3-872/7

3-872/7

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

9 DECEMBER 2004


Wetsvoorstel tot aanvulling van het Wetboek van vennootschappen met bepalingen betreffende de openbaarmaking van bezoldigingen van bestuurders van genoteerde vennootschappen en vennootschappen van publiek recht


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 15 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN SCHOUPPE

Art. 3

In het voorgestelde artikel 107bis, § 1, een derde streepje toevoegen, luidende :

« — een passende openbaarmaking van de krachtlijnen van het vergoedingsbeleid van de vennootschap in het algemeen met betrekking tot de in deze paragraaf bedoelde personen. »

Verantwoording

Belangrijk is dat de vennootschap bijkomend ook de krachtlijnen van het vergoedingsbeleid in het algemeen dient bekend te maken. Met « krachtlijnen van het vergoedingsbeleid » wordt bedoeld de weergave in grote lijnen van de motieven en principes die hebben geleid tot de verschillende individuele vergoedingen. Hierbij dient duidelijk referentie gemaakt te worden naar de samenstellende bestanddelen van bezoldigingen, de verklaring voor en de weergave van de verhouding tussen vaste en variabele beloning en duidelijke waarderingsregels voor deze elementen.

Niet zelden zal deze informatie trouwens veel meer relevantie hebben voor de beleggers dan de bekendmaking van nominale bedragen.

Door die bepaling in de wet op te nemen, kan de wetgever duidelijk aangeven dat hij dit aanmerkt als een essentieel onderdeel van de publicatieverplichting.

Nr. 16 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN SCHOUPPE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 107ter, dat § 1 wordt, het eerste lid vervangen als volgt :

« § 1. De vennootschap van publiek recht zorgt voor een passende openbaarmaking van :

— de rechtstreekse en onrechtstreekse bezoldigingen, alsook de tantièmes, binnen de vennootschap, van elk van de leden afzonderlijk van de organen die belast zijn met het algemeen bestuur, inclusief de afgevaardigd bestuurder;

— de rechtstreekse en onrechtstreekse bezoldigingen, alsook tantièmes, binnen de vennootschap, van de leden van het directiecomité afzonderlijk en ten minste van de drie meest bezoldigde leidinggevende personen afzonderlijk die onder welke benaming of in welke hoedanigheid ook deelnemen aan het dagelijks bestuur of het beleid van de vennootschap;

— een passende openbaarmaking van de krachtlijnen van het vergoedingsbeleid van de vennootschap in het algemeen met betrekking tot de in deze paragraaf bedoelde personen. »

Verantwoording

Het is de bedoeling de vennootschappen van publiek recht aan een gelijklopende regeling te onderwerpen. Bijgevolg valt het niet in te zien waarom de wettekst anders zou moeten gesteld worden, en de publicatieverplichting voor de vergoedingen niet op dezelfde personen zou moeten gericht zijn.

Ook hier wordt een verwijzing opgenomen naar de publicatie van de krachtlijnen van het vergoedingsbeleid van de vennootschap (zie amendement nr. 15).

Nr. 17 VAN DE HEREN STEVERLYNCK EN SCHOUPPE

Art. 4

Aan het voorgestelde artikel 107 ter een § 2 toevoegen, luidende :

« § 2. Het Rekenhof wordt belast met de controle op de vennootschappen van publiek recht wat betreft de toepassing van de bepalingen van dit artikel en onverminderd de andere opdrachten en bevoegdheden die aan het Rekenhof zijn toegekend bij of krachtens een wet.

Het Rekenhof kan de vennootschap of de personen bedoeld in het eerste lid bevelen om zich binnen de door hem gestelde termijn te voegen naar de bovenstaande bepalingen.

Het Rekenhof kan, indien de vennootschap of persoon tot wie het een bevel heeft gericht in gebreke blijft bij het verstrijken van de opgelegde termijn, en met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof :

1º zijn standpunt met betrekking tot de betrokken inbreuk of tekortkoming bekendmaken;

2º de betaling van een dwangsom opleggen die per kalenderdag niet minder mag bedragen dan 250 euro, noch meer mag bedragen dan 50 000 euro, noch in het totaal 2 500 000 euro mag overschrijden.

In spoedeisende gevallen kan het Rekenhof de maatregel bedoeld in het derde lid, 1º, nemen zonder voorafgaand bevel met toepassing van het tweede lid, mits de vennootschap of de persoon zijn middelen heeft kunnen laten gelden.

Onverminderd de overige maatregelen bepaald door de wet, kan het Rekenhof, indien het een inbreuk vaststelt op bovenstaande bepalingen, aan de overtreder een administratieve geldboete opleggen die noch minder mag bedragen dan 2 500 euro, noch voor hetzelfde feit of geheel van feiten meer mag bedragen dan 2 500 000 euro. »

Verantwoording

Om ervoor te zorgen dat de openbaarmaking ook effectief gebeurt, moeten er net zoals bij de genoteerde bedrijven ook voor de publieke vennootschappen in controle- en sanctiemechanismen worden voorzien.

Het is absoluut noodzakelijk in de wet zelf het controlemechanisme en de sanctieregeling in te schrijven.

Aangezien het om administratieve sancties gaat en administratieve rechtshandhaving de rechtsbeschermende strafrechtswaarborgen genieten, is een optreden van de wetgever echter noodzakelijk. Administratieve sancties eisen een duidelijke wettelijke basis. Dit wordt bevestigd door de rechtsleer en rechtspraak (Alen, A., « Naar een betere rechtsbescherming inzake administratieve geldboeten na de koerswijziging van het Hof van Cassatie in zijn arresten van 5 februari van 5 februari 1999 », RW, 8 januari 2000, 1999-2000, nr. 19; Gekiere, W.,« De rechtsbeschermende werking van strafrechtswaarborgen voor de administratieve rechtshandhaving door de Wet Administratieve Geldboeten », AJT, 2001-2002, nr.137; Alen, A., « Administratieve geldboeten : hun internationaal- en internrechtelijke kwalificatie », Postuniversitaire cyclus Willy Delva, 1996-1997). Gelet op deze juridische bezwaren riskeert de publicatie anders dode letter te worden. Bovendien zal de efficiëntie van de publiciteitsregeling afhangen van een doeltreffend toezicht met de nodige rechtszekere sancties.

Er wordt voor gekozen het Rekenhof te belasten met het toezicht en het opleggen van sancties, aangezien het Rekenhof reeds op grond van de wet op de economische overheidsbedrijven van 21 maart 1991 een reeks bevoegdheden en prerogatieven ter zake heeft in bepaalde overheidsondernemingen. Bovendien lijkt de CBFA niet de geschikte instelling om in ondernemingen van publiek recht die op geen enkele wijze verbonden zijn met de openbare financiële markten, het toezicht uit te oefenen. Het is juist aan het Rekenhof dat de Grondwet via artikel 180 de taak van het nazien en het verevenen der rekeningen van het algemeen bestuur en van allen die tegenover de staatskas rekenplichtig zijn heeft toevertrouwd. Een vennootschap van publiek recht heeft juist als specifieke eigenschap dat zij middelen van de overheid hanteert.

Jan STEVERLYNCK.
Etienne SCHOUPPE.