3-905/1

3-905/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

18 NOVEMBER 2004


Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 339bis in de programmawet van 24 december 2002, om de opleiding of omscholing van oudere werknemers aan te moedigen

(Ingediend door mevrouw Annemie Van de Casteele en de heer Stefaan Noreilde)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel moet samen gelezen worden met onze andere voorstellen die kaderen in een geheel van maatregelen om de impact van de vergrijzing op onze sociale zekerheid op te vangen.

De levensverwachting stijgt en dat is fantastisch. Iedere vier jaar leeft de Belg gemiddeld een jaartje langer. Anderzijds wordt de evolutie van de geboortecijfers gekenmerkt door een dalende trend. De demografische afhankelijkheid van het aantal 60-plussers van het aantal actieven (20- tot 59-jarigen) neemt fors toe, namelijk van 28 % in 1950, over 40 % in 2000 tot 67 % in 2050.

Terzelfder tijd werken mensen minder lang. Belgen bengelen met een gemiddelde loopbaan van 36 jaar helemaal onderaan in de rangschikking van de EU-landen. In Nederland is dat bijvoorbeeld 43 jaar. De Belg geeft er gemiddeld op 57-jarige leeftijd de brui aan. Dat betekent dat slechts één op vier 55-plussers nog werkt.

De actieven betalen vandaag de pensioenen van de niet-actieven. De huidige generatie dient bovendien de staatsschuld verder af te bouwen, de stijgende kosten in de gezondheidszorgen te torsen alsook haar eigen toekomst veilig te stellen. De volgende decennia zal er dus weinig tot geen ruimte zijn voor nieuwe initiatieven of lastenverlagingen. Jongeren zijn dan ook terecht bezorgd.

Meer mensen langer aan het werk houden, is dan ook noodzakelijk. Opleiding en omschakeling kunnen daartoe instrumenten zijn. Volgens de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid zou bij de inspanningen om de deelname van alle werknemers aan opleidingen te verhogen, bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de oudste werknemers. De Raad meent onder meer dat opleiding werknemers die lastige taken hebben uitgevoerd, de mogelijkheid biedt om zich aan het einde van hun loopbaan om te scholen voor minder zware functies (jaarverslag 2003 van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid).

Het diplomabezit zou van bij het begin een doorslaggevende factor zijn bij het al dan niet volgen van een voortgezette opleiding (jaarverslag 2003). Een laag initieel opleidingsniveau vormt een risicofactor voor uitsluiting op de arbeidsmarkt. Vrijwel altijd ligt de werkgelegenheidsgraad van laaggeschoolden lager dan die van hooggeschoolden. Deze vaststelling is niet onbelangrijk voor 55-plussers, aangezien het aandeel van laaggeschoolden in die leeftijdsgroep over het algemeen relatief hoger ligt. Bovendien hebben hooggeschoolden in grotere mate toegang tot opleidingen dan laaggeschoolden.

In België is 55 % van de 55- tot 59-jarigen laaggeschoold. In de groep 60- tot 64-jarigen is dat zelfs 63 %. Dat is beduidend meer dan het aandeel laaggeschoolden in de leeftijdsgroep 20- tot 29-jarigen, namelijk 20 %. Dat initiële opleidingsniveau zou geen of toch niet zo'n grote rol mogen spelen bij oudere leeftijdsgroepen, aangezien zij reeds jaren praktijkervaring hebben opgedaan. De ervaring van deze mensen is vaak van onschatbare waarde voor een bedrijf en voor de nieuwe, jonge generatie werknemers. Dikwijls worden werknemers echter op vroege leeftijd afgeschreven omdat hun kennis van de nieuwste technologieën niet langer up to date is. De ontwikkeling van de kennismaatschappij maakt de heractivering van die kennis of de verwerving van aanvullende bekwaamheden meer en meer noodzakelijk. Opleidingen kunnen hieraan tegemoetkomen.

Een voortgezette opleiding kan een middel zijn om mensen langer aan het werk te houden. Daardoor neemt de opportuniteit om een oudere werknemer in dienst te houden, toe. België hinkt op het vlak van deelname aan beroepsopleiding achterop bij andere Europese landen.

« De gegevens afkomstig van de ondernemingen, met betrekking tot de deelname aan formele opleiding (1) (Sociale balans, CVTS-enquête van Eurostat op Europese schaal) geven aan dat er de laatste jaren een progressie is geweest van de indicatoren inzake beroepsopleiding, een vooruitgang die bijzonder opvallend is in de middelgrote ondernemingen. Ondanks die voortgang blijft België achter bij de Europese prestaties terzake, in het bijzonder bij die van de Scandinavische landen en de buurlanden. Heel wat bedrijven doen eveneens beroep op informele opleidingen (2). Op Europees vlak scoort België, met een aandeel van 70 % ondernemingen die opleidingen verstrekken, relatief laag.

Ook de direct van individuele personen afkomstige gegevens, verzameld in het kader van de Enquête naar de Arbeidskrachten, tonen aan dat de participatie aan levenslang leren in België onder het Europese gemiddelde blijft. Zij had betrekking op 6,5 % van de bevolking van 25 tot 64 jaar, tegenover gemiddeld 8,4 % in de Europese Unie in 2002. Landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Finland, Zweden, Denemarken en Nederland scoren het best. De participatie aan voortgezette opleidingen benadert er de 20 %. » (jaarverslag 2003 van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid).

Het pact van Vilvoorde stelt voorop dat in 2010 minstens 10 % van de Vlaamse inwoners tussen 25 en 65 jaar moet deelnemen aan levenslang leren. Er moet op dat vlak dus nog een bijkomende inspanning geleverd worden.

De aanpak verschilt naargelang van de grootte van de onderneming. De grootste ondernemingen besteden meer middelen aan opleiding en de participatiegraad van de werknemers is er groter.

Ook het diploma speelt een rol. Bedrijven met een hoger aandeel laaggeschoolde arbeidskrachten organiseren minder opleidingen.

De aard van de activiteit is eveneens van belang. Opleiding is het meest verbreid in de takken waar de activiteiten het gebruik of de toepassing van potentieel snel evoluerende technologieën impliceren, in vergelijking met de ondernemingen uit de traditionele sectoren.

Leeftijd is naast het diploma de voornaamste factor die bepaalt of men een voortgezette opleiding volgt. Jongeren nemen vaker deel dan ouderen. Hiervoor zijn meerdere verklaringen. Enerzijds zijn werkgevers meer geneigd om te investeren in jong personeel met een hoog potentieel dan om oudere werknemers inzetbaar te houden. Dat lijkt immers weinig rendabel aangezien het einde van de loopbaan voor die oudere werknemers nadert. Anderzijds staan oudere werknemers argwanender ten opzichte van veranderingen en het aanleren van nieuwe dingen (jaarverslag 2004).

Volgens de Hoge Raad is de lage participatie van oudere werknemers aan opleidingen zorgwekkend in die zin dat personen, of tenminste diegenen die een baan hebben, waarschijnlijk hun beroepsleven zullen moeten verlengen, en bovendien in functies waarvoor ze niet noodzakelijk opgeleid zijn (jaarverslag 2003).

Daarom is het cruciaal dat de beroepsopleidingen voor de oudste personen in ondernemingen worden uitgebreid. In Vlaanderen hebben 25- tot 44-jarigen 2,2 maal meer kans om een opleiding te volgen dan 45- tot 64-jarigen en 9,4 maal meer dan 60- tot 64-jarigen. Het is dus duidelijk dat jongeren een hogere kans hebben om een opleiding te volgen dan ouderen.

Dit wetsvoorstel beoogt dan ook oudere werknemers aan opleidingen te laten deelnemen zodat ze langer in het arbeidscircuit ingeschakeld blijven. Daartoe voorziet het voorstel voor elke werknemer die 45 jaar of ouder is, in een vermindering van de sociale bijdragen met een forfaitair bedrag tijdens de duur van de opleiding. Wij beseffen dat « opleiding » een begrip is dat zeer ruim of eng kan worden geïnterpreteerd en laten de invulling van de voorwaarden waaraan een opleiding moet voldoen over aan de Koning.

Volgens ramingen zou 1,5 % van de loonkost naar opleidingsinspanningen gaan. Dat betekent dat op een loonmassa van 65 miljard euro zo'n 1 miljard euro wordt besteed aan alle opleidingen. In de veronderstelling van een gelijkmatige inspanning voor alle leeftijdscategorieën, gaat daarvan een derde naar onze doelgroep.

Annemie VAN de CASTEELE.
Stefaan NOREILDE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In titel IV, hoofdstuk VII, afdeling 3, onderafdeling 2, van de programmawet van 24 december 2002 wordt een artikel 339bis ingevoegd, luidende :

« Art. 339bis.­ Voor werknemers die ten minste de leeftijd van 45 jaar bereikt hebben en die een opleiding of omscholing volgen met het doel in het arbeidscircuit ingeschakeld te blijven, worden de sociale bijdragen voor de duur van de opleiding of omscholing met een forfaitair bedrag verlaagd.

De Koning bepaalt het forfaitaire bedrag alsook de voorwaarden waaraan de opleiding of de omscholing moet voldoen. »

13 september 2004.

Annemie VAN de CASTEELE.
Stefaan NOREILDE.

(1) Cursussen en stages die deels of volledig gefinancierd worden door de ondernemingen ten voordele van de werknemers.

(2) Het betreft :
­ opleiding in de eigenlijke arbeidssituatie : niet geplande periodes van opleiding, mentorschap, verwerving van know-how en praktijkervaring, door op de werkplek zelf gebruik te maken van de gewone werkinstrumenten,
­ personeelsmobiliteit : rotatie van personen op de werkplek,
­ leer- of kwaliteitskringen : werknemersgroepen die samenkomen met als doel de arbeidskwaliteit/-procedures te verbeteren,
­ zelfstudie : opleiding op afstand, informaticamethodes, ...,
­ deelname aan conferenties, beurzen en seminaries met als doel opleiding.