3-1193/1 | 3-1193/1 |
17 MEI 2005
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 51-1671/001).
Vele belastingbetalers hebben op religieuze, filosofische, ethische en humanitaire gronden gewetensbezwaren tegen het gebruik van hun belastinggeld voor een militaire bestemming. Zij vragen dat zij niet langer verplicht zouden worden om tegen hun geweten in mee te betalen voor het doden of verwonden van medemensen. Zij worden daardoor namelijk moreel medeplichtig.
Dit voorstel wil de belastingplichtige, die gewetensbezwaren heeft tegen zijn fiscale bijdrage aan militaire overheidsuitgaven, de kans bieden om niet tegen zijn geweten in te handelen en om dat deel van zijn belastingen dat nu aan militaire defensie wordt besteed, te bestemmen voor niet-militaire verdediging via een op te richten Vredesbelastingfonds.
Het gewetensbezwaar tegen de militaire bestemming van belastinggeld wordt nu reeds aangetoond in onze samenleving. Verenigd in de « Aktie Vredesbelasting » (VRAK) en de « Contribuables pour la Paix » weigeren momenteel mensen op symbolische wijze het militaire deel van hun belastinggeld te betalen. Ze storten dit dan wel in een voorlopig Vredesbelastingfonds.
Dit wetsvoorstel wordt juridisch onderbouwd door een aantal nationale en internationale wetten en verdragen over de vrijheid van geweten.
Geweten
In België werd met de wet van 1964 het recht op gewetensbezwaar wettelijk erkend. Met deze wet werd toen in concreto het statuut van gewetensbezwaarde tegen militaire dienstplicht ingevoerd. Het huidige wetsvoorstel wil ook het gewetensbezwaar tegen fiscale verplichtingen voor militaire doeleinden erkennen. Hiervoor gelden immers dezelfde argumenten. Op die manier zou een lacune in de huidige wetgeving worden weggewerkt. Het maakt namelijk geen verschil uit, wat het geweten betreft, of men zelf het wapen vasthoudt of dat men anderen betaalt om het in zijn plaats te doen. Moreel gezien is de financiering van dodelijk geweld door anderen even erg als het zelf uitvoeren van dodelijk geweld. Waar het om gaat is dat er een rechtstreekse verantwoordelijkheid bestaat van de individuele belastingbetaler voor het feit dat het door hem betaalde belastinggeld deels zal worden besteed aan militaire uitgaven. Gewetensbezwaren kunnen zich overal voordoen waar een eigen verantwoordelijkheid bestaat, dus ook bij indirect handelen.
Hoewel er geen specifieke oorlogsheffing bestaat, staat het vast dat een deel van de algemene middelen aan militaire defensie wordt uitgegeven. Dus draagt ieder van ons door de betaling van belasting in feite daaraan bij. Men kan daartegen gewetensbezwaren hebben. Zelfs indien de overheid meent dat de belastingplichtige zich hierover geen zorgen hoeft te maken, omdat de verantwoordelijkheid voor het gevoerde beleid bij de overheid ligt, dan nog blijft het feit dat een individu dit anders kan ervaren en dit strijdig kan vinden met zijn geweten.
Een gedegen juridisch rapport zegt hierover :
« Desondanks staat vast, dat een deel van de algemene middelen inderdaad aan defensie wordt uitgegeven. Derhalve kan men menen door betaling van belasting in feite daaraan bij te dragen. Men kan dan gewetensbezwaren hebben. Ook indien wij van mening zijn dat moeilijk vol te houden valt dat de individuele belastingplichtige zich moreel verantwoordelijk kan voelen voor de besteding van de door hem betaalde belasting (zo al na te gaan zou zijn wat er met de door hem betaalde belasting gebeurt), dan nog laat dit onverlet dat een individu dit anders kan ervaren. Bij dat individu kan er dan sprake zijn van gewetensbezwaren, ook als anderen maar moeilijk kunnen begrijpen hoe dat individu de daarvoor vereiste relatie kan leggen tussen de voldoening aan zijn belastingplicht en bepaalde uitgaven. Wij menen, als steeds, dat de gewetensbezwaren van het individu als uitgangspunt genomen dienen te worden, niet de mate van begrip die anderen voor deze gewetensbezwaren kunnen opbrengen. » (Wetenschappelijk Instituut voor het Nederlandse CDA, Gewetensbezwaren vragen aandacht. Den Haag, 1983, blz. 53-54)
Een gewetensbezwaar bestaat, wanneer het voor de betrokkene dwingend is, ongeacht het gelijk of het ongelijk van de betrokkene in de ogen van anderen. Het typerende van een gewetensbezwaar is dat het zo diep verankerd zit in het aangehangen normen- en waardepatroon van een persoon dat het onmogelijk is ervan af te stappen.
Gewetensbezwaren tegen het meebetalen voor militaire verdediging gaan over het meest fundamentele mensenrecht : het recht op leven. Belastingbetalers die gewetensbezwaren hebben tegen het meebetalen voor het militaire apparaat, wensen op geen enkele manier mee te werken aan het doden of kwetsen van medemensen. Dit maakt dat er voor dit soort gewetensbezwaren prioritair een oplossing dient gevonden te worden. Dit is in België al gebeurd voor andere gewetensbezwaren die met het recht op leven te maken hebben. Dokters en verplegers kunnen niet tegen hun geweten in gedwongen worden om mee te werken aan abortus of euthanasie. Apothekers kunnen niet verplicht worden om, tegen hun morele of religieuze overtuiging in, bepaalde producten, zoals contraceptiva, te verschaffen.
Internationale verdragen
De vrijheid van geweten én de naleving ervan in de praktijk worden beschermd door internationale verdragen die ook door België worden onderschreven :
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), artikel 18; Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo), artikel 18; Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 9.
Het Charter van Nüremberg behoort tot het internationaal strafrecht. Dit betekent dat elke overtreder zich aan vervolging blootstelt. Zo'n individuele aansprakelijkheid is uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 6 :
« De volgende handelingen, of een van deze, zijn misdrijven, die vallen binnen de rechtsmacht van de Rechtbank en waarvoor individuele aansprakelijkheid zal bestaan : (...) Misdrijven tegen de vrede : namelijk het maken van plannen voor, het voorbereiden van, het nemen van initiatief tot of het voeren van een aanvalsoorlog of een oorlog in strijd met internationale verdragen, overeenkomsten of verzekeringen, of deelneming aan een gemeenschappelijk plan of samenzwering voor het verrichten van een van de bovengenoemde handelingen. Leiders, organisatoren, zij die hebben uitgelokt en medeplichtigen, die hebben deelgenomen aan het opstellen of het uitvoeren van een gemeenschappelijk plan of samenzwering om een van de bovengenoemde misdrijven te begaan, zijn aansprakelijk voor alle daden, die door personen ter uitvoering van dit plan zijn verricht. »
Wie financiële middelen verschaft die dergelijke handelingen mogelijk moeten maken, is evident medeplichtig. Niemand, ook niet de Belgische Staat via de fiscale wetgeving, mag iemand dwingen tot het plegen van een misdrijf tegen de vrede.
De erkenning van gewetensbezwaren versterkt bovendien onze democratie. Een moreel weerbare democratie kan niet zonder moreel weerbare burgers en zal dus zo weinig mogelijk dienen in te gaan tegen het geweten van haar burgers. Wat er kan gebeuren als men het individuele geweten het zwijgen oplegt, is voldoende aangetoond in de jongste wereldoorlog, waar miljoenen mensen de dood vonden in concentratiekampen. De belastingbetaler met gewetensbezwaren tegen militaire uitgaven dient niet zijn eigen belang, maar een ruimer moreel hoogstaand doel van maatschappelijk en mondiaal belang.
Militaire verdediging
Belastingplichtigen die gewetensbezwaren hebben tegen het meebetalen voor militaire verdediging willen dat conflicten met niet-militaire middelen worden opgelost.
In het recente verleden hebben militaire interventies zoals in Somalië, Kosovo, Afghanistan, Irak (tweede en derde Golfoorlog) enz., de humanitaire problemen niet opgelost. Het aantal doden, gewonden en vluchtelingen is toegenomen, de civiele structuur van het land is verwoest, de haat is nog groter geworden, de economie is verwoest, miljarden euro zijn in rook opgegaan, het milieu heeft voor decennia schade opgelopen. Militairen en burgers hebben kankers en genetische afwijkingen opgelopen. Civiele conflictoplossing heeft weinig kans gekregen.
De belastingplichtigen met gewetensbezwaren tegen militaire uitgaven vinden dat door deze hoge militaire uitgaven de problemen niet worden opgelost. Ook wie kiest voor de militaire optie, kan inzien dat belastingbetalers hiermee gewetensproblemen hebben, niet enkel op grond van theoretische of morele beschouwingen, maar ook praktisch op grond van de negatieve resultaten.
Jaarlijks besteedt België meer dan 3,5 miljard euro (140 miljard frank) aan militaire doeleinden (officiële cijfers van de NAVO voor het jaar 2000). Vele burgers vragen echter dat er wordt geïnvesteerd in preventie of vreedzame oplossing van conflicten en in initiatieven voor vredesopbouw, hier en in de rest van de wereld. « Ontwapenen om te ontwikkelen » was de grote slogan enkele jaren geleden. Hij is nog altijd actueel. Nog steeds worden grote sommen uitgegeven aan bewapening, terwijl twee derden van de wereldbevolking nog niet in haar meest essentiële noden kan voorzien en meegesleurd wordt in de bewapeningswedloop.
Dit wetsvoorstel wil elke belastingbetaler, zonder bijzondere procedure voor de erkenning van zijn gewetensbezwaar, de kans geven om een deel van zijn belastinggeld te doen gebruiken voor vrede, democratie en mensenrechten, zowel bij ons als elders in de wereld. De wereld heeft nood aan sociale veiligheid, geweldloosheid en niet-militaire conflicthantering.
Enkele technische aspecten
Omdat de gewetensbezwaarde een speciale regeling van de overheid vraagt, maakt hij zijn gewetensbezwaar tegenover de overheid kenbaar. Op de belastingaangifte wordt in een plaats voorzien voor de verklaring dat iemand onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen het gebruik van zijn belastinggeld voor militaire doeleinden. Het is niet nodig dat de overheid elk geval aan een grondige toetsing onderwerpt, omdat ervan kan worden uitgegaan dat misbruik niet zal voorkomen. De gewetensbezwaarde belastingbetaler haalt namelijk geen financieel voordeel uit zijn gewetensbezwaar, vermits het deel van de belasting dat anders naar militaire defensie zou gaan, nu in een Vredesfonds wordt gestort.
Het gewetensbezwaar wordt zowel door werknemers als door zelfstandigen bekendgemaakt bij de aangifte van de inkomsten van het vorig jaar. Zoiets kan niet eerder gebeuren door werknemers, aangezien de werkgever voorheffingen op het loon moet afhouden en de werknemer daarop geen invloed kan uitoefenen. Hier ingrijpen zou technisch ingewikkeld zijn en wellicht ook problemen van privacy veroorzaken.
De uitvoering van dit wetsvoorstel betekent weinig of geen extra werk voor de belastingdienst, vermits de doorstorting zou kunnen gebeuren op dezelfde wijze als de doorstorting van de gemeentelijke opcentiemen.
Men kan de vraag stellen of het bedrag dat de gewetensbezwaarde belastingplichtige niet aan militaire defensie kan betalen, van de begroting van militaire defensie moet worden afgetrokken. Wij kiezen niet voor die weg. De begroting van defensie (zoals ook het legercontingent) komt met een democratisch gekozen politieke meerderheid tot stand. In ons parlementair systeem heeft het parlement hierover het laatste woord. De erkenning van het gewetensbezwaar slaat enkel op de ontheffing van een fiscale (vroeger ook fysieke) verplichting, waaraan de gewetensbezwaarde geen gevolg kan geven omdat die in strijd is met zijn geweten.
Het bedrag van de stortingen bestemd voor het vredesbelastingfonds wordt bekomen door het percentage dat de militaire defensie-uitgaven uitmaken van de totale belastingontvangsten, toe te passen op de individuele aanslag.
Het vredesbelastingfonds wordt opgericht als een organiek begrotingsfonds met variabele kredieten dat afhangt van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken. Die is reeds bevoegd voor de gewetensbe-zwaarden tegen militaire dienst en is het meest betrokken bij de opdracht van het fonds, met name de vorming van de bevolking in burgerlijke geweldloze weerbaarheid en in het respect voor de democratische vrijheden.
Voor alle duidelijkheid dient erop gewezen te worden dat het referentiebedrag niet het saldo is dat door het kohier kenbaar wordt gemaakt, maar wel het totale belastingbedrag, ongeacht of dit betaald werd via voorheffingen of voorafbetaling of ingevorderd wordt via de inkohiering.
De stortingen aan het vredesbelastingfonds zijn niet vergelijkbaar met aftrekbare giften, welke worden in mindering gebracht bij het vaststellen van het netto belastbaar inkomen en niet bij de vaststelling van het uiteindelijk te betalen belastingbedrag.
Dit fonds komt niet in de plaats van de diverse vormen van subsidiëring aan vredes- en ontwikkelingswerk die momenteel bestaan.
Lionel VANDENBERGHE Fauzaya TALHAOUI. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Het gewetensbezwaar tegen de militaire bestemming van belastinggeld wordt erkend.
Art. 3
Om tegemoet te komen aan dit gewetensbezwaar wordt een Vredesbelastingfonds, hierna genoemd « het Fonds », opgericht als organiek begrotingsfonds bij de begroting van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
Art. 4
Het Fonds wordt gespijsd door het deel van de belastingopbrengsten van elke gewetensbezwaarde tegen de militaire bestemming van belastinggeld. Dat deel is gelijk aan een jaarlijks te berekenen percentage van de personenbelasting bestemd voor het federale niveau die de belastingplichtige verschuldigd is voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het vorige inkomstenjaar. Dit percentage wordt verkregen door het bedrag van de uitgaven voor militaire defensie in het vorige begrotingsjaar, zoals dit door de Belgische regering volgens NAVO-criteria wordt medegedeeld aan de NAVO, te delen door de totale opbrengsten inzake personenbelasting, nadat de doorstortingen aan de gewesten en gemeenschappen afgetrokken zijn.
De minister bevoegd voor de Begroting deelt elk jaar, vóór 31 oktober, het percentage dat in het vorige begrotingsjaar in totaal aan militaire defensie is besteed, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers mee.
Art. 5
Het saldo van de geldmiddelen die beschikbaar zijn op het einde van het begrotingsjaar wordt automatisch naar het volgende begrotingsjaar overgedragen.
Art. 6
Het Fonds financiert in België en in het buitenland :
1º de studie van niet-militaire verdediging en geweldloze conflictoplossing;
2º de vorming van de bevolking in geweldloze weerbaarheid en in bescherming van onze democratische waarden;
3º de uitbouw van een geweldloos weerbaarheidssysteem;
4º de oprichting van bemiddelingsequipes voor niet-militaire conflictoplossing in België en in conflictgebieden in de wereld;
5º de bevordering van de mensenrechten en de democratische vrijheden;
6º de bevordering van de ontwapening;
7º de studie over de omschakeling van de wapenindustrie.
Art. 7
Bij de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt een Raad opgericht die de voorgestelde projecten toetst aan de in artikel 6 geformuleerde taken van het Fonds. De Raad geeft bindend advies aan de minister.
Art. 8
De Raad wordt administratief bijgestaan door een secretaris en een adjunct-secretaris, aangewezen door de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken. De secretaris en de adjunct-secretaris behoren tot een verschillende taalrol. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken wijst bovendien twee plaatsvervangende secretarissen aan.
Het secretariaat van de Raad wordt gevestigd bij de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
Art. 9
De Raad bestaat uit deskundigen in één of meer domeinen van de in artikel 6 omschreven opdrachten van het Fonds, en is als volgt samengesteld :
1º drie leden te kiezen uit een lijst van deskundige kandidaten voorgedragen door de Nederlandstalige niet-gouvernementele vredesorganisaties;
2º drie leden te kiezen uit een lijst van deskundige kandidaten voorgedragen door de Nederlandstalige niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten;
3º drie leden te kiezen uit een lijst van deskundige kandidaten voorgedragen door de Franstalige niet-gouvernementele vredesorganisaties;
4º drie leden te kiezen uit een lijst van deskundige kandidaten voorgedragen door Franstalige niet-gouvernementele organisaties voor ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten.
De leden worden voor de duur van vier jaar benoemd op basis van de respectieve lijsten bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Het mandaat van lid van de Raad is slechts éénmaal opeenvolgend hernieuwbaar.
Art. 10
Het secretariaat, de personeelskosten en de kosten verbonden aan de werkzaamheden van de Raad zijn ten laste van de begroting van de federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken.
Art. 11
De leden van de Raad kiezen in hun schoot een voorzitter, voor een periode van twee jaar, afwisselend uit de Nederlandstalige en de Franstalige leden.
Art. 12
De Raad kan één of meer adviserende projectencommissies samenstellen. De leden van de projectencommissies worden gekozen omwille van hun deskundigheid.
Art. 13
De Raad stelt een huishoudelijk reglement op dat zijn werking regelt.
Art. 14
Het Rekenhof ziet toe op de correcte doorstorting van de in artikel 4 bedoelde belastingopbrengsten naar het Fonds en controleert het jaarlijks verslag van het Fonds over de financiële verrichtingen.
Art. 15
De Raad publiceert jaarlijks een omstandig verslag over de verrichtingen en het financieel beheer van het Fonds. Dit verslag wordt medegedeeld aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. Het wordt gevoegd bij de begroting van de diensten van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken.
Art. 16
In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 307ter ingevoegd, luidende :
« Art. 307ter. — Elke belastingplichtige kan op zijn jaarlijkse aangifte in de personenbelasting zijn gewetensbezwaar tegen de militaire bestemming van zijn belastinggeld kenbaar maken. »
Art. 17
Deze wet treedt in werking op 1 januari van het jaar na dat waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
28 april 2005.
Lionel VANDENBERGHE Fauzaya TALHAOUI. |