3-774/1 | 3-774/1 |
22 JUNI 2004
Aan het begin van de 21e eeuw beschikken de traditionele vakbonden bij de Belgische overheid nog steeds over een monopolie uit lang vervlogen tijden. Krachtens de wet van 19 december 1974 worden de traditionele vakorganisaties beschouwd als representatief zonder dat zij worden verkozen door de personeelsleden, wat in de particuliere sector wel het geval is. De wet bepaalt dat de overheid zich enkel tot gesprekspartners uit deze organisaties mag richten, die niet verkozen zijn na een vrije, geheime stemming die openstaat voor alle vakorganisaties. Het ter discussie stellen van deze vreemde situatie, die trouwens strijdig is met de aanbevelingen van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) over het eerbiedigen van grondrechten, is lange tijd beschouwd als vakbondsvijandige actie. Moet deze zaak niet worden herbekeken in het licht van de democratische ontwikkelingen ? Wat is er vakbondsvijandig aan het voorstellen van verkiezingen ? Dan zouden degenen die ijveren voor de rechtstreekse verkiezing van de burgemeesters, aan antipolitiek doen ! Wat voor antidemocratische logica is dat ? De invoering van sociale verkiezingen bij de overheid zou de zaken zelfs meer open laten verlopen, nieuwe ruimte voor debat en onderhandelingen creëren, weerstand tegen de politisering opbouwen waar de traditionele vakorganisaties helaas aan deelnemen en vooral de legitimiteit van de vakbondsafgevaardigden in de ogen van het personeel doen toenemen. Het zou de vakbondsactie op het terrein doen heropleven in een context van institutionele hervormingen waar dergelijke actie meer dan ooit nodig lijkt. Waarom zou men ambtenaren trouwens de macht ontzeggen die men wel aan werknemers in de particuliere sector toekent ?
Onlangs werden er in de Belgische ondernemingen sociale verkiezingen gehouden. De werknemers hebben hun vertegenwoordigers op democratische wijze verkozen.
Bij de overheid bestaan er geen sociale verkiezingen. Het systeem dat daar geldt is :
enig ter wereld;
ondoorzichtig;
niet democratisch;
niet conform de aanbevelingen van het Internationaal Arbeidsbureau.
De betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel worden voornamelijk geregeld door een wet van 19 december 1974 en een koninklijk besluit van 28 september 1984.
De overheid de Staat als werkgever erkent de « representatieve vakorganisaties » op een « historische » basis.
Zo moet een vakorganisatie, om op nationaal niveau als representatief te worden beschouwd, aangesloten zijn bij een vakorganisatie die in de Nationale Arbeidsraad (NAR) vertegenwoordigd is (artikel 7, 3º, van de wet van 1974). De leden van de NAR worden echter bij koninklijk besluit benoemd.
Lange tijd waren slechts twee organisaties de ACOD en het ACV vertegenwoordigd in de NAR. Sedert een wet van 2002 is ook de liberale vakbond (ACLVB) daarin vertegenwoordigd.
Hun aanwezigheid in de NAR geeft deze drie vakorganisaties het recht om zowel in de overleg- als in de onderhandelingscomités van de openbare diensten zitting te hebben, zonder dat men eigenlijk weet of zij voor die bepaalde sector wel representatief zijn.
In een bepaalde sector kan een andere vakorganisatie als representatief worden beschouwd als zij kan aantonen (via een ingewikkeld systeem) dat 10 % van de leden van deze sector een lidkaart van die vakorganisatie bezit (artikel 8, § 1, 2º, van de wet van 1974). Dat is bijvoorbeeld het geval voor de vakorganisatie NUOD bij de Federale Overheidsdienst Financiën.
De vakorganisaties beslissen zelf over de samenstelling van de overleg- en onderhandelingsorganen. Zij hoeven hun afgevaardigden niet bij naam aan te wijzen. Er worden dus geen sociale verkiezingen gehouden, wat toch een democratisch deficit inhoudt.
Hetzelfde systeem is van kracht bij de autonome overheidsbedrijven als de NMBS, De Post en Belgacom.
« Alleen de representatieve vakorganisaties hebben zitting in de [grootste] onderhandelingscomités », artikel 6 van de wet van 1974.
Artikel 7 bepaalt : « Om zitting te hebben in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten wordt als representatief beschouwd iedere vakorganisatie die tegelijk aangesloten is bij een vakorganisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is. »
Het systeem is strijdig met de Grondwet, met de vakbondsorganisatie, met de democratie en met de regels van het Internationaal Arbeidsbureau.
Het systeem moet om meerdere redenen verbeterd worden :
artikel 10 van de Grondwet bepaalt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet : het huidige systeem houdt een discriminatie in ten opzichte van de privé-sector;
het is belangrijk het systeem voor de vertegenwoordiging van de ambtenaren democratischer te maken;
het bestaande systeem is ingewikkeld en weinig doorzichtig;
er bestaat geen absolute garantie dat de werknemers vertegenwoordigd worden zoals zij dat wensen;
werknemers hebben het recht vertegenwoordigd te worden door vertegenwoordigers die zij hebben gekozen;
het erkenningsysteem als bepaald in artikel 15 van de wet van 1974 is doorzichtig noch democratisch;
het is een schending van de elementaire vakbondsvrijheden en van de regels van het Internationaal Arbeidsbureau;
Alain DESTEXHE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
De personeelsafgevaardigden van de openbare sector, met name bij de overheid en de overheidsbedrijven, worden verkozen bij geheime stemming uit kandidatenlijsten die worden voorgedragen ofwel door de erkende vakorganisaties, ofwel door ten minste 5 % van de leden van de sector of het betrokken comité.
Art. 3
De verkiezingen hebben plaats om de vier jaar.
Art. 4
Deze wet is van toepassing :
1º op de overleg- en onderhandelingscomités opgericht door de wet van 19 december 1974;
2º op de paritaire comités en op het comité « Overheidsbedrijven » opgericht door de wet van 21 maart 1991;
3º op de nationale paritaire commissie van de NMBS (wet van 23 juli 1926).
Art. 5
De Koning organiseert sociale verkiezingen binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 6
De Koning bepaalt de stemprocedure en de verkiesbaarheidsvoorwaarden.
5 mei 2004.
Alain DESTEXHE. |