3-657/1

3-657/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

29 APRIL 2004


Voorstel van resolutie betreffende een objectieve kosten-batenanalyse van de aanwezigheid van vreemdelingen in ons land

(Ingediend door de heer Frank Creyelman en mevrouw Anke Van dermeersch)


TOELICHTING


Met steeds grotere nadrukkelijkheid dringt zich aan ons de conclusie op dat het massaal aantrekken van niet-Europese vreemdelingen in naam van de heilige economische groei, een kortzichtige en onverantwoorde keuze was van de naoorlogse West-Europese regeringen. Naast het feit dat de toenmalige gastarbeiders als gevolg van de economische teruggang op de arbeidsmarkt overtallig geworden zijn, waardoor we van een grootschalige gastwerkloosheid kunnen gewagen, dient te worden gewezen op de verregaande maatschappelijke problemen, waarmee de Europese volkeren nog decennialang zullen geconfronteerd blijven. De mens is immers niet alleen ­ in de hoedanigheid van producent en consument ­ een actor in het economische proces, maar in de eerste plaats een cultureel wezen dat verworteld is en dat men niet zo maar zonder grote moeilijkheden kan verplanten. De multiculturele maatschappij, die ons heden ten dage als na te streven ideaal wordt voorgehouden, is niet meer dan een zeepbel, die door de grauwe realiteit zal worden doorprikt.

Hoewel de aanwezigheid van niet-Europese vreemdelingen in de eerste plaats een cultureel probleem vormt, moet er gewezen worden op het feit dat die aanwezigheid bovendien handenvol geld lijkt te kosten. Heel wat geruchten doen in dat verband de ronde. Veelzeggend is in elk geval dat de overheid een aantal cijfers, die een groter inzicht in de kostprijs van vreemdelingen zouden verschaffen, angstvallig probeert geheim te houden. Wij zijn nochtans van mening dat cijfers in verband met de vreemdelingenproblematiek niet mogen verdoezeld worden, ook al stroken zij niet met vooraf ingenomen ideologische standpunten ter zake. Men kan immers de realiteit niet ontkennen en men zal ze evenmin veranderen door de cijfers te verzwijgen. Een beleid zal slechts kans op slagen hebben, wanneer het niet uitgaat van premissen die reeds vooraf bewezen geacht worden ­ zoals de stelling dat de aanwezigheid van vreemdelingen per definitie een culturele en economische verrijking voor het gastland inhoudt ­ maar wanneer het zich steunt op een grondige analyse van de werkelijkheid.

Het zou bijvoorbeeld interessant zijn om te weten wat het prijskaartje is van de oververtegenwoordiging van vreemdelingen in de criminaliteitsstatistieken, zoals blijkt uit de samenstelling van de gevangenispopulatie en uit het rapport-Van San. In het kader van een kosten-batenanalyse lijkt het ons tevens aangewezen te onderzoeken wat de vreemdelingen aan ons socialezekerheidsstelsel kosten. Wat ontvangen de vreemdelingen aan kinderbijslag, werkloosheidssteun, pensioenen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen ? Er zijn verder de vele projecten ter bevordering van de integratie van vreemdelingen, waarvan het resultaat op zijn minst twijfelachtig is. Dit is maar een greep uit de kostenfactoren die met de aanwezigheid van niet-Europese vreemdelingen verbonden zijn. Er zijn heel wat aanwijzingen dat die aanwezigheid niet meteen een economische meerwaarde voor het gastland betekent.

In tegenstelling tot België, waar er op het uitvoeren van een objectieve analyse van de kosten en baten van immigratie, laat staan het bekendmaken en openlijk bediscussiëren van de resultaten van een dergelijke analyse, nog steeds een taboe rust, werd er in Nederland wel degelijk studiewerk naar dit onderwerp verricht. In juni 2003 werd de studie « Immigration and the Dutch Economy » van het Nederlandse Centraal Planbureau (CPB) gepubliceerd, waarin onder meer de gevolgen van immigratie voor de arbeidsmarkt, de ontwikkeling van de lonen, de overheidsfinanciën en de fysieke omgeving in kaart gebracht worden. Er wordt in de studie ook een antwoord geformuleerd op de vraag of nog meer immigratie een oplossing kan bieden voor het probleem van de vergrijzing van de samenleving in verband met de betaalbaarheid van de pensioenen.

Uit het onderzoek blijkt dat door immigratie het bruto binnenlands product weliswaar toeneemt, maar dat die toename grotendeels toevalt aan de immigranten in de vorm van loon. Bij alle leeftijden van binnenkomst zijn immigranten blijkens de studie een belastende factor voor de overheidsfinanciën als hun sociaal-economische karakteristieken overeenkomen met het gemiddelde van die van de huidige ingezetenen met een niet-westerse achtergrond. Dit wil zeggen dat ook de reeds aanwezige niet-westerse vreemdelingen het financieringssaldo van de overheid in negatieve zin beïnvloeden. Er is dus geen sprake van dat immigratie een ontlastende factor voor de overheidsfinanciën zou kunnen betekenen en dus een tegengewicht zou kunnen bieden voor de oplopende kosten die gepaard gaan met de vergrijzing van de bevolking. Immigranten uit niet-westerse landen doen in meer dan proportionele mate een beroep op allerlei voorzieningen in het kader van de sociale zekerheid, zodat er een risico bestaat dat bijkomende immigratie zal leiden tot stijgende kosten van de welvaartsstaat. De studie « Immigration and the Dutch Economy » wijst erop dat de zogenaamde afhankelijkheidsratio, het aantal uitkeringstrekkers uitgedrukt als een percentage van het aantal werkenden, beduidend hoger ligt bij niet-westerse ingezetenen dan bij westerse ingezetenen van Nederland. De afhankelijkheidsgraad is het hoogst bij de Marokkanen (meer dan 80 %), gevolgd door die bij de Turken (meer dan 65 %). De gemiddelde afhankelijkheidsgraad van alle niet-westerse ingezetenen samen bedraagt meer dan 40 %, die van Nederlanders ongeveer 20 %. In het rapport wordt tevens een vergelijking gemaakt tussen de verschillende lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de tewerkstellingsgraad bij vreemdelingen die geen staatsburger zijn van een lidstaat van de Unie uitgedrukt als percentage van de tewerkstellingsgraad bij de staatsburgers van de desbetreffende lidstaat. Daaruit blijkt dat dit percentage, in oplopende volgorde, het laagst is in België, Zweden en Nederland, niet toevallig staten met een ruimhartige sociale zekerheid. Alleen in België bedraagt het percentage minder dan 60 %. Het gemiddelde voor de Europese Unie als geheel ligt rond de 80 %.

De Nederlandse studie maakt brandhout van een rapport van de Verenigde Naties uit 2000 waarin gesteld wordt dat de Europese landen meer immigranten zouden moeten opnemen om de ongunstige leeftijdspiramide te hervormen (« replacement migration » of « vervangingsimmigratie »). Er wordt verwezen naar een artikel van de hand van Van Imhoff en Van Nimwegen dat in datzelfde jaar 2000 verscheen in het tijdschrift Demos bulletin over bevolking en samenleving. Daarin wordt berekend wat voor Nederland de consequenties van de aanbeveling van de VN zouden zijn. Om het aandeel 65-plussers in de bevolking op het huidige peil te handhaven, zou de netto immigratie tot het jaar 2050 elk jaar met 300 000 eenheden moeten toenemen. In 2050 zou het bevolkingsaantal van Nederland als gevolg daarvan gestegen zijn tot 39 miljoen, terwijl Nederland vandaag « slechts » 16 miljoen inwoners telt. Na 2050 zou nog meer immigratie nodig zijn om het aandeel van de 65-plussers in de bevolking te stabiliseren op het huidige peil, zodat tegen 2100 Nederland niet minder dan 109 miljoen inwoners zou tellen. Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, een instantie die de Nederlandse regering advies verstrekt over allerhande beleidskwesties, kant zich in een rapport aan de regering uit 2001, getiteld « Nederland als immigratiewetgeving », tegen arbeidsmigratie als instrument van economische politiek, in tegenstelling tot een memorandum uit 2000 van de Europese Commissie, waarin een gecontroleerde toelating van economische immigranten wordt aangeprezen als een positieve bijdrage aan de arbeidsmarkt, de economische groei en de houdbaarheid van de welvaartsstaat.

De studie « Immigration and the Dutch Economy » gaat uitgebreid in op de zogenaamde fiscale impact van de immigratie, de financiële weerslag van immigratie op de publieke sector, op lange termijn. Daarbij wordt berekend wat, over de gehele duur van hun verblijf in Nederland gezien, de nettobijdrage van niet-westerse vreemdelingen aan de overheidsfinanciën is. Het resultaat is het gunstigst voor immigranten die Nederland binnenkomen op de leeftijd van vijfentwintig jaar. Zelfs als migranten op die leeftijd naar Nederland komen, is er sprake van een negatieve nettobijdrage aan de overheidsfinanciën van ongeveer 43 000 euro indien deze migranten dezelfde sociaal-economische kenmerken hebben als de reeds in Nederland aanwezige niet-westerse vreemdelingen.

De nettokosten van een kort na de geboorte in Nederland geïmmigreerde niet-westerse vreemdeling worden ­ met name omwille van de voor deze vreemdeling gedane onderwijsuitgaven ­ geraamd op ongeveer 95 000 euro. Immigranten die na de leeftijd van vijfentwintig jaar naar Nederland komen, vormen eveneens een grotere nettobelasting voor de overheidsfinanciën, oplopend tot ongeveer 110 000 euro bij een leeftijd van binnenkomst van vijftig jaar. Op dezelfde manier kan men de nettobijdrage aan de overheidsfinanciën berekenen van immigrerende gezinnen. Een migrantengezin met twee echtgenoten die ten tijde van de binnenkomst vijfentwintig jaar zijn, de sociaal-economische karakteristieken van de gemiddelde niet-westerse immigranten hebben en bovendien twee kinderen hebben die ten tijde van de binnenkomst nul en vijf jaar zijn, resulteert in een negatieve nettobijdrage aan de overheidsfinanciën van ongeveer 230 000 euro. Zelfs wanneer de ouders de sociaal-economische karakteristieken hebben van de gemiddelde ingezetene van Nederland en wanneer de kinderen gedurende hun hele leven de karakteristieken hebben van de gemiddelde Nederlandse ingezetene, vormt het gezin een nettobelasting voor de overheidsfinanciën van ongeveer 48 000 euro. Het CPB concludeert dat immigratie slechts een positief effect heeft op de overheidsfinanciën indien de economische prestatie van de inwijkelingen op zijn minst die van de gemiddelde Nederlandse ingezetene benadert en dat zelfs in dat geval immigratie nauwelijks een oplossing biedt voor de budgettaire gevolgen van de vergrijzing.

In een democratisch land mag de burger niet verstoken blijven van eerlijke en correcte informatie. De belastingbetaler heeft het recht te weten hoe zijn geld besteed wordt en een zicht te hebben op de kostprijs van de immigratie, gelet op de grote bedragen die ermee gemoeid zijn. Wat in Nederland mogelijk is, moet ook hier kunnen.

Frank CREYELMAN.
Anke VAN DERMEERSCH.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


DE SENAAT VRAAGT DE REGERING :

1. alle gegevens ter beschikking te stellen die bijdragen tot een beter inzicht in de kostprijs van de aanwezigheid van niet-Europese vreemdelingen in ons land;

2. correcte informatie te verstrekken met betrekking tot de kostprijs van de aanwezigheid van die vreemdelingen;

3. de opdracht te geven om jaarlijks een objectieve analyse te publiceren, die op een zo volledig mogelijke wijze een inzicht verschaft in zowel de kosten als de baten van de aanwezigheid van niet-Europese vreemdelingen;

4. bij de uitvoering van die studie twee categorieën personen te onderscheiden :

­ personen die niet in het bezit zijn van het Belgische staatsburgerschap of van het staatsburgerschap van een andere lidstaat van de EU;

­ personen die in de loop van de jongste tien jaar het Belgische staatsburgerschap of het staatsburgerschap van een andere lidstaat van de Europese Unie vrijwillig verkregen hebben en ondanks deze verkrijging nog steeds staatsburger zijn van een staat die geen lidstaat is van de EU;

5. de nodige middelen ter beschikking te stellen om de objectieve studie mogelijk te maken.

23 maart 2004.

Frank CREYELMAN.
Anke VAN DERMEERSCH.