3-609/4

3-609/4

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

19 MEI 2004


Wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles


Evocatieprocedure


Wetsontwerp tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de CBFA, van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles en tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER WILLEMS


I. INLEIDING

Het facultatief bicameraal ontwerp en het bicameraal ontwerp zijn oorspronkelijk ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers als wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nrs. 51-509/1 en 51-510/1).

Zij zijn goedgekeurd op 1 april 2004 en aan de Senaat overgezonden op 2 april 2004.

De commissie heeft deze ontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 5 en 19 mei 2004, in aanwezigheid van de minister van Financiën.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN FINANCIËN

Dit ontwerp strekt ertoe te zorgen voor de omzetting van de Richtlijn « Beheervennootschappen van ICB's en Prospectussen » en te voorzien in de nodige machtigingen voor de omzetting van de Richtlijn « Producten ».

Tijdens de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn geen problemen inzake de omzetting van de richtlijn zelf gerezen.

Toch zal zeker het ontwerp nr. 3-609 alsnog geamendeerd moeten worden.

De minister heeft vooreerst nota genomen van de technische en juridische opmerkingen van de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat. Hij zal daarop antwoorden verstrekken.

Ten tweede zijn er problemen gerezen voor de sociale woningbouw in Vlaanderen omdat het ontwerp de effectisering van hypothecaire kredieten onmogelijk zou maken. Dit probleem moet ofwel door amendering van dit ontwerp, ofwel op een andere manier worden opgelost. Daarover zijn onderhandelingen aan de gang tussen de CBFA en Febelfin.

Ten derde stelt de minister ook vast dat in deze Senaatscommissie amendementen zijn ingediend die verband houden met zeer specifieke ethische aangelegenheden.

De minister stelt de commissie voor te trachten de omzettingsbepalingen vrij snel goed te keuren in de Senaat ­ zodat ze vervolgens misschien ook in de Kamer kunnen worden aangenomen ­ doch met de technische aanpassingen gesuggereerd door de diensten van de Senaat en met betrekking tot de problemen die het ontwerp kan opleveren, met name voor sociale huisvestingsmaatschappijen.

Als er specifieke formules worden gepland voor bepaalde types van instellingen voor collectieve belegging, wenst de minister die op te nemen in een afzonderlijke tekst, bijvoorbeeld een wetsvoorstel.

Hij vreest immers dat de onderzoekstermijn niet kan worden nageleefd als er nu allerhande andere thema's worden opgenomen in een tekst die eigenlijk alleen richtlijnen moet omzetten.

De minister wijst er trouwens op dat België beide richtlijnen had moeten omzetten tegen 13 februari 2004.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Zenner wijst op de belangrijke rol die België gespeeld heeft bij de totstandkoming van de richtlijn 2001/107/EG die hier in ons recht wordt omgezet. Deze richtlijn moet toelaten om het belang van Brussel als financieel centrum inzake het collectief beheer van beleggingsportefeuilles van instellingen voor collectieve belegging, te vrijwaren.

Het gevaar voor delokalisatie richting het Groot-hertogdom is helemaal niet denkbeeldig. Daartoe speelt het niet alleen fiscale troeven uit maar ook een klimaat van juridische zekerheid. Om verschuivingen van Brussel naar andere plaatsen binnen de Europese Unie te voorkomen moesten er gemeenschappelijke Europese regels komen. Onder Belgisch voorzitterschap zijn die regels er dan ook gekomen.

De omzetting van de richtlijn zorgt voor een reeks problemen zoals te merken valt aan het grote aantal artikelen dat in beide ontwerpen is opgenomen.

Op vandaag rijzen twee categorieën van problemen : enerzijds zijn die van technische aard, anderzijds die van politieke aard.

De heer Mahoux heeft die laatste in zijn amendementen naar voren gebracht. Hij heeft echter zelf aangegeven dat de informatie rond de ethische aspecten van beleggingsfondsen het best in een afzonderlijk wetsvoorstel zouden worden geregeld, behalve misschien wat de antipersoonsmijnen betreft. De heer Zenner meent dat de voorliggende ontwerpen daar fundamenteel niets mee te maken hebben daar ze technisch zijn.

De technische problemen op zich zijn eveneens in twee categorieën in te delen. De wetsontwerpen verzekeren de noodzakelijke en hoogdringende omzetting van voornoemde richtlijn in ons Belgisch recht. Maar ter gelegenheid van deze omzetting worden andere maatregelen voorgesteld die verder gaan dan de loutere omzetting van de Europese richtlijn. Zij brengen een aantal problemen met zich zowel wat de effectisering betreft, als wat de toepassing ervan in de sector van de sociale huisvesting betreft.

In de Kamer is echter onvoldoende rekening gehouden met een aantal economische en financiële gegevens. De CBFA heeft dat wel gedaan en er moet dus nog verder over worden nagedacht.

De heer Willems meent dat de voorliggende wetgeving zeer belangrijk is voor ons land in de mate waarin we op Europees vlak inzake investeringen, beleggingen en bankdiensten willen blijven meespelen zeker gezien de instellingen die hier gevestigd zijn. Vandaar is het zeer belangrijk dat de ontworpen wetteksten rechtszekerheid bieden.

De heer Lionel Vandenberghe laat opmerken dat hij een reeks amendementen heeft ingediend op de tekst zoals goedgekeurd door de Kamer. Ook hij ziet naast de technische problemen ook problemen van ethische aard. Op het vlak van de antipersoonsmijnen gaat hij ten gronde absoluut akkoord met de heer Mahoux. De vraag rijst alleen of dit hier moet worden geregeld.

Anderzijds dient de richtlijn dringend worden omgezet. De door hem ingediende amendementen zijn technisch van aard en opgesteld in samenwerking met de verslaggeefster van de bevoegde Kamercommissie en na consultatie met de sector.

Mevrouw Van dermeersch meent dat de discussie over de amendementen van de heer Mahoux apart moet worden gevoerd.

Men kan evengoed een verbod inlassen op investeringen in bedrijven die een beroep doen op kinderarbeid. De discussie over ethische aspecten van beleggingen moet losstaan van de omzetting van de richtlijn.

Juridisch-technische opmerkingen

De voorzitter geeft kennis van de volgende juridische en technische opmerkingen van de diensten :

1) Met betrekking tot wetsontwerp nr. 3-609 :

Artikel 49 : binnen welke termijn moet de CBFA haar beslissing meedelen ?

Het laatste lid van dit artikel luidt als volgt :

« Artikel 33, tweede tot vierde lid, is van toepassing op de beslissingen die de CBFA heeft genomen krachtens het tweede en derde lid van dit artikel. »

Volgens artikel 33, tweede lid, neemt de CBFA haar beslissing binnen drie maanden na indiening van een volledig dossier.

Die bepaling is strijdig met artikel 49, derde lid. Immers, volgens artikel 49, derde lid, brengt de CBFA haar beslissing reeds binnen vijftien dagen na de ontvangst van een volledig dossier ter kennis.

Welke termijn moet de CBFA naleven ?

­ de termijn van vijftien dagen : dan mag artikel 49, laatste lid, niet bepalen dat artikel 33, tweede lid, van toepassing is;

­ de termijn van drie maanden : dan moet artikel 49, derde lid, worden gewijzigd.

Artikel 92

Wanneer tegen een beslissing van de CBFA beroep kan worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel of de Raad van State, wordt dit steeds vermeld in het wetsontwerp zelf.

Dit is alleen niet het geval voor het beroep tegen de beslissingen genomen op grond van de artikelen 92 en 197. De mogelijkheid om tegen die beslissingen beroep in te stellen, wordt alleen vermeld in het wetsontwerp tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de CBFA, van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles en tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.

Juridisch is dit niet fout, maar het tast wel de coherentie van de tekst aan.

Artikel 104 : waarop is artikel 22 van toepassing ?

Artikel 104 luidt als volgt :

« Artikel 22 is van toepassing. »

Vanuit een strikt legistiek standpunt voegt artikel 104 niets aan het wetsontwerp toe. Het verklaart dat artikel 22 van toepassing is, maar dat is artikel 22 reeds uit zichzelf.

Wellicht wordt bedoeld dat artikel 22 ook van toepassing is op de instellingen bedoeld in de afdeling III waarvan artikel 104 deel uitmaakt. Maar zelfs dan blijft er onduidelijkheid : is artikel 22 ook van toepassing op :

­ alle institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen,

­ of alleen op de institutionele gemeenschappelijke fondsen voor belegging in schuldvorderingen (zoals artikel 105),

­ of alleen op de institutionele vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen (zoals artikel 106) ?

Vermoedelijk is artikel 22 van toepassing op alle institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen. Het verdient dan ook aanbeveling artikel 104 te vervangen als volgt :

« Artikel 22 is van toepassing op de institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen. »

Artikel 106 : welke woorden moet de naam van een institutionele vennootschap voor belegging in schuldvorderingen bevatten ?

Artikel 106, § 3, luidt als volgt :

« § 3. In afwijking van artikel 78 van het Wetboek van Vennootschappen, bevat de naam van de institutionele vennootschap voor belegging in schuldvorderingen en alle stukken die van haar uitgaan, de woorden « institutionele vennootschap voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht » of « institutionele VBS naar Belgisch recht », ofwel volgen deze woorden onmiddellijk op haar naam. »

Artikel 106, § 1, bepaalt echter dat artikel 24, eerste lid, artikel 25, § 2, § 3, eerste lid, tweede lid en derde lid, eerste zin, § 4, artikel 26, artikel 27, § 1, eerste tot zevende lid en § 2 van toepassing zijn op de institutionele vennootschap voor belegging in schuldvorderingen.

Artikel 25, § 2, luidt als volgt :

« § 2. In afwijking van artikel 78 van het Wetboek van Vennootschappen, bevat de naam van de VBS en alle stukken die van haar uitgaan, de woorden « openbare vennootschap voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht » of « openbare VBS naar Belgisch recht », ofwel volgen deze woorden onmiddellijk op haar naam. »

Het is wellicht niet de bedoeling dat deze bepaling ook van toepassing is op de institutionele vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen.

In artikel 106, § 1, moet bijgevolg de verwijzing naar artikel 25, § 2, worden geschrapt.

Artikel 129

Artikel 129, eerste lid, eerste zin, luidt als volgt :

« De CBFA stelt elk jaar een lijst op van de instellingen voor collectieve belegging naar buitenlands recht en de compartimenten die krachtens deze Titel zijn ingeschreven. »

Artikel 129 maakt echter geen deel uit van een Titel. Wellicht wordt bedoeld :

« ... die krachtens dit boek zijn ingeschreven. »

Artikel 196

Dit artikel somt een aantal gevallen op waarin de CBFA de vergunning van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging kan intrekken of wijzigen.

Kan tegen die beslissingen een beroep worden ingesteld ?

Artikel 197

­ Artikel 197, § 2, eerste lid : « In het geval bedoeld in § 1, 1º » --> « In het geval bedoeld in § 1, tweede lid, 1º »;

­ Artikel 197, § 2, laatste lid : « zoals bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf » --> « zoals bedoeld in § 1, eerste lid »;

­ Artikel 197, § 3 : « In het geval bedoeld in § 1, eerste lid, 2º » --> « In het geval bedoeld in § 1, tweede lid, 2º »

­ Artikel 197, § 4 : « In het geval bedoeld in § 1, eerste lid, 3º » --> « In het geval bedoeld in § 1, tweede lid, 3º ».

Artikel 208

Artikel 208, § 1, 7º, bevat een aantal foute verwijzingen :

­ « artikel 197, § 1, eerste lid, 1º » --> « artikel 197, § 1, tweede lid, 1º »;

­ « artikel 197, § 1, eerste lid, 2º » --> « artikel 197, § 1, tweede lid, 2º »;

­ in de Franse tekst wordt verwezen naar artikel 193, maar dit moet artikel 197 zijn.

Artikel 216

Artikel 46 van de wet van 6 april 1995 wordt aangevuld met de volgende definitie :

« 10º beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging : elke vennootschap als bedoeld in artikel 135 van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. »

Artikel 135 van het wetsontwerp, waarnaar artikel 46, 10º, van de wet van 6 april 1995 verwijst, luidt als volgt :

« Art. 135. ­ Voor de beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 134 gelden de artikelen 52 tot 62, 75, 76, 77, 78, 79, 80, tweede lid, 82, 90, 91 en 92, § 1, tweede lid, 1º, 3º, 4º tot 6º en § 4. »

Artikel 134, waarnaar artikel 135 verwijst, heeft betrekking op :

­ de instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 85/611/EEG;

­ en de instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte.

Artikel 135 heeft dus blijkbaar geen betrekking op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Zou artikel 46 van de wet van 6 april 1995 niet beter verwijzen naar artikel 138 van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ? Artikel 138 luidt immers als volgt :

« Art. 138. ­ De bepalingen van dit deel gelden voor de vennootschappen naar Belgisch recht waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatige collectieve beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging, alsook voor de ondernemingen naar buitenlands recht die dit bedrijf in België uitoefenen.

Deze vennootschappen worden hierna « beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging » genoemd. »

Artikel 228

Dit artikel voegt nieuwe bepalingen toe aan artikel 12 van de wet van 22 april 2003.

Het nieuwe tweede lid, a), van dat artikel 12 zal voortaan luiden als volgt :

« a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 142 van de voormelde wet van ... »

In artikel 142 van het wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles is echter geen sprake van een lijst.

Dat is wel het geval in artikel 145. Luidens dat artikel maakt de CBFA jaarlijks een lijst op van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Artikel 240

Er is een verschil tussen de Nederlandse en de Franse tekst.

Volgens de Nederlandse tekst bepaalt de Koning de datum van inwerkingtreding van, onder meer, artikel 126. In de Franse tekst is geen sprake van artikel 126, maar wel van artikel 136.

Artikel 242

1. Er is geen artikel 237, § 2, tweede lid.

Artikel 242, eerste lid, luidt als volgt :

« Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 237, § 2, tweede lid, van deze wet, worden de artikelen 2, 105 tot 142bis, 150 tot 156 van de voormelde wet van 4 december 1990 opgeheven met ingang van 14 februari 2007. »

Probleem : artikel 237 bevat slechts één lid en geen paragrafen.

Wellicht wordt artikel 236, § 2, tweede lid, bedoeld.

2. Artikel 129, § 1ter

Volgens de Nederlandse tekst wordt artikel 129, § 1ter, van de wet van 4 december 1990 opgeheven.

Die wet heeft echter geen artikel 129, § 1ter. Het gaat wellicht om artikel 129, § 1, zoals in de Franse tekst.

2) Met betrekking tot wetsontwerp nr. 3-610 :

Artikel 5

Dit artikel vult artikel 121, § 1, eerste lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten aan met een 5º.

Artikel 121, § 1, eerste lid, van die wet somt de beslissingen van de CBFA op waartegen beroep kan worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel. Door de toevoeging van het 5º zal voortaan ook beroep kunnen worden ingesteld tegen « elke beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld en die is genomen met toepassing van de artikelen 60, 131, derde lid, 135 en 136, derde lid, van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ».

Het is de bedoeling om met deze toevoeging de wet van 2 augustus 2002 in overeenstemming te brengen met de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

De opsomming in het ontworpen 5º is echter onvolledig. Immers, ook tegen de beslissing van de CBFA bedoeld in artikel 61, tweede lid, van het wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, kan beroep worden ingesteld. Die mogelijkheid wordt uitdrukkelijk vermeld in artikel 62, § 1, tweede lid, van dat wetsontwerp.

De opsomming in het ontworpen artikel 121, § 1, 5º, moet bijgevolg worden aangevuld met een verwijzing naar artikel 61, tweede lid.

Artikel 6

De CBFA kan een speciaal commissaris aanstellen bij een instelling voor collectieve belegging in de gevallen opgesomd in artikel 92, § 1, eerste lid, van het wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

De CBFA kan ook bij een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging een speciaal commissaris aanstellen, in de gevallen opgesomd in artikel 197, § 1, eerste lid, van dat wetsontwerp. Het gaat om vrijwel identieke gevallen.

De beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging kan tegen de aanstelling van een speciaal commissaris beroep instellen bij de Raad van State (ontworpen artikel 122, 25º, van de wet van 2 augustus 2002).

De instelling voor collectieve belegging kan echter geen beroep instellen tegen de aanstelling van een speciaal commissaris.

Is dat de bedoeling van de wetgever en zo ja, verdient het geen aanbeveling dit onderscheid in behandeling te verantwoorden ?

Artikelen 7, 8, 9, 11, 12 en 13

Deze artikelen verlenen nieuwe bevoegdheden aan de gewone rechtbanken :

­ aan de rechtbank van koophandel : artikelen 8, 11 en 13;

­ aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel : artikelen 7, 9 en 12.

Die nieuwe bevoegdheden worden ingeschreven in het wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. Het verdient echter aanbeveling ze ook op te nemen in het Gerechtelijk Wetboek zelf. De bevoegdheden van de hoven en de rechtbanken worden immers opgesomd in het derde deel van het Gerechtelijk Wetboek. Op die wijze wordt vermeden dat de toekenning van bevoegdheden aan de hoven en rechtbanken wordt versnipperd over verschillende wetten (1).

Het wetsontwerp zou dan ook moeten worden aangevuld met twee artikelen, luidende :

1. Artikel 574 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 24 maart 2003, wordt aangevuld met een 13º, luidende :

« 13º van de vorderingen bedoeld in de artikelen 92, § 7, 159, § 7 en 197, § 8, van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. »

2. Artikel 589 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 12 mei 2003, wordt aangevuld met een 14º, luidende :

« 14º in de artikelen 27, § 2, 159, § 5, en 160, laatste lid, van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

Opmerking over het opschrift

Het opschrift geeft de inhoud van het wetsontwerp onvolledig weer.

Het wetsontwerp wijzigt inderdaad

1. de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;

2. de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;

maar ook

3. de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële markten;

4. (eventueel ­ zie de opmerking bij de artikelen 7, 8, 9, 11, 12 en 13) het Gerechtelijk Wetboek.

Het opschrift vermeldt alleen de wijzigingen aan de wetten vermeld onder de punten 1 en 2.

Bovendien gaat het niet alleen om verhaalmiddelen tegen beslissingen van de CBFA, maar ook tegen beslissingen en handelingen van instellingen voor collectieve belegging (artikel 8) of beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (artikel 13).

Suggestie :

« Wetsontwerp betreffende de verhaalmiddelen inzake de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. »

De heer Schouppe wijst er de minister op dat hij een aantal suggesties van de diensten onder de vorm van amendementen zal indienen.

De minister verklaart dat hij nu reeds kan stellen dat hij ­ in globo ­ akkoord gaat met deze technische amendementen.

Ethische problematiek

De heer Mahoux acht het evident dat de voornoemde richtlijnen in Belgisch recht zouden worden omgezet. Dit belet niet dat zulks kan gebeuren na het aanhoren van ieders bezwaren die niet noodzakelijk van technische aard zijn.

Spreker gaat akkoord met de minister dat de bespreking van deze ontwerpen niet mag aangegrepen worden om de totaliteit van de problematiek van ethische beleggingen hier te behandelen.

Deze mening heeft de heer Mahoux evenwel niet belet twee amendementen in te dienen.

Het eerste amendement slaat op de informatie die ten behoeve van de beleggers in de prospectus moet worden opgenomen bij een openbaar aanbod van effecten. Het gaat om de inhoud van de deelnemingen in instellingen voor collectieve belegging. In het voorgestelde artikel 52, § 2, heeft men het over de risico's inherent aan dergelijke belegging. De heer Mahoux meent dat een bijkomende toelichting over de mate waarin sociale, ethische en milieuoverwegingen in aanmerking worden genomen, hier op zijn plaats zou zijn. Dit is noodzakelijk opdat de individuele belegger weet waartoe de instelling zich verbindt.

Zijn tweede amendement betreft zeer specifiek de problematiek van de landmijnen. De revelaties van de VZW Netwerk Vlaanderen hebben recentelijk de geesten wakker geschud. De heer Mahoux herinnert eraan dat de Belgische Senaat voorloper geweest is in het verbod van het gebruik van antipersoonsmijnen. Hij vindt het onaanvaardbaar dat in voornamelijk op Azië gerichte fondsen die in ons land gecommercialiseerd worden, er aandelen zijn opgenomen van een producent van deze tuigen, terwijl onze wetgeving verbiedt om rechtstreeks of als medeplichtige, zelfs onbewust, aan de fabricage en aan het bewaren van deze mijnen, deel te nemen.

Het amendement nr. 13 van de heer Mahoux heeft de bedoeling het voorliggende ontwerp nr. 3-609/1 enkel op dit ene specifieke punt te wijzigen. Voor het in overweging nemen van meer globale ethische bekommernissen zal de heer Mahoux een afzonderlijk wetsvoorstel indienen.

Wat het ethisch aspect betreft, meent de minister dat men drie soorten maatregelen kan nemen. Persoonlijk steunt hij volledig het idee om in twee richtingen te werken, ook via amendementen. De eerste soort maatregelen betreft de plicht om de belegger-consument te informeren. Er bestaan al wettelijke bepalingen, gedragscodes bij instellingen voor collectieve belegging zelf. De minister heeft er absoluut geen bezwaar tegen dat ze onderzocht en eventueel aangepast worden.

De minister wenst een technische oplossing voor de informatieverplichting en voor de verbodsbepalingen die te maken hebben met ethische overwegingen. Wat de informatie betreft, kan men een formule vinden waarbij in het prospectus heel duidelijk de informatie moet worden opgenomen die beantwoordt aan de vraag van de Belgische beleggers. Hoewel er een onderscheid bestaat tussen de ICB's naar Belgisch recht en de ICB's naar buitenlands recht, zou België toch kunnen vragen dat aan de beleggers informatie verstrekt wordt.

Wat de verbodsbepalingen betreft, moet men restrictief genoeg zijn in wat men beoogt. De minister steunt het idee om het aspect antipersoonsmijnen als referentie te beschouwen. Voor het overige zal de minister veel meer de stimuli in de verf zetten. De moeilijkheid zal erin bestaan de verplichting af te bakenen en er tegelijk voor te zorgen dat de instelling die een belegging voorstelt, over controlemogelijkheden beschikt.

Als het product verandert, kan men op zijn minst een informatieplicht bedenken die de beleggers de mogelijkheid biedt om eruit te stappen. De minister zal de CBFA vragen dit probleem te onderzoeken. Hij merkt op dat er nog steeds een onderscheid bestaat tussen een ICB naar Belgisch recht en een ICB naar buitenlands recht. Voor deze laatste mogen de voorwaarden die België oplegt niet in strijd zijn met de Europese regelgeving.

De minister vraagt zich af of men geen onderscheid moet maken tussen de verbodsbepalingen in sommige gevallen en de informatieverplichting in andere. De minister zal nagaan of men ook verbodsmaatregelen aan ICB's naar buitenlands recht kan opleggen. Als de Europese regelgeving hetzelfde oplegt, kan België dat doen. Hij is er echter niet zeker van dat zelfs inzake antipersoonsmijnen alle leden van de Europese Unie eenzelfde zienswijze hebben.

De minister bevestigt dat België een voortrekkersrol gespeeld heeft op het vlak van de antipersoonsmijnen. Het zou dan ook absurd zijn om niets te ondernemen.

De minister meent dat men een aantal gedragingen niet zal kunnen bestraffen. Men zou een comparatief voordeel moeten toekennen aan beleggingen in dit soort sectoren, nadat men bepaald heeft wat ethisch is en wat niet. Dat wordt een veelomvattende discussie. De minister is van mening dat men niet alle beleggingen in wapens kan verbieden. Men kan immers moeilijk de politie ontwapenen. De antipersoonsmijnen zijn echter wel het voorbeeld bij uitstek waarvoor een verbodsmaatregel zou moeten gelden.

Maar wat zal men als een ethische belegging beschouwen ?

Welk voordeel zal men daaraan toekennen ? Dit laatste punt is fiscaal veel beter beheersbaar. Men heeft zoiets onlangs toegepast op beleggingen in de sociale economie en in « startersfondsen ». Waarom zouden dezelfde beginselen niet kunnen gelden voor ethische beleggingen ?

De minister zou de richtlijn zo snel mogelijk willen omzetten, rekening houdend met de opmerkingen. Hij stelt voor eerst de amendementen te behandelen die een antwoord bieden op de technische en juridische opmerkingen van de diensten van de Senaat. Vervolgens moeten de problemen rond de effectisering aangepakt worden. Op grond van de amendementen van de heer Mahoux kan men dan onderzoeken hoe men de informatieplicht kan verstrengen en hoe men bepaalde soorten beleggingen kan verbieden. Het zou een goed idee zijn om aan de hand van een enkel concreet voorbeeld duidelijk te maken wat men wil bereiken. Het probleem van de stimuli voor ethische beleggingen kan men echter beter buiten de bespreking van de wetsontwerpen houden.

Mevrouw T'Jonck (CBFA) merkt op dat de amendementen van de heer Mahoux in de richting gaan van ethische beleggingsfondsen. De CBFA heeft een kort onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van het rapport dat door de VZW Netwerk Vlaanderen is uitgebracht. Daarbij heeft de CBFA alle fondsen onderzocht die in het rapport zijn opgenomen. Daaruit is gebleken dat onder de zeven fondsen waarop kritiek was geleverd met betrekking tot hun beleggingsbeleid, er vier buitenlandse (Luxemburgse) fondsen waren. België heeft weinig of geen bevoegdheid om deze te reguleren. Dat zou immers indruisen tegen de Europese regelgeving.

Een vijfde fonds dat in het rapport is opgenomen wordt sedert drie jaar niet meer gecommercialiseerd in België. Er zijn dus slechts twee Belgische ICB's in de lijst van de VZW Netwerk Vlaanderen. Beide fondsen hebben als bedoeling te investeren in Aziatische markten. Één ervan had zelfs uitdrukkelijk in haar beleggingsstrategie het beleggen in de wapenindustrie ingeschreven.

De reglementering inzake het toezicht op ICB's kan in twee luiken worden opgedeeld. Er is enerzijds het luik van de informatie aan de belegger. Wanneer een ICB aan het grote publiek wordt aangeboden, dan moeten de beleggers terdege geïnformeerd worden over de aard van de belegging die hen wordt voorgesteld. Dat houdt onder meer in dat degelijke informatie wordt verstrekt over het type van effecten waarin het fonds belegt. Wanneer het prospectus dan heel duidelijk aangeeft dat bijvoorbeeld belegd wordt in aandelen genoteerd op Aziatische groeimarkten of in aandelen van vennootschappen die opgenomen in een beursindex (bijvoorbeeld STE in de Singoparese beursindex), en de betrokken ICB houdt zich daar aan, dan beantwoordt dat beleggingsbeleid volledig aan wat aan de belegger is voorgehouden. Als een belegger uitdrukkelijk kiest om in te stappen in een ICB die als doel heeft te beleggen in de wapenindustrie en zich uitdrukkelijk als dusdanig profileert, dan valt op het vlak van de informatieverplichtingen door die ICB niets aan te merken. Ook niet wanneer bijvoorbeeld de gevolgde index van samenstelling wijzigt en er een bedrijf wordt in opgenomen dat bijvoorbeeld wapens produceert.

Dit belet de wetgever uiteraard niet om positieve stimuli in de wetgeving op te nemen om ethische fondsen aan te moedigen. Op reglementair vlak kan nog heel wat worden gedaan om ethische labels te uniformiseren. Daaromtrent bestaat voor het ogenblik nog niets.

Een fonds kan zichzelf kwalificeren als zijnde een ethisch fonds. Er bestaan een aantal criteria die binnen de sector gelden, zoals de labelling door een onafhankelijke derde. Dat is echter pure autoregulering die de belegger slechts een minimale bescherming biedt. Er is ter zake geen standaardisering of harmonisatie, noch op Belgisch, noch op Europees vlak.

Het tweede luik van het toezicht heeft te maken met het nagaan van de effectieve naleving van het beleggingsbeleid. Daar kan de CBFA niets anders doen dan nakijken of effectief belegd wordt volgens het beleggingsbeleid dat in de prospectus is opgenomen en aldus aan de belegger wordt voorgespiegeld. Dat was het geval bij de door de VZW Netwerk Vlaanderen onderzochte ICB's van Belgisch recht.

Wat de effecten betreft waarin de ICB's kunnen beleggen zonder de Belgische regels inzake informatieplicht te overtreden, komt de uitleg van de CBFA er volgens de heer Mahoux op neer dat voor België er geen problemen rijzen wanneer zo'n ICB in zijn portefeuille aandelen heeft van producenten van antipersoonsmijnen. Dit ondanks het feit dat het produceren en het bezit van deze tuigen in strijd zijn met onze wetgeving.

Voor de heer Mahoux maakt het geen verschil uit of de ICB's van Belgisch of van buitenlands recht zijn. Het gaat hem om de informatieplicht voor alle fondsen die hun effecten hier aanbieden. In de stelling van de CBFA wordt de verantwoordelijkheid al te zeer bij de belegger gelegd en is de aanbieder in regel zolang zijn informatie maar duidelijk genoeg is.

De heer Mahoux wenst dat de aanbieders zouden garanderen dat in hun portefeuille geen aandelen zitten van ondernemingen die activiteiten ontplooien die strijdig zijn met de Belgische wetgeving, in casu wat betreft antipersoonsmijnen. Dat hoeft niets af te doen aan de plicht van de belegger om zich te informeren. De aanbieders moeten hem wel eerst alle relevante informatie bezorgen.

De minister meent dat er een juridisch probleem rijst in verband met het amendement nr. 13 van de heer Mahoux. Dat strekt ertoe op zeer precieze manier te verbieden dat ICB's ooit zouden beleggen in ondernemingen die zich bezighouden met het aanmaken van antipersoonsmijnen.

De vertegenwoordigster van de CBFA heeft net uitgelegd dat sommige ICB's bijvoorbeeld in hun prospectus inschrijven dat zij een bepaalde beursindex zullen volgen en dus investeren in alle bedrijven die van die index deel uitmaken. Welnu, juridisch kan nooit afgedekt worden dat indien de index in het jaar « n » samengesteld is uit de aandelen van bedrijven waaronder geen enkele fabrikant van antipersoonsmijnen, maar dat in het jaar « n+1 », na een herziening van de indexsamenstelling, wel zo'n fabrikant deel uitmaakt van diezelfde index, alle ICB's verplicht zijn voornoemd verbod na te leven. Zij zijn immers gehouden om automatisch hun beleggingsportefeuille aan te passen aan de nieuwe samenstelling van de index. Concreet zou de invoering van amendement nr. 13 betekenen dat in België geen ICB's meer kunnen gecommercialiseerd worden die een beursindex volgen. Een dergelijk verbod zou overigens strijdig zijn met het Europees recht want de richtlijn tot omzetting van UCTIS verplicht voor beveks om dit soort beleggingen ook open te stellen voor ICB's. Bijvoorbeeld ook het beleggen in een pure index.

De heer Mahoux meent dat de ethische problemen in de banksector bestaan. Zowel de minister als hijzelf gaan ervan uit dat er geen sprake van kan zijn dat alles wat met wapens in het algemeen te maken heeft plots niet meer in de portefeuille van gemeenschappelijke beleggingsfondsen kan worden opgenomen.

Voor de fondsen die een bepaalde index volgen vraagt de heer Mahoux zich af wat er zou gebeuren indien er, ten gevolge van een indexaanpassing, een bedrijf opgenomen zou worden dat zich rechtstreeks of onrechtstreeks met mensenhandel bezighoudt. Hebben de beheersvennootschappen van ICB's op dat vlak dan geen verantwoordelijkheid ten opzichte van de inschrijvers ?

De heer Mahoux vindt niet dat men zich achter een algemeen juridisch principe mag verschansen. Volgens hem moet er een controle zijn op de aard van de vennootschappen die in een bepaalde index voorkomen. Het betreft een voortdurende verantwoordelijkheid met betrekking tot de effecten die aan het publiek worden aangeboden.

De heer Zenner is het niet eens met de analyse over het Europees recht. Hij begrijpt de gevoelens van de heer Mahoux in dat verband.

Wat de ethische beschouwingen betreft, meent de heer Willems dat men nog veel verder zou kunnen gaan dan wat de heer Mahoux in zijn amendementen voorstelt. Als die ethische bekommernissen in voorliggende wetgeving zouden worden ingeschreven, dan zou het de CBFA zijn die op de naleving ervan zou moeten toezien. Voor de heer Willems bestaat de eerste taak van de CBFA er echter in te waken over de solvabiliteit en de betrouwbaarheid van wie financiële producten aan de beleggers aanbiedt.

Wil men sociale, ethische en milieuoverwegingen betrekken in de informatieverplichtingen, dan moet dat op een rechtszekere wijze gebeuren. Men kan zulks niet doen om zijn geweten te sussen en verder afwachten hoe het in de praktijk zal uitdraaien. De heer Willems betwijfelt of de CBFA de aangewezen instelling is om die bijkomende vereisten op hun naleving te controleren.

De heer Schouppe meent dat de moeilijkheid die erin bestaat dat vele verbodsmaatregelen die men zou kunnen bedenken in strijd riskeren te zijn met het Europees recht, niet als excuses mag dienen om niets te ondernemen. Wanneer door een wijziging van de samenstelling van een aandelenkorf die door een ICB gevolgd wordt, er een onderneming deel uit van gaat maken die handelingen stelt die een bepaalde basiswetgeving overtreden die in ons land van kracht is, dan moet het mogelijk zijn om de commercialisering van deelbewijzen in dat fonds te bemoeilijken. Ethische beschouwingen kunnen niet weggewuifd worden puur op basis van principes van internationaal recht of van evoluties in het buitenland die België niet kan tegenhouden. Het gaat hier over de verkoop van deelbewijzen in België. Daarop moet de Belgische wetgever vat kunnen hebben.

De heer Collas meent dat men zich moet bezighouden met de bestaande financiële markt in België en dat die beschermd moet worden. Men moet met andere woorden voorkomen dat terloops een wetgeving wordt gewijzigd en dat die markt in gevaar wordt gebracht.

Dat is vooral belangrijk voor de effecten in omloop, maar ook voor de aan de gang zijnde verrichtingen.

De heer Mahoux meent dat men zich op de verkoop moet richten en niet op het probleem van de inhoud van de ICB-portefeuilles naar buitenlands recht. De verkoop op het Belgisch grondgebied wordt geregeld door een specifieke wetgeving met subsidiariteitsregels die de lidstaten toelaten om specifieke voorschriften te bepalen voor de verkoop. Het is niet de bedoeling ICB's naar buitenlands recht te verbieden in een aantal ondernemingen te beleggen, al kan men dat op moreel vlak betreuren. De verkoop van financiële producten wordt echter geregeld door een specifieke Europese richtlijn die meer rechten toekent aan de lidstaten. Het subsidiariteitsbeginsel is veel belangrijker, vooral wanneer de beperkingen op de verkoop steunen op een Belgische wet die deel uitmaakt van het strafrecht.

Mevrouw T'Jonck van de CBFA legt uit dat de kern van de Europese reglementering inzake ICB's erin bestaat dat wanneer in om het even welke lidstaat van de Europese Unie een product gecreëerd wordt waaraan een specifiek beleggingsbeleid wordt gekoppeld dat compatibel is met de regels van de richtlijn ­ zelfs een beleggingspolitiek gericht op de wapenindustrie kan daar perfect in passen ­ onder toezicht van toezichthoudende overheid in dat land, een dergelijke ICB dan een « Europees paspoort » krijgt. Dat betekent dat dat product in alle andere lidstaten van de Europese Unie gecommercialiseerd kan worden, zonder dat daartoe enige bijkomende formaliteit is vereist. Onder de nieuwe reglementering beschikt de autoriteit van de lidstaat zelfs over minder mogelijkheden om iets te wijzigen aan de verstrekte informatie.

De heer Mahoux merkt op dat het de parlementen zijn die de rechtsregels bepalen, en in het bijzonder de Europese. De CBFA kan zich in deze niet als het orakel opwerpen. Trouwens, het Europees Hof van Justitie is juist opgericht omdat verschillende interpretaties tot conflicten kunnen leiden en omdat de subsidiariteitsproblematiek ter discussie staat.

Problematiek van de effectisering

Mevrouw T'Jonck van de CBFA geeft aan dat een derde reeks amendementen (onder andere nrs. 1 en 2) de effectiseringsverrichtingen betreffen. Deze heel specifieke soort van verrichtingen gebeuren naar Belgisch recht via ICB's. Althans die verrichtingen waarvan de schuldinstrumenten aan het publiek worden aangeboden, vinden hun reglementaire omkadering in de reglementering op de beleggingsinstellingen. Deze reglementering, gebaseerd op de voorschriften van de Europese richtlijn, heeft tot gevolg gehad dat de regels inzake delegatie van het beheer voortaan aan strikte regels zijn onderworpen. Die regels worden in het wetsontwerp uitgebreid tot alle types van ICB's, dus inclusief instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen of met andere woorden vehikels die voor effectiseringsverrichtingen worden aangewend.

De amendementen die door een aantal fracties reeds zijn neergelegd, gaan volgens het CBFA evenwel verder dan wat nodig is om tegemoet te komen aan de bekommernis van de sector van de sociale huisvesting.

De minister overweegt daarom een aantal alternatieve amendementen neer te leggen die er eveneens op gericht zijn tegemoet te komen aan de bekommernis van de sector van de sociale huisvesting, doch zonder afbreuk te doen aan de bescherming voor de belegger die ingebouwd is via een overkoepelende regeling voor delegatie van beheertaken door een instelling voor collectieve belegging zoals voorzien in voorliggend wetsontwerp. De fundamentele basis van het wetsontwerp bestaat erin om de regels inzake de delegatie van het beheer transversaal, voor alle types van beleggingsinstellingen op uniforme wijze te organiseren. Dit moet garanderen dat de delegatie gebeurt in voor de belegger veilige omstandigheden, namelijk aan instellingen onder prudentieel toezicht.

De heer Mahoux wenst bijkomende uitleg over de problemen die zouden kunnen voortvloeien uit het feit dat de door commissieleden neergelegde amendementen verder gaan dan wat nodig is om de problemen voor de sociale huisvestingsmaatschappijen op te lossen.

De heer Zenner vraagt aan de vertegenwoordigster van de CBFA of zij van oordeel is dat de openbare instellingen voor collectieve belegging onder de richtlijn vallen. Indien dat zo is, moet men zich ervan bewust zijn dat het probleem dat de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij heeft aangekaart zich niet alleen voordoet voor de sociale huisvestingsmaatschappijen. Deze hebben een probleem met de gevolgen van het ontwerp, omdat het verder reikt dan een eenvoudige omzetting van de richtlijn. Het is omdat men in het ontwerp aan de werking van de markt van de effectisering raakt dat de sociale huisvestingsmaatschappijen die de effectisering toepassen, bedreigd zijn.

De heer Zenner ziet niet in hoe men specifieke maatregelen kan nemen voor de sociale huisvestingsmaatschappijen zonder te raken aan de hele markt van de effectisering, die ter dood veroordeeld dreigt te worden door een aantal van de bepalingen die hier voorgesteld worden. De markt van de effectisering van Brussel dreigt zich te verplaatsen naar het Groothertogdom Luxemburg.

Wat de effectisering betreft, meent de minister dat met de bezorgdheid van de huisvestingsmaatschappijen rekening moet worden gehouden. Net als de heer Zenner is de minister van oordeel dat men niet moet streven naar een regelgeving die nog volmaakter is dan de Europese richtlijn.

Bijgevolg is de minister bereid de amendementen te bespreken die de markt van de effectisering willen beschermen. De ontwerpen van amendementen die de CBFA aan de minister heeft voorgelegd getuigen van een zeker evenwicht tussen wat de markt zelf voorstelt enerzijds en al te restrictieve opvattingen anderzijds.

Mevrouw T'Jonck meent dat de heer Zenner liet uitschijnen dat zij verklaard zou hebben dat de Europese richtlijn van toepassing zou zijn op effectiseringsverrichtingen. Het moet duidelijk zijn dat deze buiten het kader van de richtlijn vallen. Om het ontwerp goed te begrijpen is het belangrijk te weten dat de regels die de Europese richtlijn oplegt inzake delegatie, volgens het ontwerp op dezelfde manier worden toegepast voor alle types van beleggingsinstellingen, en dit om een « level playing field » te creëren voor alle types van ICB's in België, ongeacht of ze een al dan niet geharmoniseerd statuut hebben.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

A) Ontwerp nr. 3-609

Art. 7

De heer Guilbert dient een amendement in (nr. 26), er toe strekkende de Koning bevoegd te maken om een verbod in te stellen tot belegging in sectoren die met verboden wapens te maken hebben.

Hoewel hij met het principe vervat in het eerste lid van het amendement akkoord gaat, gaat het tweede lid volgens de heer Zenner te ver. Dit amendement impliceert immers dat de Koning een onbeperkte bevoegdheid krijgt om het verbod uit te breiden tot andere sectoren. Hij vraagt derhalve aan de indiener ofwel het tweede lid van zijn amendement te schrappen, ofwel zijn amendement in te trekken.

Uiteraard kan het beoogde doel dan worden bereikt via een aparte wet die de ethische aspecten van zulke investeringen regelt.

De minister verklaart bezorgd te zijn om de ethische kwesties inzake investeringen.

Nochtans is de omzetting van deze principes in juridisch gestelde grenzen beter te bereiken in een specifieke wetgeving, zoals vorige spreker beoogde.

De heer Devolder vindt dat dit amendement en de hele context van de contestatie van beleggingen in titels van wapenfabrieken hem doet terugdenken aan een debat in de jaren'90, waar toevallig ditzelfde thema eveneens werd aangesneden in het licht van de naderende verkiezingen.

Hij is van oordeel dat eerst een ernstige analyse van het probleem moet worden uitgevoerd.

De heer Willems herinnert er aan dat de EU nu eenmaal een vrije markt is.

Als men in ons land hinderpalen voor de financiële markt opwerpt, zal deze zich verplaatsen naar Luxemburg of nog andere landen. Waarom deze controle door de CBFA moet georganiseerd worden is hem een raadsel. Haar rol bestaat er eerder in de spaarder te beschermen.

De heer Dedecker wijst erop dat onze overheid ook participeert in wapenfabrieken, bvb. de Waalse overheid in FN, en de Vlaamse, via haar investeringsmaatschappij GIMV, in Barco. Men moet zich bijgevolg geen rad voor de ogen draaien.

De heer Mahoux wijst erop dat hetgeen zijn partij betwist niet de wapenhandel als zodanig is, maar het investeren in fabricatie van anti-persoonsmijnen, wat naar Belgisch recht een illegale activiteit is.

De heer Guilbert stelt dat dit eveneens het doel van zijn amendement is.

De heer Zenner herhaalt zijn stelling dat de bevoegdheidstoewijzing aan de Koning te ruim is.

Ook de heer Mahoux stelt tegen de extensieve benadering van het amendement te zijn.

Daarom heeft hij de draagwijdte van zijn amendement nr. 13 over dit onderwerp beperkt tot het verbod van anti-persoonsmijnen, zonder mogelijkheid van uitbreiding van het toepassingsgebied door de Koning. Zijn amendement zal nog ten gronde kunnen besproken worden bij de bespreking van artikel 67, waarop het is ingediend.

De minister wijst erop dat de richtlijn een soort paspoort in werking stelt dat organismen erkend bij een prudentieel toezichthouder in het buitenland, toegang verschaft tot de Belgische markt.

Dit principe is niet door een Belgische wet te omzeilen.

Hij benadrukt dat het om een bescherming van de belegger (de consument) gaat. Door deze richtlijn zouden buitenlandse instellingen in België niet onder de principes van dergelijke specifieke wetgeving vallen.

De vraag rijst dus wat de efficiëntie van zulk een maatregel zou zijn, en vervolgens wat de juridische obstakels kunnen zijn van een dergelijk regeling voor beleggingsinstellingen die de index volgen.

De wijziging van de gevolgde beursindex heeft automatisch een invloed op de samenstelling van de portefeuille van deze instellingen voor collectieve beleggingen (ICB's). Die hebben in hun prospectus helemaal niet aangeduid dat ze van plan zijn te beleggen in verdachte ondernemingen ten aanzien van het verbod op antipersoonsmijnen.

Niettemin heeft de wijziging van de index naar bedrijven toe waarop ze geen controle uitoefenen automatisch juridische verplichtingen voor hen tot gevolg, met name het instaan voor het naleven van de publicatie die ze gemaakt hebben, te weten het volgen van de index.

Ondanks de maatschappelijke relevantie van de opgeworpen problemen, zijn er ook technische obstakels in hoofde van de controletaak van de CBFA. Buiten de daarnet opgeworpen problemen in verband met de uitvoering van de Europese richtlijn, zijn er nog de problemen inzake opvolging wanneer het beleggingsbeleid van ICB's erop zou gericht zijn om een bepaalde index te volgen. ICB's met een index-beleid voeren een volledig passief beheer. Er worden in dat opzicht weinig investeringsbeslissingen genomen, vermits men enkel zo getrouw mogelijk de index volgt.

Er is ook een vraag naar de mogelijkheid inzake toezicht. Een onwerkbare wet in het leven roepen is zinloos. Hoe kan men immers een ICB opvolgen waarbij wordt nagegaan in welke mate het beloofde beleid effectief hard wordt gemaakt, als men bovendien nog voor ongeveer 1 300 compartimenten dagelijks de portefeuilles moet opvragen, en gaan uitpluizen voor iedere vennootschap in die portefeuille of ze beantwoorden aan die criteria ? Dit is in de praktijk onmogelijk.

Vandaar dat ook in hoofde van de CBFA de vraag rijst naar de opportuniteit van deze maatregelen in dit welbepaald kader. Waarom trouwens het verbod beperken tot de ICB's, en niet uitbreiden tot de financiële sector of nog andere sectoren ?

De heer Guilbert verwerpt de kritiek dat het om een amendement zou gaan dat is geïnspireerd door de nakende verkiezingen. In zijn partij is de verdediging van deze vorm van ethiek sinds lange tijd in voege.

Amendement nr. 26 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 1, bij 2 onthoudingen.

Art. 22

De heer Lionel Vandenberghe heeft een amendement ingediend (nr. 3), dat ertoe strekt de verwarring uit de weg te ruimen tussen het beheer van een ICB en de administratie van geëffectiseerde schuldvorderingen. De tekst van het ontwerp gaat ook in tegen de tendens om het beheer van kredieten uit te besteden.

De regering dient een gelijkaardig amendement in (nr. 21).

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 6 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 21 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 40

De heer Lionel Vandenberghe dient een amendement in (nr. 4) ertoe strekkende de periodiciteit te bepalen waarmee, inzake de VBS, de investeerder informatie moet doorgeven aan de CBFA.

De regering dient een amendement in met dezelfde strekking (nr. 29), maar waarvoor de verantwoording verschilt.

Achtereenvolgens verklaren de heren Mahoux, Willems en Zenner dat ze verkiezen het amendement van de regering te stemmen, wat impliceert dat dat ze het andere zullen verwerpen.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 29 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 41

De regering dient een amendement in (nr. 22), ertoe strekkende de regels van subdelegatie van het beheer van titels beter te definiëren.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 52

De heer Mahoux dient een amendement in (nr. 12), waarmee hij de consument de mogelijkheid wil geven om geïnformeerd te worden over de sociale, ethische en milieu-aspecten van beleggingen, zoals dat al het geval is met de pensioenfondsen.

De regering dient een subamendement in (nr. 30) op amendement nr. 12, waarmee zij dit nader wil verduidelijken.

Het gaat erom een volledig prospectus in de zin van artikel 52, § 2, te publiceren en uit te leggen hoe het beleggingsbeleid gevoerd zal worden.

Amendement nr. 12 en subamendement nr. 30 worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

De heer Guilbert heeft een amendement ingediend (nr. 27) dat ertoe strekt de informatieplicht uit te breiden tot de activiteiten die worden uitgeoefend door de vennootschappen waarin de instelling voor collectieve belegging heeft belegd, maar na de aanneming van het amendement van de regering ­ waar hij genoegen mee neemt ­ trekt hij het in.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Art. 67

De heer Mahoux dient een amendement in (nr. 13), dat fondsen moet tegenhouden die beleggen in aandelen van vennootschappen die betrokken zijn bij de productie en de verkoop van antipersoonsmijnen.

In tegenstelling tot amendement nr. 26 op artikel 7 van de heer Guilbert, verwijst amendement nr. 13 niet naar de Koning voor toekomstige verantwoordelijkheden. Als er een uitbreiding komt, is het duidelijk dat de tekst opnieuw in het Parlement behandeld moet worden.

De minister gaat akkoord met het beginsel, maar hij vreest voor moeilijkheden bij de uitvoering van de controle.

Volgens de logica van het systeem moet men optreden via de instellingen die hun beleggingen koppelen aan beursindexen.

Men kan echter moeilijk de ICB's verplichten een bepaald aandeel te volgen, angezien zij geen controle ten gronde uitvoeren.

Logisch gezien zou men de CBFA erbij moeten betrekken, en haar vragen een voorstel van oplossing voor te leggen om de ICB's te kunnen betrekken bij de controle.

Men kan moeilijk vragen erop toe te zien dat er niets aan de portefeuille gewijzigd wordt.

Wat wel mogelijk is, is het verbieden van de toegang tot sommige effecten waarbij wat tijd gegeven wordt om zich van de reeds verworven verdachte beleggingen te ontdoen.

De beleggingsinstelling zal dan de verantwoordelijkheid dragen.

Hij stelt voor het probleem opnieuw te onderzoeken na het reces, wanneer hij het advies van de CBFA gekregen zal hebben.

De regering dient een subamendement in die zin in (nr. 31).

De heer Mahoux betuigt zijn instemming, aangezien :

­ het voorgestelde subamendement de onderzoeksmogelijkheden uitbreidt;

­ als in de portefeuille van de ICB verboden effecten terechtkomen, zij die effecten van de hand zal moeten doen.

Hij is verheugd over de houding van de regering, die de bezorgdheid van de commissie deelt om de wet op de antipersoonsmijnen toepasbaar te maken op de beleggingsinstellingen.

Hij begrijpt dat een afschrikkingsmechanisme momenteel niet mogelijk is, aangezien de ICB's deze verantwoordelijkheid redelijkerwijze niet kunnen dragen.

Ten slotte is er het concrete vooruitzicht dat na het verlof een tekst behandeld zal worden die de mogelijkheid biedt om zich terug te trekken zodra men in de beursindex een verdacht bedrijf ontdekt. In dat geval moet de ICB zich binnen een bepaalde termijn terugtrekken.

Het verslag van een vereniging geeft niet aan welke punten haalbaar zijn. Kredietverlening is niet gelijk te stellen met beleggingen van de ICB's.

Subamendement nr. 31, en het aldus gesubamendeerde amendement nr. 13, worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 67 wordt eveneens eenparig aangenomen.

Art. 76

De heer Guilbert dient een amendement in (nr. 28), dat ertoe strekt in de halfjaarlijkse verslagen informatie op te nemen over de manier waarop rekening werd gehouden met sociale, ethische en leefmilieu-aspecten.

De minister verklaart dat hij dat amendement steunt.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eveneens eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 103

De regering dient een amendement in (nr. 23), dat de waarborg van de overdrager van de schuldvorderingen wil verbeteren in het kader van de effectisering.

Voor het « junior » gedeelte houdt de meeste risico's in wat de kwaliteit betreft. De waarborg van de overdrager moet dat verhelpen.

Het probleem vandaag is dat beleggingen in die effecten exclusief voorbehouden zijn aan institutionele beleggers.

Anders kunnen zij niet meer gefinancierd worden.

Met de nieuwe bepaling komt er een « credit enhancement » waarbij de overdrager waarborgen verschaft.

Door deze techniek verliest de belegging haar institutionele karakter.

Die belemmering, waaraan een einde moet worden gemaakt, bestaat al sinds 1999.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 104

De hoofdindienster van amendement nr. 1 verwijst naar de verantwoording in stuk Senaat nr. 3-609/2.

Amendement nr. 1 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Bijgevolg komt het identieke amendement nr. 5 zonder voorwerp te vallen.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 106

De amendementen nrs. 2 en 14 van respectievelijk mevrouw Vienne c.s. en de heer Schouppe betreffen beiden technische correcties.

De amendementen 2 en 14 worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aan amendement nr. 2 identieke amendement nr. 6 van de heer Lionel Vandenberghe komt door deze stemming zonder voorwerp te vallen.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 111

Het amendement nr. 7 van de heer Lionel Vandenberghe betreft een technische correctie, die door de minister als onterecht wordt beschouwd.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Art. 129

Amendement nr. 15 van de heer Schouppe betreft een technische correctie.

Het wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 138

Amendement nr. 8 van de heer Lionel Vandenberghe betreft het invoeren van een verduidelijking : het heeft als doel te stellen dat de bepalingen van Boek II van Deel III enkel van toepassing zijn op openbare instellingen voor collectieve beleggingen.

Amendement nr. 8 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Art. 153

Amendement nr. 9 van de heer Lionel Vandenberghe strekt ertoe de CBFA zelf te laten bepalen met welke periodiciteit de voor de investeerder relevante informatie moet worden geleverd.

De regering vindt dat de indiener gelijk heeft, maar kan zich niet verzoenen met de verantwoording. Ze dient dan ook een qua tekst (nr. 32) identiek amendement in met de verantwoording die ze terzake dienend acht.

Amendement nr. 9 wordt eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.

Amendement nr. 32 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 154

De heer Lionel Vandenberghe dient een amendement nr. 10 in dat ertoe strekt een boekhoudingsonderneming ook toe te laten tot de effectiseringsmarkt.

Amendement nr. 10 wordt verworpen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

De minister verwijst voor zijn amendement nr. 24 naar de verantwoording in stuk nr. 3-609/3 en verklaart dat dit amendement dezelfde logica volgt als amendement nr. 22 op artikel 41, § 3, van het wetsontwerp.

Amendement nr. 24 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 197

Amendement nr. 16 van de heer Schouppe betreft enkele technische correcties.

Het wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 208

Amendement nr. 17 van de heer Schouppe betreft een paar technische correcties, en wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 216

Amendement nr. 18 van de heer Schouppe betreft een technische correctie en wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 228

Amendement nr. 19 van de heer Schouppe betreft een technische correctie en wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 232

Amendement nr. 11 van de heer Lionel Vandenberghe voorziet in overgangsmaatregelen voor bestaande effectiseringsoperaties en operaties die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet aan de gang zijn qua structurering. Het regelt ook de overgang voor beheervennootschappen van bestaande instellingen voor belegging in schuldvorderingen, of die gestructureerd worden.

Het amendement wordt eenparig verworpen door de 10 aanwezige leden.

Art. 233

Amendement nr. 25 van de regering tot regeling van de aan de gang zijnde operaties van effectisering qua kostenstructuur wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 242

Amendement nr. 20 van de heer Schouppe betreft technische correcties en wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

B) Ontwerp nr. 3-610

Opschrift

De heer Schouppe verwijst naar de verantwoording bij zijn amendement nr. 1 (zie stuk nr. 3-610/2).

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikelen 1 tot 4

Deze artikelen geven geen aanleiding tot bespreking. Ze worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikel 5

De heer Schouppe dient een amendement nr. 2 (ibidem) in om ook een beroepsmogelijkheid in te stellen tegen de beslissing van de CBFA bedoeld in artikel 61, tweede lid, van het ontwerp nr. 3-609.

Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Het aldus geamendeerde artikel 5 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.

Artikelen 6 tot 13

Deze artikelen geven geen aanleiding tot bespreking. Ze worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikelen 13bis en 13ter (nieuw)

De heer Schouppe dient de amendementen nrs. 3 en 4 (ibidem) in die ertoe strekken de nieuwe bevoegdheden die het wetsontwerp nr. 3-609 toekent aan de gewone rechtbanken ook op te nemen in de opsomming in het derde deel van het Gerechtelijk Wetboek.

Deze amendementen worden eveneens eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Artikel 14

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen. Het wordt eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.

V. STEMMING OVER HET GEHEEL

De geamendeerde wetsontwerpen in hun geheel worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

De commissie, daarin gesteund door de minister, brengt in beide ontwerpen eveneens een reeks door de diensten gesuggereerde tekstcorrecties aan.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Luc WILLEMS. Jean-Marie DEDECKER.

Wetsontwerp nr. 3-609
Voor de door de commissie geamendeerde tekst
(zie stuk, nr. 3-609/5)

Wetsontwerp nr. 3-610 Voor de door de commissie geamendeerde tekst (zie stuk, nr. 3-610/4)


(1) Voorbeelden :
­ De bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van koophandel om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in artikel 220 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, wordt niet alleen vermeld in dat artikel 220 zelf, maar ook in artikel 589, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek.
­ De bevoegdheid van het hof van beroep om kennis te nemen van de vorderingen bedoeld in de artikelen 120, 121, 123 en 125 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt niet alleen vermeld in die artikelen zelf, maar ook in artikel 605bis van het Gerechtelijk Wetboek.