3-126/5

3-126/5

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

30 JUNI 2004


Wetsvoorstel tot aanvulling van het Strafwetboek met een hoofdstuk over doodslag en lichamelijk letsel door toedoen van gezelschapsdieren


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER WILMOTS


I. INLEIDING

De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 18 februari, 5 mei, 30 juni en 7 juli 2004.

Tijdens de vergadering van 18 februari 2004 heeft de heer Poty een inleidende uiteenzetting gehouden en werd een korte gedachtewisseling gehouden. Naar aanleiding van de bespreking van dit wetsvoorstel op 5 mei besloot de commissie het advies in te winnen van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat, dat als bijlage bij dit verslag wordt gevoegd. Op basis daarvan werd de algemene bespreking tijdens de vergadering van 30 juni afgesloten en vonden de artikelsgewijze bespreking en de stemmingen plaats.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE INDIENER

De heer Poty wijst erop dat voorliggende bepalingen tot doel hebben het Strafwetboek aan te vullen met een hoofdstuk over doodslag en lichamelijk letsel door toedoen van gezelschapsdieren, aangezien deze bepalingen tegemoet komen aan een reëel probleem en behoefte.

Vervolgens verwijst de indiener naar de schriftelijke verantwoording bij het wetsvoorstel.

III. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw De Schamphelaere vraagt zich af of de voorgestelde invoeging in het Strafwetboek wel noodzakelijk is en het Strafwetboek al niet voldoende oplossingen biedt als het handelt over doodslag. Bovendien zorgen de voorgestelde bepalingen voor een overlapping tussen de burgerrechterlijke en de strafrechterlijke verantwoordelijkheid en stelt de spreker dat voor de voorliggende bepalingen het advies van de commissie voor de Justitie noodzakelijk is.

De heer Brotcorne stelt eveneens vast dat het Strafwetboek in zijn huidige vorm reeds oplossingen biedt. Hij stelt vast dat verschillende voorstellen hetzelfde onderwerp betreffen en vraagt welk voorstel uiteindelijk als basis zal dienen.

In reactie op de voorgaande opmerkingen stelt de heer Poty vast dat de Belgische rechtbanken momenteel geen strafrechterlijke straffen uitspreken tegen eigenaars van bepaalde gevaarlijke honden. Voorgestelde bepalingen hebben dus zeker hun nut. De indiener is het vervolgens eens met de adviesaanvraag aan de commissie voor de Justitie maar hij onderstreept dat gedurende de vorige zittingsperiode de commissie voor de Justitie het wetsvoorstel nooit heeft besproken.

De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, merkt op dat de cijfers uitwijzen dat het probleem van ongevallen met honden een zeer ruim probleem is. Zo gebeurt 67 % van alle ongevallen thuis, en bovendien geeft in een niet gering aantal gevallen het gedrag van de persoon die gebeten wordt aanleiding tot een dergelijk ongeval. Het is de bedoeling dat de regering de verschillende invalshoeken van het probleem in kaart brengt (eigenaars, openbare orde, volksgezondheid, aanbod van en handel in dieren, asielbeleid, inschakeling van de hondenscholen binnen de problematiek, ...) en dat daarvoor dan oplossingen worden aangebracht, die voor advies worden voorgelegd aan de Commissie voor het dierenwelzijn.

Het voorstel nr. 3-126, met de nadruk op de strafrechtelijke kant van de problematiek, sluit zijns inziens volledig aan bij de momenteel uitgevoerde oefening om de verschillende invalshoeken van de problematiek te beschouwen. Hij verklaart dan ook dit wetsvoorstel te steunen, aangezien de momenteel beschikbare instrumenten inadequaat blijken om de eigenaars van agressieve honden strafrechterlijk te responsabiliseren.

Momenteel werken er bovendien twee experten binnen de Commissie voor het dierenwelzijn aan het verzamelen van gegevens en wetteksten uit andere Europese landen, zodat ook aan deze Commissie de nodige instrumenten worden verleend voor de concrete en gefundeerde beoordeling van de voorgestelde tekst.

Mevrouw Van de Casteele, voorzitter, merkt op dat zijzelf en de heren Germeaux en Vankrunkelsven eveneens een wetsvoorstel over dit onderwerp hebben ingediend (zie stuk Senaat, nr. 3-697) en licht kort de inhoud van dit wetsvoorstel toe, verwijzend naar de memorie van toelichting.

De heer Poty vraagt de nodige aandacht voor de concrete feiten die aangeven dat verschillende mensen door een hond worden gebeten en dat zeer voorzichtig moet worden omgesprongen met algemene statistieken. Hij is er mee akkoord dat het wetsvoorstel wordt gekaderd in de meer globale werkzaamheden van de regering om deze problematiek in al zijn aspecten te bekijken, maar vraagt niettemin om nu de nodige prioriteit te geven aan zijn voorstel gezien het toepassingsveld enger is dan dat van voorstellen die door andere senatoren werden ingediend en gezien de drukkende noodzaak van een wettelijke regeling.

De heer Brotcorne beaamt dat het belangrijk is om de problematiek op een globale manier te beschouwen en in die zin wetgevend op te treden.

Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat de in de memorie van toelichting aangehaalde artikelen 556 en 559 van het Strafwetboek momenteel zijn opgeheven door de wet van 2 augustus 2002 tot wijziging van de artikelen 556 en 559 van het Strafwetboek teneinde de gelijkstelling van krankzinnigen of razenden met woeste dieren op te heffen.

Overigens wordt opgemerkt dat er in het Strafwetboek reeds een artikel 422quater bestaat. Het wetsvoorstel moet in die zin worden gewijzigd dat een artikel 422quinquies, 422sexies en 422septies worden ingevoegd.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Artikel 2

De heer Poty herinnert eraan dat in 60 % van de gevallen van agressie met gezelschapsdieren kinderen het slachtoffer zijn. Het aantal incidenten dat onopzettelijk wordt veroorzaakt is oneindig veel groter dan het aantal gevallen waarin het opzet van de eigenaar in het spel is. Op dit ogenblik beschikken de rechtbanken niet over een wettelijk instrument om een eigenaar van een gezelschapsdier dat mensen aanvalt een strafsanctie op te leggen; men moet zich noodzakelijkerwijs beperken tot een schadevergoeding overeenkomstig het burgerlijk recht. Vaak is de eigenaar hiervoor ook verzekerd, zodat hij niet de minste hinder ondervindt wanneer zijn gezelschapsdier iemand aanvalt, soms met de dood tot gevolg.

Voorliggend wetsvoorstel ­ dat overigens het laatste is van de senator dat kan worden goedgekeurd in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden vermits hij ontslagnemend is ­ kan deze lacune opvullen door in het Strafwetboek een hoofdstuk in te voegen met als opschrift : « Doodslag en lichamelijk letsel door toedoen van gezelschapsdieren ».

De heer Collas verklaart het eens te zijn met de intentie van de indiener van het wetsvoorstel voor zover het gaat om daden van agressie van een gezelschapsdier wanneer deze in hoofde van de eigenaar opzettelijk worden uitgelokt, maar niet wanneer dit onopzettelijk gebeurt.

De heer Poty merkt op dat dit artikel in die zin moet worden gelezen dat een artikel 422quinquies wordt ingevoegd, vermits reeds een artikel 422quater in het Strafwetboek bestaat.

Artikel 3

De heer Poty dient een amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4) dat ertoe strekt in het tweede lid van het voorgestelde artikel 422quinquies van het Strafwetboek niet langer te verwijzen naar de Europese Overeenkomst voor de bescherming van gezelschapsdieren, maar de definitie van het begrip « gezelschapsdier » in de tekst zelf te geven.

Artikel 4

De heer Poty merkt op dat dit artikel in die zin moet worden gelezen dat een artikel 422sexies in het Strafwetboek wordt ingevoegd (zie opmerking bij artikel 3).

Mevrouw Defraigne en de heer Collas dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4) dat beoogt artikel 4 te vervangen door een bepaling die een nieuw artikel 397bis in het Strafwetboek invoegt, luidend als volgt :

« Art. 397bis. ­ Het feit dat een persoon een gezelschapsdier waarvoor hij zorgt, opzettelijk aanhitst of opzettelijk nalaat terug te houden wanneer dat dier een voorbijganger aanvalt of vervolgt, en zulks de dood ten gevolge heeft, wordt eveneens doodslag genoemd. De dader wordt gestraft met levenslange opsluiting. »

De heer Collas benadrukt dat dit amendement enkel de opzettelijke handelingen betreft.

De heer Wilmots en mevrouw Defraigne dienen een amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 3-126/2), dat subsidiair is ten aanzien van het amendement nr. 4 en waarin wordt voorgesteld het tweede lid van het voorgestelde artikel 422sexies te doen vervallen.

De heer Poty meent dat het amendement nr. 4 helemaal niet strookt met de geest van het wetsvoorstel zoals hij het heeft geredigeerd. Hijzelf dient een amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 422sexies volledig te vervangen door een tekst die de persoon straft die opzettelijk iemands dood veroorzaakt door toedoen van een gezelschapsdier, overeenkomstig de straffen bepaald in de hoofdstukken I en II van titel VIII van het Strafwetboek.

Op deze wijze wordt meer rekening gehouden met de gradatie in de straffen die in het Strafwetboek werden opgenomen. De Dienst Wetsevaluatie van de Senaat heeft dit gesuggereerd. In artikel 5, waarop spreker een amendement nr. 11 heeft ingediend, worden dan de straffen bepaald voor een persoon die, opzettelijk of onopzettelijk, lichamelijk letsel toebrengt door toedoen van een gezelschapsdier.

In subsidiaire orde dient de heer Poty de amendementen nrs. 8 en 9 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4). Amendement nr. 8 heeft tot doel om, in het voorgestelde artikel 422sexies van het Strafwetboek, het woord « opsluiting » te vervangen door het woord « gevangenisstraf », terwijl amendement nr. 9 de geldstraffen in euros uitdrukt.

Artikel 5

De heer Poty merkt op dat dit artikel in die zin moet worden gelezen dat een artikel 422septies in het Strafwetboek wordt ingevoegd (zie opmerking bij artikel 3).

Mevrouw Defraigne en de heer Collas dienen een amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4) dat ertoe strekt een artikel 402bis en een artikel 403bis in het Strafwetboek in te voegen die betrekking hebben op de bestraffing van de overtreding van artikel 397bis, zoals voorgesteld in amendement nr. 4.

De heer Wilmots en mevrouw Defraigne dienen een amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-126/2), dat subsidiair is ten aanzien van het amendement nr. 5 en dat ertoe strekt het tweede lid van het voorgestelde artikel 442septies te doen vervallen.

De heer Poty dient een amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4) dat beoogt in artikel 5 het voorgestelde artikel 422septies volledig te vervangen door een bepaling die de persoon bestraft die, opzettelijk of onopzettelijk, lichamelijk letsel toebrengt door toedoen van het gezelschapsdier waarvoor hij verantwoordelijk is, overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken I en II van titel VIII van het Strafwetboek.

Spreker verwijst naar de bespreking van amendement nr. 10, ingediend op artikel 4.

Mevrouw De Schamphelaere verklaart dit amendement te steunen omdat het zowel betrekking heeft op opzettelijke als op onopzettelijke handelingen. Het opzet is immers in vele gevallen moeilijk te bewijzen, terwijl een bestraffing van onopzettelijke daden toch wenselijk is.

De heer Collas meent dat de bepaling, voorgesteld door amendement nr. 11, beter op een andere plaats in het Strafwetboek zou worden ingevoegd. Overigens herhaalt hij dat, zijns inziens, strafbepalingen over onopzettelijke handelingen niet wenselijk zijn.

De heer Poty verwijst naar de opmerkingen van de Dienst Wetsevaluatie, waarin over de plaats van de voorgestelde bepaling in het Strafwetboek geen opmerkingen werden gemaakt. Hij meent dat een strafrechtelijke sanctie voor onopzettelijke handelingen wel degelijk wenselijk zijn; in het andere geval ontslaat men heel wat bezitters van elke verantwoordelijkheid wanneer hun gezelschapsdieren lichamelijke letsels toebrengen zonder hun opzet, maar mogelijk door hun slechte opleiding.

Mevrouw Van de Casteele herinnert eraan dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts één van de vele elementen is in het beleid ten aanzien van gezelschapsdieren en dat andere aspecten, zoals bijvoorbeeld het bezit of de opleiding van honden, later nog aan bod zullen komen naar aanleiding van de bespreking van verschillende andere wetsvoorstellen en van het plan van de regering.

Artikel 6 (nieuw)

De heer Poty dient een amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3-126/3) dat ertoe strekt een nieuw artikel 6 in te voegen in het wetsvoorstel, luidend als volgt :

« Art. 6. ­ De burgemeester van de gemeente van de eigenaar van het dier dat het lichamelijk letsel heeft toegebracht, kan het dier door een dierenarts laten doden. »

De heer Poty meent dat deze mogelijkheid ­ geen verplichting ­ moet bestaan voor de burgemeester, om verder onheil te voorkomen.

Mevrouw Defraigne en de heer Collas dienen een amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 3-126/4) dat er eveneens toe strekt een nieuw artikel 6 in te voegen in het wetsvoorstel, luidend als volgt :

« Art. 404bis. ­ Indien door toedoen van een gezelschapsdier de slagen en verwondingen opzettelijk worden toegebracht, maar zonder het oogmerk om te doden, en toch de dood veroorzaken, wordt de schuldige, die verantwoordelijk is voor het dier, gestraft met dwangarbeid van vijftien jaar tot twintig jaar. »

De heer Collas licht toe dat dit amendement moet worden samengelezen met de amendementen nrs. 4 en 5.

V. STEMMINGEN

De artikelen 1 en 2 worden aangenomen met eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 7 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 3 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 10 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

De amendementen nrs. 8 en 9 vervallen ingevolge de aanneming van amendement nr. 10.

Het aldus geamendeerde artikel 4 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

De amendementen nrs. 5 en 2 worden verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 11 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Het aldus geamendeerde artikel 5 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 6 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 3 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

Het geamendeerde wetsvoorstel nr. 3-126 in zijn geheel wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.

De commissie beslist met eenparigheid van de 11 aanwezige leden om enkele technische correcties aan te brengen aan de aangenomen tekst (stuk Senaat, nr. 126/6).

Dit verslag werd goedgekeurd met eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitster,
Marc WILMOTS. Annemie VAN de CASTEELE.

BIJLAGE

ADVIES VAN DE DIENST
WETSEVALUATIE VAN DE SENAAT

ALGEMEEN

­ De bedoeling van het wetsvoorstel

Het is niet duidelijk wat de juiste bedoeling is van het wetsvoorstel.

Het voorstel lijkt ervan uit te gaan dat incidenten met honden niet onder de bepalingen van titel VIII, hoofdstukken I en II, van het Strafwetboek vallen (doodslag, opzettelijk en onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel). Is dat correct ?

Of is het de bedoeling een afwijkend regime in te voeren voor « slagen en verwondingen » met dieren, of nog een soort objectieve aansprakelijkheid voor de « verantwoordelijke » voor het dier ?

Het antwoord op die vraag heeft onmiddellijke consequenties voor de beoordeling van het wetsvoorstel.

Als het de bedoeling is incidenten met dieren in bepaalde gevallen strenger of minder streng te bestraffen dan andere gevallen van toebrengen van lichamelijk letsel, kan men dat beter doen door de betrokken hoofdstukken van het Strafwetboek punctueel aan te vullen met specifieke bepalingen (bijvoorbeeld naar het voorbeeld van de artikelen 402 tot 405 en 421 in verband met schadelijke stoffen).

Op die manier wordt de bestaande gedetailleerde structuur van die hoofdstukken gerespecteerd, en wordt ook duidelijk of (dat) een aantal specifieke regelingen die nu in die hoofdstukken staan, blijven gelden (specifieke bepalingen in verband met minderjarige slachtoffers, genitale verminking, verschoningsgronden, foltering en onmenselijke behandeling, enz.).

Als men daarentegen de feiten met dieren onderbrengt in een afzonderlijk hoofdstuk, ofwel omdat men ervan uitgaat dat de bestaande regeling niet geldt, of omdat men een volledig afwijkende globale regeling wenst, dan houdt dat uitdrukkelijk of impliciet (1) in dat al deze specifieke regelingen niet gelden in geval van incidenten met dieren.

­ Het voorgestelde « strafregime »

De regeling inzake moord, doodslag en toebrengen van lichamelijk letsel van het Strafwetboek is een redelijk complex en volgens een strikte logica opgebouwd geheel (Titel VIII, hoofdstukken I en II).

In « aflopende » ernst van de feiten :

­ moord (doodslag met voorbedachten rade) : levenslange opsluiting;

­ doodslag (doden met de bedoeling te doden maar zonder voorbedachten rade) : opsluiting van 20 tot 30 jaar;

­ opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

· zonder het oogmerk te doden maar met de dood tot gevolg :

- met voorbedachtheid : opsluiting van 10 tot 15 jaar;

- zonder voorbedachtheid : opsluiting van 5 tot 10 jaar;

· met een ongeneeslijke ziekte of een blijvende arbeidsongeschiktheid of het verlies van een orgaan of een ernstige verminking tot gevolg :

- met voorbedachtheid : opsluiting van 5 tot 10 jaar;

- zonder voorbedachtheid : gevangenisstraf van 2 tot 5 jaar en boete van 200 tot 500 euro;

· met een tijdelijke ziekte of arbeidsongeschiktheid tot gevolg :

- met voorbedachtheid : gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar en boete van 100 tot 500 euro;

- zonder voorbedachtheid : gevangenisstraf van 2 maanden tot 2 jaar en boete van 50 tot 200 euro;

· zonder ziekte of arbeidsongeschiktheid tot gevolg :

- met voorbedachtheid : gevangenisstraf van 1 maand tot 1 jaar en boete van 50 tot 200 euro;

- zonder voorbedachtheid : gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en/of boete van 26 tot 100 euro;

­ onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel

· met de dood tot gevolg : gevangenisstraf van 3 maanden tot 2 jaar en boete van 50 tot 1 000 euro;

· zonder de dood tot gevolg : gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en/of een boete van 50 tot 500 euro.

Het voorstel volgt die logisch opgebouwde structuur niet, maar voorziet in een soort « vereenvoudigd stelsel », met alle gevolgen van dien : het straft achtereenvolgens :

­ de opzettelijke doding;

­ de onopzettelijke doding;

­ de opzettelijke slagen en verwondingen;

­ de onopzettelijke slagen en verwondingen.

Een poging om de gewone regeling en de voorgestelde regeling voor dieren met elkaar te vergelijken, leidt tot opmerkelijke vaststellingen.

­ De opzettelijke doding door toedoen van een dier (het voorgestelde artikel 422quinquies, eerste lid) komt overeen met de gewone doodslag en wordt op dezelfde manier gestraft (arti kel 393 Strafwetboek). Het geval van voorbedachten rade (artikel 394 van het Strafwetboek) wordt niet specifiek bestraft.

­ De onopzettelijke doding (het voorgestelde artikel 422quinquies, tweede lid) wordt gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar en/of met geldboete van 50 tot 1 000 euro). Dat is min of meer van dezelfde orde van grootte als de straf voor het onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel met de dood tot gevolg van de gewone regeling, maar in de gewone regeling moeten zowel een gevangenisstraf als een boete worden opgelegd, en in het geval van dieren kan de rechter beslissen enkel een gevangenisstraf of enkel een boete op te leggen.

Het is evenwel volstrekt onduidelijk of met het onopzettelijk veroorzaken van iemands dood in het voorgestelde artikel 422quinquies, tweede lid, alleen maar de « onopzettelijke slagen en verwondingen » met de dood tot gevolg wordt bedoeld (hypothese waarmee in het vorige lid de vergelijking werd gemaakt), of ook de hypothese van de « opzettelijke slagen en verwondingen » zonder het oogmerk te doden maar met de dood tot gevolg (artikel 401, Strafwetboek).

Indien wel, dan moet men beseffen dat dergelijke feiten in de gewone regeling gestraft worden met opsluiting van 5 tot 10 jaar of van 10 tot 15 jaar, naargelang van het geval, tegenover een gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaar of zelfs enkel een boete in het voorstel. Indien niet, dan worden de zaken nog erger, want dan zou die hypothese vallen onder het voorgestelde artikel 422sexies, eerste lid, waarvoor de voorgestelde straffen nog lager liggen.

­ Het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel (het voorgestelde artikel 422sexies) wordt gestraft met gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 jaar en/of geldboete van 50 tot 500 euro. In de gewone regeling gaan die straffen van 8 dagen tot 6 maanden en/of boete van 26 tot 100 euro voor de lichtste gevallen (dus minder) (artikel 398, eerste lid, Strafwetboek) tot opsluiting van 5 tot 10 jaar voor de ernstigste gevallen (artikel 400, tweede lid, Strafwetboek) of zelfs (zie de vorige alinea) opsluiting van 10 tot 15 jaar (artikel 401, tweede lid, Strafwetboek).

Wie zijn naaste kwaad wil, kope zich dus een gevaarlijke hond ! Hoe groter de schade, hoe groter de « winst ».

Het verschil tussen die voorgestelde uniforme lage bestraffing en de gewone regeling is naar de normen van het Strafrecht enorm. Dat verbaast des te meer nu in de toelichting uitdrukkelijk te lezen staat dat « chirurgen wijzen op de ernstige verwondingen, de verminkingen en de vaak onomkeerbare gevolgen waarvan kinderen het slachtoffer worden ». Nochtans worden dergelijke zaken in de gewone regeling gestraft met gevangenisstraffen of opsluiting die tot 10 jaar kan gaan, tegenover 1 jaar hier. De boete kan wel even hoog liggen, maar dat lijkt niet te volstaan om het evenwicht te herstellen, zeker niet in deze hypothese van opzettelijk handelen (dus de hypothese dat iemand zijn (potentieel) gevaarlijke hond opzettelijk loslaat op een kind !).

­ Het onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel ten slotte (het voorgestelde artikel 422sexies, tweede lid), wordt gestraft met dezelfde gevangenisstraf als in de gewone regeling, maar de boete ligt lager (30 tot 300 euro, tegenover 50 tot 500 euro in de gewone regeling) (artikel 420 Strafwetboek).

PUNCTUELE OPMERKINGEN

Artikel 2

Alhoewel de toelichting uitsluitend handelt over honden, geldt het voorstel voor « gezelschapsdieren » en dat kan volgens de definitie bijna om het even welk dier zijn.

Artikel 3

­ Er is een storend verschil tussen de Nederlandse tekst en de Franse tekst wat de definitie van de « verantwoordelijke » betreft. In het Nederlands zijn alle voorwaarden cumulatief (die er gewoonlijk voor zorgt en onder wiens toezicht ...), in het Frans niet. Wat met dieren waarvan de eigenaar minderjarig is of die gewoonlijk verzorgd worden door een minderjarige en/of onder het toezicht staan van een minderjarige op het ogenblik waarop het fout loopt ?

­ Voor de definitie van gezelschapsdier wordt verwezen naar een Europese Overeenkomst (van 13 november 1987). Juridisch is het procédé misschien niet verkeerd, maar de rechtsonderhorige moet wel een verdragstekst gaan opzoeken om de inhoud van de strafrechtelijke bepaling te kennen (om van de draagwijdte ervan niet te spreken).

Waarom de definitie niet in de wet zelf opnemen, te meer daar ze al niet langer is dan wat er nu staat ? (Onder een gezelschapsdier wordt verstaan een dier dat door de mens in het bijzonder thuis en voor zijn genoegen en gezelschap wordt gehouden of bedoeld is gehouden te worden (« On entend par animal de compagnie tout animal détenu par l'homme ou destiné à être détenu par l'homme, notamment dans son foyer, pour son agrément et en tant que compagnon »).

­ In elk geval is (in fine van het tweede lid) « applicable » juridisch helemaal niet hetzelfde als « is mede van toepassing ».

­ Het voorstel geldt voor alle gezelschapsdieren, zonder onderscheid. Politiehonden en zelfs -paarden lijken daaronder te vallen, honden van bewakingsdiensten, waakhonden, enz. Hetzelfde geldt allicht voor dieren op kinderboerderijen of zelfs voor sommige dieren in dierentuinen.

Artikelen 4 en 5

­ Strafrechtelijke boetes moeten worden uitgedrukt in euro.

­ In het tweede lid van artikel 4 is er ten onrechte sprake van opsluiting. Een straf van drie maanden tot drie jaar is een gevangenisstraf.

Het voorgestelde artikel 6 (amendement nr. 3)

Men ziet niet in hoe het juridisch verdedigbaar is dat behoudens in geval van acuut veiligheidsgevaar (een loslopend gevaarlijk dier dat niet onmiddellijk kan worden gevangen) de burgemeester de (discretionaire) bevoegdheid zou hebben een dier te doen doden.

Zonder op enige manier te willen oordelen over de gegrondheid van de amendementen van mevrouw Defraigne en de heer Wilmots, is het evident dat, als zij worden aangenomen, de bedoeling van het voorstel grotendeels wordt uitgehold.

Enkel gevallen van regelrechte agressie zouden er dan nog onder vallen. Men kan zich afvragen of het dan in elk geval niet beter zou zijn die gevallen in de bestaande artikelen op te nemen als specifieke (verzwarende) omstandigheid, zoals dat nu al het geval is, bijvoorbeeld voor het gebruik van gif of andere schadelijke substanties (zie bijvoorbeeld artikelen 402-405 en 421 Strafwetboek).

SLOTOPMERKING

Men moet opmerken dat dit voorstel uitsluitend uitgaat van een repressieve benadering van het probleem, nadat de schade is ontstaan. Het geldt trouwens enkel voor letsels toegebracht aan mensen.

De voorstellen van mevrouw Lizin (stuk 3-127) en de heer Destexhe, die niet werden onderzocht door de dienst Wetsevaluatie, gaan uit van een preventieve aanpak. De strafbepalingen waarin zij voorzien, straffen het niet-naleven van de voorzorgsmaatregelen.

BUITENLANDSE WETGEVING

Uit de ­ zeer algemene ­ overzichten van wetgeving uit enkele buurlanden, kan worden vastgesteld dat zij over het algemeen preventieve en restrictieve maatregelen combineren.

1. Engeland : de Dangerous Dogs Act 1991

In de eerste plaats omvat de Engelse wetgeving maatregelen gericht tegen bepaalde bij naam genoemde rassen van vechthonden (de pitbull terriër en de Japanse Tosa, de lijst kan nog aangevuld worden door de Secretary of State).

Deze bij naam genoemde vechthonden mogen niet worden gekweekt, gekocht of geruild, mogen zich niet zonder muilkorf en leiband op een openbare plaats bevinden en de eigenaar of de persoon die er verantwoordelijk voor is, mag ze niet achterlaten of los laten lopen.

Overtreding van deze bepalingen worden gestraft met een gevangenisstraf van maximum 6 maanden of een geldboete. Bovendien moet de rechter, indien de vechthond iemand heeft aangevallen, bevelen dat de hond wordt gedood. De rechter kan verder nog beslissen dat de eigenaar, voor zolang de rechtbank het nodig acht, geen hond meer mag bezitten.

In de tweede plaats omvat deze wetgeving voor de eigenaar (of de persoon die tijdelijk verantwoordelijk is voor de hond) de verplichting de hond steeds onder controle te kunnen houden op een openbare plaats. Overtreding van deze bepaling kan worden gestraft met een gevangenisstraf (de lengte daarvan is afhankelijk van het feit of de hond iemand heeft gekwetst of niet). De rechter kan ook oordelen dat het dier moet worden gecastreerd. Bovendien kan (en in bepaalde gevallen : moet) hij beslissen dat de hond moet worden gedood. Ook hier kan de rechter verder nog beslissen dat de eigenaar, voor zolang de rechtbank het nodig acht, geen hond meer mag bezitten.

De wet bevat verder nog bepalingen in verband met het muilkorven en aan de leiband houden van honden, en in verband met het in beslag nemen van honden die niet voldoen aan de vereisten van de wet (bijvoorbeeld : niet-gemuilkorfde vechthonden op een openbare plaats).

2. Nederland : artikelen 73 en 74 van de wet van 24 september 1992, houdende vaststelling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

De Nederlandse wetgeving is veel strikter dan de Engelse omdat zij niet enkel het verbod bevat agressieve dieren, behorend tot een soort aangewezen door een lijst opgesteld door de minister (= honden van het pitbull terriër type), te fokken, te kopen of te verkopen, maar ook te bezitten. Deze honden kunnen in beslag worden genomen, en in een asiel worden ondergebracht in afwachting van hun vernietiging. Overtredingen van de bepalingen kunnen worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete.

3. Frankrijk : Loi no 99-5 du 6 janvier 1999 relative aux animaux dangereux et errants et à la protection des animaux

Deze wet brengt enkele wijzigingen aan in de Code rural betreffende gevaarlijke dieren in het algemeen en gevaarlijke honden in het bijzonder (artikelen 211-1 tot 211-9 van de Code rural).

In de eerste plaats wordt bepaald, onafhankelijk van ras of soort dier, dat de burgemeester kan tussenbeide komen om de eigenaar van een dier dat een gevaar kan inhouden voor andere personen of dieren, te verplichten maatregelen te nemen om dit gevaar af te wenden. Indien de eigenaar dit niet doet kan het dier worden vernietigd.

Verder worden gevaarlijke honden ingedeeld in twee categorieën : enerzijds de aanvalshonden, en anderzijds de waak- en verdedigingshonden. Een lijst opgesteld door de ministers van binnenlandse zaken en van landbouw, bepaalt welke honden tot welke categorie behoren.

De wetgeving bepaalt verder dat deze beide categorieën van honden niet mogen worden gehouden door bepaalde personen, bijvoorbeeld minderjarigen. Overtreding van deze bepaling kan worden gestraft met een gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete.

Aanvalshonden moeten worden gesteriliseerd. Deze honden mogen zich bovendien niet op openbare plaatsen begeven. Op de openbare weg moeten beide categorieën gemuilkorfd en aangelijnd zijn.

De wet bevat wel een bepaling die een uitzondering maakt voor de politie, het leger, de brandweer en de douane die van honden gebruik maken (artikel 211-7 van de Code rural).


(1) Bij gebreke van andersluidende bepalingen of verwijzingen.