3-1205/1

3-1205/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

25 MEI 2005


Wetsvoorstel tot opheffing van het verbod op de cumulatie van inkomsten uit arbeid en rust- en overlevingspensioenen

(Ingediend door mevrouw Jihane Annane)


TOELICHTING


Dit voorstel houdt de afschaffing in van de beroepsinkomensgrenzen die de mogelijkheden om te werken beperken voor mensen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

Wie een rustpensioen krijgt, mag immers alleen een beroepsbezigheid uitoefenen als het inkomen daaruit niet hoger ligt dan de bij wet bepaalde maxima. Anders verliest hij zijn pensioen geheel of gedeeltelijk. Deze maxima worden bepaald op basis van de aard van het pensioen, de leeftijd, het al dan niet hebben van kinderen ten laste en de regeling waarin de pensioengerechtigde zijn activiteit wenst voort te zetten (als werknemer of als zelfstandige).

Maxima die gelden voor de cumulatie van beroepsinkomsten en pensioen

Beroepsbezigheid Rust- en/of overlevingspensioen vóór 65 jaar Rust- en/of overlevingspensioen na 65 jaar Enkel overlevingspensioen en jonger dan 65 jaar
Werknemer (bruto)
— zonder gezinslast7 421,573 556,6814 843,13
— met gezinslast11 132,3717 267,4818 553,93
Zelfstandige (netto)
— zonder gezinslast5 937,2610 845,3411 874,50
— met gezinslast8 905,8913 813,9714 843,13

Als de gepensioneerde deze bedragen overschrijdt, kan hij daarvoor bestraft worden. Zodra zijn inkomsten de maxima bereiken of overschrijden, heeft dat invloed op de betaling van zijn pensioen. Als het jaarlijkse maximum met 1 tot 14,99 % wordt overschreden, wordt het pensioen verminderd met het percentage van de overschrijding voor het hele kalenderjaar. Wordt het jaarlijkse maximum met ten minste 15 % overschreden, wordt de betaling van het pensioen gedurende het hele kalenderjaar opgeschort.

Volgens de indiener zijn deze inkomensgrenzen voor gepensioneerden niet gerechtvaardigd en nutteloos.

Zij zijn niet gerechtvaardigd omdat het recht op werken een grondrecht is waar geen beperking voor zou mogen gelden. Bovendien gaat het om een arbitraire toepassing van verschillende inkomensgrenzen naargelang de pensioengerechtigde werkt als zelfstandige of als werknemer en naargelang hij al dan niet al 65 jaar is. Er wordt echter geenszins rekening gehouden met de hoogte van het pensioen waarop hij effectief recht heeft. Waarom mag iemand die een minimumpensioen krijgt niet meer bijverdienen dan een persoon die tweemaal zoveel pensioen krijgt, waarom gelden er andere maxima voor zelfstandigen dan voor werknemers, ... ?

Deze inkomensgrenzen zijn bovendien nutteloos omdat noch de werknemers noch de Staat er wel bij varen. Misschien waren zij ooit gerechtvaardigd, maar deze voor twee miljoen Belgen hinderlijke grenzen zijn dat nu niet meer.

Een dergelijke beperking van het werken door gepensioneerden bestaat trouwens alleen in ons land.

Om de vergrijzing van de bevolking tegen te gaan stelt de regering voor zoveel mogelijk werknemers zo lang mogelijk aan het werk te houden. Dit wetsvoorstel past in dat opzet.

De leeftijd waarop in ons land met pensioen wordt gegaan, is de laagste in Europa. De afschaffing van de beroepsinkomensgrenzen geeft oudere werknemers een echt toekomstperspectief : wat zij aan het einde van hun loopbaan ondernemen kan nog vruchten afwerpen na hun pensionering. Zij kunnen dus een echt « eindeloopbaanplan » opstellen zonder te moeten vrezen dat hen achteraf beperkingen worden opgelegd (die bovendien niet eens met zekerheid vastliggen aangezien de toegestane maxima om de haverklap worden herzien). Dit zwaard van Damocles boven iedere ouder wordende werknemer werkt duidelijk negatief op de motivatie om nog verder te ondernemen of opnieuw te ondernemen.

Bovendien is de gemiddelde leeftijd waarop mensen met pensioen gaan, gedaald, terwijl de levensverwachting aanzienlijk gestegen is. Na het pensioen begint er nog een echt leven, dat nog zo'n 20 tot 25 jaar kan duren, terwijl dat in 1970 gemiddeld nog 10 jaar was.

Deze levensfase moet dus helemaal anders worden bekeken en onze maatschappij moet zich aanpassen aan de radicale veranderingen in de generatiestructuren.

Mensen op pensioengerechtigde leeftijd moeten deze levensfase helemaal anders kunnen beleven en moeten actief kunnen blijven als zij dat wensen. Zij moeten aanwezig kunnen blijven in het maatschappelijk weefsel, werkgelegenheid kunnen scheppen voor zichzelf of zelfs voor anderen en op die manier bijdragen aan 's lands economie.

Er wordt wel gezegd dat wie wil blijven werken, toch gewoon kan afzien van zijn rustpensioen. De indiener stelt dat werknemers die gedurende hun hele beroepsloopbaan hebben bijgedragen, hun recht op pensioen moeten behouden en dat dat recht hen niet mag worden ontnomen omdat zij blijven werken.

De gepensioneerde die toch blijft werken kan natuurlijk niet meer rechten opbouwen dan hij al heeft : zijn pensioenrechten blijven behouden zodra hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, en wat hij nadien nog aan inkomsten verwerft, kan geen aanleiding geven tot een hoger pensioen.

Dit voorstel vergt dus geen bijkomende uitgaven voor de Schatkist. Het biedt integendeel alleen maar voordelen voor alle betrokkenen.

De gepensioneerde kan een waardevolle activiteit blijven uitoefenen, mensen die de pensioenleeftijd naderen kunnen een eindeloopbaanplan ontwikkelen, de arbeidsmarkt krijgt er ervaren en gemotiveerde mensen bij en de overheid krijgt extra inkomsten.

De indiener biedt mogelijkheden voor mensen die volgens de wet de pensioenleeftijd bereikt hebben maar die nog willen of moeten blijven werken.

Abrupt uit de arbeidsmarkt moeten stappen leidt vaak tot grote frustraties. Mensen voelen zich ondergewaardeerd terwijl zij toch nog heel wat productiviteit en deskundigheid kunnen bieden.

Het waarborgen van de sociale rechten zoals zij vandaag bestaan, is niet onverenigbaar met een arbeidsbeleid zonder beperkingen voor mensen die opnieuw willen werken of willen blijven werken nadat zij de pensioenleeftijd hebben bereikt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 is de basis inzake rust- en overlevingspensioenen voor werknemers.

In hoofstuk II, « Rustpensioen », bepaalt artikel 7 op basis van welke elementen het rustpensioen van werknemers moet worden berekend.

Artikel 2 van dit voorstel bepaalt dat daarbij met de inkomsten van werknemers verworven na de pensioenleeftijd, geen rekening wordt gehouden.

Artikel 3

Artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 betreffende het rust- en overlevingspensioen van werknemers bepaalt de voorwaarden voor de betaling van het pensioen : de pensioengerechtigde krijgt geen rust- of overlevingspensioen als hij een beroepsarbeid verricht of een vervangingsinkomen geniet.

Artikel 3 van dit voorstel wijzigt deze bepaling zodat het verrichten van beroepsarbeid niet meer inhoudt dat de pensioengerechtigde zijn pensioen niet uitbetaald krijgt. Hij heeft immers zijn hele carrière lang bijgedragen voor dat pensioen.

Artikel 4

Artikel 39 van hetzelfde koninklijk besluit bevat de verplichting voor de pensioengerechtigde en voor zijn werkgever om de beroepsarbeid aan te geven die de werknemer verricht na de pensioengerechtigde leeftijd.

Aangezien volgens de indiener het verrichten van beroepsarbeid niet langer een vermindering of opschorting van de betaling van het pensioen inhoudt, wordt in artikel 4 de verplichting om deze activiteit aan te geven, geschrapt. Die verplichting werd enkel ingevoerd om de eerbiediging van de inkomensgrenzen te kunnen controleren.

Artikel 5

De artikelen 64 en 64bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, bevat meerdere voorwaarden voor de pensioengerechtigde die een beroepsbezigheid uitoefent. Zij bepalen ook de wijze waarop de in aanmerking te nemen bedragen voor werknemers en zelfstandigen worden berekend.

Artikel 5 van dit voorstel doet deze artikelen vervallen.

Artikel 6

Het koninklijk besluit van 29 april 1981 tot uitvoering van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers maakt voor politieke mandatarissen of OCMW-voorzitters of -leden een uitzondering op de verplichting om de beroepsbezigheid aan te geven. Aangezien dit in het kader van dit voorstel nutteloos is geworden, vervalt dit artikel.

Artikel 7

Het koninklijk besluit nr. 72 van 10 december 1967 betreft het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. Artikel 13 stelt dat het rustpensioen en het overlevingspensioen worden berekend op basis van de loopbaan. Artikel 7 van dit voorstel sluit van die berekeningsbasis alle inkomsten uit die de zelfstandigen na de pensioengerechtigde leeftijd nog verwerven — zoals dat ook geldt voor de werknemers.

Artikel 8

Artikel 30bis van hetzelfde koninklijk besluit stelt voorwaarden voor de betaling van het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen : de pensioengerechtigde krijgt geen rust- of overlevingspensioen als hij een beroepsbezigheid uitoefent of een vervangingsinkomen geniet.

Naar analogie van artikel 3 van dit voorstel wijzigt artikel 8 deze bepaling. Het uitoefenen van een beroepsbezigheid hoeft voor de pensioengerechtigde niet langer te betekenen dat hij zijn pensioen niet meer uitbetaald krijgt. Hij heeft immers zijn hele carrière lang bijgedragen voor dat pensioen.

Artikel 9

De artikelen 107 en 107bis van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, leggen meerdere voorwaarden op aan de pensioengerechtigde die een beroepsbezigheid als zelfstandige wenst voor te zetten of opnieuw aan te vatten. Zij bepalen ook de wijze waarop de in aanmerking te nemen bedragen worden berekend.

Artikel 5 van dit voorstel doet beide bepalingen vervallen.

Artikel 10

De wet van 5 april 1994 heeft betrekking op werknemers in de openbare sector. Zij bepaalt de regels voor de cumulatie van pensioenen en inkomsten uit een beroepsbezigheid en voor de cumulatie van pensioenen en eventuele vervangingsinkomens. Artikel 10 van dit voorstel schrapt alle bepalingen van deze wet die specifiek betrekking hebben op de cumulatie van pensioenen en inkomsten uit een beroepsbezigheid.

Jihane ANNANE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet

Art. 2

In artikel 7, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, laatst gewijzigd door de wet van 10 februari 1981, wordt de eerste volzin aangevuld met het volgende zinsdeel : « noch met de inkomsten verworven na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. »

Art. 3

In artikel 25, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, laatst vervangen door het koninklijk besluit van 23 december 1996 en bekrachtigd door de wet van 13 juni 1997, worden de woorden « geen beroepsarbeid uitoefent en zo hij » geschrapt.

Art. 4

Artikel 39 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art. 5

De artikelen 64 en 64bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers worden opgeheven.

Art. 6

Het koninklijk besluit van 29 april 1981 tot uitvoering van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers wordt opgeheven.

Art. 7

Aan het slot van artikel 13 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 34 van 30 maart 1982, wordt het volgende zinsdeel ingevoegd na de woorden « van de loopbaan  »: « , zonder dat rekening wordt gehouden met de bezoldigingen verworven na de pensioengerechtigde leeftijd als vastgelegd in artikel 3, § 1 en 16, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie. »

Art. 8

In artikel 30bis van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid, ingevoegd door het koninklijk besluit nr. 1 van 26 maart 1981 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 januari 1997, worden de woorden « geen beroepsbezigheid uitoefent en zo hij » geschrapt;

B) het derde tot vijfde lid vervallen.

Art. 9

De artikelen 107 en 107bis van het koninklijk besluit van 22 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers worden opgeheven.

Art. 10

De artikelen 2, 1º en 2º, 3 tot 12, 14, 15 en 19 tot 21 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen worden opgeheven.

14 april 2005.

Jihane ANNANE.