(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
In sommige gevallen hebben de bezwaarschriften van de belastingplichtigen tegen hun personenbelasting betrekking op een geschil met de taxatie-ambtenaren over het aantal, de identiteit, de verwantschap, de verblijfplaats van de personen waarvan de belastingplichtigen beweren dat zij te hunnen laste waren tijdens een bepaald aanslagjaar. Het kan ook gaan om een geschil over het voldoen aan de voorwaarden van aftrekbaarheid van alimentatiegeld; het alimentatiegeld is niet aftrekbaar als het wordt betaald aan iemand met wie men samenwoont.
Ik stel vast dat de gewestelijk directeur van de directe belastingen in deze dossiers het bezwaarschrift geheel of gedeeltelijk verwerpt met het argument dat het bezwaarschrift wordt tegengesproken door het Rijksregister van de natuurlijke personen dat hij daartoe heeft geraadpleegd.
Deze argumentatie is verbijsterend, want de belastingplichtigen hebben geen toegang tot dat register en het beginsel van gelijke wapens is vervat in het meer algemene beginsel van de rechten van de verdediging. De belastingadministratie erkent trouwens zelf dat die rechten moeten worden geëerbiedigd (rondzendbrief van de AOIF nr. Ci. RH. 863/530 827 van 18 september 2000).
Wat vindt de geachte minister van deze toestand ?
Antwoord : Het Rijsgregister verzamelt een geheel van inlichtingen die voor het merendeel voortkomen uit de persoonlijke verklaringen van de betrokkene; de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens verleent onder andere de belanghebbende het recht om kennis te nemen van de gegevens die hem aanbelangen en om die gegevens te doen verbeteren als die onjuist blijken.
Het gebeurt niettemin dat er een tegenstrijdigheid aan het licht komt tussen de gegevens opgenomen in de belastingaangifte van de belastingplichtige en de gegevens die blijken uit de raadpleging van het Rijksregister.
De gegevens van het rijksregister vormen zeker geen onweerlegbaar vermoeden zeker geen onweerlegbaar vermoeden tegenover de balstingplichtige maar de gewestelijk directeur kan niettemin wettelijk het gevraagde belastingvoordeel verwerpen bij gebrek aan voorlegging door de betrokkene van het bewijs dat zijn werkelijke toestand verschilt van die welke blijkt uit de raadpleging van het voormoemd register. In dat opzicht is het nuttig te benadrukken dat in beginsel de belastingplichtige die aanspraak maakt op het genot van een fiscaal voordeel in dit geval de vermeerdering van de belastingvrije som voor personen ten laste of de aftrek van alimentatiegeld moet bewijzen dat de voorwaarden tot de toekenning van dat voordeel in zijn hoofde verenigd zijn.
Ik bemerk bijgevolg geen enkele aantasting van het beginsel van de gelijkheid der wapens in de handelswijze van de gewestelijk directeur.