Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-25

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (Sociale Zaken)

Vraag nr. 3-1213 van de heer Dedecker d.d. 28 juli 2004 (N.) :
Aandelenopties. ­ Arbeids- en sociaalrechtelijke aspecten.

Artikel 404 van de programmawet (I) van 24 december 2002 heeft artikel 42, § 1, tweede lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen gewijzigd (omkering van het vermoeden van aanvaarding).

Volgens een antwoord van de minister van Financiën Reynders op een parlementaire vraag van de heer François Bellot van 20 januari 2004 kan de begunstigde die de opties niet binnen zestig dagen na de toekenning aanvaardt niet langer de fiscale behandeling genieten van de wet van 26 maart 1999. Indien de aandelenoptie dan toch zou worden uitgevoerd moet ze worden behandeld volgens de regeling inschrijving van aandelen tegen verminderde prijs.

Ik had van de geachte ministers willen vernemen :

1. Sluiten zij zich, wat betreft de arbeidsrechtelijke en sociaalrechtelijke aspecten, hierbij aan ?

2. Kunnen zij formeel bevestigen welke de gevolgen zijn van hun interpretatie wat betreft de verschuldigbaarheid van socialezekerheidsbijdragen, in hoofde van zowel de begunstigde als de toekenner ? Zijn met andere woorden sociale bijdragen verschuldigd wat betreft de opties die werden toegekend onder de wet van 26 maart 1999, maar niet binnen voornoemde 60 dagen-periode werden aanvaard ?

3. Hoe moet men het voordeel begrijpen ? Bestaat het voordeel uit de optie waarvan de waarde door de wet van 26 maart 1999 wordt bepaald of uit de kans op een a priori onbepaalbare winst ? Hoe dienen de voordelen onder de diverse regimes volgens de geachte ministers precies gewaardeerd te worden ? Welke gevolgen heeft dit voor het berekenen van de opzegvergoeding in het kader van artikel 39 van de WAO ?

4. De werkgever kan aan de uitoefening van de opties opschortende of ontbindende voorwaarden verbinden, bijvoorbeeld naar aanleiding van ontslag of reorganisatie.

Twee wetsbepalingen en een collectieve arbeidsovereenkomst lijken in dit verband relevant :

a) Artikel 6 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;

b) Artikel 501 van de Vennootschapswet betreffende de warrants;

c) CAO 32bis van 7 juni 1985.

Zijn dergelijke voorwaarden (ontslag en reorganisatie) ­ onder het ene dan wel het andere regime (fiscaal regime van de wet van 26 maart 1999 of buiten deze wet) ­ al dan niet in strijd met deze wetsbepalingen ? Kan een individueel optieplan met andere woorden afwijken van voornoemde bepalingen ?

Antwoord : 1 en 2. Ik heb de eer het geachte lid te antwoorden dat het huidig artikel 42 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (zoals gewijzigd door artikel 404 van de Programmawet (I) van 24 december 2002) bepaalt dat de aandelenoptie fiscaal wordt geacht te zijn toegekend, indien ze schriftelijk is aanvaard uiterlijk op de 60e dag volgend op het aanbod.

De bijdragen voor de sociale zekerheid zijn verschuldigd op het loon. Het begrip loon binnen de sociale zekerheid is gebaseerd op artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. Men verstaat onder loon :

­ elk voordeel in geld waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever;

­ de fooien of het bedieningsgeld waarop de werknemer recht heeft ingevolge zijn dienstbetrekking of krachtens het gebruik;

­ de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft ten laste van zijn werkgever.

De Koning beschikt over de bevoegdheid om het loonbegrip, bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, te verruimen of te beperken. Van deze bevoegdheid werd herhaaldelijk gebruik gemaakt. Zo worden een aantal voordelen uitdrukkelijk van het loonbegrip uitgesloten. Deze uitsluitingen vindt men terug in de artikelen 19 en 19bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Wat de aandelenopties betreft, sluit artikel 19, § 2, 18º, van het voornoemd koninklijk besluit « het voordeel opgeleverd door opties op aandelen, zoals bepaald bij artikel 42 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen » van het loonbegrip uit. Artikel 19, § 2, 18º, stelt vervolgens dat, indien de prijs van de uitoefening van de optie lager is dan de op het ogenblik van het aanbod geldende waarde van de aandelen waarop de optie betrekking heeft, dat verschil toch als loon wordt aangemerkt voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen. Het zeker voordeel bedoeld in artikel 43, § 8, van de voornoemde wet wordt toch als loon aangemerkt voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen.

Gelet op het feit dat artikel 19, § 2, 18º, verwijst naar artikel 42 van de voornoemde wet van 26 maart 1999, is enkel het voordeel opgeleverd door opties op aandelen voorzien in dit artikel 42 uitgesloten van het loonbegrip. Met andere woorden opdat men het voordeel zou kunnen genieten voorzien in artikel 19, § 2, 18º, dient de begunstigde (met name de werknemer) binnen de termijn van 60 dagen voorzien in artikel 42 van de voornoemde wet van 26 maart 1999 het aanbod schriftelijk te aanvaarden. Indien de begunstigde de optie echter buiten deze termijn van 60 dagen (schriftelijk) aanvaardt, dan kan de begunstigde onmogelijk een beroep doen op de voorkeursregeling voorzien in artikel 19, § 2, 18º (een vrijstelling van sociale bijdragen). Immers, deze regeling is een uitzondering op de algemene regeling van onderwerping en dient bijgevolg beperkend geïnterpreteerd te worden.

Ik kan mij dus op dit punt volledig aansluiten bij de stelling van mijn collega bevoegd voor Financiën, minister Reynders.

3. Indien de begunstigde (de werknemer) de optie echter aanvaardt nadat de termijn van 60 dagen voorzien in artikel 42 verlopen is, dan dient het voordeel onderworpen te worden en zijn er werkgevers- en werknemersbijdragen verschuldigd, voor zover de begunstigde niet voldoet aan de voorwaarden bepaald in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. Het voordeel bestaat dan uit het verschil in prijs tussen de optie en het (duurdere) aandeel op het ogenblik dat de begunstigde het aandeel verwerft. Dit verschil in prijs dient onderworpen te worden aan sociale bijdragen.

4. Ik meen dat het antwoord op de vierde vraag tot de bevoegdheid behoort van mijn collega Freya Van Den Bossche, minister van Werk.