3-1201/1

3-1201/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

24 MEI 2005


Wetsvoorstel houdende splitsing en afbouw van de verticale integratie van de vennootschap Electrabel NV en houdende wijzigingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en van de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie en tot opheffing van de wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales

(Ingediend door de heer Jean-Marie Dedecker)


TOELICHTING


Algemeen

In 1996 zijn op Europees niveau de richtlijnen voor liberalisering aangenomen met betrekking tot de elektriciteitsmarkt en in 1998 voor de gasmarkt. Beide richtlijnen werden in 2003 (1) vervangen. De idee van de liberalisering is onderdeel van de uitgangspunten van de Europese Unie, namelijk het tot stand brengen van een interne markt, die een ruimte omvat zonder binnengrenzen waarin het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd.

Het tot stand brengen van de interne markt voor elektriciteit wordt van bijzonder belang geacht voor het bekomen van een grotere efficiëntie bij productie, transmissie en distributie van elektriciteit. Het moet ten goede komen aan de continuïteit van de voorziening en het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven, met inachtneming van de milieubescherming.

De liberalisering van de energiemarkt hield steeds de belofte in dat energieverbruikers een aanzienlijke vermindering van de elektriciteitskosten zouden genieten. De consument zou er beter van worden.

Bij liberalisering moet dan ook sprake zijn van effectieve concurrentie tussen diverse marktspelers en effectieve keuzevrijheid van de diverse afnemers. Concurrentie moet kunnen leiden tot optimale prestaties. Ze moet ruimte bieden voor innovatie en creativiteit. Transparantie en niet-discriminatie zijn fundamentele doelstellingen die moeten worden gerealiseerd.

Vaststellingen

Van liberalisering in de hiervoor geschetste zin is in België totaal geen sprake. Er is geen vrije markt en de diverse doelstellingen, waaronder lagere energieprijzen, worden duidelijk niet gehaald.

De situatie is weinig bevorderlijk voor het algemeen socio-economisch klimaat in ons land. Aangezien de prijzen in vergelijking met het buitenland nog steeds te hoog zijn, komt de concurrentiepositie van Belgische ondernemingen in het gedrang. De kosten die ondernemingen besteden aan energie verdienen minstens evenveel aandacht als, bijvoorbeeld, de arbeidskosten. Ook energiekosten zijn een belangrijk element van competitiviteit voor onze bedrijven ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten.

Oorzaken

A. De verticale integratie en de dominante positie van Electrabel

De voornaamste oorzaak van een gebrek aan concurrentie is de dominante positie van Electrabel voor de productie van elektriciteit en de verticale integratie van Electrabel, waarbij de onderneming ook een dominante positie heeft in de andere activiteitssegmenten van de elektriciteitsmarkt.

Het studiebureau London Economics presenteerde in oktober 2004 een rapport over « De structuur en de werking van de Belgische elektriciteitsmarkt in een Europees perspectief » (2) . Deze studie werd besteld door de algemene raad van de CREG (Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas). Meer in het bijzonder onderzocht het studiebureau in detail de belemmeringen voor de toegang tot de Belgische elektriciteitmarkt voor nieuwe marktspelers. Hierbij werd vervolgens gezocht naar structurele oorzaken, strategische oorzaken en wettelijke/regulatorische oorzaken.

Algemeen merkt het studiebureau op dat er grote belemmeringen voor de toegang tot de Belgische elektriciteitsmarkt bestaan. De voornaamste oorzaak is de hoge mate van verticale integratie en de dominante positie van Electrabel op de elektriciteitsmarkt : « Electrabel's dominance in generation provides it with the power to raise prices so as to squeeze suppliers or to hold prices just below the price that would suffice to justify new entry. Combined with the high degree of vertical integration, we believe that this feature leads to a complete absence of transparency within the Belgian electricity market. » (p. 224).

De mate van verticale concentratie is volgens de concentratie-indexen (onder andere HHI-index) inderdaad veel te hoog. Dit is volgens het studiebureau economisch niet te verantwoorden : « Given the very high degree of vertical integration, it is almost certain that the market power concerns outweigh any potential efficiencies. » (p. 180).

Het spreekt vanzelf dat dergelijke mate van verticale integratie onverzoenbaar is met de principes van de vrije, geliberaliseerde markt. Men kan reeds stellen dat verticale integratie de markttoegang belemmert omdat potentiële concurrenten de facto verplicht worden op de diverse niveaus te concurreren, ook deze waarop zij niet actief zijn. Voorbeelden uit het Verenigd Koninkrijk en Duitsland toonden reeds aan dat het onvoldoende afbouwen van verticale integratie de liberalisering kan blokkeren en de voordelen van de geliberaliseerde markt sterk kan beperken. Gecombineerd met de monopolieposities waarover Electrabel op de diverse niveaus beschikt is het resultaat een extreme ondoorzichtigheid in de marktwerking.

In welke mate die marktconcentratie de totale stroomprijs voor gezinnen, KMO's en industrie beïnvloedt, blijkt uit een andere door de CREG bestelde studie (3) . Daaruit blijkt dat onze hoge stroomprijzen niet verklaard kunnen worden door hogere naakte productiekosten of door hogere heffingen of kosten ten gevolge van openbare dienstverplichtingen die overigens broodnodig zijn voor de sociale en ecologische marktcorrecties. De hogere stroomprijzen zijn volgens de studie te wijten aan de monopoliewinsten die Electrabel int. In de buurlanden geldt een gemiddelde winstmarge van 6 % op de eindprijs van stroom, bij Electrabel bedraagt deze marge echter 22 %. Door de hoge concentratie is het Electrabel die de prijs bepaalt. De concurrentie heeft hier te weinig capaciteit om op de markt te kunnen inspelen en een neerwaartse druk op de prijzen te kunnen uitoefenen.

Meer in detail worden volgende problemen met betrekking tot de positie van Electrabel vastgesteld :

— Productie

Electrabel bezit ongeveer 81 % van de productiecapaciteit. Import uit het buitenland is beperkt (zie verder). Investeren in bijkomende productiecapaciteit in België is quasi onmogelijk als gevolg van de onzekerheid over de toekomst van kernenergie en het gebrek aan geschikte locaties (die overigens in belangrijke mate reeds in handen zijn van Electrabel), onder meer als gevolg van het NIMBY-gedrag van de burgers en de talrijke wettelijke en decretale barrières (milieuvergunningen, en dergelijkem.).

— Transport/transmissie

Electrabel bezit 64,5 % van de aandelen in transmissienetbeheerder Elia. Drie van de twaalf leden van de raad van bestuur zijn « Electrabel-mensen » en bij de aanduiding van de zes « onafhankelijke » bestuurders heeft Electrabel gezien zijn aandeel een belangrijke invloed. Deze aandelenpositie moet in een later stadium weliswaar worden afgebouwd, maar zal (na een eventuele beursgang van Elia) nog steeds ongeveer 30 % bedragen. Dit aandeel in de transmissienetbeheerder blijft onverantwoord. Men mag niet uit het oog verliezen dat de intercommunales onverminderd zullen blijven participeren in Elia en Electrabel heeft, zoals geweten, belangrijke participaties in de meeste intercommunales.

Elia is verantwoordelijk voor de aansluiting van het Belgisch hoogspanningsnet met dat in het buitenland; de zogenaamde « interconnectiviteit » met de buurlanden. Door het aankopen van elektriciteit in het buitenland zouden concurrenten een sterkere positie in ons land kunnen verwerven. Vooral de invoer uit Frankrijk, waar goedkopere stroom uit het zuiden van Europa voorhanden is, zou de concurrenten een sterkere positie op de markt kunnen bezorgen. De capaciteit is echter beperkt(aanwezigheid/afwezigheid van fysieke verbindingen tussen de hoogspanningsnetwerken van buurlanden) én (voor periodes langer dan één dag) overbevraagd. Volgens de Beroepsfederatie van de elektriciteitssector (BFE) kon in 2003 slechts 13 % van de door de marktspelers gevraagde maandcapaciteit worden toegekend.

De mogelijke congestie is onvoorspelbaar. De Belgische regeling van de onbalansenmarkt (en de hierbij horende boetes voor het veroorzaken van onevenwichten van het transmissienet) en de combinatie met een beperkte importcapaciteit, maakt risicomanagement zo goed als onmogelijk. Stroom op goedkopere wijze geproduceerd, zoals met bruinkool (Duitsland), kernsplijting (Frankrijk) of waterkracht (Noorwegen, Zwitserland), raakt bijgevolg niet tot bij de Belgische consument. Met Nederland is de interconnectiviteit beter, maar de gasgestookte centrales van onze noorderburen leveren geen goedkopere elektriciteit. Wat de invoer van elektriciteit uit Frankrijk betreft is er vandaag met een maximale reële doorvoercapaciteit en dit belemmert mede de vrije marktwerking. Elia gaat de invoercapaciteit vanuit Frankrijk nu weliswaar opdrijven door investeringsprojecten in de as Avelin-Avelgem en in de as Chooz-Monceau, maar om een geliberaliseerde markt tot stand te brengen is dit nog lang niet voldoende.

Een tweede probleem houdt in dat de meeste importcapaciteit vooral wordt verdeeld op basis van « historische » lange-termijnovereenkomsten, die dateren van voor de liberalisering. De resterende capaciteit wordt op een weinig transparante wijze verdeeld.

Het bestaand verdelingsmechanisme van importcapaciteit kan de concurrentie niet bevorderen.

Het studiebureau London Economics stelt in haar rapport : « Despite the administrative measures taken to ensure independence of Elia, the participation of Belgian production in the ownership structure of TSO gives ground to concern. Decisions on investment and maintenance of infrastructure have implications for generations, and generators may therefore try to influence such decisions » (p. 196).

De situatie zoals hierboven beschreven kan — zoals ook London Economics noteert — tot misbruiken aanleiding geven, al zijn deze uiteraard uitermate moeilijk aan te tonen.

— Zo kan Elia bijvoorbeeld bij de keuze van de inplanting van de transmissielijnen een locatie kiezen die gunstiger is voor een Electrabel productie-eenheid dan voor deze van een concurrent;

— Of kan Elia bewust projecten inzake het verhogen van de interconnectiviteit vertragen of niet doorvoeren zodat geïmporteerde elektriciteitsproductie geen element van concurrentie wordt voor de Electrabel-productie;

— Naar verluidt is Elia niet altijd even coöperatief ingesteld bij aanvragen tot aansluiting op het hoogspanningsnet (aanreiken technische oplossingen, duidelijkheid over de capaciteit die geïnjecteerd kan worden).

— Distributie

Het vervoer van elektriciteit via midden- en laagspanningsnetten werd van in den beginne door de gemeenten zelf georganiseerd. Gezien de schaalvoordelen opteerden de meeste gemeenten om zich voor hun distributie te verenigen in intercommunales. Daarbij werd een onderscheid gemaakt tussen zuivere en gemengde intercommunales. Zuivere communales bestonden uitsluitend uit gemeenten, eventueel met participatie van een provincie en/of een andere zuivere intercommunale. Gemengde communales hadden daarentegen ook privé-ondernemingen als aandeelhouder, met name de producent Electrabel.

Deze intercommunales hebben langdurige exclusieve leveringsovereenkomsten aangegaan met Electrabel. Door een interventie van het Directoraat-Generaal Concurrentie van de Commissie werden de periodes van deze overeenkomsten beperkt zodat ze op 31 december 2011 ten einde lopen (4) .

Bij de gemengde intercommunales bezit Electrabel minstens 50 % van het distributienet. Op termijn moet Electrabel wel de aandelen van de hand doen (cf. voor Vlaanderen het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking).

Er zijn diverse problemen met de wijze waarop de distributie is georganiseerd.

— Tarieven

In een kleine markt als die van Vlaanderen zijn er niet minder dan zestien intercommunales, die allemaal een ander tarief hebben voor de distributie van de stroom. De tarieven van de distributienetbeheerders zijn zeer hoog. « Ze maken tot 40 % van de elektriciteitsfactuur uit », zegt de heer Pictoel, voorzitter van de VREG.

Door de hoge distributietarieven gaat bijvoorbeeld het voordeel voor de consument bij het kiezen van een nieuwe leverancier verloren. Die tarieven zullen er overigens voor zorgen dat de klanten van Electrabel binnenkort in veel gevallen méér voor hun stroom zullen betalen dan voorheen.

Daarenboven zal wie in een gebied met een dure intercommunale woont, minder kunnen besparen. Het totale factuurbedrag wordt hoger, en het aandeel van de stroomleverancier in de rekening wordt kleiner. De VREG maakte de berekening. Wie in het gebied van een goedkope intercommunale woont, betaalt bij zijn standaardleverancier ongeveer 530 euro per jaar voor stroom. Bij de concurrentie betaal je grosso modo tussen 430 en 480 euro, een besparing van maximum 100 euro. Wie echter in een gebied met een dure intercommunale woont, betaalt bij de standaardleverancier ongeveer hetzelfde, maar bij de concurrentie schommelen de prijzen tussen 470 en 490 euro. De maximumbesparing ligt daar dus slechts rond 60 euro.

Om het perfide effect van de distributietarieven tegen te gaan wordt onder meer gepleit voor gelijke distributietarieven.

— Informatiedoorstroming

Er doet zich een belangrijke probleem voor inzake het ter beschikking stellen van tijdige en accurate informatie aan concurrenten van Electrabel.

Daarnaast is er een probleem inzake het vertrouwelijk behandelen van informatie van concurrenten van Electrabel.

André Pictoel, voorzitter van de VREG verwoordde dit als volgt : « Nieuwe spelers op de markt krijgen nog vaak verkeerde gegevens over het verbruik van de klanten. De informaticasystemen van distributienetbeheerders en de leveranciers zijn nog niet goed op elkaar afgestemd. Het gevolg is dat sommige klanten een totaal verkeerde factuur in de bus krijgen. En de leverancier krijgt dan de klachten binnen, want hij verstuurt de factuur. » Electrabel Customer Solutions kent deze klachten veel minder, aangezien deze leverancier, ondanks de wettelijke vereisten van confidentialiteit, nog steeds op dezelfde informaticasystemen werkt als de gemengde distributienetbeheerders.

De Raad voor de Mededinging heeft op dit probleem ingespeeld door ook hier de zogenaamde « Chinese Walls » te verplichten : « Werknemers van Electrabel blijven technische diensten verlenen voor intercommunales die tegenwoordig als distributienetbeheerders optreden. Deze personeelsleden dienen een verbintenis aan te gaan om de vertrouwelijkheid van de in het kader van hun opdracht ingewonnen informatie in acht nemen en mogen in geen enkel geval deze informatie meedelen aan andere leden van Electrabel met andere functies of aan leden van een andere dochteronderneming. » (Besluit van 4 juli 2003).

Het naleven van deze verplichting is uiteraard bijzonder moeilijk te controleren. Zo stelt het bureau London Economics : « While Chinese walls are theoretically appealing, the practise in other sectors such as the financial services industry has shown that Chinese walls are permeable and are not a good approximation of separation of ownership. » (blz. 221).

De maatregelen die de Raad voor de Mededinging heeft opgelegd, voldoen met andere woorden niet. Indien men kijkt naar andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, kan worden vastgesteld dat men daar veel verder is gegaan. Men heeft een strenge gedragscode voor het personeel van de distributienetbeheerders en de leveranciers opgesteld, waarbij elke inbreuk op de confidentialiteitsregels streng wordt gesanctioneerd. Dit gaat gepaard met trainingsessies voor het personeel en het aanstellen van een « compliance officer », die toeziet op de naleving van de regels en inbreuken rapporteert naar de regulator toe.

Opmerkelijk in dit verband is ook dat de gemengde distributienetbeheerders het operationeel beheer van het net hebben uitbesteed aan Netmanagement, een 100 % dochter van Electrabel, terwijl de meteropnames en het beheer van deze gegevens gebeuren door een vennootschap die voor 100 % bestaat uit ex-Electrabel personeel. In het december-2004 nummer van het personeelsblad « Blue Notes » van Electrabel wordt het personeel van Netmanagement trouwens als onderdeel van de Electrabel-familie beschouwd.

— Toelevering

Electrabel is de voornaamste leverancier met een marktaandeel van 73 %, gevolgd door Luminus met een marktaandeel van 20 %.

Uiteraard moeten heel wat leveranciers altijd bij Electrabel aankloppen voor hun energie, omdat de stroomproductie nog quasi volledig in handen is van het bedrijf.

De liberalisering brengt de vrije keuze voor de consument mee. Deze vrije keuze van de consument, het gegeven dat men « verkiesbaar » is, betekent uiteraard niet dat de consument verplicht is om een contract met een elektriciteit- of gasleverancier te ondertekenen. Wie dit niet doet wordt dan elektriciteit of aardgas geleverd door een standaardleverancier, met name Electrabel Customer Solutions (voornamelijk) of Luminus. Het tarief dat deze standaardleveranciers voor dergelijke standaardleveringen kunnen hanteren is niet altijd zeer duidelijk.

Ook de Raad voor de Mededinging « heeft in haar besluiten, onder meer op basis van marktonderzoek en van de uiteenzettingen tijdens de hoorzittingen, moeten vaststellen dat de naamloze vennootschap Electrabel rechtstreeks of onrechtstreeks via haar dochterondernemingen aanwezig was op de verschillende gas- en elektriciteitsmarkten en er een machtspositie had. De Raad voor de Mededinging is van mening dat de aanduiding van ECS als standaardleverancier de machtspositie van Electrabel nog versterkt en van dien aard is dat ze de effectieve concurrentie op de markten voor de levering van zowel gas als elektriciteit aan de in aanmerking komende afnemers in België significant belemmert. » (Besluit van 4 juli 2003).

— De volledige « supply chain »

Electrabel is geïntegreerd in de volledige supply chain aangezien moeder Tractebel ook Distrigas en Fluxys bezit.

Volgende problemen stellen zich :

— Aardgas is in vele opzichten de belangrijkste grondstof voor nieuwe productie. Elke productieconcurrent moet zich bijgevolg wenden tot de groep rond Electrabel voor zijn grondstof. Electrabel zelf kan zich bevoorraden bij Distrigas voor haar gasgestookte elektriciteitscentrales. ECS, de verkoopstak van Electrabel, verkoopt bovendien ook aardgas (dat zij uiteraard bij Distrigas aankoopt). De combinatie van goedkoop aardgas aankopen en goedkope elektriciteit aankopen, geeft ECS de mogelijkheid een aanbod te doen waar tegen geen enkele concurrent opkan;

— Er is tevens een gevaar van bevoordeling van Electrabel via het doorspelen van « gevoelige informatie » door de gassector, waartoe concurrenten geen toegang krijgen. Vandaar dat de Raad voor de Mededinging ook hier de invoering van zogenaamde « Chinese Walls » oplegt : « De gedragscode bevat reeds precieze regels in verband met de aanwending van de gevoelige informatie. Werknemers van het transmissiebedrijf mogen bijvoorbeeld niet voor een leveringsbedrijf werken. Dat verbod geldt voor een periode van 6 maanden na het vervallen van de arbeidsovereenkomst. Ook gemachtigden, aannemers en onderaannemers van het transmissiebedrijf die vermogensbelangen hebben bij leveringsbedrijven of een van hun verwante of verbonden bedrijven, dienen een vertrouwelijkheidsplicht na te komen. Electrabel, ECS en Distrigas hebben aanvaard deze vertrouwelijkheidsclausules uit te breiden tot elke andere vennootschap van de groep die aan de intercommunales voor gasdistributie diensten verleent. » Zoals reeds hoger vermeld zijn dergelijke maatregelen onvoldoende en dient men verder te gaan teneinde de vertrouwelijkheid te waarborgen;

— Distrigas zou zijn dominante positie in het voordeel van Electrabel kunnen aanwenden door een waaier van mechanismen en zelfs zonder discriminerend op te treden tegenover de concurrenten Electrabel kunnen bevoordelen, bijvoorbeeld door het vragen van hoge prijzen waardoor de marges voor alle marktdeelnemers dalen. Deze beïnvloeden echter niet de winstgevendheid van moeder Tractebel.

Samenvattend kan men stellen dat Electrabel door haar positie over een te grote macht in de markt beschikt waar, bijvoorbeeld prijs- of aanbodsmanipulatie, misbruik van zou kunnen gemaakt worden, al is er hiervoor volgens London Economics nog geen bewijs. Het faillissement van SourcePower geeft wel een indicatie. Het studiebureau stelt wel : « (...) simply the possibility to have an abusive conduct could have a detrimental effect on entry. » (p. 188). Potentiële concurrenten kunnen bijvoorbeeld reeds afgeschrikt worden door het bestaan van de machtspositie op zich. Voor nieuwe spelers op de markt zijn de winstmarges vaak te klein, waardoor ze zich niet aan concurrentie met Electrabel wagen. Bovendien is het voor nieuwkomers op de productiemarkt quasi onmogelijk om op te boksen tegen een marginale productiekost voor nucleaire energie die bijna nihil is. De nucleaire centrales zijn immers reeds versneld afgeschreven op de kap van de consument.

Het studiebureau noteert elders : « (...), it is useful to note that vertical separation between the potentially competitive markets (generation, supply, etc) and the natural monopoly elements (transmission and distribution) was widely regarded, including by the EU Commission (2nd Benchmarking report, 2002), by the designers of the England and Wales liberalisation, and by liberalisation designers in North America and Australia, as prima facie a prerequisite for liberalisation. Vertical separation was a first step. » (blz. 178).

B. Het ontbreken van liquide, transparante en gereglementeerde markten

Toegangsproblemen zijn tevens het gevolg van het ontbreken van een goed functionerende groothandelsmarkt voor elektriciteitsproducten.

— OTC-handel

In België is alle handel vooralsnog OTC-handel, een smalle markt (voor bilaterale contracten) met lage liquiditeit en zonder transparantie. De kandidaat-kopers kunnen niet zeker zijn of de prijs werkelijk de fundamentals van de markt weerspiegelt. Dergelijke markt bevoordeelt de marktpartijen die over de meeste en meest kwalitatieve informatie beschikken en in ons land is dit doorgaans Electrabel. Voor traders is dit geen gunstige situatie voor het bepalen van hun posities. Op een OTC-markt is het aantal mogelijk te verhandelen financiële producten uiteraard beperkt, hetgeen bijvoorbeeld hedging-operaties om zich in te dekken tegen het risico op grote prijsschommelingen onmogelijk maakt.

Het beperkt aantal verkopende producenten en aankopende leveranciers (gezien de dominante positie van Electrabel in elk van deze markten) doet vragen rijzen over de keuze van de tegenpartijen en de voorwaarden aan dewelke aan tegenpartijen die niet tot de groep van Electrabel behoren wordt verkocht.

Enkel OTC-handel leidt tot een slechte benutting van de interconnectiviteitscapaciteit. Er is slechts import wanneer onmiddellijk kan worden verkocht aan een afnemer. De Electrabel-productie kan worden aangewend om vraag en aanbod tegen elkaar af te wegen.

Dit belemmert de markttoegang voor nieuwe spelers. Het studiebureau London Economics pleit daarom voor de oprichting van een « spotmarkt » of contantmarkt.

— VPP

Op 4 juli 2003 heeft de Raad voor de mededinging beslissingen genomen waarin wordt vastgesteld dat de aangemelde concentraties de dominante positie van de partijen op de markt voor de levering van elektriciteit aan in aanmerking komende afnemers versterkten. De Raad voor de Mededinging heeft evenwel besloten om zich hier niet tegen te verzetten en heeft verklaard dat de aangemelde concentratie aanvaardbaar is voor zover de partijen aan een aantal voorwaarden voldoen, waaronder onder meer de veiling door Electrabel van virtuele productiecapaciteit (VPP) ten belope van 1 200 mW. Electrabel heeft aanvaard virtuele productiecapaciteiten beschikbaar te stellen voor zijn concurrenten tijdens periodes van 6, 12, 24 en 36 maanden tot en met 31 december 2008 (de leveringen kunnen dus tot in december 2011 worden gespreid). Volgens een studie van Deloitte Consulting in opdracht van de Raad voor de Mededinging moest Electrabel nochtans veel meer stroom verkopen om de concurrentie aan te wakkeren. Deloitte raadt aan om minstens 3 000 megawatt te veilen om de concurrentie te kunnen laten spelen.

« Vanwege de lage liquiditeit van de veilingmarkten zijn marktdominantie en manipulatie belangrijke risico's. Een economisch efficiënte allocatie van capaciteit vereist een zeker minimum aantal deelnemende marktpartijen. Van Electrabel wordt bijvoorbeeld gezegd dat het, vanwege zijn hoge marktconcentratie op de Belgische markt, een grote invloed heeft op de netverbinding tussen Nederland en België » (5) .

Over de veilingen stelt Test-Aankoop onder meer : « Maar deze hoeveelheid is veel te klein », zegt Test-Aankoop. « Bovendien kunnen Nederlandse sectorgenoten tot 1 170 mW op de Belgische veiling kopen. Deze hoeveelheid stemt overeen met de capaciteit op de noordgrens. Omdat elektriciteit in Nederland duurder is, verwachten we dat bijna het volledige veilingaanbod op de Nederlandse markt zal terechtkomen. Daardoor gaat de doelstelling van de veiling verloren. »

De periode tussen de veiling en de effectieve levering is een knelpunt, aangezien geen enkele grootverbruiker of leverancier het zich kan permitteren om voor zijn volledige behoeftes te wachten tot de veiling. Indien hij er niet in slaagt zijn benodigde hoeveelheid elektriciteit aan te kopen op de veiling tegen een redelijke prijs, heeft hij maar drie maanden meer om het verschil te proberen bij te passen. Dit zal hem nog veel meer kosten. Vandaar dat elke leverancier of industrieel de VPP maar als « extraatje » voor zijn ganse aankoopportfolio zal gebruiken.

— Contantmarkt

In september 2004 werd de oprichting van NV Belpex, een contantmarkt voor energieproducten in België, officieel aangekondigd. Drie Europese elektriciteitsbeurzen, Belpex, APX en Powernext, zouden aan elkaar worden gekoppeld met een mechanisme voor de handel in elektriciteit aan andere leveranciers of grote bedrijven aangesloten op het hoogspanningsnet. Een dergelijke gereguleerde en vooral anonieme handel zal naar alle verwachtingen de elektriciteitsmarkt transparanter maken en voor een meer economisch verantwoorde prijsvorming zorgen. Er zou een gelijkwaardige behandeling moeten zijn van alle marktparticipanten. Een goede prijsvorming op de groothandelsmarkten voor elektriciteit is een belangrijke voorwaarde voor de goede werking van geliberaliseerde markten. Ook op de OTC-handel kunnen op die manier concurrentiële contracten worden afgesloten. Er zal nood blijken aan een duidelijke juridische omgeving en een sterke beurswaakhond om het vertrouwen in deze markt te garanderen.

London Economics voegt daar evenwel aan toe : « However, it is important to point out that the creation of a central and transparent wholesale electricity market place does not guarantee in itself that the market will become more competitive as it does not address the fundamental issue of lack of competition in generation and supply. » (p. 184).

C. Wettelijke, regulatorische, politieke belemmeringen

a) De bevoegdheden

In België zijn zowel de federale overheid als de gewestelijke overheden bevoegd voor bepaalde aspecten van de organisatie van de elektriciteitsmarkt. De federale overheid is bevoegd voor het hoogspanningstransport, de productie en de tarieven (cf. de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt). De Gewestelijke overheden zijn bevoegd voor het distributienetbeheer.

Deze « Belgische realiteit » is op zich al een ernstige belemmering om te komen tot een werkelijke geliberaliseerde markt. Spelers op de « Belgische markt » moeten rekening houden met het optreden van vier verschillende regulatoren. Voor een klein land als België is dit een probleem. Het verhoogt de vaste kosten van de ondernemingen en kan dus de vrije toegang tot de markt belemmeren.

b) Het liberaliseringstempo in noord en zuid

Ook het gegeven dat de liberalisering in noord en zuid aan een verschillend tempo wordt doorgevoerd zorgt voor problemen voor de markttoegang, zeker voor kleinere ondernemingen met minder middelen om deze marktrealiteit aan te kunnen.

c) De verschillen in regelgeving

De marktspelers moeten rekening houden met de elektriciteitswet en elektriciteitsdecreten.

Het meest bekritiseerd verschil in regelgeving tussen noord en zuid betreft het systeem van de groene certificaten (of groene stroomcertificaten). De groene stroomcertificaten worden toegekend aan de producenten van groene elektriciteit waarvan de productie-installaties een garantie van oorsprong bezitten. Er bestaan federale regelingen, zowel als verschillende regelingen in het Vlaams, Waals en Brussels Gewest.

Verschillende regelingen en technische codes verhogen de toegangskosten voor ondernemingen die in alle gewesten van het kleine België actief willen zijn. De criteria voor de toekenning zijn overigens niet duidelijk.

d) Wettelijke en regulatorische onzekerheid

Kosten, zoals taksen en vergoedingen kunnen snel veranderen wanneer het reglementair, regulatorisch, decretaal of wettelijk kader wijzigt. Een nieuwe regeringscoalitie maakt mogelijks andere beleidskeuzes met financiële gevolgen voor de marktparticipanten. Dit gegeven vergroot hun onzekerheid.

De regulatoren hebben vandaag geen echte macht. De enige echte bevoegdheid van bijvoorbeeld de CREG bestaat in het goedkeuren van de transport- en distributietarieven. Voor het overige is het vooral een adviesorgaan en ziet het toe op de correcte toepassing van de wetten en de reglementen (cf. hooofdstuk VI van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt).

Een oplossing zou erin kunnen bestaan dat de diverse overheden zich beperken tot kaderregelgeving en de regulatoren een groter deel van de macht te geven en deze niet langer door de politieke besluitvormers te laten uitoefenen. De regulatoren zouden ook veel onafhankelijker moeten staan ten opzichte van politieke beïnvloeding. Bovendien zou de regulator, zoals in andere landen het geval is, als missie moeten hebben om de goede marktwerking desnoods te forceren.

e) De kerktorenpolitiek

Het NIMBY-syndroom is geen onbekend gegeven in de politiek. Het protest rond het inplanten van windmolenparken voor de kust, omdat ze het zicht op de zee zouden vergallen, ligt nog vers in het geheugen. Het is niet altijd duidelijk hoe de politiek op bewonersprotest zal reageren. Voor marktspelers een extra bron van onzekerheid.

f) Vergunningsbeleid

Voor de bouw van een productie-eenheid of de uitbreiding van een bestaande productie-eenheid is een federale vergunning nodig. Het is de minister (een politicus) die uiteindelijk beslist (Koninklijk besluit van 11 oktober 2000 betreffende de toekenning van individuele vergunningen voor de bouw van installaties voor de productie van elektriciteit). Dit zorgt voor onzekerheid (meer dan in andere landen van de EU), onder andere bij het opstellen van businessplannen van nieuwkomers.

g) De fiscaliteit

De verschillende heffingen en taksen hebben een belangrijke invloed op het prijsniveau en de mate van concurrentie op de markt. Voor de consument maken heffingen en taksen al bijna tien procent uit van de factuur.

De financiering van politiek-geïnspireerde initiatieven zoals het aanbieden van gratis stroom hebben een zeer nefaste invloed op de factuur van de meeste consumenten : « Wie weinig verbruikt, zal weinig distributiekosten hebben. Hij kan ten volle genieten van het voordeel van de hoeveelheid gratis stroom. Wie echter relatief meer verbruikt, zal daarentegen meer distributiekosten betalen. Het voordeel van de 100 kWh gratis stroom neemt daardoor af. Op een bepaald moment wordt dit voordeel volledig weggeveegd en stijgt de totale energiefactuur zelfs. Een conclusie die ook gedeeld wordt door de consumentenvereniging Test-Aankoop. Schaf de gratis stroom dus liever af, heet het daar.

De VREG geeft grif toe « dat men niet weet waar de grens ligt tussen wie zijn voordeel doet of in het nadeel is. Alhoewel het systeem anderzijds wel tot aanzienlijke prijsverschillen geleid heeft tussen Vlaanderen en Wallonië. »

Bij Gedis, de vereniging van distributienetbeheerders, wordt gesteld dat « de modale klant normaal geen voordeel doet aan het systeem van gratis stroom. De kleine verbruiker zal zeker beter af zijn, dat is ook de bedoeling van het systeem. Maar hoe groter je verbruik, hoe sterker je eindfactuur zal stijgen door de inbreng van de distributiekosten. En dat is een gegeven dat in het gratis-beleid discreet toegedekt wordt. » (6)  ».

Indien men deze statements leest, en men voegt er nog eens de extra operationele kost aan toe bij zowel de DNB's als de leveranciers, dan kan men zich de vraag stellen of het systeem niet meer kost dan het opbrengt.

In Vlaanderen wordt hier weldra nog de Elia-taks gevoegd.

Omdat de gemeenten door de liberalisering inkomsten uit dividenden verliezen, maar over het algemeen niet wensten over te gaan tot een verhoging van de gemeentelijke belastingen wensten zij compensaties te bekomen door middel van tussenkomst van de hogere overheden. De federale regering heeft daarom een initiatief genomen dat bekend is geworden onder de naam Elia-heffing (een belasting op het transport van elektriciteit). De toewijzing aan de gemeenten van een welbepaald gewest zal slechts kunnen geschieden voor zover de opbrengst van de federale bijdrage is gelokaliseerd in het gewest waartoe de gemeenten behoren. De heffing die gegenereerd wordt in één gewest zal dan ook integraal terugvloeien naar de betrokken gemeenten van het gewest. Elk gewest heeft de mogelijkheid om de heffingsplichtige geheel dan wel gedeeltelijk vrij te stellen ten aanzien van de federale bijdrage. Dit moet het mogelijk maken dat de gewesten die reeds een eigen regeling hebben ingevoerd ter compensatie van het inkomstenverlies, of een andere regeling wensen, niet verplicht zijn te participeren in dit federaal systeem.

Langs Vlaamse zijde heeft ook de VREG er op gewezen dat de invoering van de zogenaamde Elia-heffing, de effecten van de liberalisering verkleint. Belangenorganisaties (Test-Aankoop, de Gezinsbond, UNIZO) wijzen erop dat de Elia-heffing voor de Vlaamse gezinnen, particuliere verbruikers en KMO's een nieuwe belasting betekent, bovenop de reeds bestaande Vlaamse en federale heffingen en bijdragen op elektriciteitsgebruik.

Oplossingen

Volgens het studiebureau London Economics moet zoveel mogelijk aandacht gaan naar de afbouw van de verticale integratie. In de eerste plaats moet de band tussen Electrabel en Elia worden doorgeknipt : « There exists no sound economic reason why an electricity generator, trader and supplier should also own part of the transportation grid, while there are good economic reasons why they should not. »

Ten tweede moet de aandacht zich toespitsen op de afbouw van de technische activiteiten van Electrabel in de gemengde intercommunales : « The worrissome link here is between ECS and the DSOs (...) ».

Met andere woorden is de belangrijkste voorwaarde om te komen tot een geliberaliseerde markt een breuk tussen Electrabel en (1) transmissiebeheerder Elia en sneller dan voorzien (2) de diverse distributienetbeheerders (voornamelijk gemengde intercommunales).

Overigens wijzen de bepalingen in Hoofdstuk III van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt erop dat de wetgever wou dat de transmissienetbeheerder onafhankelijk zou zijn.

Als volgende stap stelt het studiebureau London Economics voor : « The other potential structural remedy that would assist in addressing Electrabel's vertical integration would be ownership separation of Electrabel into independent generation, trading and supply companies. » Maar voegen zij er aan toe : « While such a step would clearly establish a level playing field in the trading and supply market, it would still leave a dominant player in the generation market, which is the most critical structural issue facing the Belgian electricity sector. »

De dominante positie van Electrabel in de productiemarkt, de kern van de structurele marktproblemen, moet dus aangepakt worden : « To increase competition in the Belgian electricity generation market, one potential remedy that could be considered is to break up Electrabel into a number of independent generation companies. » (p. 224-225). Bureau London Economics stelt daarom voor dat om de productie van Electrabel op te splitsen over drie of vier even grote bedrijven.

Het Verenigd Koninkrijk geldt in dit verband als voorbeeld. Daar ging de opsplitsing van de dominante producent gepaard met een daling van de elektriciteitsprijzen. Ook in Italië vond een opdeling van het productiepark plaats.

Deze visie vindt uiteraard weerklank bij de concurrenten van Electrabel. « De liberalisering van de energiemarkt staat of valt met de liberalisering van het productiepark », zegt André Jurres, de gedelegeerd bestuurder van Essent België (De Morgen, 16 juni 2004). Volgens Jurres heeft de regering de fout gemaakt de markt te liberaliseren zonder ook te denken aan meer concurrentie in de elektriciteitsproductie. « Essent, ons Nederlandse moederbedrijf, ontstond in 1999 na de fusie van drie provinciale nutsbedrijven. Maar ze mochten enkel fuseren als ze een deel van hun productiepark verkochten. Ironisch genoeg heeft Electrabel toen die elektriciteitscentrales opgekocht. Het gevolg van het Nederlandse beleid is wel dat er nu een paar spelers zijn, die elk een deel van de elektriciteitsproductie in handen hebben. De concurrentie speelt er meer dan in ons land. Men heeft er eigenlijk de omgekeerde beweging gemaakt dan hier in Vlaanderen », zegt Jurres. « In Nederland heeft men eerst de productiemarkt geliberaliseerd en pas nu wordt de markt voor de consument geopend. Bij ons is het precies omgekeerd geweest : men heeft eerst de markt voor de consument geliberaliseerd, zonder te denken aan de productie. »

Dit voorstel wordt door diverse andere instanties ondersteund, zoals bijvoorbeeld door :

— Febeliec, de federatie van Belgische industriële elektriciteitsverbuikers, van haar kant vindt in de studie een bewijs voor haar kritiek op de dominante positie van Electrabel. Volgens Febeliec toont deze studie aan dat de huidige marktorganisatie ongeloofwaardig is, en nieuwe potentiële investeerders afschrikt.

— De vakbonden, die vinden dat er structurele maatregelen nodig zijn die ingrijpen in de eigendomsstructuur van dominante speler Electrabel. De vakbonden ACV en ABVV menen dat de consumenten te veel betalen voor hun energie terwijl de dominante speler winst maakt als nooit tevoren.

Het is deze operatie die de indieners met dit wetsvoorstel willen doorvoeren.

Verder wensen de indieners de fiscalisering van de energiemarkt tegen te gaan, in casu door het opheffen van een aantal artikelen uit de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, onder meer deze die de invoering van de zogenaamde Elia-taks mogelijk maakt.

Voor de Vlaamse KMO's is het een nieuwe belasting bovenop de bestaande heffingen op stroomverbruik. UNIZO becijferde dat voor een gemiddelde kleine kmo met een stroomverbruik van 50 megawattuur de Elia-taks een extra belasting betekent van 246 euro per jaar. Voor kmo's die heel wat energie nodig hebben voor hun productie loopt dat bedrag al snel op tot 2 455 euro per jaar.

Volgens de VREG maken taksen en overheidsheffingen (exclusief de Elia-taks) al tien procent uit van de elektriciteitsrekening van de Vlaamse burger. Het geld dient onder meer om energiebesparende maatregelen, zoals de uitdeling van gratis spaarlampen, en sociale maatregelen, zoals de plaatsing van budgetmeters en het sociaal tarief voor minder begoeden, te financieren.

Conclusie

Enkel wanneer op een lokale markt voldoende concurrentie mogelijk is kan de prijs voor de consument, particulier of industrieel, dalen naar een aanvaardbaar niveau.

Men kan er op wijzen dat de federale regering op de Ministerraad in Gembloux heeft beslist dat een kwart van de productiecapaciteit in België toegankelijk moet worden voor diverse marktspelers.

DOELSTELLING VAN DIT WETSVOORSTEL

(1) Splitsing van de vennootschap Electrabel NV

Dit wetsvoorstel beoogt de afbouw van de dominante positie van Electrabel op de Belgische markt door middel van de procedure van de splitsing en de afbouw van de verticale integratie in vennootschappen die niet instaan voor productie, maar voor andere op de elektriciteitsmarkt noodzakelijke activiteiten.

De indiener hoopt hiermee de mededingingsomstandigheden op de markt te verbeteren, waardoor ondanks structurele problemen (met name de capaciteit van de interconnectie) en de fiscale omstandigheden lagere tarieven voor de diverse groepen van consumenten mogelijk worden.

Deze « drastische » operatie wordt verantwoord vanuit het algemeen belang (zoals overigens wordt vereist in artikel 1 van het eerste aanvullend protocol van het EVRM : « Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. »).

De indieners zien hiermee ook het particulier belang van talrijke betrokkenen gediend : concurrerende vennootschappen, overheid, zeer zeker de consument, waaronder (kleine en middelgrote) bedrijven die het reeds zeer moeilijk hebben om te concurreren met het buitenland. Er wordt immers veel aandacht besteed aan de problematiek van de hoge arbeidskosten in ons land, maar extreem hoge energiekosten zijn minstens een even groot probleem voor ondernemingen.

(2) Afbouw van de verticale integratie van de vennootschap Electrabel NV

De verticale integratie in andere activiteiten dan productie is nefast voor de vrije mededinging.

(3) Opheffen van bepaalde fiscale bepalingen (in het kader van de federale bijdrage en de elia-heffing).

(4) Opheffen van de wetgeving betreffende de uitstap uit kernenergie.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

De vennootschap Electrabel NV dient ten laatste één jaar na de inwerkingtreding van deze wet te worden gesplitst, teneinde de creatie van een vrije markt in België tot stand te brengen. De regeling die wordt voorgesteld is deze zoals beschreven in artikel 674 van het wetboek van vennootschappen; splitsing door oprichting « zonder dat alle overdragende vennootschappen ophouden te bestaan » (artikel 677). De sanctie voor het niet doorvoeren van deze operatie is het verlies van rechtspersoonlijkheid.

Electrabel blijft dus als afzonderlijke rechtspersoon met eigen naam behouden. Electrabel geniet over een zekere merkbekendheid waarin veel werd geïnvesteerd. Ook al beschikt Electrabel hierdoor, zelfs na de splitsing, over een bevoorrechte positie (voor vele mensen is Electrabel een synoniem voor elektriciteit) willen de indieners dit actief niet verloren laten gaan, tenzij niet tot splitsing wordt overgegaan.

Bedoeling is dat er naast Electrabel twee NEWCO's worden opgericht.

De splitsing dient ten laatste anderhalf naar na de inwerkingtreding van de wet voltrokken te zijn.

Artikel 3

De procedure beschreven in het Wetboek van vennootschappen wordt toegepast, met dien verstande dat de minister bevoegd voor Energie zich in de plaats zal stellen van de bestuursorganen en van de algemene vergadering (cf. Boek XI. Herstructurering van vennootschappen — Titel II. De regeling inzake fusies, splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen — Hoofdstuk III. Te volgen procedure bij splitsing van vennootschappen — Afdeling II. Procedure bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen : artt. 742-757).

Gezien het voorgaande zijn de artikelen 751 en 752 van het Wetboek van vennootschappen hier niet van toepassing.

Artikel 4

De verschillende bedrijfstakken van de vennootschap Electrabel NV worden door een externe expert (accountant, bedrijfsrevisor) gewaardeerd waarbij rekening wordt gehouden met de vermogens- en rendementswaarde.

— De term « bedrijfstakken » dient hier begrepen te worden zoals bepaald door artikel 680 van het Wetboek van vennootschappen : een bedrijfstak is een geheel dat op technisch en organisatorisch gebied een autonome activiteit uitoefent en op eigen kracht kan werken. De indieners hebben hier vooral de productie-eenheden (energiecentrales) voor ogen.

— Een bedrijfstak kan worden gewaardeerd op basis van de vermogenswaarde (balans). Onder meer in het kader van de (definitieve ?) beslissing van de regering om uit kernenergie te stappen (cf. de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie) moet men ook rekening houden met de waarde van de onderscheiden activa op termijn. De waarde van de onderneming is uiteraard gerelateerd aan de toekomstige rendementscapaciteit, het algemeen risicoprofiel en dat van de diverse productie-eenheden van de onderneming. Er dient in dit kader te worden gestreefd naar een billijke opsplitsing van dergelijke activa. Van de aldus berekende waarde van de bedrijfstakken moet in één van de bij de splitsing betrokken bedrijven minimum 20 % worden ondergebracht.

Wat het totale actuele vermogen betreft moet ook in een billijke, evenredige en werkbare verdeling te worden voorzien over de diverse betrokken vennootschappen.

Artikel 5

Dit artikel beoogt de (kleine) belegger in Electrabel-aandelen te beschermen.

De splitsingsoperatie kan tot grote koersschommelingen leiden en voor onzekerheid zorgen. De verhandeling zal gedurende de operatie, en tot aan het ogenblik dat een gedeelte van de effecten van Electrabel in effecten van de Newco's worden omgeruild, verboden worden.

De Koning heeft de opdacht dit verbod tijdig bekend te maken. Hij doet dit op een wijze op basis waarvan mag worden vermoed dat alle beleggers er kennis kunnen van hebben nemen.

De financiële instrumenten van de Newco's zullen worden verhandeld op een gereglementeerde markt (voor zover aan alle voorwaarden is voldaan).

Artikel 6

De aandeelhouders van Electrabel die een « nauwe band » hebben met één van de vennootschappen dienen effecten over te dragen aan personen die geen « nauwe band » hebben met de desbetreffende vennootschap, met als gevolg dat geen enkele natuurlijke of rechtspersoon over nauwe banden beschikt met meer dan één van de bij de splitsing betrokken vennootschappen. Bedoeling is alle betrokken vennootschappen de kans te geven om een van elkaar onafhankelijk beleid te voeren en bijgevolg een echte vrije markt met concurrentie tot stand te brengen.

De sanctie is de schorsing van de rechten verbonden aan de effecten, tot aan de voorwaarde is voldaan.

Het is de minister bevoegd voor Energie die op basis van de informatie waarover hij beschikt een prijs zal vaststellen. Hij moet daarbij de belangen van de vennoten maximaal behartigen en ook rekening houden met de bijzondere heffing, bepaald in artikel 7. De minister ziet ook toe dat de overdracht daadwerkelijk plaatsheeft of tot de sanctie wordt overgegaan.

Artikel 7

Op de verkoopprijs van de in het vorig artikel bedoelde overdracht wordt drie jaar na de splitsing een eenmalige en bijzondere heffing toegepast ten belope van 10 % ten laste van de kopers van de effecten.

Met deze bepaling komt de gelijke behandeling van de aandeelhouders niet in het gedrang aangezien de heffing ten laste komt van de koper en de minister bij het bepalen van de verkoopprijs met deze heffing rekening zal houden.

Enkel wanneer de overdracht niet heeft plaatsgevonden valt de heffing op het gedeelte van de effecten die leidt tot de nauwe band en dus ten laste van de houders. Dit kan ook als een bijkomende sanctie voor het niet naleven van de bepaling van artikel 6, eerste lid worden beschouwd.

Deze heffing is verantwoord omwille van het gegeven dat, als gevolg van deze operatie, nieuwkomers op redelijk « goedkope » wijze toegang krijgen tot de Belgische markt. De kosten (waaronder een zeer grote categorie van « sunk costs ») die zij in elk ander geval zouden hebben moeten maken worden (gedeeltelijk en redelijk) gereflecteerd in de 10 % die op de prijs die de minister zal vaststellen wordt geheven.

De opbrengst moet de Belgische consument ten goede komen. Het wordt aangewend in de vorm van een evenredige restitutie van de « federale bijdrage » die de consumenten eerder, met name het jaar van de splitsing, hebben betaald.

Artikel 8

Dit artikel voegt een nieuwe definitie in de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in, net zoals dit het geval is in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Het gaat om de definitie van « nauwe banden » : « elke band bedoeld in de artikelen 11 tot 14 van het Wetboek van vennootschappen, die bestaat tussen rechtspersonen of tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon; ».

Terzijde, het Wetboek van Vennootschappen definieert de « Verbonden en geassocieerde vennootschappen » als volgt :

« Art. 11

Voor de toepassing van dit wetboek wordt verstaan :

1º onder « met een vennootschap verbonden vennootschappen  »:

a) de vennootschappen waarover zij een controlebevoegdheid uitoefent;

b) de vennootschappen die een controlebevoegdheid over haar uitoefenen;

c) de vennootschappen waarmee zij een consortium vormt;

d) de andere vennootschappen die, bij weten van haar bestuursorgaan, onder de controle staan van de vennootschappen bedoeld in a), b) en c);

2º onder « personen verbonden met een persoon », de natuurlijke en rechtspersonen die verbonden zijn met een persoon in de betekenis van het 1º.

Art. 12

Onder « geassocieerde vennootschap » wordt verstaan, elke andere vennootschap dan een dochtervennootschap of een gemeenschappelijke dochtervennootschap waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarin zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid.

Behoudens tegenbewijs wordt deze invloed van betekenis vermoed indien de stemrechten verbonden aan deze deelneming één vijfde of meer vertegenwoordigen van het totaal aantal stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van deze vennootschap. De bepalingen van artikel 7 zijn van toepassing. »

Artikel 9

Dit artikel — dat algemene gelding heeft en wordt ingevoegd in de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt — beoogt de afbouw van de verticale integratie op een ogenblik waarop die marktverstorend kan werken. Algemeen wordt het aan een dominante producent verboden om in België op de elektriciteits- en gasmarkt andere activiteiten uit te oefenen die niet rechtstreeks verband houden met of noodzakelijk zijn in het kader van de productie van elektriciteit.

Het dominantie-criterium wordt hier bereikt indien de producent en zijn geassocieerde of verbonden vennootschappen of, in geval van « personen verbonden met een persoon », ook natuurlijke personen, over een marktaandeel beschikt van meer dan 37 % van de totale productiecapaciteit op het Belgisch grondgebied.

Hetzelfde verbod geldt dan ook voor deze verbonden en geassocieerde vennootschappen of verbonden personen.

Deze personen kunnen in dat geval ook geen nauwe band hebben met een andere speler op de elektriciteits- of gasmarkt (handelsvennootschappen), met uitzondering van een elektriciteitsproducent (de producent in kwestie of een andere producent).

Artikel 10

Dit artikel beoogt hetzelfde resultaat als bepaald in artikel 9, wat betreft de leveranciers van elektriciteit.

Artikel 11

Dit artikel houdt de definitieve opheffing van het artikel 12bis van de wet van 29 april 1999 in. Ten eerste is een federale taks die gemeenten moet financieren in strijd met de logica van de staatshervorming. Ten tweede is het aan de gemeenten zelf, of minstens aan de gewesten, om na de liberalisering en het wegvallen van het immateriële dividend om de tering naar de nering te zetten.

Artikel 12

Dit artikel stelt voor om artikel 230 van de programmawet van 27 december 2004 op te heffen dit het Hoofdstuk Vbis. — Federale bijdrage die strekt tot de compensatie van de inkomstenderving van de gemeenten ingevolge de liberalisering van de elektriciteitsmarkt (art. 22bis) invoert en de Elia-heffing mogelijk maakt.

Artikelen 13 tot 17

« De komende vijftien jaar zullen er in de wereld minstens zestig nieuwe kerncentrales worden gebouwd, wat het aantal net boven de vijfhonderd zal brengen. Het aandeel van kernenergie in de elektriciteitsproductie zal daardoor weer stijgen, terwijl tot voor kort een dalende trend was voorspeld. Volgens het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) zijn de vooruitzichten voor de nucleaire energie « gunstiger » dan vijf jaar geleden werd aangenomen. » (7)

Ons land moet volgens de indieners op de beslissing tot afbouw van de kerncentrales terugkomen. Laat ons niet uit het oog verliezen dat ons land zonder zijn kerncentrales onvoldoende elektriciteit kan opwekken voor onze behoeften. Deze elektriciteit moet dan in het buitenland worden aangekocht, waar die in belangrijke mate wordt opgewekt door kerncentrales. Waar is de logica ?

Ofwel komt er naar de mening van de indieners een algemene Europese regel, ofwel moet alles — voorlopig — bij het oude blijven. De EU — dit is logisch — moet verder zorgen voor sites voor kernafval uit de hele EU.

Van groot belang is het milieuaspect in deze discussie. Kerncentrales stoten immers geen broeikasgassen uit.

Jean-Marie DEDECKER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

De vennootschap Electrabel NV, waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is Regentlaan 8, te 1000 Brussel, wordt uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze wet gesplitst volgens de regeling van de splitsing door oprichting bepaald in de artikelen 674 en 677 van het wetboek van vennootschappen, bij gebreke waarvan de rechtspersoonlijkheid van de bedoelde vennootschap niet langer wordt erkend.

De vennootschap Electrabel NV houdt bij de in het vorige lid bedoelde splitsing niet op te bestaan.

Bij deze rechtshandeling worden twee nieuwe vennootschappen opgericht.

De splitsing dient uiterlijk achttien maanden na de inwerkingtreding van deze wet voltrokken te zijn.

Art. 3

De minister bevoegd voor Energie bepaalt, na advies van de algemene vergadering van de vennootschap Electrabel NV, de te volgen procedure in overeenstemming met Boek XI, Titel II, Hoofdstuk III, afdeling II van het wetboek van vennootschappen en treedt hierbij in de plaats van de bestuursorganen en de algemene vergadering van alle bij de splitsing betrokken vennootschappen.

De artikelen 751 en 752 van het Wetboek van vennootschappen zijn bij de in deze wet geregelde procedure niet van toepassing.

De minister bevoegd voor Energie zal tevens instaan voor alle verplichtingen die naar aanleiding van de rechtshandeling voortvloeien uit de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen en haar uitvoeringsbesluiten.

Art. 4

De verschillende bedrijfstakken van de vennootschap Electrabel NV worden door een door de Koning aangewezen externe bedrijfsrevisor of accountant, binnen de door Hem bepaalde termijn, op gemotiveerde wijze gewaardeerd waarbij alleszins rekening wordt gehouden met zowel de vermogens- als met de rendementswaarde.

Het voorstel van de in het eerste lid bedoelde externe bedrijfsrevisor of accountant dient bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad te worden goedgekeurd of bij een in de Ministerraad overlegd en gemotiveerd besluit te worden gewijzigd.

In het kader van de splitsing zal de Koning er op toezien dat de verschillende in België gebaseerde bedrijfstakken worden ondergebracht in de bij de splitsing betrokken vennootschappen, met dien verstande dat de waarde van de in één van de bij de splitsing betrokken vennootschappen ondergebrachte bedrijfstakken minimum 20 % van de totaliteit van de in het eerste lid bedoelde waarde van de in België gebaseerde bedrijfstakken vertegenwoordigen en hierbij in het bijzonder een billijke verdeling van de diverse technisch verschillende productie-eenheden plaatsvindt.

Elke bij de splitsing betrokken vennootschap zal na het voltrekken van de splitsing over een zo evenredig mogelijk deel van het eigen en vreemd vermogen dat overeenstemt met het opgesplitst actief van de vennootschap Electrabel NV beschikken.

Art. 5

Gedurende de periode vanaf de aanvang van de procedure van de splitsing tot de dag waarop de financiële instrumenten van Electrabel werden geruild, zullen de effecten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 2, 3º, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten niet op een gereglementeerde markt verhandeld kunnen worden.

De Koning bepaalt de wijze waarop dit verbod bekend wordt gemaakt.

Voor zover de minister van Financiën, na advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, vaststelt dat de bij de splitsing betrokken vennootschappen voldoen aan de voorwaarden voor de toelating van hun financiële instrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt zal een vraag tot dergelijke verhandeling onverwijld worden ingediend.

Art. 6

De personen die na het voltrekken van de splitsing nauwe banden hebben met enige van de bij de splitsing betrokken vennootschappen, zullen ten laatste binnen de termijn van één jaar na het voltrekken van de splitsing effecten hebben overgedragen aan personen die in de desbetreffende vennootschap niet over dergelijke banden beschikken, in die mate dat na de overdracht geen enkele natuurlijke of rechtspersoon over nauwe banden beschikt met meer dan één van de drie bij de splitsing betrokken vennootschappen, bij gebreke waarvan elk recht verbonden aan het gedeelte van de effecten die de nauwe band doet ontstaan in hoofde van de houder geschorst wordt tot aan de voorwaarde van dit artikel is voldaan.

De prijs van de in het eerste lid bedoelde over te dragen effecten wordt bepaald door de minister bevoegd voor Energie, rekening houdend met de in artikel 4 bedoelde waardering, de in artikel 7 bedoelde heffing en waarbij het belang van de in het vorig lid bedoelde vennoten maximaal wordt behartigd.

De minister bevoegd voor energie ziet toe op de correcte uitvoering van dit artikel.

Art. 7

Op de prijs van de in het vorig artikel bedoelde over te dragen effecten wordt twee jaar na het voltrekken van de splitsing, een eenmalige en bijzondere heffing toegepast ten belope van 10 % ten laste van de overnemers van de aandelen.

Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid wordt de bijzondere heffing eveneens toegepast op de prijs van de effecten die in weerwil van de bepaling van artikel 6, eerste lid niet werden overgedragen.

De Koning zal het bedrag van de opbrengst ervan drie jaar na het voltrekken van de splitsing aanwenden in de vorm van een evenredige restitutie aan de eindafnemers op wiens verbruik de in artikel 12, § 5, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt bedoelde « federale bijdrage » in het jaar van de splitsing werd geheven.

Art. 8

Artikel 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, opgeheven bij de wet van 20 maart 2003, laatst gewijzigd bij de wet van ..., wordt aangevuld als volgt :

« 35º nauwe banden : elke band bedoeld in de artikelen 11 tot 14 van het Wetboek van vennootschappen, die bestaat tussen rechtspersonen of tussen een natuurlijke persoon en een rechtspersoon; »

Art. 9

In dezelfde wet wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidende :

« Artikel 7bis. — Het is een producent die, alleen of samen met de natuurlijke of rechtspersonen waarmee hij nauwe banden heeft, over een marktaandeel beschikt van meer dan 37 % van de totale productiecapaciteit op het Belgisch grondgebied, en aan deze personen waarmee hij nauwe banden heeft, verboden om in België activiteiten uit te oefenen die niet rechtstreeks verband houden met of noodzakelijk zijn in het kader van de productie van elektriciteit.

Het is de in het vorige lid bedoelde personen verboden om enige nauwe band te hebben met een in artikel 2 van deze wet of artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen bedoelde rechtspersoon opgericht onder de vorm van een handelsvennootschap, met uitzondering van deze bedoeld in artikel 2, 1º.

Het aandeel van de productiecapaciteit van de aanvrager en de natuurlijke of rechtspersonen waarmee hij nauwe banden heeft, in de totale productiecapaciteit wordt vastgesteld door de commissie.

Vanaf de dag dat de vaststelling van marktdominantie, zoals bedoeld in het eerste lid, door de commissie in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, tot op de dag dat de vaststelling van einde van deze marktdominantie door de commissie in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, kunnen de in het eerste lid bedoelde personen die een deelneming zoals bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van vennootschappen aanhouden in de in het tweede lid bedoelde vennootschappen, in deze vennootschappen geen enkel recht uitoefenen. »

Art. 10

In dezelfde wet wordt een nieuw artikel 7ter ingevoegd, luidende :

« Artikel 7ter. — Het is een leverancier die, alleen of samen met de natuurlijke of rechtspersonen waarmee hij nauwe banden heeft, over een aandeel beschikt van meer dan 37 % van de totale markt van afnemers op het Belgisch grondgebied, en aan deze personen waarmee hij nauwe banden heeft, verboden om in België activiteiten uit te oefenen die niet rechtstreeks verband houden met of noodzakelijk zijn in het kader van de levering van elektriciteit.

Het is de in het vorige lid bedoelde personen verboden om enige nauwe band te hebben met een in artikel 2 van deze wet of artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen bedoelde rechtspersoon opgericht onder de vorm van een handelsvennootschap, met uitzondering van deze bedoeld in artikel 2, 15ºbis.

Het aandeel van de leverancier en de natuurlijke of rechtspersonen waarmee hij nauwe banden heeft in de totale markt van afnemers, wordt vastgesteld door de commissie.

Vanaf de dag dat de vaststelling van marktdominantie, zoals bedoeld in het eerste lid, door de commissie in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, tot op de dag dat de vaststelling van einde van deze marktdominantie door de commissie in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, kunnen de in het eerste lid bedoelde personen die een deelneming zoals bedoeld in artikel 13 van het Wetboek van vennootschappen aanhouden in de in het tweede lid bedoelde vennootschappen, in deze vennootschappen geen enkel recht uitoefenen. »

Art. 11

Artikel 12bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt opgeheven.

Art. 12

In dezelfde wet wordt het hoofdstuk Vbis, dat het artikel 22bis omvat en werd ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, opgeheven.

Art. 13

De artikelen 2 tot 4 en 10 van de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie worden opgeheven.

Art. 14

Artikel 16, § 1, eerste lid, van de wet van 15 april 1994 van de wet betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, gewijzigd bij de wet van 31 januari 2003, wordt hersteld in de redactie van voor die wijziging.

Art. 15

In artikel 3 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, wordt § 1bis, ingevoegd door de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie, opgeheven.

Art. 16

Artikel 4, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie, wordt hersteld in de redactie van voor deze wijziging.

Art. 17

De wet van 11 april 2003 betreffende de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van splijtstoffen bestraald in deze kerncentrales wordt opgeheven.

Art. 18

Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk één jaar na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

5 april 2005.

Jean-Marie DEDECKER.

(1) Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG.

(2) Studie ARCG-LE102004 : Studie van London Economics met betrekking tot de structuur en werking van de elektriciteitsmarkt in België in Europees perspectief. Een studie van London Economics uitgevoerd op vraag van de Algemene Raad van de CREG.

(3) Studie F040422-cdc-272 — « Composants du prix de l'électricité en Belgique et dans les pays voisins et leur évolution de 1999 à 2003 ».

(4) Vandermeersch, D., Country report : Belgium. In : Geradin, D., The liberalization of electricity and natural gas in the European Union. Den Haag, Kluwer, 2001, p. 108.

(5) Wals, Adrian, Prijsvorming en marktgedrag op de elektriciteitsmarkt, Energiemarkt trends 2001, ECN Beleidsstudies.

(6) Gazet van Antwerpen, 11 juni 2004.

(7) De Morgen, 3 maart 2005.