3-446/3

3-446/3

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

4 FEBRUARI 2004


Wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij


Evocatieprocedure


Wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIĖN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER COLLAS


INLEIDING

Deze wetsontwerpen werden in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als één wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-369/1). De Kamer heeft nadien het ontwerp opgesplitst omdat sommige bepalingen onder het toepassingsgebied van artikel 77 vallen en andere onder dat van artikel 78 van de Grondwet. De ontwerpen werden op 8 januari 2004 aangenomen door de Kamer.

Het wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij werd op 9 januari 2004 overgezonden aan de Senaat en op 26 januari 2004 geėvoceerd.

De commissie heeft beide wetsontwerpen besproken tijdens haar vergadering van 4 februari 2004.

INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN FINANCIĖN

De wetsontwerpen, die als één geheel moeten gezien worden, strekken ertoe de administratieve straffen te omschrijven die worden opgelegd aan de kredietinstellingen en andere beroepsinstellingen die, bij de behandeling en de afgifte van biljetten en muntstukken, de verplichting niet zouden naleven om de valse biljetten en munten aan de terzake bevoegde autoriteiten over te maken.

Teneinde zich te schikken naar de wens van de Europese Commissie, voorzien de wetsontwerpen niet in strafrechtelijke straffen.

De Raad van State werd verzocht om binnen uiterlijk drie dagen een advies te verlenen, waarbij de hoogdringendheid werd gerechtvaardigd door het feit dat de ontworpen wet ertoe strekt een aantal maatregelen te nemen die worden vereist door een Europese verordening welke bepaalt dat de lidstaten die maatregelen voor 1 januari 2002 moeten goedkeuren.

De regering heeft rekening gehouden met de meeste opmerkingen van de Raad van State. Wat artikel 3 betreft is de regering evenwel niet ingegaan op het voorstel van de Raad om ook de instellingen voor elektronisch geldbeheer onder de toepassingssfeer van de voorliggende wetsontwerpen te brengen. Die instellingen vallen immers onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

De minister voegt eraan toe dat de uitvoeringsbesluiten bij deze wetsontwerpen onmiddellijk na de goedkering van de ontwerpen zullen bekend gemaakt worden.

ALGEMENE BESPREKING

De heer Collas wenst de omvang van het probleem van de valsmunterij te kennen.

De minister antwoordt dat het volume valse eurobiljetten en -munten stijgt, maar nog steeds beneden het peil blijft van het volume aan valse biljetten ten tijde van de verschillende nationale munten. De geciteerde bedragen lijken misschien aanzienlijk, maar we mogen niet uit het oog verliezen dat ze gelden voor de ganse eurozone. Opmerkelijk is dat de valse biljetten en munten gemakkelijk te ontdekken zijn omdat de namaak eerder ruw is. Dit is een gevolg van de hoge kwaliteit en de veiligheidsmaatregelen die gelden voor de eurobiljetten.

De heer Collas verwijst verder naar artikel 8 waarin sprake is van een aantal maatregelen, bepaald door de Koning, die de instellingen moeten nemen met het oog op de opsporing van valse eurobiljetten en -stukken. Bestaan dergelijke maatregelen niet al voor de grote financiėle instellingen ? Is dit niet veeleer bedoeld voor wisselkantoren ?

De minister verklaart dat artikel 8 de maatregelen betreft om valse biljetten en muntstukken te ontdekken, alsmede de valsemunters, maar vooral de maatregelen met betrekking tot de mededeling van informatie over de ontdekte operaties aan de twee betrokken instellingen, zijnde de Nationale Bank en de Koninklijke Munt.

Mevrouw Vienne verwijst naar het advies van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat met betrekking tot deze ontwerpen en meer in het bijzonder naar de opmerking dat een nieuwe bevoegdheid wordt toegekend aan het hof van beroep te Brussel. Die nieuwe bevoegdheid wordt ingeschreven in een afzonderlijke wet, maar moet ook worden ingeschreven in het Gerechtelijk Wetboek. Op die wijze wordt vermeden dat de toekenning van bevoegdheden aan de hoven en rechtbanken wordt versnipperd over verschillende wetten.

De minister kan instemmen met het uitgebracht advies. Hij vraagt uitdrukkelijk dat de beide adviezen over de twee wetsontwerpen als bijlage bij dit verslag worden opgenomen.

De commissie stemt hiermee in.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

1. Wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij (nr. 3-446/1)

Artikel 3

De commissie stelt vast dat in punt d) van dit artikel de woorden « de secundaire markten » geschrapt moeten worden in het opschrift van de wet van 6 april 1995.

De minister stemt in met deze tekstcorrectie.

Artikel 11

De heer Schouppe c.s. dienen het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt in dit artikel de woorden « alsook van artikel 2 van de wet van ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij » te schrappen.

De heer Schouppe onderstreept dat de geviseerde passage erop gericht is een bevoegdheid toe te kennen aan het hof van beroep te Brussel. Bijgevolg dient deze ingeschreven te worden in een ontwerp dat volgens de volledig bicamerale procedure (artikel 77 van de Grondwet) wordt behandeld.

De minister stemt in met dit amendement.

Amendement nr. 1 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het geamendeerde wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij werd eveneens eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

2. Het wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij (nr. 3-445/1)

Artikel 1

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

Artikel 2

De heer Schouppe c.s. dienen het amendement nr. 1 in dat ertoe strekt in § 1 van dit artikel, de woorden « op grond van artikel 5 » te vervangen door de woorden « op grond van de artikelen 5 en 10 ».

Volgens de heer Schouppe is de toekenning van een bevoegdheid aan het hof van beroep te Brussel een volledig bicamerale materie.

De minister stemt in met het amendement.

De commissie stelt vast dat in § 1 van dit artikel, de woorden « tegen de geldboetes die de minister van Financiėn oplegt » vervangen moeten worden door de woorden « tegen de beslissingen waarbij de minister bevoegd voor de Financiėn geldboetes oplegt ». Immers, men stelt geen beroep in tegen sancties, maar tegen beslissingen. Er kan bijgevolg geen beroep worden ingesteld tegen geldboetes, maar enkel tegen beslissingen waarbij geldboetes worden opgelegd.

Bijgevolg moet ook in § 2 van hetzelfde artikel de woorden « na kennisgeving van de geldboete » worden vervangen door « na kennisgeving van de beslissing ».

De minister stemt in met deze tekstcorrecties.

Artikel 2bis (nieuw)

De heer Schouppe c.s. dienen het amendement nr. 2 in dat een artikel 2bis (nieuw) wil invoegen luidende : « Art. 2bis. Artikel 605bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij wet van 2 augustus 2002; wordt aangevuld als volgt : « en van het beroep bedoeld in artikel 2 van de wet van ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij ».

Teneinde een uniforme en coherente toewijzing te verkrijgen van bevoegdheden aan hoven en rechtbanken, worden deze systematisch ingeschreven in het Gerechtelijk Wetboek.

Bovendien vermeldt de memorie van toelichting bij het voorliggende ontwerp uitdrukkelijk dat het de bedoeling is een procedure in te stellen die aansluit bij de procedure die werd ingevoerd bij de wet van 2 augustus 2002 (stuk Kamer, nr. 51-369/1, blz. 9).

De minister stemt in met dit amendement.

Artikel 3

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen.

De artikelen 1 en 3 worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden. Amendement nr. 1, alsmede het aldus geamendeerde artikel 2, worden met dezelfde eenparigheid aangenomen. Amendement nr. 2, dat een artikel 2bis (nieuw) invoegt, wordt eveneens eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Het geamendeerde wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij werd eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Bernard COLLAS. Jean-Marie DEDECKER.

BIJLAGE 1

WETSONTWERP BETREFFENDE DE BESCHERMING TEGEN VALSEMUNTERIJ

(Stuk Kamer, nr. 51-610/1)

(Stuk Senaat, nr. 3-446)

Advies van de diensten

Artikel 11 van dit wetsontwerp luidt als volgt :

« Art. 11. De bepalingen van de artikelen 6 en 7, alsook van artikel 2 van de wet van ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij zijn ook van toepassing op de geldboetes bedoeld in artikel 10. »

Artikel 2 van de wet van... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij, waarnaar het ontworpen artikel 11 verwijst, kent een nieuwe bevoegdheid toe aan het hof van beroep te Brussel. Die nieuwe bevoegdheid houdt in dat het hof voortaan ook kennis kunnen nemen van de geldboetes die de minister van Financiėn oplegt « op grond van artikel 5 van de wet van... betreffende de bescherming tegen valsemunterij » (dit is dus op grond van artikel 5 van het voorliggende wetsontwerp).

Het ontworpen artikel 11 kent nog een bijkomende nieuwe bevoegdheid toe aan het hof van beroep te Brussel. Het bepaalt immers dat artikel 2 van de wet van... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij ook van toepassing zal zijn op de geldboetes bedoeld in artikel 10. Met andere woorden, het hof van beroep te Brussel zal ook kennis kunnen nemen van het hoger beroep tegen de geldboetes bedoeld in artikel 10 van het voorliggende wetsontwerp.

Het ontworpen artikel 11 kent dus een nieuwe bevoegdheid toe aan het hof van beroep te Brussel. De toekenning van nieuwe bevoegdheden aan hoven en rechtbanken is echter, op grond van artikel 77, eerste lid, 9ŗ, van de Grondwet, een aangelegenheid die moet worden behandeld volgens de volledig bicamerale procedure. Die bepaling hoort bijgevolg niet thuis in het voorliggende wetsontwerp, dat gedeeltelijk bicameraal is. De bevoegdheidsuitbreiding van het hof van beroep te Brussel moet volledig worden ingeschreven in het wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij.

BESLUIT

In het ontworpen artikel 11 moeten de woorden « alsook van artikel 2 van de wet van ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij » worden geschrapt.

Anderzijds moet het ontworpen artikel 2 van het wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij worden gewijzigd als volgt :

« § 1. Tegen de beslissingen waarbij de minister bevoegd voor de financiėn geldboetes oplegt op grond van de artikelen 5 en 10 van de wet van... betreffende de bescherming tegen valsemunterij, kan beroep worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel. » (1)


BIJLAGE 2

WETSONTWERP TOT REGELING VAN EEN BEROEPSPROCEDURE IN HET KADER VAN DE BESCHERMING TEGEN VALSEMUNTERIJ

(Stuk Kamer, nr. 51-369/3)

(Stuk Senaat, nr. 3-445/1)

Advies van de diensten

Algemene opmerking

Het wetsontwerp kent een nieuwe bevoegdheid toe aan het hof van beroep te Brussel.

Die nieuwe bevoegdheid wordt ingeschreven in een afzonderlijke wet. Zij moet echter ook worden ingeschreven in het Gerechtelijk Wetboek. De bevoegdheden van de hoven en de rechtbanken worden immers opgesomd in het derde deel van het Gerechtelijk Wetboek. Op die wijze wordt vermeden dat de toekenning van bevoegdheden aan de hoven en rechtbanken wordt versnipperd over verschillende wetten.

Dat is trouwens de werkwijze die ook wordt gevolgd in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiėle sector en de financiėle diensten. Die wet kende eveneens een nieuwe bevoegdheid toe aan het hof van beroep te Brussel. Die nieuwe bevoegdheid werd echter niet alleen ingeschreven in de wet van 2 augustus 2002 zelf, maar ook in het Gerechtelijk Wetboek.

Zie de artikelen 605bis en 633bis van het Gerechtelijk Wetboek :

­ « Art. 605bis. Het hof van beroep neemt kennis van het beroep bedoeld in de artikelen 120, 121, 123 en 125 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiėle sector en de financiėle diensten. »

­ « Art. 633bis. Enkel het hof van beroep te Brussel is bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in de gevallen zoals bedoeld in de artikelen 605bis en 605ter. »

De memorie van toelichting bij het voorliggende wetsontwerp vermeldt bovendien uitdrukkelijk dat het de bedoeling is een procedure in te stellen die aansluit bij de procedure die werd ingevoerd bij de wet van 2 augustus 2002 (2).

Het gaat immers om nauw verwante aangelegenheden : in beide gevallen kan bij het hof van beroep te Brussel beroep worden ingesteld tegen de beslissing waarbij de minister van Financiėn een administratieve geldboete oplegt aan een onderneming.

Het wetsontwerp moet dan ook worden aangevuld met een artikel, dat luidt als volgt :

« Artikel 605bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld als volgt :

« en van het beroep bedoeld in artikel 2 van de wet van. ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij ».

Na die toevoeging zal artikel 605bis van het Gerechtelijk Wetboek luiden als volgt :

« Art. 605bis. Het hof van beroep neemt kennis van het beroep bedoeld in de artikelen 120, 121, 123 en 125 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiėle sector en de financiėle diensten en van het beroep bedoeld in artikel 2 van de wet van ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij. » (3)

Die aanvulling volstaat om ook in het Gerechtelijk Wetboek te vermelden dat alleen het hof van beroep te brussel bevoegd is voor de kennisneming van deze beroepen. Artikel 633bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt immers dat « enkel het hof van beroep te brussel » bevoegd is « om kennis te nemen van de vorderingen in de gevallen zoals bedoeld in de artikelen 605bis en 605ter. »

Artikel 2

§ 1. Paragraaf 1 van dit artikel luidt als volgt :

« § 1. Tegen de geldboetes die de minister van Financiėn oplegt op grond van artikel 5 van de wet van... betreffende de bescherming tegen valsemunterij, kan beroep worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel. »

Opmerkingen :

1. Men stelt geen beroep in tegen sancties, maar tegen beslissingen. Er kan bijgevolg geen beroep worden ingesteld tegen geldboetes, maar enkel tegen beslissingen waarbij geldboetes worden opgelegd.

2. Er kan niet alleen beroep worden ingesteld tegen de geldboetes die de minister van Financiėn oplegt op grond van artikel 5 van de wet betreffende de bescherming tegen valsemunterij, maar ook tegen de geldboetes die hij oplegt op grond van artikel 10 van die wet.

Dat blijkt weliswaar niet uit het voorliggende wetsontwerp, maar wel uit het wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij. Volgens artikel 11 van dat ontwerp is artikel 2 van het voorliggende wetsontwerp immers ook van toepassing op de geldboetes opgelegd op grond van artikel 10.

Die bepaling hoort echter in het voorliggende wetsontwerp thuis, want het gaat om een aangelegenheid die volgens de volledig bicamerale procedure moet worden geregeld. Er wordt immers een nieuwe bevoegdheid toegekend aan het hof van beroep te Brussel : het hof wordt voortaan ook belast met de behandeling van het beroep tegen geldboetes opgelegd door de minister op grond van artikel 10 van het wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij. Die bepaling moet worden opgenomen in het voorliggende wetsontwerp, dat volledig bicameraal is, en moet worden geschrapt uit het wetsontwerp betreffende de bescherming tegen valsemunterij, dat gedeeltelijk bicameraal is.

Het zou bovendien veel eenvoudiger zijn om in artikel 2 van het voorliggende wetsontwerp te bepalen dat beroep kan worden ingesteld « tegen de geldboetes die de minister van Financiėn oplegt op grond van de artikelen 5 en 10 van de wet van... betreffende de bescherming tegen valsemunterij » (of, beter : tegen de beslissingen waarbij de minister van Financiėn een geldboete oplegt op grond van de artikelen 5 en 10 ...).

3. Op grond van de huidige formulering kan alleen een beroep worden ingesteld tegen een beslissing waarbij een geldboete wordt opgelegd. Er kan door eventuele belanghebbenden (bijvoorbeeld de Commissie voor het bank-, financie- en assurantiewezen) geen beroep worden ingesteld tegen een beslissing waarbij de minister geen geldboete oplegt. Is dat de bedoeling van de wetgever ?

4. Rekening houdend met de opmerkingen nrs. 1 en 2, zou men de tekst als volgt kunnen herformuleren :

« § 1. Tegen de beslissingen waarbij de minister bevoegd voor de financiėn geldboetes oplegt op grond van de artikelen 5 en 10 van de wet van ... betreffende de bescherming tegen valsemunterij, kan beroep worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel.

§ 2. Paragraaf 2 luidt als volgt :

« § 2. Het beroep bedoeld in § 1 moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen 30 dagen na de kennisgeving van de geldboete. »

Er wordt echter geen kennis gegeven van de geldboete, maar van de beslissing waarbij een geldboete wordt opgelegd.

Tekstvoorstel :

« § 2. Het beroep bedoeld in § 1 moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing. »


(1) Zie ook de nota bij het wetsontwerp tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij.

(2) Zie stuk Kamer, nr. 51-369/1, blz. 9.

(3) Dit tekstvoorstel houdt rekening met de tweede opmerking bij artikel 2, § 1. Indien men dat niet doet, moet artikel 605bis van het Gerechtelijk Wetboek worden aangevuld als volgt : « , evenals van het beroep bedoeld in artikel 2 van de wet van ... tot regeling van een beroepsprocedure in het kader van de bescherming tegen valsemunterij en het beroep bedoeld in artikel 11 van de wet van ... betreffende de bescherming tegen valsemunterij. »