3-776/1

3-776/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

24 JUNI 2004


Wetsvoorstel ter beteugeling van het familiaal geweld en tot aanvulling van artikel 458 van het Strafwetboek

(Ingediend door mevrouw Fatma Pehlivan c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel beoogt een regeling in het leven te roepen om de vermoedelijke dader van familiaal geweld tijdelijk de gezinswoning te kunnen ontzeggen en een contactverbod op te leggen.

Fysiek of psychisch geweld tegen de partner, tegen de kinderen of andere inwonende personen zijn misdrijven die in het verleden veelal onder de mantel der privacy oogluikend geduld werden. Sinds enkele jaren is deze situatie gelukkig gekenterd en is het besef gegroeid dat dergelijke wantoestanden niet langer gedoogd kunnen worden. Daadwerkelijk optreden is inderdaad de boodschap, evenals kort op de bal spelen. Snel, gericht en daadkrachtig ingrijpen, gekoppeld aan een degelijke en snelle hulpverlening voor alle betrokkenen, zijn in dergelijke dossiers van familiaal geweld noodzakelijk om erger te voorkomen.

Om dit te bereiken stellen wij voor dat de politiediensten, in samenspraak met de parketten, de vermoedelijke dader van familiaal geweld kunnen dwingen tijdelijk de gezinswoning te verlaten en een contactverbod op te leggen. Een dergelijke ingrijpende, maar naar onze mening noodzakelijke mogelijkheid, is niet nieuw. Reeds ettelijke jaren bestaat die mogelijkheid in Oostenrijk (Domestic Violence Bill) : het systeem wordt aangehaald als voorbeeld voor een efficiënt en daadkrachtig optreden inzake familiaal geweld.

Zo heeft recentelijk ook het Vrouwen Overleg Komitee aangedrongen op een betere aanpak van partnergeweld en heeft de Gezinsbond in zijn dossier « Geweld in het Gezin ­ gezinnen zijn niet te kloppen » uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de fenomenen van partnergeweld, kinder- en oudermishandeling.

In de Senaat is tijdens de vorige zittingsperiode ten andere veel aandacht besteed aan die problematiek. Terecht, vermits uit de helaas weinig bestaande onderzoeken blijkt dat die problemen eerder toe- dan afnemen. Het meest geciteerd is ongetwijfeld het onderzoek van Bruynooghe, Noelanders en Opdebeeck, « Geweld ondervinden, gebruiken en voorkomen », waaruit we hierna excerperen :

« Om een zicht te krijgen op het voorkomen van het geweld op mannen en vrouwen anno 1998 werden er interviews afgenomen bij een representatieve steekproef van de Belgische bevolking van 20 tot 49 jaar.

Aangezien het de bedoeling was om de onderzoeksresultaten te kunnen vergelijken met die van 10 jaar geleden werden de respondenten net als toen aan huis bezocht.

Ook de vragen over de gewelddadige ervaringen waren vergelijkbaar met de vragen die in het onderzoek van 1988 gesteld werden.

Anders dan in 1988 werden er in 1998 drie leeftijdsgroepen bij het onderzoek betrokken.

De groep van 40 tot 49 jaar kan ­ voor wat de vrouwen betreft ­ beschouwd worden als de 10 jaar ouder geworden onderzoeksgroep van 1988. Daarnaast werd de leeftijdsgroep van 30 tot 39 jaar bij het onderzoek betrokken. Deze groep is (in 1998) precies even oud als de vorige onderzoeksgroep in 1988 was. Tenslotte werd ook de leeftijdsgroep van 20 tot 29 jaar bij het onderzoek betrokken.

De samenstelling van de onderzoeksgroep in deze drie leeftijdsgroepen had de bedoeling om bij de vergelijking tussen de onderzoeksresultaten van 1988 en die van 1998 een onderscheid te kunnen maken tussen een eventuele verhoging van de geweldcijfers die te wijten is aan een toename van de bereidheid om uit te komen voor gewelddadige ervaringen en een verhoging die te wijten is aan een toename van het geweld zelf.

Wanneer de vrouwen die in 1998 30 tot 39 jaar oud zijn méér geweld melden dan de vrouwen die in 1988 dezelfde leeftijd hadden, weten we immers nog niet of deze verhoging van de geweldcijfers te wijten is aan de toegenomen bespreekbaarheid van geweld of aan het agressiever worden van de samenleving.

Om dit uit te zoeken, werd bij de vrouwen die nu 40 tot 49 jaar oud zijn (en die dus in 1988 30 tot 39 jaar waren) nagegaan in welke mate zij tot 10 jaar geleden geweld meemaakten. Deze cijfers zouden moeten overeenkomen met die van het onderzoek van 1988, aangezien men dezelfde geweldervaringen meet van dezelfde leeftijdsgroep.

In de mate dat deze meldingen hoger liggen dan de meldingen uit het onderzoek van 1988 is er sprake van een toegenomen meldingsbereidheid. Het verschil tussen deze meldingen en de meldingen van de vrouwen die in 1998 30 tot 39 jaar zijn verwijst in principe naar een reële toename van het geweld.

Naast een uitbreiding van de onderzoeksgroep naar leeftijd voorziet het hier voorgestelde onderzoek ook in een uitbreiding naar sekse. Behalve de vrouwen werden er in 1998 ook mannen bij het onderzoek betrokken. Enkel op die manier kan nagegaan worden of en in welke mate geweld een vrouwenprobleem, dan wel een probleem des mensen is.

In het totaal werden er begin '98 1 439 mannen en vrouwen geïnterviewd aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst. De resultaten van de bevraging werden op kwantitatieve wijze verwerkt via beschrijvende statistische procedures.

De evolutie van het geweld

Laat ons deze paragraaf beginnen met wat cijfers, die worden samengevat in de onderstaande tabel :

Femmes
­
Vrouwen
1988
(N = 953)
Femmes
­
Vrouwen
1998
(N = 783)
Hommes
­
Mannen
1998
(N = 656)
Total
­
Totaal
1998
(N = 1 439)
Ni violence physique, ni violence sexuelle. ­ Noch fysiek noch seksueel geweld 401 250 177 427
42,1 % 31,9 % 27,0 % 29,7 %
Uniquement violence sexuelle. ­ Enkel seksueel geweld 142 87 25 112
14,9 % 11,1 % 3,8 % 7,8 %
Uniquement violence physique. ­ Enkel fysiek geweld 203 189 315 304
21,3 % 24,2 % 48,0 % 35,0 %
Violence tant physique que sexuelle. ­ Zowel fysiek als seksueel geweld 207 257 139 396
21,7 % 32,8 % 21,2 % 27,5 %
Total. ­ Totaal 953 783 656 1 439
14,9 % 11,1 % 3,8 % 7,8 %

Het werd tien jaar geleden reeds vastgesteld : de ervaring met fysiek en seksueel geweld is veeleer regel dan uitzondering. Een ruime meerderheid van de Belgen krijgt vroeg of laat te maken met fysiek geweld en ruim 1 op 3 Belgen wordt geconfronteerd met seksueel geweld. Slechts 30 % van de mensen blijft van geweld gespaard.

Wanneer we de cijfers voor de vrouwen vergelijken met die van tien jaar geleden, dan is het meteen duidelijk dat de vrouwen toen heel wat minder geweld meldden dan in 1998. Een decennium geleden werd gezegd dat ruim de helft van de vrouwen ooit geweld had meegemaakt, nu is dit aandeel opgelopen tot ruim twee derde van de vrouwelijke respondenten. Het fysiek geweld is opgelopen van 23 tot 57 %, het seksueel geweld van 37 tot 44 %. Een combinatie van fysiek en seksueel geweld werd in 1988 gemeld door één vijfde van de vrouwen, in 1998 is dit aandeel opgelopen tot één derde. Dus op het eerste zicht zou men kunnen zeggen dat het geweld in de loop van de laatste tien jaren flink is toegenomen.

Een toename van de bereidheid om geweld te melden of een reële toename van het geweld ?

Ervaringen met geweld kunnen echter leeftijdgebonden zijn. In het onderzoek van 1988 waren enkel vrouwen van 30 tot 39 jaar opgenomen. Het onderzoek van 1998 omvat vrouwen van 20 tot 49 jaar. Verschillen in de geweldcijfers kunnen dus toe te schrijven zijn aan verschillen tussen leeftijdsgroepen. Vrouwen tussen 40 en 49 jaar hebben tien jaar langer het risico gelopen om geweld mee te maken. Een verschil tussen de resultaten van beide onderzoeken zou met dit gegeven verband kunnen houden.

Bovendien kunnen de hogere geweldcijfers, zoals gezegd, evenzeer wijzen op een toename van de bereidheid om ervoor uit te komen dat men geweld heeft meegemaakt (de meldingsbereidheid), als op een reële toename van het geweld. Aangezien er de laatste jaren steeds meer aandacht besteed wordt aan de problematiek, is het voor de geweldslachtoffers duidelijker geworden dat wat hen overkwam, niet zo uitzonderlijk is.

Waar er vroeger een sfeer hing van « het slachtoffer zal het wel gezocht hebben », gaat de maatschappelijke teneur vandaag veeleer in de richting van een maatschappelijke afkeuring van geweld. Niet het slachtoffer, maar de geweldpleger krijgt de afkeuring. Slachtoffers kunnen zich hierdoor gesterkt voelen om over hun ervaringen te praten.

Om aan deze problemen het hoofd te bieden, werd er in het onderzoek eerst en vooral nagegaan of in die tien jaar ook de leeftijdsspecifieke geweldcijfers gestegen zijn. Uit de cijfers blijkt overduidelijk dat dit inderdaad het geval is. Zowel de cijfers voor fysiek geweld als die voor seksueel geweld liggen, voor de 30- tot 39-jarige vrouwen, in 1998 een stuk hoger dan in 1988.

De vrouwen die in 1998 30 tot 39 jaar oud waren, zijn naar eigen zeggen vaker geslagen, vaker geschopt en getrapt, vaker door elkaar geschud, en ze hebben meer levensbedreigende vormen van fysiek geweld meegemaakt dan de vrouwen die tien jaar geleden dezelfde leeftijd hadden.

Daarnaast werden ze, alweer naar eigen zeggen, ook vaker betast, vaker gedwongen om iemand anders te betasten, ze werden vaker geconfronteerd met een exhibitionist of een voyeur en ze werden vaker verkracht of seksueel mishandeld dan hun leeftijdgenoten tien jaar geleden. Op grond van de blote cijfers zou men dus kunnen vermoeden dat het geweld op vrouwen inderdaad is toegenomen.

Aan de vrouwen die in 1998 40 tot 49 jaar oud waren, werd gevraagd welk geweld zij hadden meegemaakt « tot tien jaar geleden ». Uit de vergelijking van deze cijfers met het geweld dat gemeld werd door de vrouwen die in 1988 30 tot 39 jaar oud waren, blijkt dat er in 1998 meer fysiek geweld wordt gemeld dan in 1988. Ondanks het feit dat het betreffende geweld al tien jaar langer geleden is, is de bereidheid om erover te praten in 1998 groter dan in 1988.

Dit betekent echter niet dat de hogere cijfers van 1998 alleen maar wijzen op een toegenomen meldingsbereidheid. De meldingen van de 40- tot 49-jarigen over het geweld dat ze tot tien jaar geleden meemaakten, blijven immers een stuk lager dan de geweldmeldingen van de vrouwen die nu 30 tot 39 jaar oud zijn.

Samengevat betekent dit dat de bereidheid van vrouwen om uit te komen voor ervaringen met fysiek geweld in de loop van de laatste tien jaar is toegenomen, terwijl er parallel met deze evolutie ook een reële toename is van het fysiek geweld. Een eenvoudige berekening leert dat het fysiek geweld met een ongeveer een derde (31 %) is toegenomen. Zo'n 15 % van deze toename is te wijten aan een toegenomen meldingsbereidheid. Het fysiek geweld is dus reëel met ongeveer 20 % van het oorspronkelijke volume toegenomen.

Omdat het maatschappelijk debat over geweld zich door de zaak-Dutroux voornamelijk heeft toegespitst op het seksueel geweld, zou men verwachten dat de toename van de meldingsbereidheid van het seksueel geweld nog een stuk sterker is dan die van het fysiek geweld. Vreemd genoeg is dit niet het geval : voor wat het seksueel geweld betreft is er zelfs amper sprake van een toegenomen meldingsbereidheid. De hogere cijfers die in 1998 gevonden worden voor het seksueel geweld, blijken bijna helemaal toe te schrijven aan een reële toename van het seksueel geweld. Het seksueel geweld op vrouwen is in de loop van het laatste decennium met bijna 40 % van het oorspronkelijke volume toegenomen.

Evolutie van de ernst van het geweld

Zowel het fysiek geweld als het seksueel geweld zijn dus in omvang toegenomen. Maar de omvang is slechts één aspect van de problematiek. Een ander aspect houdt verband met de ernst van het geweld : is het geweld in de loop van het laatste decennium ook ernstiger vormen gaan aannemen ?

Een vergelijking van de aard van het geweld in beide onderzoeken wijst uit dat de toegenomen omvang van geweld inderdaad gepaard gaat met een toename van de ernst ervan. Waar er in 1988 duidelijk sprake was van een overwicht van de minder ernstige vormen van fysiek geweld op vrouwen, is het fysiek geweld dat vrouwen nu meemaken meestal matig tot zeer ernstig.

Wanneer we deze matig tot zeer ernstige vormen van fysiek geweld samenvatten onder de noemer « mishandeling », dan zien we dat 30 % van alle vrouwen ooit fysiek mishandeld werd. Dit cijfer betekent een verdubbeling ten opzichte van het cijfer van 1988. Ook het seksuele geweld is een stuk ernstiger geworden. Waar tien jaar geleden zo'n 12 % van de vrouwen ooit seksueel mishandeld was, geldt dit nu voor 19 % van alle vrouwen.

Evolutie van de context waarbinnen het geweld voorvalt

In verband met de context van het geweld zien we enkele verschillen tussen de evolutie van het fysiek geweld en die van het seksueel geweld.

Wat het fysiek geweld betreft, valt vooral de relatieve toename van het partnergeweld op. De partners waren ook in 1988 reeds de belangrijkste dadergroep van het fysiek geweld. Hun aandeel in de totale omvang van het fysiek geweld op vrouwen is echter toegenomen van 18 % in 1988 tot 28 % in 1998.

Een op acht vrouwen wordt geconfronteerd met fysiek geweld vanwege haar partner. Door de relatieve toename van het aantal partners is ook het relatieve aandeel van de mannelijke plegers van fysiek geweld toegenomen (van 64 % tot 71 %), en is de gemiddelde leeftijd waarop men voor het eerst met fysiek geweld geconfronteerd wordt wat hoger komen te liggen. Tien jaar geleden begon één op vijf meldingen van fysiek geweld op volwassen leeftijd, nu geldt dit voor één op de drie meldingen.

Ondanks de toename van het partnergeweld brengt een relatieve afname van het fysiek geweld door ouders mee dat het fysiek geweld op vrouwen wat minder gezinsgebonden is geworden. In 1988 kwam 87 % van het fysiek geweld op vrouwen voor in het gezin, in 1998 is dat nog 75 %.

Het seksueel geweld is daarentegen sterker gezinsgebonden geworden. Zowel de ouders als de partners worden in 1998 vaker als dader genoemd dan in 1988, toen er nog relatief vaker sprake was van seksueel geweld door een onbekende dader (in 1 op 3 meldingen tegenover 1 op 4 meldingen in 1998). Het seksueel geweld dat in 1998 gemeld wordt, begint dan ook vaker hetzij in de kleutertijd, hetzij op volwassen leeftijd. »

Het is mede op grond van die bevindingen dat tijdens de vorige zittingsperiode de wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, werd aangenomen (Belgisch Staatsblad, 12 februari 2003).

Hoewel die wet een belangrijke stap vooruit betekent in de strijd tegen familiaal geweld is ze, naar onze mening, ontoereikend. Vooreerst wordt immers uitsluitend partnergeweld aangepakt, daar waar familiaal geweld duidelijk veel ruimer gezien moet worden, zowel naar de slachtoffers (bijvoorbeeld kinderen en ouders) als naar de aard van het geweld (bijvoorbeeld psychisch geweld).

Ook zonder die specifieke wet bestond vroeger reeds de mogelijkheid voor het slachtoffer van dit geweld om zich tot de rechter te wenden. Daarenboven is geweten dat ondanks alle goede wil en mogelijkheden de rechterlijke molen traag, en in deze dossiers allicht te traag, durft draaien.

Dit wetsvoorstel wil de essentie van het zogeheten Oostenrijks model naar de Belgische situatie vertalen.

Familiaal geweld wordt ruim omschreven (zie artikel 2). Het betreft zowel fysiek als psychisch geweld ten aanzien van de partner, kinderen, ouders of om het even wie met de vermoedelijke dader onder hetzelfde dak woont.

Wij voorzien erin dat bij elke melding of aangifte van familiaal geweld de politie onmiddellijk een onderzoek ter plaatse instelt en de betrokkenen hoort. Hier dient onderstreept te worden dat om het even wie deze aangifte of melding kan doen en dus niet uitsluitend het slachtoffer (dat veelal eerder terughoudend is om dat te doen of dat niet kan of wil, bijvoorbeeld een inwonend kind of ouder). De melding of aangifte kan bijgevolg ook gebeuren door een buur, een arts, een lid van het onderwijzend personeel enz.

Die verruimde mogelijkheid tot aangifte of melding maakt het evenwel noodzakelijk om aanvullende maatregelen uit te werken inzake het beroepsgeheim (artikel 4).

Indien de politie bij haar onderzoek ter plaatse vaststelt dat er effectief geweld is gepleegd en/of dat dergelijk geweld zich zal voordoen, neemt zij onverwijld contact op met het parket, eventueel van wacht.

In onderling overleg met de politiedienst ter plaatse kan het parket besluiten tot het ontzeggen van de woonst aan de vermoedelijke dader, al dan niet gekoppeld aan een perimeter welke hij niet mag betreden, en een contactverbod met het slachtoffer. Die maatregelen worden vastgesteld in een proces-verbaal dat aan de vermoedelijke dader en aan het parket worden overgezonden.

De politie ziet toe op het daadwerkelijk verlaten van de woning; zij laat zich de sleutels overhandigen en verwittigt zowel de korpschef (voor de nodige controlemaatregelen en het toezicht op de aan de vermoedelijke dader opgelegde maatregelen) als de dienst slachtofferhulp, teneinde het hulpverleningsproces aan het slachtoffer te starten.

In de marge hiervan willen wij alvast beklemtonen dat deze nieuwe wettelijke mogelijkheden inzake optreden tegen familiaal geweld specifieke opleiding en bijscholing voor zowel de politiediensten als de parketten vergen en dat daaraan voldoende aandacht besteed zal moeten worden.

Fatma PEHLIVAN.
Ludwig VANDENHOVE.
Christel GEERTS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt onder familiaal geweld verstaan elke vorm van psychisch of fysiek geweld jegens de partner, de kinderen, de ouders of enige andere persoon die gewoonlijk of occasioneel samen met de dader ervan in dezelfde woning verblijft.

Art. 3

Bij aangifte of klacht van familiaal geweld stelt de politiedienst onverwijld een onderzoek ter plaatse in; elke in de zaak betrokken partij wordt afzonderlijk gehoord.

Ingeval van ernstige aanwijzingen van familiaal geweld of van aanwijzingen dat het geweld zich kan herhalen en een bedreiging uitmaken voor de veiligheid van de bewoners, neemt de politiedienst onverwijld telefonisch of elektronisch contact op met het openbaar ministerie, dat op verslag van de aanwezige politiedienst kan besluiten dat op de vermoedelijke dader een of meer van de volgende maatregelen van toepassing zijn :

1º het onmiddellijk verlaten van de gezinswoning, mits meeneming van de noodzakelijke kledingstukken en persoonlijke bezittingen;

2º het verbod om zich gedurende een periode van tien dagen in een vast te stellen straal rond de gezinswoning te bevinden;

3º het verbod om gedurende een periode van tien dagen op enigerlei wijze contact te hebben of te nemen met het slachtoffer van het geweld.

De politie geeft aan de vermoedelijke dader een proces-verbaal dat in voorkomend geval de hierboven gespecificeerde maatregelen bevat. Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen 24 uur overgezonden aan het openbaar ministerie.

De politiedienst kijkt toe op de daadwerkelijke verlating van de gezinswoning en laat zich de sleutels die toegang geven tot de woning overhandigen. Zij verwittigt de korpschef en de dienst slachtofferhulp van de politiezone, teneinde de nodige beschikkingen te nemen om de maatregelen te doen naleven door de vermoedelijke dader van het geweld en de hulpverlening aan het slachtoffer te starten.

De maatregelen worden verlengd of gelicht door het openbaar ministerie, met kennisgeving aan de betrokkenen en de politiedienst.

Art. 4

Artikel 458 van het Strafwetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Het eerste lid is niet van toepassing ingeval van aangifte of klacht van familiaal geweld. »

16 maart 2004.

Fatma PEHLIVAN.
Ludwig VANDENHOVE.
Christel GEERTS.