproken. In afwachting zijn de andere Staten niet bereid een nieuw permanent lid van de Veiligheidsraad te aanvaarden dat zou zetelen namens de Europese Unie. Europa heeft al twee — of drie als we ook rekening houden met Rusland — permanente leden met vetorecht. Een van hen zou aan zijn recht moeten verzaken. U kan de vraag stellen aan de Quai d'Orsay of aan het Foreign Office. Men zal u antwoorden dat geduld een mooie deugd is ! Als er nieuwe permanente leden nodig zijn om tot een beter evenwicht te komen binnen elke regio, mogen die in geen geval vetorecht krijgen. Ideaal zou zijn dat de Staten met vetorecht ermee instemmen het gebruik van dat vetorecht te beperken, ofwel door te aanvaarden dat minstens twee leden hun vetorecht moeten uitoefenen, ofwel door er geen gebruik van te maken — behalve als er vitale nationale belangen op het spel staan — als een humanitair optreden onontbeerlijk is, bijvoorbeeld om een einde te maken aan een genocide. Ik had niet de indruk dat de ministers van Buitenlandse Zaken van bepaalde grootmachten die geconfronteerd worden met terroristische acties op hun grondgebied of aan hun grenzen, bereid waren dit in overweging te nemen. Toch is dit een denkspoor.

De aanwijzing van nieuwe permanente leden is realistischer. We stellen een formule voor met zes nieuwe leden. Met het oog op gelijkheid en evenwicht tussen de vier grote regio's voorzien we in twee leden voor Azië, twee voor Afrika, één voor Noord- en Zuid Amerika en één voor Europa.

Iedereen vraagt zich af welke Staten we voor ogen hebben. We denken aan geen enkel land in het bijzonder. We hebben er beleefd op gewezen dat er geen prototype was, maar dat er wel criteria zijn waaruit de inzet voor de Verenigde Naties blijkt. Sommige Staten wegen meer dan andere. Japan is een heel belangrijke financier van de Verenigde Naties. Duitsland is dat trouwens ook. Andere Staten dragen op een andere manier bij. Daar moeten we rekening mee houden, precies zoals bij de samenstelling van de Veiligheidsraad na de tweede wereldoorlog. De « grote vijf » werden niet toevallig zo genoemd. Ze vertegenwoordigden de belangrijkste interventiecapaciteit.

Er zijn uiteraard spanningen. Sommigen beelden zich al in dat ze gekozen zijn, terwijl anderen vinden dat ze niet genoeg als virtueel gekozen worden beschouwd. Laat ons hopen dat de coffee shops, de coffee groups, uiteindelijk een akkoord bereiken met de pretendenten die zich het meest geroepen voelen. Uiteindelijk wordt dit een politieke aangelegenheid. De beslissing zal worden genomen door de staatshoofden, tijdens een bespreking in de Veiligheidsraad, in de wandelgangen, tijdens een vergadering van staatshoofden en regeringsleiders.

Een andere, meer vernieuwende formule voorziet in semi-permanente leden, van wie het mandaat via verkiezingen kan worden verlengd. Zo kunnen semi-permanente leden die dat wensen, herverkozen worden en permanent worden.

Dat zal niet zonder problemen gaan : hoeveel keer ? Wie ? Sommige gekozenen zullen hun mandaat willen verlengen, anderen zullen hun plaats willen innemen, enzovoort. We komen op het punt waar de puur politieke verhoudingen het zullen halen op elke andere overweging dan die waarover we het hadden, namelijk uitbreiden, evenwicht brengen en zorgen voor een betere vertegenwoordiging. Zodra men het eens is over de criteria, wordt het interessant te zien waarover de discussie zal gaan.

De heer Pierre Galand. — Men wil regelen en men pleit voor multilateralisme, maar zowel bij de hervorming van de Verenigde Naties als in het rapport-Sachs is er één grote afwezige, namelijk de vrouw.

Deze helft van de mensheid kreeg niet echt een plaats in de teksten. Het is belangrijk daar vandaag op te wijzen. Mijnheer Badinter, dat is vooral een probleem in het onderzoek naar de dubbele standaard waarover u het had.

Als we het lot van dit deel van de mensheid in het Zuiden zien, dan stellen we vast dat men zich op internationaal vlak nauwelijks zorgen maakt over de wijze waarop het probleem wordt aangepakt, zowel door de toekomstige Verenigde Naties als in het rapport-Sachs, met andere woorden de millenniumdoelstellingen. Mijnheer Badinter, ik had graag uw mening daarover.

U zegt ook, en ik deel dat standpunt, dat men het recht op inmenging niet ter sprake moet brengen, omdat dit een neokoloniaal concept is. Vervolgens snijdt u het probleem van de Staten in verval aan en roept u noodgedwongen een bepaalde vorm van tussenkomst van de internationale gemeenschap in.

In welke omstandigheden moet volgens u worden ingegrepen ? Op dat punt spreekt u uzelf volgens mij tegen, maar misschien is dat slechts een indruk. Als men aan peace keeping wil doen, dan moeten alleszins analyse-instrumenten en waardesystemen worden goedgekeurd. Welke ?

Wat de ECOSOC betreft, zei u dat de heer Delors bij de vijftigste verjaardag van de VN de idee van een Sociale en Economische Veiligheidsraad genegen was. Volgens u zou een dergelijke raad onbeheersbaar zijn. Ik wil dat wel geloven, maar de ECOSOC heeft nog niets bewezen en heeft zich zelfs onmachtig getoond.

Hoe kunnen we voor het rapport-Sachs pleiten en ervoor zorgen dat de instrumenten van de Verenigde Naties op de vraag worden afgestemd ? U zegt immers zelf dat ontbering en armoede een gevaar vormen voor de mensheid.

Hebben de mensen in het Zuiden die het slachtoffer zijn van onderontwikkeling en extreme armoede en die weten dat ze bij de 500 miljoen mensen behoren over wie men zich niet zal bekommeren, niet het recht in opstand te komen ? Gaat het in dit geval om een vorm van terrorisme of om zelfverdediging ?

De heer Paul Wille. — Mijn vraag gaat eigenlijk over de huidige methode van besluitvorming, meer bepaald in verband met het principe van de soevereine Staten. Het belang van bepaalde Staten groeit. Ik denk hierbij aan China met zijn eigen systeem en waarden, bijvoorbeeld inzake mensenrechten, en neutralere landen zoals India, dat geopolitiek toch zeer belangrijk is. Bepaalde belangrijke beslissingen, zoals de toetreding tot de WHO, hebben we al achter de rug. Hebben we daarmee eigenlijk niet de omgekeerde weg gevolgd ? Hadden we niet beter eerst de globale doelstellingen van de VN besproken, om nadien te bekijken in welke mate dergelijke grote, soevereine Staten posities in het geheel kunnen bekleden ? Vindt u ook niet dat we door de keuzes die nu buiten de fundamentele context zijn gemaakt, nog nauwelijks iets kunnen veranderen aan het proces, als we al de illusie zouden hebben dat te willen en te kunnen ?

De heer Christian Brotcorne. — Zoals collega Galand ben ik bijzonder geïnteresseerd in uw voorstellen met betrekking tot de Staten in verval en het recht op inmenging, een begrip dat we beter niet gebruiken.

De internationale gemeenschap moet belangstelling hebben voor deze Staten. Tijdens de periode van de wederopbouw hulp bieden als element van consolidatie van de vrede is aanvaardbaar. Het is echter een moeilijke oefening en er zijn beperkingen. Het rapport kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd.

U liet verstaan dat we van sommige Staten misschien opnieuw een soort protectoraat zouden maken. Dat is misschien een transparanter en democratischer middel dan de economische of financiële voorwaarden die het IMF een aantal landen oplegt, zonder zich te bekommeren om de aard van de Staat of om de manier waarop hij wordt heropgebouwd. De hervormingen die u ons voorstelt, kunnen misschien nog verder gaan, maar hoe ver ? We moeten ook de regionale Staten en de buurlanden bij de zaak betrekken.

Ik zou ook nog een fundamenteel probleem willen aansnijden, met name de financiering van de VN. Het huidige systeem is ingewikkeld. Worden hervormingen overwogen ? Zo ja, waarom wordt daarover dan niets gezegd ?

De hervorming van de Veiligheidsraad dreigt moeilijk te worden. Kan de hervorming in twee fasen worden opgesplitst ? In een eerste fase kunnen dan alle problemen worden behandeld, met uitsluiting van de samenstelling van de Veiligheidsraad. Of zullen de samenstelling en de werkwijze van de Veiligheidsraad de rest van de hervormingen blokkeren ? Wordt aan een fasering gedacht ?

De heer Jean Cornil. — Mijnheer Badinter, uw uiteenzetting heeft me gerustgesteld. U wees een preventief gebruik van geweld uitdrukkelijk af en pleitte voor multilateralisme in de Veiligheidsraad.

In uw uiteenzetting presenteerde u ook concrete en vernieuwende oplossingen. Ik denk bijvoorbeeld, wat de mensenrechten betreft, aan de opstelling van een rapport over alle Staten dat door de algemene Vergadering moet worden besproken. U gaf ook blijk van realiteitszin. U zei immers dat de sociale en economische bevoegdheden door de G20 zullen worden uitgeoefend en niet door een Sociale en Economische Veiligheidsraad.

Ik heb nog twee vragen. Ten eerste, wat zal er in het systeem dat u voorstelt, veranderen met betrekking tot de huidige invloedssfeer van de grote mogendheden ?

Als uw aanbevelingen worden goedgekeurd — wat ik hoop —, kan dan eindelijk een oplossing worden gevonden voor de gruwelijke burgeroorlog die in Colombia woedt onder invloed van de Verenigde Staten, voor de gruwelijke burgeroorlog die in Tsjetsjenië woedt onder invloed van Rusland, voor de vreselijke situatie in Tibet onder invloed van China ? Tot welk soort van politieke oplossing kunnen die aanbevelingen leiden ?

U hebt een lange uiteenzetting gehouden over de bronnen van het moslimterrorisme. De islam heeft lang niet het monopolie op dat soort gedragingen. Extremisten en fanatici hebben zich helaas ook door joodse, christelijke, hindoeïstische en zelfs boeddhistische denkbeelden laten leiden.

Bepaalde landen hebben moeilijk toegang tot het westerse ontwikkelingsmodel. Dat wordt overigens verduidelijkt in de inleiding van het rapport. Hoe langer hoe meer blijkt echter ook dat dit model op termijn niet realiseerbaar is voor de gehele planeet. De schaarste van de rijkdommen en de middelen en de ontwikkeling van het milieu zullen een ernstig probleem doen rijzen dat de situatie voor een aantal mensen nog kan verergeren. Ik maak dus meer voorbehoud dan u bij de superioriteit van het westerse model. Ik ben het evenwel volledig eens met de universele ethische en morele principes van de mensenrechten.

De heer Philippe Mahoux. — Ik kom nog even terug op het recht op inmenging. Ik ben chirurg en word over het algemeen als « humanitair » bestempeld. Ik ben echter politicus en voorzitter van de PS-fractie van de Senaat.

Ik zal het probleem van de inmenging benaderen via het recht. Volgens mij is er sprake van inmenging wanneer de mensenrechten of de besluiten van de beslissingsorganen geen rechtsgrondslag bieden. De aanwezigheid van de Verenigde Staten in Irak is dus echt inmenging. Dat is niet het geval met de interventies waartoe de Veiligheidsraad beslist en die, bijvoorbeeld, gebaseerd zijn op de Universele Verklaring. Wat denkt u daarvan ?

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de samenstelling. De betrokken landen niet noemen, getuigt van innerlijk voorbehoud. U hebt alleen gezegd dat twee leden uit Azië zouden komen, twee uit Afrika, één lid uit Europa en één uit Amerika. Het is niet zo moeilijk op die landen een naam te plakken. Ik maak echter hetzelfde innerlijke voorbehoud. Ik geef dus ook geen namen.

De leden van de uitgebreide Veiligheidsraad zullen worden gekozen op basis van hun politiek en economisch gewicht en eventueel op basis van hun bijdrage. U hebt daarop gezinspeeld in verband met een van de Aziatische landen dat in aanmerking zou komen. Hoe zullen de landen die dat politiek en economisch gewicht niet hebben, dan vertegenwoordigd zijn ?

Mijn derde vraag heeft betrekking op de instemming. Welke gevolgen zal de hervorming van de Verenigde Naties hebben voor de mogelijke uitvoering van de multilaterale beslissingen die door de VN worden genomen ? Werd gedacht aan maatregelen opdat de beslissingen gelijkmatiger worden uitgevoerd ? Ik verwijs naar het « onvermogen » van de landen waar de VN tussenbeide komt.

De heer Robert Badinter. — We hebben in het rapport meermaals gewezen op de noodzakelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen en het respect voor gelijke rechten. Ik zou bijna zeggen dat dit vanzelfsprekend is. In de Verenigde Naties, ook wat de vertegenwoordiging in de commissie betreft, is de pariteit zo goed als bereikt. Dat is één van de absolute grondbeginselen van de Verenigde Naties.

Bij de opstelling van dit rapport werden de rechten van de vrouw in de wereld niet behandeld.

Over de economische en sociale vraagstukken en over het feit dat onderontwikkeling en extreme armoede plagen zijn waarop zich nog andere dreigingen enten, inzonderheid het terrorisme, is alles al gezegd. De remedies moeten echter vanuit de invalshoek van het millennium en het rapport van Jeffrey Sachs worden gevonden. Ik heb het daarover niet willen hebben, behalve dan om te wijzen op het prioritaire karakter ervan en om de eerste tien maatregelen te definiëren die in het beleid van de Verenigde Naties moeten worden genomen.

Ik wil het nu hebben over het « recht op inmenging » dat ik altijd tussen aanhalingstekens plaats. Wie recht op inmenging zegt, kent immers de houder van dat recht de bevoegdheid toe zich te bemoeien. Die bevoegdheid om zich te bemoeien is echter de miskenning van het eerste beginsel van het Handvest van de Verenigde Naties : de Staten zijn soeverein. Bijgevolg jaagt het begrip recht op inmenging iedereen op stang die voor zijn soevereiniteit vreest.

Als u de theoretische basis wijzigt, kunt u zeggen dat er een plicht tot inmenging bestaat. U mag de Staten immers niet overgeleverd laten aan volkenmoord, u mag de falende Staten waar de georganiseerde misdaad de overhand heeft gekregen, niet ongemoeid laten, want u mag niet toestaan dat massale schendingen van de mensenrechten blijven voortduren. Nadat u gezanten hebt gestuurd en bijdragen hebt geleverd, moet u handelen, en dat doet u uit plichtsbesef. Inmenging is een techniek; Wat telt is de grondslag. Die grondslag is de collectieve verantwoordelijkheid, de collectieve solidariteit van de internationale gemeenschap. Daarom spreken we liever van een humanitaire interventie of een interventie op basis van de collectieve verantwoordelijkheid, eerder dan van recht op inmenging. Voor sommigen speelt dat overigens geen rol.

We wijzen ook telkens naar plaatsen die we in de steek laten en waar wellicht een reden zou zijn tot inmenging. Waarom zouden we, om hetzelfde resultaat te bereiken, trouwens een uitdrukking gebruiken die een groot aantal Staten van de Verenigde Naties op stang jaagt ?

Wat de bronnen van het terrorisme betreft, zal niemand onder ons iemand ooit laten zeggen dat er een verband bestaat tussen terrorisme en moslimgodsdienst. Dat zou weerzinwekkend zijn. Ik ken geen enkel geschrift of gezaghebbend commentator die beweert dat terrorisme zijn grondslag vindt in de principes van de moslimgodsdienst, evenmin als in enige andere godsdienst.

We hebben de verschillende vormen van het terrorisme aangehaald.

De eerste vorm is het politieke terrorisme, dat de maatschappij en de macht wil veranderen, bijvoorbeeld de Baader-Meinhofgroep.

Een tweede vorm is het staatsterrorisme, waar sprake is van een bezetting of het opeisen van zelfstandigheid. Dat terrorisme vraagt een politieke oplossing. Dat geldt in het bijzonder voor het Israëlisch-Palestijnse conflict.

Elders zijn er andere voorbeelden.

Er is ook het religieus geïnspireerde terrorisme dat zichzelf radicaal noemt. Het heeft andere moslims als eerste doelwit en tegenstander. De moslimfundamentalisten stellen bepaalde moslimstaten aan de kaak die de principes verloochenen die ze zouden moeten respecteren. We mogen terrorisme niet koppelen aan islam, maar toch stellen we wast dat er een soort oorlogsverklaring heeft plaatsgehad. Iedereen heeft de boodschappen van Bin Laden gehoord. Gelet op de organisatie en de omvang van die acties gaat het om misdaden tegen de menselijkheid. Dat is wel degelijk terrorisme. Ze verklaren zichzelf in oorlog. Denken we maar aan het woord « jihad ». We bevinden ons in een nieuwe internationale situatie die we moeten inschatten.

Sommigen kunnen zich vinden in de robotfoto die hier van de Veiligheidsraad is gemaakt. Anderen zijn daar ontevreden over. Wij wilden erop wijzen dat het evenwicht, vooral met betrekking tot Azië, moet worden hersteld.

We hebben ons afgevraagd of er geen democratischer representativiteit mogelijk is dan de bijdrage. Ik heb dat onderwerp aangehaald met betrekking tot de permanente leden. Voor het overige is het immers beter Staten naar de Veiligheidsraad te sturen die bijdragen tot het optreden van de Veiligheidsraad en er actief zijn, eerder dan Staten die er slechts naartoe komen om te proberen de mechanismen te blokkeren. Dat is het probleem van de niet-permanente leden en hun aanwijzing. De kwestie is een onderdeel van de hervorming en zal mijns inziens gemakkelijker op te lossen zijn dan die van de permanente leden.

Mijn ultieme conclusie is dat de hervorming van de Veiligheidsraad en de andere mogelijke hervormingen niet aan het te voeren beleid mogen worden gekoppeld. Als men zegt dat niets mogelijk is en als de samenstelling van de Veiligheidsraad niet wordt hervormd, vrees ik dat de rapporten geen gevolg krijgen.

De secretaris-generaal was zeer duidelijk : de voorstellen moeten van elkaar kunnen worden losgemaakt. Omdat we te maken hebben met falende Staten of Staten die moeten worden heropgebouwd, gaat het niet om de wederopstanding van de Trustschapsraad, maar om het feit dat de opeenvolgende acties geen continuïteit garanderen. Wij zoeken continuïteit en een geheugen. De permanente commissie, de harde kern die de politieke en economische actoren verenigt, vormt een waarborg voor efficiëntie en duurzaamheid. Het is goed daar, naar gelang van de zones waar wordt opgetreden en waar niet noodzakelijk dezelfde problemen heersen, de regionale organisaties en de aangrenzende landen aan toe te voegen. Of voor elk daarvan een hoge vertegenwoordiger wordt benoemd dan wel of de Veiligheidsraad verantwoordelijken in die harde kern benoemt, is een andere vraag. De instelling is hoe dan ook nodig. Ik ben ervan overtuigd dat dit gedeelte van het rapport het best zal worden onthaald, want iedereen voelt de situatie op die manier aan en het gebrek aan continuïteit dat de commissie zal aanvullen, heeft in bepaalde gevallen een hoge tol geëist. Het probleem van de Staten in verval is van het grootste belang, want de gevolgen voor de betrokken regio en voor de vrede zijn zeer ernstig.

D. GEDACHTEWISSELING OVER DE DELEN A EN B

Mevrouw Van de Casteele heeft enkele opmerkingen bij de inleiding van de tekst van de aanbevelingen. Zij is van mening dat deze een degelijke kwaliteit heeft. De beschrijving van de huidige internationale context, in de inleiding tot de aanbevelingen, is echter te weinig genuanceerd. Globalisering heeft immers niet persé een ongunstig karakter. Daarenboven merkt ze op dat realtime communicatie wel de manier waarop we met informatie omgaan beïnvloedt maar zeker geen sleutelprobleem is voor de Verenigde Naties. De crisis van de natiestaat is dit al evenmin.

Spreekster gaat niet akkoord met de uitspraak als zou het liberalisme aan de basis liggen van een diep onrechtvaardig politiek, economisch en financieel stelsel.

Mevrouw Van de Casteele merkt op dat er in de vaststellingen terecht meer aandacht wordt gevraagd voor het belangrijk probleem van de armoede. Het geeft echter wel de indruk dat de rol van de Verenigde Naties niet meer in de eerste plaats ligt op het vlak van conflictpreventie en de internationale veiligheid.

Volgens spreekster is vaststelling nr. 4 veel te absoluut geformuleerd door de schuld voor de onstabiele toestand vande ontwikkelingslanden te leggen bij de ontwikkelde landen. Er zijn zeker andere oorzaken die hieraan ten grondslag liggen.

Mevrouw Annane antwoordt dat de belangrijkste doelstellingen van de Verenigde naties erin bestaan internationale problemen van economische en sociale aard op te lossen. Het spreekt bijgevolg vanzelf dat de Verenigde Naties zich daarmee bezig houden om de vrede en de voorsproed in de wereld te bestendigen.

De heer Galand merkt op dat uit de hoorzittingen blijjkt dat het « Report of the Secretary General's High-level panel on threats, challenges and change » de ontwikkelingslanden beschouwt als een factor van onveiligheid en instabiliteit.

Tijdens zijn toespraak van 19 mei 2005 in de Senaat, heeft de heer Boutros Boutros-Ghali de zienswijze van spreker nog bevestigd. Spreker is van oordeel dat men de landen van het Zuiden alleen niet mag beschouwen als facotren van onveiligheid.

Belangrijk is terug te keren naar de grondideeën van de Verenigde Naties, die een bevestiging inhouden van het recht op ontwikkeling.

Mevrouw Van de Casteele is het er mee eens dat het recht op ontwikkeling universeel is maar in deze hebben de landen van het Zuiden ook een verantwoordelijkheid. Dit blijkt echter te weinig uit de tekst.

E. STEMMINGEN

De aanbevelingen werden unaniem aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Jihane ANNANE.
Pierre GALAND.
François ROELANTS du VIVIER.

(1) Verklaring bij de 50e verjaardag van de VN, 24 oktober 1995.

(2) Zie Combacau, Jean en Sur, Serge, Droit international public, 2e uitgave, Parijs, Montchrestien, 1995, blz. 633.

(3) Lachs, Manfred, « Article 1, paragraphe 1 », in Cot, Jean en Pellet, Patrick (ed), La Charte des Nations Unies, Commentaire article par article, Parijs, Brussel, Economica, Bruylant, 1985, blz. 34.

(4) In 1974 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie goedgekeurd betreffende de definitie van agressie; zie resolutie 3314 (XXIX) van de Algemene Vergadering.

(5) Internationaal gerechtshof, zaak van de Activités militaires et paramilitaires au Nicaragua, ..., Rec. 1986, § 195.

(6) Zie hierover Christakis, Théodore, « Vers une reconnaissance de la notion de guerre préventive ? », in Bannelier, Karine e.a., L'intervention en Irak et le droit international, Parijs, Pedone, 2004, blz. 20.

(7) Zie resolutie 2734 (XXV) van de Algemene Vergadering.

(8) Zie resolutie 421 (IV).

(9) Zoals betreurd door Jacques Delors, « la culture de la guerre froide n'a pas été remplacée par une culture réaliste du monde nouveau ». Bijgevolg : « un grand travail intellectuel est devant nous. », in L'unité d'un homme, 1994, Parijs, éditions Odile Jacob, blz. 197.

(10) Zie UNDP, Rapport mondial sur le développement humain 1996 et 1997; Le Monde, 18 juli 1996.

(11) Zie hoofdstukken 2 en 3 van het Wereldverslag over de menselijke ontwikkeling 1994, UNDP.

(12) Kofi Annan, « Peace Operations and the United Nations : Preparing for the Next Century », februari 1996.

(13) Richard J. Poncio, « Beyond 1995 : negotiating a new UN through Article 109 » Fletcher Forum of World Affairs, 20 (1), winter/lente 1996, blz. 152.

(14) Artikel 1, paragraaf 3, heeft het over de noodzaak « internationale samenwerking tot stand te brengen bij het oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard ».

(15) Verklaring van de voorzitter van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, 31 januari 1992.

(16) Ghassan Salamé, Appels d'empire : ingérence et résistances à l'âge de la mondialisation, 1996, blz. 146.

(17) Zie punt 17 van het Verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 21 maart 2005.