3-807/1 | 3-807/1 |
8 JULI 2004
Dit wetsvoorstel neemt, met een aantal wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat tijdens de vorige zittingsperiode reeds in de Kamer werd ingediend (DOC 50-1714/001).
De samenleving evolueert snel, wat de individuele burger ertoe noopt zich voortdurend aan te passen aan nieuwe situaties.
Die voortdurende veranderingen bedreigen het evenwicht van een toenemend aantal mensen waardoor zij al te vaak niet meer weten waar zij aan toe zijn. Niet zelden blijven zij dan verweesd achter, zonder enig aanknopingspunt.
Het sociaal en familiaal weefsel vertoont bovendien aftakelingsverschijnselen en biedt niet langer een vangnet voor de problemen waarmee een individu, als lid van de samenleving, te kampen heeft of die problemen zich nu op familiaal, echtelijk, sociaal of arbeidsvlak voordoen.
De bestaande solidariteitsregelingen of -netwerken functioneren niet altijd correct of staan niet voor iedereen open.
Het psychisch lijden doet zich geregeld in nieuwe vormen voor, wat reflectie en voortdurend onderzoek vergt van de praktijken en theorieën die hulp kunnen bieden. De lijdende mens verlaat zich op gezondheidswerkers wier taak er niet uitsluitend moet in bestaan zijn fysiek lijden te verzachten, maar ook hem door middel van een waaier van mogelijke therapievormen te begeleiden en moreel te steunen, zodat hij van zijn pijnlijke en hinderende psychische symptomen verlost geraakt, of nog, na een analyse van de zin van zijn lijden op dat moment in zijn bestaan voldoende psychische samenhang en een groter vermogen tot individuele en maatschappelijke ontwikkeling herwint.
Tijdens zijn levensloop wordt ieder mens onvermijdelijk geconfronteerd met diverse problemen of beproevingen, met tegenslagen die ofwel onafwendbaar zijn (bijvoorbeeld sterfgevallen), ofwel onvoorzienbaar (bijvoorbeeld verschillende vormen van echtscheiding).
Sommigen spartelen zich door de moeilijkheden heen, maar voor anderen kan externe hulp op een bepaald ogenblik nuttig of zelfs noodzakelijk blijken.
De aanpak van geestesziekten vergt een overlapping van deskundigheden, waarbij het soms moeilijk is een onderscheid te maken tussen wat strikt gezien behoort tot de geneeskunde, en meer bepaald de diverse psychiatrische benaderingen, wat behoort tot de diverse psychotherapeutische disciplines en ten slotte wat behoort tot de psychologie; dat alles draagt ertoe bij dat nog meer twijfel ontstaat omtrent de specifieke bijdrage die elk van die disciplines kan leveren.
De geestelijke gezondheid als biologische en psychosociale realiteit moet worden bekeken vanuit het standpunt van de patiënt als individu, maar ook vanuit het standpunt van zijn sociaal milieu.
Het is van belang dat de mens die zich in een sociaal, familiaal, professioneel of zelfs cultureel milieu beweegt, informatie kan krijgen en vrij en veilig een beroep kan doen op andere technieken en verzorgingsmethodes dan louter geneeskundige.
Teneinde rekening te houden met en vat te krijgen op de tegenstrijdigheden, conflicten en innerlijke moeilijkheden waarmee een mens te kampen krijgt, is het noodzakelijk het individu opnieuw centraal te plaatsen. Door zijn persoonlijke en sociale situatie is elk individu immers in wezen uniek.
Om ervoor te zorgen dat eenieder een optimaal welzijnsgevoel kan ervaren, is er hoe dan ook nood aan een specifieke en aangepaste begeleiding waarvoor de patiënt zelf kiest en die tot doel heeft zijn geestelijk lijden te verzachten of hem beter te wapenen tegen de diverse moeilijkheden die het leven in een samenleving meebrengt.
In het licht daarvan is het noodzakelijk de gezondheid van de patiënt in al haar facetten te beschouwen, door alle beroepstakken van de gezondheidszorg onder een gemeenschappelijke norm samen te brengen. Daarbij moet wel een onderscheid worden gemaakt tussen de strikt medische (somatische, ...) vereisten en de vereisten op het stuk van de geestelijke gezondheidszorg (intrapsychische [psychodynamische], interpsychische [systemische] en psychosociale aspecten, ...). In het eerste geval gaat het erom zorg te verstrekken om fysiek lijden uit te schakelen; in het tweede geval is het veeleer de bedoeling de betrokkene te helpen de psychische gevolgen op te vangen alsmede diverse persoonlijke, familiale, professionele en sociale problemen het hoofd te bieden.
Het is van belang te erkennen dat de psychische en sociale dimensie van de geestelijke gezondheidszorg in onze samenleving een primordiale en steeds belangrijker plaats inneemt. De beroepsmensen uit de sector van de geestelijke gezondheidszorg spelen een almaar grotere rol in onze samenleving en zij leveren een aanzienlijke bijdrage tot de evaluatie en de ontwikkeling van specifieke behandelingen.
De regeling inzake gezondheidszorg is niet uitsluitend curatief van opzet. Bijgevolg moet de psychische en psychosociale (de intrapsychische, interrelationele en omgevingsaspecten) dimensie van de gezondheidszorg hoe dan ook worden versterkt door de beroepen in de sector van de geestelijke gezondheidszorg, zoals de psychologen en de psychotherapeuten autonomie te garanderen uiteraard in het belang van de patiënt en door het specifieke karakter van die zorgverstrekking te waarborgen.
Het is de bedoeling mensen die bij de psychische gezondheidswerkers te rade gaan, hulp te bieden om zoveel mogelijk voor zichzelf te zorgen. Meer nog : zij moeten in de beste omstandigheden leren hoe zij zelf het heft in handen kunnen nemen, op een persoonlijke en oorspronkelijke manier. Het komt erop aan te luisteren naar wat men zelf wil, met zichzelf in het reine te zijn en tegelijkertijd rekening te houden met de medemens en de maatschappij. Ook is het van belang te aanvaarden dat ongemak en lijden deel uitmaken van eenieders levensweg.
Door middel van specifieke begeleiding en/of deskundige hulp kunnen de raadplegers die moeilijkheden en smart ombuigen teneinde hun individuele ontwikkeling te vervolmaken en te pogen een zo intens mogelijk gevoel van welzijn te bereiken.
Er mag geen sprake van ondergeschiktheid zijn tussen de somatische en de psychische disciplines, want dat zou de fundamentele rechten van de patiënt schenden en een objectieve diagnose belemmeren. Een en ander neemt echter niet weg dat die disciplines elkaar kunnen aanvullen.
Coherentie en een multidisciplinaire aanpak moeten bij de behandeling van de patiënt centraal staan. Daarbij kan een beroep worden gedaan op practici die al dan niet arts zijn, zodat elkeen vanuit zijn eigen specialiteit maar met eerbied voor de bekwaamheden van de ander een inbreng kan hebben. In die zin is de verwijzing naar (beroeps)ethische regels onontbeerlijk.
In die zin ligt het voor de hand dat de beroepsbeoefenaar in de sector van de geestelijke gezondheidszorg autonoom moet kunnen werken, en gelet op de belangrijkheid van het persoonlijke rijpingsproces wat niet in een gewone academische cursus kan worden geboden moet hij toegang blijven hebben tot een waaier van opleidingsmogelijkheden.
De klinische psychologie en de psychotherapeutische disciplines zijn specifieke praktijken die duidelijk verschillen van de geneeskunde. Artsen hebben geen gedegen opleiding in de klinische psychologie genoten en zijn niet strikt opgeleid in een of meer psychotherapeutische disciplines; hoewel het uiteraard uitermate wenselijk is hun klinische aandacht zodanig aan te scherpen dat zij onder andere ook het nut of de noodzaak van een psychotherapeutische aanpak onderkennen, zijn zij bovendien niet bij machte een dergelijke therapie en het aantal vereiste sessies in te schatten.
Het is derhalve zaak de beroepstakken van de sector van de geestelijke gezondheidszorg in te passen in een wetgevend raamwerk dat rekening houdt met de kenmerken ervan, alsook met de opleidingsvereisten en de diverse erkenningsvormen. Aldus krijgen de patiënten de garantie dat de hun verstrekte zorg kwaliteitsvol is en kunnen zij een keuze maken uit het aanbod van de diverse practici van geestelijke gezondheidszorg.
Garanties voor de eerbiediging van de fundamentele rechten van de patiënt en voor de eerbiediging van zijn recht op welzijn, kunnen slechts worden geboden via een adequate en aan de beroepstak van de geestelijke gezondheidszorg aangepaste wetgeving.
Als de betrokkene volkomen vrij de begeleider kan kiezen van wie hij denkt dat die het meest in aanmerking komt om zijn situatie op te lossen, en als hij die deskundige zonder enige verplichting kan aanspreken, vergroot de kans dat hij zich opnieuw leert te ontplooien in de samenleving, die daar op haar beurt beter van wordt.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het aangewezen ware een specifiek hoofdstuk in te voegen in koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
De beroepen uit de sector van de geestelijke gezondheidszorg moeten worden gereglementeerd en opgenomen in een omvattende zorgstructuur. De aldus in die structuur vervatte algemene reglementering moet bevorderen dat het specifieke karakter en de autonome uitoefening van die beroepen worden erkend. Tegelijk moet in het belang van de patiënt een interventie van of samenwerking met andere practici mogelijk blijven.
In dat opzicht is het opportuun te benadrukken dat de uitoefening van de klinische psychologie alleen bestemd is voor wie in het bezit is van een door de bevoegde minister verleende erkenning, die volgens specifieke diplomavoorwaarden wordt uitgereikt, omdat beroepsactiviteiten in verband met die titel beperkt moeten blijven tot wie houder is van een dergelijke erkenning.
Het is evident dat de beoefenaar van de geneeskunst in het raam van zijn werkzaamheden interesse heeft voor de psychische toestand van zijn patiënt. Hij heeft zich tijdens zijn basisopleiding evenwel niet de specifieke beroepsinstrumenten van de klinische psychologie en de psychotherapie eigen gemaakt.
Het is met andere woorden ontoelaatbaar dat als een bijzondere opleiding wordt gevergd om een praktijk als klinisch psycholoog of psychotherapeut te voeren, andere personen van wie een vergelijkbare bijzondere opleiding niet wordt gevergd, dezelfde handelingen mogen verrichten als de klinisch psychologen of de psychotherapeuten; het doel daarbij is toe te zien op de specificiteit van die beroepen en op de kwaliteit van de verstrekte zorg, alsook op de bescherming van de patiënt.
Artikel 2
Dit artikel voegt in koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen een hoofdstuk III (nieuw) in, dat gewijd is aan de uitoefening van beroepen in de sector van de geestelijke gezondheidszorg en heeft tot doel het autonome optreden, de specificiteit en de onafhankelijkheid van de beroepen inzake geestelijke gezondheidszorg te beklemtonen.
Artikel 35quinquies decies bepaalt wat onder « de uitoefening van een beroep in de sector van de geestelijke gezondheidszorg » moet worden verstaan. Paragraaf 2 verleent de Koning de mogelijkheid die definitie te verfijnen, nadat hij daartoe het advies van de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg heeft ingewonnen (zie artikel 35septies decies).
Artikel 35sexies decies vermeldt de categorieën van beroepen die gemachtigd zijn te praktiseren in de sector van de geestelijke gezondheidszorg.
Artikel 35septies decies voorziet in de oprichting van de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg. Artikel 35octies decies omschrijft de taken die de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg toegewezen krijgt en artikel 35novies decies bepaalt dat een beroep in de sector van de geestelijke gezondheidszorg alleen kan worden uitgeoefend door iemand die houder is van de erkenning die door de voor Volksgezondheid bevoegde minister wordt verleend.
Artikel 4
Dit artikel verleent de Koning de mogelijkheid de nummering van koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, te coördineren en aan te passen.
Jean CORNIL. Christine VIENNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen wordt een hoofdstuk III (nieuw) ingevoegd, luidend als volgt :
« HOOFDSTUK III : uitoefening van de beroepen in de sector van de geestelijke gezondheidszorg
Art. 35quinquies decies. § 1. Onder « uitoefening van een beroep in de sector van de geestelijke gezondheidszorg » wordt verstaan de gebruikelijke verrichting van autonome handelingen inzake preventie, onderzoek, opsporing, diagnosestelling, verzorging en begeleiding van lijden van psychische oorsprong of van psychisch lijden dat verband houdt met een somatische aandoening.
Die uitoefening impliceert, zo nodig en zo de patiënt daar om verzoekt, een samenwerking tussen de diverse beroepsbeoefenaren die in de gezondheidszorg actief zijn.
§ 2. De Koning kan, nadat Hij het advies van de in artikel 35septies decies bedoelde Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg heeft ingewonnen, de in § 1 bedoelde handelingen nader omschrijven en de voorwaarden voor de uitvoering ervan bepalen.
Art. 35sexies decies. De volgende vier categorieën van beroepen zijn gemachtigd te praktiseren in de sector van de geestelijke gezondheidszorg :
a) de geneeskundige beroepen, met name de artsen-psychiaters, de neuropsychiaters en de in artikel 2, § 1, bedoelde kinderpsychiaters, alsmede de andere houders van een diploma in de geneeskunde, voor zover die beoefenaars een door de Koning, na advies van de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg, bepaalde bijkomende opleiding met betrekking tot de uitoefening van een beroep in de sector van de geestelijk gezondheidszorg hebben gevolgd;
b) de niet-geneeskundige universitaire beroepen waarvan de beoefenaars houder zijn van een van de volgende diploma's :
1º licentiaat in de psychologie;
2º licentiaat in de seksuologie;
3º licentiaat in de orthopedagogie;
4º licentiaat in de criminologie;
5º licentiaat in de logopedie;
c) de volgende beroepen van hoger niet-universitair niveau, op voorwaarde dat de beoefenaars ervan een aanvullende, door de Koning vastgestelde opleiding inzake het verlenen van geestelijke gezondheidszorg hebben gevolgd :
1º de assistenten in de psychologie;
2º de sociaal assistenten;
3º de logopedisten van niveau A1;
4º de niet-universitaire seksuologen;
5º de huwelijksconsulenten van niveau A1;
6º de therapeuten psychomotoriek;
7º de ergotherapeuten;
8º de opvoeders;
9º de psychiatrisch verplegers;
d) de psychotherapeuten : de voonoemde beroepsbeoefenaars, van wie het aantal hoe dan ook niet mag worden beperkt, mogen de titel voeren van psychotherapeut nadat zij een door de Koning, na advies van de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidzorg, omschreven opleiding inzake de uitoefening van de psychotherapie hebben gevolg.
Andere beroepsopleidingen kunnen toegang verschaffen tot het beroep van psychotherapeut, na een aanvullende opleiding vastgesteld door de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg.
Voor elk van die beroepen gelden de al dan niet op schrift gestelde gedrags- en beroepsregels die door de vertegenwoordigers ervan zijn opgesteld.
Art. 35septies decies. Bij het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu wordt een Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg opgericht.
De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de samenstelling en de werkwijze van de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg met inachtneming van de diversiteiten. De Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg is evenwel paritair samengesteld uit de psychotherapeuten bedoeld in artikel 35sexies decies, alsmedeuit de diverse, in artikel 35sexies decies, a), b) en c) bedoelde categorieën van beroepen.
Art. 35octies decies. De Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg heeft tot taak de voor Volksgezondheid bevoegde minister op diens verzoek dan wel uit eigen beweging adviezen te verlenen in alle aangelegenheden die verband houden met de geestelijke gezondheidszorg en met de noodzakelijke diplomavereisten voor de uitoefening van een beroep in de sector van de geestelijke gezondheidszorg.
Art. 35novies decies. § 1. De uitoefening van een beroep in de sector van de geestelijke gezondheidszorg vereist het verkrijgen van een erkenning, verleend door de voor Volksgezondheid bevoegde minister.
§ 2. De Koning bepaalt, nadat Hij het advies van de Nationale Raad voor de geestelijke gezondheidszorg heeft ingewonnen, de voorwaarden en de regels voor het verkrijgen, het behoud en de intrekking van de in § 1 bedoelde erkenning, alsmede de aanvullende voorwaarden, stageperiodes en monitoring die de erkenning vereist. ».
Art. 3
De huidige hoofdstukken III en IIIbis worden respectievelijk de hoofdstukken IIIbis en IIIter.
Art. 4
De Koning kan koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen stroomlijnen met de bepalingen die het expliciet dan wel impliciet zou hebben gewijzigd op het tijdstip waarop de coördinatie plaatsvindt.
Daartoe kan Hij :
1º de volgorde, de nummering en, in het algemeen, de indeling van de te coördineren bepalingen wijzigen;
2º de eventuele, in de te coördineren bepalingen vervatte verwijzingen wijzigen, teneinde ze met de nieuwe nummering te doen overeenstemmen;
3º de tekstredactie van de te coördineren bepalingen wijzigen teneinde de onderlinge overeenstemming ervan te waarborgen en ze terminologisch op elkaar af te stemmen, zonder dat aan de in die bepalingen opgenomen beginselen kan worden geraakt;
Bovendien kan Hij de voorstellingswijze wijzigen van de verwijzingen naar in de gecoördineerde tekst vervatte bepalingen, waaraan andere bepalingen refereren die niet in die tekst werden opgenomen.
5 juli 2004.
Jean CORNIL. Christine VIENNE. |