3-609/2

3-609/2

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

5 MEI 2004


Wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW VIENNE C.S.

Art. 104

Dit artikel vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 104. ­ De bepalingen van artikel 22, tweede en derde lid, zijn van toepassing. »

Verantwoording

De huidige tekst van artikel 104 moet worden aangepast aan de amendering van artikel 22 van het ontwerp (zie amendement Nr. 8, St. K. 51 909/4). Tengevolge van die amendering, die louter bedoeld was voor openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen, is het eerste lid van artikel 22 in zijn huidige versie niet meer aangepast voor institutionele instellingen voor collectieve belegging en zou de toepassing van dat eerste lid ongewild rechtsonzekerheid teweegbrengen voor dat soort instellingen. Het eerste lid maakt in het huidige ontwerp nu immers één geheel uit met de artikelen 41 (in het bijzonder 41, § 1, 4º en 6º) en 154 (in het bijzonder 154, § 1, 4º en 6º) van het ontwerp, die niet van toepassing zijn op de institutionele instellingen voor collectieve beleggingen. Dit amendement wil daarom door de uitsluiting van het eerste lid van artikel 22 duidelijk maken dat de ganse bijzondere regeling inzake de uitbesteding van taken niet van toepassing is op institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen, zoals het van meetaf aan de bedoeling was van het ontwerp.

Nr. 2 VAN MEVROUW VIENNE C.S.

Art. 106

In § 1 van dit artikel, de woorden « artikel 26 » vervangen door de woorden : « artikel 26, § 1, eerste en derde lid en §§ 2 tot 4, ».

Verantwoording

De voorgestelde wijziging strekt er toe een kennelijke vergissing recht te zetten. Het tweede lid van artikel 26, § 1, kan uiteraard enkel van toepassing zijn op openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen. Door een openbaar aanbod van effecten voor te schrijven is het tweede lid immers in strijd met de definitie zelf van een institutionele instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen, die nooit financiële middelen mag aantrekken bij het publiek (artikel 103).

Christiane VIENNE.
Caroline GENNEZ.
Luc WILLEMS.

Nr. 3 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 22

Het eerste lid vervangen als volgt :

« Volgens de bij overeenkomst bepaalde nadere regels, kan de instelling voor collectieve belegging het innen van de schuldvorderingen en het verrichten van andere taken die verband houden met het behoud en de uitvoering van met de schuldvorderingen verbonden nevenrechten toevertrouwen aan de oorspronkelijke overdrager van de schuldvorderingen of aan een onderneming onderworpen aan prudentieel toezicht. Een onderneming onderworpen aan prudentieel toezicht (hetzij de oorspronkelijke overdrager, hetzij een derde) kan op haar beurt deze taken delegeren onder de voorwaarde dat de delegatie gebeurt overeenkomstig de door de CBFA uitgevaardigde normen inzake outsourcing. In dergelijk geval is artikel 41, § 3, niet van toepassing. »

Verantwoording

In de huidige versie van artikel 22 is bepaald dat de ICB de overdrager opdracht kan geven de schuldvorderingen te innen.

Die tekst was al een hele verbetering in vergelijking met het oorspronkelijke ontwerp, dat alleen voor de gereglementeerde instellingen voorzag in de mogelijkheid om de activaportefeuille te « beheren » en aan een niet-bancaire instelling dus het verbod oplegde om schuldvorderingen die ze zou hebben geëffectiseerd, te blijven innen.

Toch is de huidige tekst onvoldoende en blijft hij lijden onder verwarring tussen het beheer van een ICB en de administratie (inclusief de inning) van geëffectiseerde schuldvorderingen (« servicing »). In het eerste geval gaat het om een activiteit met grote toegevoegde waarde in het kader waarvan de beheerder dagelijks beslissingen neemt inzake belegging en dekking.

In het tweede geval betreft het een technische activiteit, waarbij de met de inning belaste instelling geacht wordt contracten en procedures toe te passen waar geen enkele vorm van interpretatie of beslissing bij komt kijken.

Die tekst staat ook volledig haaks op een duidelijke tendens op de kredietmarkt, namelijk het uitbesteden van het beheer van de kredieten.

Steeds meer ondernemingen uit de sector besteden het beheer van hun kredietportefeuille uit. Dat kan gebeuren via een onderneming die in dergelijk beheer is gespecialiseerd (zoals Stater België, als tak van Crédibé), of naar aanleiding van een administratieve vereenvouding in de groep (door de oprichting van een gemeenschappelijke dochtermaatschappij voor kredietbeheer), of, op een eenvoudigere manier, en zoals voor de meeste instellingen, via een uitbesteding van bepaalde fasen in het beheer (zoals de tegeldemaking) aan een inningsvennootschap of een advocatenkantoor.

Bijkomend benadrukken wij eveneens dat de tussenkomst van een back-up servicer in de thans lopende transacties contractueel voorzien werd op verzoek van de CBFA, om de stabiliteit van de operaties te garanderen bij het in gebreke blijven van de oorspronkelijke servicer. Deze back up servicer is in de huidige praktijk niet onderworpen aan prudentieel toezicht. De regeling zoals die in het ontwerp voorgesteld wordt gaat dus verder dan de huidige ­ door de CBFA gestimuleerde ­ praktijk.

Het voorgestelde amendement wil hieraan verhelpen maar wenst tegelijkertijd de mogelijkheid voor de CBFA om haar prudentiële controle uit te oefenen te respecteren. Om deze praktijk van delegatie aan gespecialiseerde ondernemingen te vrijwaren enerzijds en om de prudentiële controle van de CBFA toe te laten anderzijds wordt voorzien dat de oorspronkelijke overdrager van de schuldvorderingen en de derde onderneming op hun beurt deze taken kunnen delegeren aan een andere partij, in casu gespecialiseerde ondernemingen. De voorwaarde die hierbij wordt gesteld is dat de prudentiële normen inzake delegatie (outsourcing) van taken van toepassing worden verklaard op deze uitbesteding.

Nr. 4 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 40

In § 1, zesde lid, de woorden « Zij moet de CBFA geregeld en volgens de gedetailleerde regels die deze Commissie heeft vastgelegd ... » vervangen door de woorden « Zij moet de CBFA volgens de gedetailleerde regels en de periodiciteit die deze Commissie heeft vastgelegd ... ».

Verantwoording

Dankzij de wijziging in het artikel zal de CBFA, wat de VBS betreft, de periodiciteit kunnen bepalen inzake de voor de investeerder relevante informatie met betrekking tot de in dit artikel opgenomen aspecten. Dit laat aan de CBFA de mogelijkheid om deze periodiciteit te bepalen in functie van de specifieke aard van de transactie.

Wat de overeenstemming met de richtlijn betreft, dient erop te worden gewezen dat dit artikel is gebaseerd op artikel 21 van de richtlijn, waarin is bepaald dat de beheers- of beleggingsvennootschap gebruik moet maken van « een methode voor risicobeheer waarmee zij ten allen tijde het risico van de posities kan controleren en meten en kan nagaan wat het aandeel daarvan is in het totale risicoprofiel van de portefeuille ».

De Richtlijn is duidelijk wat dat betreft : het komt erop aan het aan de afgeleide producten verbonden RISICO te meten. Het afgeleide product of de afgeleide producten bij een effectiseringsverrichting is/zijn echter bedoeld om het intrestrisico volledig te elimineren.

De voorgestelde wijziging biedt dus aan de CBFA de gelegenheid om zich, voor effectiseringsverrichtingen, ertoe te beperken de aanvangsstructuur van de verrichting te controleren, met als gevolg dat enigerlei vorm van rapportering achteraf overbodig wordt.

Nr. 5 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 104

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 104. ­ De bepalingen van artikel 22, tweede en derde lid, zijn van toepassing. »

Verantwoording

De huidige tekst van artikel 104 moet worden aangepast aan de amendering van artikel 22 van het ontwerp in de Kamer. Ten gevolge van die amendering, die louter bedoeld was voor openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen, is het eerste lid van artikel 22 in zijn huidige versie niet meer aangepast voor institutionele instellingen voor collectieve belegging en zou de toepassing van dat eerste lid ongewild rechtsonzekerheid teweegbrengen voor dat soort instellingen. Het eerste lid maakt in het huidige ontwerp nu immers één geheel uit met de artikelen 41 (in het bijzonder 41, § 1, 4º en 6º) en 154 (in het bijzonder 154,§ 1, 4º en 6º) van het ontwerp, die niet van toepassing kunnen zijn op de institutionele instellingen voor collectieve beleggingen. Dit amendement wil daarom door de uitsluiting van het eerste lid van artikel 22 duidelijk maken dat de ganse bijzondere regeling inzake de uitbesteding van taken niet van toepassing is op institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen, zoals het van meetaf aan de bedoeling was van het ontwerp.

Nr. 6 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 106

In § 1, de woorden « artikel 26 » vervangen door de woorden « artikel 26, § 1, eerste en derde lid en §§ 2 tot 4 ».

Verantwoording

De voorgestelde wijziging strekt er toe een kennelijke vergissing recht te zetten. Het tweede lid van artikel 26, § 1, kan uiteraard enkel van toepassing zijn op openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen. Door een openbaar aanbod van effecten voor te schrijven is het tweede lid immers in strijd met de definitie zelf van een institutionele instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen, die nooit financiële middelen mag aantrekken bij het publiek (artikel 103).

Nr. 7 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 111

In de aanhef van het eerste lid, de woorden « Artikel 67, § 1, eerste lid, §§ 2 en 4 » vervangen door de woorden « Artikel 67, § 1, eerste lid, en § 4 ».

Verantwoording

De voorgestelde wijziging strekt ertoe te vermijden dat de reglementerende bepaling van artikel 67, § 2, die gedacht is ter bescherming van het publiek, van toepassing zou zijn op institutionele instellingen voor belegging in schuldvorderingen. In effectiseringsoperaties worden immers dikwijls opties ingebouwd die de verkoper van de portefeuille het recht geven om, in bepaalde gevallen, de portefeuille geheel of gedeeltelijk terug te kopen. Het zijn juist deze afspraken die bedoeld worden in artikel 67, § 2.

Nr. 8 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 138

In het eerste lid, het woord « openbare » invoegen tussen de woorden « portefeuilles van » en de woorden « instellingen voor collectieve belegging ».

Verantwoording

De voorgestelde wijziging strekt ertoe duidelijk te stellen dat de bepalingen van Boek II van Deel III enkel van toepassing zijn voor de openbare instellingen voor collectieve beleggingen. Zonder de voorgestelde toevoeging is het, in strijd met de bedoeling van het ontwerp, niet helemaal duidelijk dat de bepalingen van Boek II van Deel III niet van toepassing zijn op het beheer van institutionele en private instellingen voor collectieve beleggingen. De onduidelijkheid ontstaat omdat de institutionele en private instellingen voor collectieve belegging begrepen zijn in de algemene definitie van « instellingen voor collectieve belegging » zoals bepaald in artikel 4, lid 2.

Nr. 9 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 153

In § 1, zesde lid, de woorden « Zij moet de CBFA geregeld en volgens de gedetailleerde regels die deze Commissie heeft vastgelegd » vervangen door de woorden « Zij moet de CBFA volgens de gedetailleerde regels en de periodiciteit die deze Commissie heeft vastgelegd ».

Verantwoording

Dankzij de wijziging in het artikel zal de CBFA, wat de VBS betreft, de periodiciteit kunnen bepalen inzake de voor de investeerder relevante informatie met betrekking tot de in dit artikel opgenomen aspecten. Dit laat aan de CBFA de mogelijkheid om deze periodiciteit te bepalen in functie van de specifieke aard van de transactie.

Wat de overeenstemming met de richtlijn betreft, dient erop te worden gewezen dat dit artikel is gebaseerd op artikel 21 van de richtlijn, waarin is bepaald dat de beheers- of beleggingsvennootschap gebruik moet maken van « een methode voor risicobeheer waarmee zij te allen tijde het risico van de posities kan controleren en meten en kan nagaan wat het aandeel daarvan is in het totale risicoprofiel van de portefeuille ».

De Richtlijn is duidelijk wat dat betreft : het komt erop aan het aan de afgeleide producten verbonden RISICO te meten. Het afgeleide product of de afgeleide producten bij een effectiseringsverrichting is/zijn echter bedoeld om het intrestrisico volledig te elimineren. De voorgestelde wijziging biedt dus aan de CBFA de gelegenheid om zich, voor effectiseringsverrichtingen, ertoe te beperken de aanvangsstructuur van de verrichting te controleren, met als gevolg dat enigerlei vorm van rapportering achteraf overbodig wordt.

Nr. 10 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 154

In § 1, 4º, na de woorden « prudentieel toezicht », de woorden « of aan een derde onder voorwaarde dat de delegatie gebeurt overeenkomstig de door de CBFA uitgevaardigde normen inzake outsourcing. In dergelijk geval is artikel 41, § 3, niet van toepassing », invoegen.

Verantwoording

Die wijziging is bedoeld om het mogelijk te maken dat de in artikel 3, 9º, a) en b) voorziene administratieve taken (waaronder de boekhouding) van een beleggingsvennootschap worden toevertrouwd aan een onderneming waarop geen rechtstreekse prudentiële controle wordt uitgeoefend, zoals bijvoorbeeld een gespecialiseerd boekhoudkantoor. Op de effectiseringsmarkt behoort de boekhouding in elk geval zeker niet tot een dermate nauw met het beheer verbonden functie dat ze niet kan worden toevertrouwd aan een onderneming waarvan de boekhouding de belangrijkste activiteit is.

Nr. 11 VAN DE HEER LIONEL VANDENBERGHE

Art. 232

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Dit artikel aanvullen met een § 4, luidende :

« § 4. ­ De bepalingen vervat in de artikelen 22, 34, 35, 36, 38, 40, 41 en 43 van deze wet gelden niet voor de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en, in voorkomend geval hun compartimenten, die op datum van inwerkingtreding van de wet ingeschreven zijn op de lijst van instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen bedoeld in art. 120, § 1, van de voormelde wet van 4 december 1990, of hierop worden ingeschreven ten laatste 9 maanden na de inwerkingtreding van deze wet. »;

B) Dit artikel aanvullen met een § 5, luidende :

« § 5. ­ Deel III van de wet is niet van toepassing op beheervennootschappen in het kader van het hun beheer van instellingen voor belegging in schuldvorderingen zoals bedoeld in § 4. »

Verantwoording

A) Deze nieuwe paragraaf voorziet in een overgangsregeling voor bestaande effectiseringsoperaties en operaties die op het moment van de inwerkingtreding van de wet gestructureerd worden. De bestaande overgangsregeling, zoals voorzien in article 232, § 2, is immers niet afdoende voor instellingen voor beleggingen in schuldvorderingen. Deze transacties werden immers gestructureerd voor zeer lange periodes (tot 30 jaar). Indien zou worden vereist dat de bestaande of in oprichting zijnde structuren worden aangepast aan de nieuwe wetgeving riskeert men over het algemeen deze operaties te moeten ontbinden of stop te zetten wat geenszins de bedoeling kan zijn van deze wet.

B) Deze nieuwe paragraaf voorziet in een overgangsregeling voor de beheervennootschappen van instellingen voor belegging in schuldvorderingen die bestaan of die op het moment van inwerkingtreding van de wet gestructureerd worden.

Lionel VANDENBERGHE.

Nr. 12 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 52

Het eerste en het tweede lid van § 2 aanvullen als volgt : « alsook over de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieu-aspecten ».

Verantwoording

Dit amendement wil de beleggingsinstellingen meer bewust maken van hun beleggingskeuzen zodat de particulieren die hun geld willen beleggen, dat met kennis van zaken kunnen doen.

Het amendement is ingegeven door artikel 42 van de wet van 13 maart 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, dat zorgt voor een grotere transparantie rond de beleggingsstrategie van pensioeninstellingen met betrekking tot een aantal fundamenteel geachte aspecten.

Nr. 13 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 67

Dit artikel aanvullen met een § 6, luidende :

« § 6. Een instelling voor collectieve belegging mag geen effecten verwerven van een vennootschap naar Belgisch recht of naar buitenlands recht, waarvan de activiteit bestaat uit het vervaardigen, gebruiken of bezitten van antipersoonsmijnen. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt de volledige toepassing te verzekeren van de bepalingen uit de wet van 30 maart 2000 betreffende het definitieve verbod op antipersoonsmijnen door te verhinderen dat Belgische beleggers via financieringsoperaties op onverschillig welke manier betrokken raken bij de productie van antipersoonsmijnen.

Philippe MAHOUX.

Nr. 14 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 106

In § 1, tussen de woorden « artikel 25, » en de woorden « § 3 », de woorden « § 2, » weglaten.

Verantwoording

Het is wellicht niet de bedoeling dat deze bepaling ook van toepassing is op de institutionele vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen, aangezien er een contradictie kan ontstaan tussen § 3 en de tekst van artikel 25, § 2.

In artikel 106, § 1, moet bijgevolg de verwijzing naar artikel 25, § 2, worden geschrapt.

Nr. 15 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 129

In het eerste lid, de woorden « krachtens deze Titel » vervangen door de woorden « krachtens dit Boek ».

Verantwoording

Artikel 129 maakt geen deel uit van een Titel.

Nr. 16 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 197

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in § 2, eerste lid, de woorden « In het geval bedoeld in § 1, 1º » vervangen door de woorden « In het geval bedoeld in § 1, tweede lid, 1º »;

B) in § 2, laatste lid, de woorden « zoals bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in § 1, eerste lid »;

C) in § 3, de woorden « In het geval bedoeld in § 1, eerste lid, 2º » vervangen door de woorden « In het geval bedoeld in § 1, tweede lid, 2º »;

D) in § 4, de woorden « In het geval bedoeld in § 1, eerste lid, 3º » vervangen door de woorden « In het geval bedoeld in § 1, tweede lid, 3º ».

Verantwoording

De verwijzingen zijn legistiek niet correct.

Nr. 17 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 208

In § 1, 7º, van dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) de woorden « artikel 197, § 1, eerste lid, 1º » vervangen door de woorden « artikel 197, § 1, tweede lid, 1º »;

B) de woorden « artikel 197, § 1, eerste lid, 2º » vervangen door de woorden « artikel 197, § 1, tweede lid, 2º »;

C) in de Franse tekst, de woorden « article 193 » vervangen door de woorden « article 197 ».

Verantwoording

De verwijzingen zijn legistiek niet correct.

Nr. 18 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 216

In het ontworpen 10º, de woorden « artikel 135 » vervangen door de woorden « artikel 138 ».

Verantwoording

Dit amendement neemt een legistieke suggestie over gemaakt door de diensten van de Senaat.

Artikel 46 van de wet van 6 april 1995 wordt aangevuld met de volgende definitie :

« 10º beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging : elke vennootschap als bedoeld in artikel 135 van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. »

Artikel 135 van het wetsontwerp, waarnaar artikel 46, 10º, van de wet van 6 april 1995 verwijst, luidt als volgt :

« Art. 135. Voor de beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 134 gelden de artikelen 52 tot 62, 75, 76, 77, 78, 79, 80, tweede lid, 82, 90, 91 en 92, § 1, tweede lid, 1º, 3º, 4º tot 6º en § 4. »

Artikel 134, waarnaar artikel 135 verwijst, heeft betrekking op :

­ de instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 85/611/EEG;

­ en de instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte.

Artikel 135 heeft dus blijkbaar geen betrekking op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Zou artikel 46 van de wet van 6 april 1995 niet beter verwijzen naar artikel 138 van de wet van ... betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles ?

Artikel 138 luidt immers als volgt :

« Art. 138. ­ De bepalingen van dit deel gelden voor de vennootschappen naar Belgisch recht waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatige collectieve beheer van portefeuilles van instellingen voor collectieve belegging, alsook voor de ondernemingen naar buitenlands recht die dit bedrijf in België uitoefenen.

Deze vennootschappen worden hierna « beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging » genoemd.

Nr. 19 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 228

In het ontworpen nieuwe lid van artikel 12 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten, punt a), de woorden « artikel 142 » vervangen door de woorden « artikel 145 ».

Verantwoording

Dit amendement neemt een legistieke suggestie over gemaakt door de diensten van de Senaat.

Dit artikel voegt nieuwe bepalingen toe aan artikel 12 van de wet van 22 april 2003.

Het nieuwe tweede lid, a), van dat artikel 12 zal voortaan luiden als volgt : « a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 142 van de voormelde wet van ... »

In artikel 142 van het wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles is echter geen sprake van een lijst.

Dat is wel het geval in artikel 145. Luidens dat artikel maakt de CBFA jaarlijks een lijst op van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Nr. 20 VAN DE HEER SCHOUPPE

Art. 242

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in het eerste lid, de woorden « artikel 237, § 2, tweede lid » vervangen door de woorden « artikel 236, § 2, tweede lid »;

B) in de Nederlandse tekst van het tweede lid, de woorden « artikel 129, § 1ter » vervangen door de woorden « artikel 129, § 1 ».

Verantwoording

Dit amendement neemt opnieuw een legistieke suggestie over gemaakt door de diensten van de Senaat.

A) Artikel 242, eerste lid, luidt als volgt :

« Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 237, § 2, tweede lid, van deze wet, worden de artikelen 2, 105 tot 142bis, 150 tot 156 van de voormelde wet van 4 december 1990 opgeheven met ingang van 14 februari 2007. »

Probleem : artikel 237 bevat slechts één lid en geen paragrafen.

Wellicht wordt artikel 236, § 2, tweede lid, bedoeld.

B) Volgens de Nederlandse tekst wordt artikel 129, § 1ter, van de wet van 4 december 1990 opgeheven.

Die wet heeft echter geen artikel 129, § 1ter. Het gaat wellicht om artikel 129, § 1, zoals in de Franse tekst.

Etienne SCHOUPPE.