3-441/1

3-441/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

8 JANUARI 2004


Wetsvoorstel tot oprichting van een Federaal Sportfonds en invoering van sportcheques

(Ingediend door de heer Jean-Marie Dedecker)


TOELICHTING


A. De kandidatuur van Vlaanderen voor de organisatie van de Spelen van 2016

Vlaanderen stelt zich mogelijkerwijs kandidaat om in 2016 de Olympische Spelen te organiseren. Een eventuele kandidatuur ­ inclusief uitgebreid dossier ­ moet in 2007 bij het Internationaal Olympisch Comité (IOC) in Lausanne ingediend zijn. In 2009 valt de beslissing. Het is voorlopig nog niet duidelijk welke stad kandideert. Vlaanderen is uiteraard niet de enige regio. Onder meer Pusan in Zuid-Korea, Milaan en Minneapolis hebben al laten weten een kandidatuur ernstig te overwegen. Praag en Tel Aviv denken er ook over.

Het staat buiten kijf dat steun van de Belgische regering noodzakelijk zal zijn. Dit evenement zal trouwens de gehele Belgische economie ten goede komen. Het dossier mag dan ook niet in een communautair vaarwater verzeilen. De Olympische Spelen in 2016 naar België halen kan voor ons land dezelfde positieve effecten genereren als Expo '58.

Zoals de minister-president van Vlaanderen stelt : « Het project brengt een heel netwerk op gang : het creëert werkgelegenheid, stuwt de economie en het dwingt Vlaanderen om iets te doen aan de sport-, wegen-, en andere infrastructuur. We zullen onze sportclubs en infrastructuur moeten optillen naar topniveau. We zullen moeten investeren in stadions, zwembaden en pistes. Dit project zal zelfs de eindtermen in het onderwijs beïnvloeden : want `sport' moet ook daar opgewaardeerd worden. »

Jacques Rogge, voorzitter van het IOC (Internationaal Olympisch Comité) stelde dat het slagen van de kandidatuur voor 2016 ook afhankelijk is van de sportieve prestatie van onze atleten op het internationaal forum. Investeren in de topsport is dan ook een noodzaak; daarvoor moeten nieuwe financiële modaliteiten gecreëerd worden.

B. Een eerste initiatief : oprichting van een Federaal Sportfonds en de invoering van sportcheques

Vandaar deze eerste stap in de ondersteuning van dit ambitieus maar ongetwijfeld haalbaar project : een voorstel tot oprichting van een Federaal Sportfonds en de invoering van sportcheques voor personeelsleden.

Sportcheques zullen voor personeelsleden een extra bovenop het loon vormen. De sportcheque kan door de werkgever aan zijn personeelsleden worden toegekend, zonder dat de waarde van de sportcheque wordt beschouwd als loon.

De bedoeling van het uitreiken van sportcheques is tweeërlei.

1. Het ondersteunen van het project van de Vlaamse minister-president om te kandideren voor de Olympische Spelen

Bij gespecialiseerde firma's kunnen sportcheques worden gekocht. Van de ontvangen prijs storten de firma's een bepaald percentage door aan het fonds dat de ambitie om de Olympische Spelen 2016 te organiseren financieel moet ondersteunen. Onze bedoeling is wel dat dit Federaal Fonds, opgericht als instelling van openbaar nut, niet énkel gefocust is op dit ene project, de Olympische Spelen van 2016. Het wordt opgevat als een Fonds voor de ontwikkeling van de sport in het Rijk in de breedste zin van het woord. Hiermee denken wij aan internationale evenementen die plaatsvinden in ongeacht welke gemeenschap en in ongeacht welke sporttak die in belangrijke mate een positieve sportieve, sociale of economische weerslag kunnen hebben voor het Rijk of voor de betrokken regio. Het fonds dient tevens voor de opleiding van topsporters in functie van die evenementen.

Het fonds moet politiek en mensen uit de praktijk verenigen. Vandaar dat wij erin voorzien dat de algemene vergadering is samengesteld uit afgevaardigden van min of meer belangrijke sportfederaties die vier van de tien leden van de raad van bestuur kunnen aanwijzen. Uiteraard wordt een evenwicht gezocht in de vertegenwoordiging van Nederlandstalige en Franstalige federaties.

Gelet op zijn belang voor zovele aspecten van het maatschappelijk leven, stellen wij voor het Federaal Sportfonds vrij te stellen van enige belasting.

Het is uiteraard niet eenvoudig een schatting te maken van de financiële opbrengst voor de gemeenschap. Alles zal uiteraard afhangen van het succes dat het initiatief bij de werkgevers en werknemers heeft. Indien 7 % van de beroepsbevolking jaarlijks sportcheques ter waarde van 200 euro zou ontvangen en de bijdrage zou 1 % van het uitgiftevolume bedragen dan zouden er financiële middelen kunnen gegenereerd worden van ongeveer 500 000 à 1 000 000 euro per jaar.

2. Personeelsleden aanzetten tot meer sporten en indirect bijdragen tot besparingen in de ziekteverzekering en verhoging van het BBP

Hier zien wij een belangrijk voordeel voor de werkgevers. Sportbeoefening levert immers onbetwistbaar een betere gezondheid op. Sport brengt in essentie bij tot de volksgezondheid.

Sport is lichaamsbeweging en bevordert op algemene wijze de gezondheid in onze maatschappij, waar toenemend sedentair leven gepaard gaat met een afnemende fysieke fitheid van de jeugd (IDS, 1990).

Na het roken is lichamelijke inactiviteit de grootste risicofactor op het ontstaan van ziekte. Inactiviteit draagt voor 60 % bij tot het risico op hart- en vaatziekten. Steeds meer mensen hebben overgewicht. Obesitas is een echte kwaal door de veramerikanisering van onze cultuur, door de geboorte van « de zapgeneratie ». Het aantal kinderen met overgewicht is de jongste twintig jaar 1,5 tot 2 keer zo groot geworden. In die periode is de tijd dat kinderen buiten spelen gehalveerd. Een derde van de 7 tot 9-jarigen speelt vrijwel nooit meer buiten. De natuurlijke biotoop voor de ontwikkeling van lichamelijke vaardigheden wordt steeds beperkter door oprukkende verstedelijking, toenemend verkeer, « vrije » ruimte, beschermde ontoegankelijke natuurzones, enz.

Een Nederlandse studie (in Sport, Beweging en Gezondheid 2000) vermeldt de Nederlandse norm Gezond Bewegen (NNGB). Voor volwassenen geldt minimaal een half uur matig tot intensief bewegen per dag, minstens vijf dagen per week. Voor kinderen is de norm minimaal een uur. Jaarlijks sterven er in Nederland 8 000 mensen, hetzij 6 % van het aantal doden alleen al als het rechtstreeks gevolg van te weinig bewegen. 40 % van de bevolking boven de 16 jaar is volgens de meest recente peiling normactief, 48 % semi-actief en 12 % inactief.

Ziekteverzuim wordt voor ongeveer een derde veroorzaakt door klachten aan het bewegingsapparaat (vooral de wervelkolom) en voor een derde door psychische klachten. Van de Nederlandse beroepsbevolking heeft in 1999 43 % klachten ondervonden aan het bewegingsapparaat (rug, nek, schouder, arm); in verband daarmee is 21 % ziek.

Economische baten bewegen/sport belopen in Nederland circa 725 miljoen euro. Dit is het verschil tussen 1 045 miljoen euro besparing op ziekteverzuim en 325 miljoen euro door kosten van medische behandeling en ziekteverzuim ten gevolge van blessures. Gerelateerd aan de Belgische bevolking, waar de sport minder cultuurgebonden is dan in Nederland, zou het terugverdieneffect van de hele wet percentsgewijze nog groter zijn.

Sport aanmoedigen door fiscale aftrekbaarheid levert op termijn een veelvoud op voor de Schatkist door de besparing op medische kosten, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, enz.

Ter illustratie enkele flagrante resultaten van wetenschappelijke studies dienaangaande.

1. Een drie jaar durende Amerikaanse studie in Steelcase (bron : American Journal of Health Promotion Louis Tse-Ching Yen) toonde aan dat inactieve werknemers 869,98 US dollar kosten aan ziekteclaims tegenover 478,61 US dollar voor actieve werknemers op jaarbasis.

2. Een Canadese studie becijferde dat één uur sportbeoefening per dag op school op termijn een besparing op de ziektekosten oplevert van 1,8 miljard euro per jaar op een bevolking van 30 miljoen inwoners.

3. General Motors stelde vast dat werknemers die actief sporten 50 % minder mistevreden zijn, 50 % minder ongevallen hebben en 40 % minder tijd verliezen (bron : Commercial Magazine GM). Dit door :

­ een verhoogde efficiëntie;

­ minder mentale fouten;

­ verbeterd moreel;

­ verhoogde concentratie;

­ beter time-management;

­ sneller beslissingen nemen.

4. Volgens General Electric zijn werknemers die trainen 45 % minder afwezig dan hun collega's. (Bron : Business & Health ­ Nancy Coe Bailey, 1990).

5. British Columbia Hydroelectric maakte een studie over personeelsretentie. Het personeelsverloop bij werknemers die een fitnessprogramma volgden was 3,5 % terwijl het gemiddelde 10,3 % was. (Bron : Benefit of Employee Health Programs, Cigna, 1991).

6. De SWICA-gezondheidsorganisatie is met zijn 635 000 verzekerden de vierde grootste verzekeraar in Zwitserland. Personen, die trainen in een fitnesscentrum, zijn volgens deze ziekteverzekeraar goedkopere klanten (SWICA ­ studie door Paul Eigenman, 2001, Qualitop). Om statistisch betrouwbare en niet-toevallige resultaten te bekomen, onderzocht men iets meer dan 470 000 verzekerden (representatief door het grote aantal). Die verzekerden van de SWICA-gezondheidsorganisatie werden in twee groepen verdeeld. Een studiegroep die door hun aanvullende verzekering in de jaren 1997-1998 een gedeelte van hun fitnessabonnement terugbetaald kregen tegenover een controlegroep die geen bijdrage genoot. De controlegroep komt overeen met de studiegroep zowel op vlak van geslacht en als van leeftijd. De controlegroep werd ook in de verschillende taalregio's van Zwitserland in verhouding van leeftijd en geslacht gelijkgesteld met de studiegroep.

7. Een onderzoek uitgevoerd bij 1 700 werknemers uit 34 bedrijfstakken door de Technische Hogeschool TNO Arbeid in Delft toont aan dat sportende werknemers gemiddeld zes dagen minder ziek zijn en gemiddeld 12 dagen minder ziekteverlof nemen dan hun niet-sportende collega's.

Onderstaande tabel wijst flagrant op een significatieve meerkost voor de ziekteverzekering voor nietsportende personen.

« Deze grafiek is beschikbaar op papier en op de WWW-site van de Senaat (http://www.senate.be) »

Naast de zuivere lichamelijke gezondheidsfunctie zijn er nog diverse eigenschappen van sport die de leefkwaliteit verhogen en de toenemende « verzuring » van onze maatschappij kunnen tegengaan.

­ De ontladings- en ontspanningsfunctie als uitlaatklep en kalmeringsmiddel tegen spanningen. Het uitleven van driften, het afleiden van agressie ... een lichamelijke en geestelijke ontlading als een soort « catharsis ». Plezierbeleving leidt tot een hogere levenskwaliteit. Sport beïnvloedt de psychische gezondheid en vermindert derhalve ook het ziekteverzuim met alle positieve economische en financiële gevolgen vandien.

­ De interactie- en integratiefunctie van sport. Het creëren van kameraadschap en solidariteit. Gedeelde interesses doen communiceren. Het bevorderen van de integratie tussen verschillende groepen en personen (allochtonen, ouderen, gehandicapten, homoseksuelen, enz.) in een maatschappij, instituut of organisatie (Elling & De Knop, 1997). Sport heeft een democratiserende werking. Het draagt bij tot het in evenwicht stellen van de machtsbalans tussen groepen met verschillende karakteristieken. Niettegenstaande het feit dat het de leden van de gemeenschap zowel opsplitst als bijeenbrengt, bevordert sport de communicatie en voorziet het in gemeenschappelijke symbolen, een collectieve identiteit en een reden voor solidariteit (Integratie door conflict ­ paradox : Lever 1987).

­ De maatschappelijke controlefunctie is daarmee gelijklopend door de ordescheppende beleving van sportbeoefening.

­ De ontwikkelingsfunctie van sport : het is een mogelijkheid tot zelfontplooiing, zelfkennis, persoonlijke ontwikkeling, karaktervorming, gevoel van eigenwaarde, zelfrealisatie ... kortom persoonlijkheidskenmerken en morele eigenschappen zoals sportiviteit, eerlijkheid, moed en samenwerking krijgen gestalte.

Economisch profiel van de sport

De sociale impact van de sport is enorm groot : één op drie Europeanen is actief betrokken bij sport en er bestaan circa 550 000 sportclubs in de Europese Gemeenschap (European Commission DGX 1998). In 1969 beoefende 6 % van de volwassenen sport in clubverband. In 1977 was dit reeds 16,5 % en in 1989 25,5 % (Tab. en andere 91). Vandaag bedraagt het aantal volwassen clubsporters 31 % (Coopers & Lybrand 1997). Volgens dezelfde studie doet in Vlaanderen 73 % van de Vlaamse jeugd (3- tot 15-jarigen) aan sport. Van het aantal volwassen (16 tot en met 50 jaar) beoefent 46 % nog actief een sport, en bij de senioren (+ 50) nog 34 %.

Grote onbekende blijven de vele private en commerciële voorzieningen. Daarover hebben we echter geen precieze gegevens.

Het aantal sportverenigingen aangesloten bij de sportfederaties die door Bloso erkend worden, stijgt in 1999 tot 15 227 afdelingen. Sommige grote sportfederaties zoals voetbal-, basket- en wielrijdersbond functioneren vooralsnog federaal en worden daarom door het Bloso niet erkend noch geregistreerd.

Als men deze federaal georganiseerde verenigingen meerekent, dan mag het totaal aantal actieve sportverenigingen in het Vlaamse Gewest op 20 000 geraamd worden.

Onderstaande tabellen geven een beeld van de niet-gefederaliseerde sportactiviteiten in Vlaanderen.

Sportdiensten en sportfunctionarissen

Provincies % gemeenten Sportieve
ambtenaren
Antwerpen 48,6 44
Vlaams Brabant 27,7 28
Limburg 81,8 48
West-Vlaanderen 46,2 44
Oost-Vlaanderen 70,3 59
Vlaamse Gewest 52,9 225

(1) Percentage gemeenten met een erkende sportdienst en aantal gesubsidieerde sportfunctionarissen per provincie. Bron : Bloso.

Sportbeoefenaars in verenigingsverband

Provincie Aantal % van de
bevolking
Antwerpen 349 244 21
Vlaams Brabant 169 480 17
Limburg 127 315 16
West-Vlaanderen 195 561 14
Oost-Vlaanderen 171 897 15
Vlaamse Gewest 13 497 17

Het gemiddeld Vlaams gezin besteedt jaarlijks 1 735 euro (70 000 frank) aan sport (bron : FET, dossier Sport en Economie). Volgens een studie van het Interuniversitair Onderzoekscentrum voor Sportbeleid, onder leiding van professor Marijke Taks en Stefaan Késenne, die relateert naar 1996, betekent dit 4,24 miljard euro of 171 miljard frank voor 2,3 miljoen gezinnen. Dit is 3 % van de Vlaamse private consumptie en investeringsbestedingen. In 1982 kwam men nog op 1,35 % uit. In absolute cijfers besteedt de Vlaming vijf keer meer aan sport in 1996 dan in 1982.

Van de 4,24 miljard euro vloeit een derde terug naar de Schatkist via belastingsheffing en socialezekerheidsbijdragen. Die wordt slapend rijk van de sporter.

De Vlaamse overheid spendeert jaarlijks amper 59,5 miljoen euro of 2,4 miljard frank aan de sport. De Vlaamse gemeenten investeren quasi het vijfvoudige : 300 miljoen euro of 12 miljard frank. Als sport preventief gezondheidsbeleid is, dan is dit een belachelijk laag bedrag.

Uit de Késenne-studie blijkt dat het Vlaams gezin in 1982 nog 71 % van het bruto regionaal sportproduct voor zijn rekening nam. Sedertdien is er een verschuiving ten nadele van de gezinsbudgetten. Die dragen tegenwoordig 98 % van de sportbestedingen. Het overheidsaandeel is gedaald van 26 % in 1982 naar 9 % veertien jaar later.

Er worden hier enkel cijfers voor Vlaanderen geciteerd. De laatste studie in Wallonië dateert van vijftien jaar geleden. In de veronderstelling dat Vlaanderen goed is voor ongeveer 58 % van het totale sportproduct in ons land, komt het Bruto Binnenlands Sport Product voor België in de buurt van 300 miljard frank.

Inzake werkgelegenheid is de economische activiteit in de Vlaamse sportsector goed voor 70 500 voltijds equivalente arbeidsplaatsen in België en voor 58 miljard frank fiscale en parafiscale ontvangsten.

C. 2004 : Europese jaar van opvoeding door sport

Het Europees Parlement en de Raad willen de sport als leermiddel en het imago van sport in de maatschappij verbeteren. Hiervoor werd 2004 gekozen. Het is belangrijk dat ook ons land zich maximaal inzet om van het jaar van de sport een succes te maken. Mensen aanzetten tot meer sport is in 2004 meer dan ooit een must.

Ook het Europees Parlement en de Raad wijzen erop dat sport een belangrijk economisch en sociaal fenomeen in de Europese Unie is geworden. De Europese Gemeenschap heeft de belangrijke maatschappelijke rol, en met name de educatieve rol van sport meermaals erkend. In de verklaring van Nice van december 2000 is het belang van sport nogmaals onderstreept en is erop gewezen dat de Gemeenschap in haar beleid rekening moet houden met de maatschappelijke, educatieve en culturele rol van sport. Daarom zal het Europees Jaar van opvoeding door sport vooral om de educatieve functie van sport draaien.

In 2004 zullen én de Olympische Spelen én de Paralympics in Athene in 2004 door Europa worden aangegrepen om het belang van sport onder de aandacht te brengen.

Deelname aan sportactiviteiten versterkt de doelstellingen en initiatieven van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs en, in een breder kader, op het gebied van het sociaal beleid. Dit komt vooral doordat sport voor iedereen toegankelijk is en doordat sporten bijdraagt tot de ontwikkeling van waarden als samenwerking, solidariteit en tolerantie. Sport speelt een belangrijke rol in het verwezenlijken van de volgende doelstellingen :

­ bevordering van het levenslang leren

Sport maakt al deel uit van het onderwijs op scholen en universiteiten en het feit dat sport voor iedereen en voor alle leeftijden toegankelijk is helpt deze doelstelling te bereiken.

­ bevordering van mobiliteit in de Europese Unie

Uitwisselingen tussen sportorganisaties en -instellingen stimuleren de mobiliteit in de Europese Unie, met name op het gebied van onderwijs.

­ het creëren van een op kennis gebaseerde maatschappij

Dit betekent dat niet alleen de intellectuele vaardigheden moeten worden benut, maar ook persoonlijke en sociale vaardigheden waardoor men een actieve rol in de maatschappij en op de arbeidsmarkt kan spelen. Sport draagt bij tot de ontwikkeling van andere vaardigheden en biedt daardoor tegenwicht aan de negatieve effecten van de snelle ontwikkelingen op het gebied van nieuwe technologieën, waardoor men steeds meer een sedentair en geïsoleerd leven gaat leiden.

­ strijd tegen sociale uitsluiting en discriminatie

Wat de bredere doelstellingen van het sociaal beleid betreft, is sport een belangrijk middel in de strijd tegen discriminatie en sociale uitsluiting. Doordat sport mensen uit alle lagen van de maatschappij samenbrengt, stimuleert het de integratie van gehandicapten en mensen die om welke reden dan ook buitengesloten zijn, en is het bevorderlijk voor de gelijke kansen voor mannen en vrouwen.

Er moet meer inhoud en zichtbaarheid gegeven worden aan de mogelijkheden voor samenwerking tussen de sportwereld en de onderwijswereld om de rol van sport als leermiddel te benadrukken. De doelstellingen zijn als volgt :

­ de onderwijsinstellingen en de sportorganisaties ontvankelijk maken voor samenwerking;

­ overwegen hoe de waarden van de sport kunnen worden toegepast bij het ontwikkelen van de basisvaardigheden (fysieke vaardigheden en sociale vaardigheden zoals teamwerk enz.);

­ de positieve bijdrage van het vrijwilligerswerk aan de ontwikkeling van de sportbeweging onderstrepen;

­ de mobiliteit en de uitwisselingen van scholieren bevorderen, bijvoorbeeld door het organiseren van sportieve evenementen;

­ een discussie aanzwengelen over maatregelen om de maatschappelijke integratie van achtergestelde groepen te bevorderen;

­ stimuleren dat sportieve activiteiten in het curriculum worden opgenomen.

Sport mag dan al toegankelijk zijn, de overheid kan een belangrijke bijdrage leveren om mensen die vandaag nog inactief zijn op sportief gebied de weg naar de sportclub te tonen. Een initiatief als de sportcheque, naast andere, past in deze te voeren nationale politiek.

De activiteiten en initiatieven voor het Europees Jaar zullen immers op communautair, nationaal, regionaal en lokaal niveau plaatsvinden. Het is de bedoeling dat zowel de lidstaten, de nationale overheden, sportorganisaties, onderwijsorganisaties als scholen deelnemen. De acties kunnen medefinanciering van de Gemeenschap ontvangen !

De subsidie hangt af van het soort actie, dat wil zeggen of de actie een communautair, nationaal, regionaal of lokaal karakter heeft. Ook particuliere bedrijven kunnen activiteiten financieren, opstarten of eraan deelnemen. De volgende acties zijn voor het Europees Jaar gepland :

­ het organiseren van ontmoetingen en manifestaties, waaronder de openings- en slotconferentie van het Europees Jaar, en van bijeenkomsten op Europees niveau;

­ het opzetten van vrijwilligerswerk naar aanleiding van de Olympische Spelen en de Paralympics in Athene in 2004 en andere sportieve evenementen in de Gemeenschap;

­ het lanceren van voorlichtingscampagnes om de educatieve waarden van de sport te verspreiden;

­ het organiseren van Europese wedstrijden om de thema's van het Europees Jaar te promoten;

­ het uitvoeren van studies en enquêtes naar de resultaten van het Europees Jaar;

­ het samenwerken met de media om het Europees Jaar te promoten;

­ het organiseren van manifestaties met als doel informatie te verstrekken en goede praktijkervaringen uit te wisselen.

Het succes van het Europees Jaar hangt af van een actieve inzet van alle betrokkenen, met name de lidstaten.

D. Fiscaal- en sociaalrechtelijke behandeling van de sportcheques

Sportcheques dienen als vrijgestelde collectieve, sociale voordelen te worden bestempeld, voor zover aan al de voorwaarden bepaald door de Koning is voldaan. Omdat de vrijgestelde waarde bepaald is (200 euro) wordt een nieuw artikel 38, 11ºbis, ingevoegd in het WIB 1992.

Ze zullen dus niet belastbaar zijn in hoofde van het personeelslid. Daartegenover staat dat het toegekende voordeel, overeenkomstig artikel 53, 14º, WIB fiscaal niet aftrekbaar zal zijn voor de werkgever (verworpen uitgaven).

Collectieve sociale voordelen zijn voordelen die zonder onderscheid aan alle personeelsleden van een onderneming of sector worden toegekend.

Vanuit die optiek voegt dit voorstel een artikel 19ter in in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals het is gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 februari 1998.

Sportcheques die worden toegekend zonder te voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling, doen in hoofde van het personeelslid uiteraard wel een voordeel van alle aard ontstaan. In dat geval zijn ze wel onderworpen aan inkomstenbelasting en worden ze als loon (onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen). De fiscale en sociale bijdragen worden in dat geval berekend op de waarde dat het voordeel vertegenwoordigt in hoofde van het personeelslid, met andere woorden de handelswaarde van de sportcheque, verminderd met de eventuele werknemersbijdrage.

Er wordt in het koninklijk besluit in geen vast bedrag voorzien inzake tussenkomst van de werkgever of minimale bijdrage van de werknemer. Dit zou leiden tot een bijkomende en overbodige administratieve last voor de werkgever. Het bepalen van dergelijke bijdrage ligt daarenboven weinig voor de hand.

Conform het koninklijk besluit van 18 februari 2003 (Belgisch Staatsblad van 6 maart 2003) dat bepaalt dat het gedeelte van de bezoldiging waarop geen gewone socialezekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, geen deel uitmaakt van de berekeningsbasis voor het vakantiegeld van bedienden, zal er geen vakantiegeld berekend worden op de waarde van de sportcheques.

De sportcheques worden niet aangewend voor sporten in de accomodatie die de werkgever ter beschikking stelt. Voor dit voordeel blijven de geldende bepalingen van toepassing (zie Com.IB 38/27, 6º).

Sportcheques worden niet door middel van CAO's of schriftelijke individuele overeenkomsten ingevoerd. Het systeem moet ­ wil het succes hebben ­ een soepel beloningsinstrument blijven in hoofde van de werkgever en kan niet als natuurlijk verworven recht worden beschouwd.

Wij stellen voor dat de sportcheque één maal per jaar wordt toegekend (maximale waarde 200 euro, om niet als loon te worden beschouwd), bijvoorbeeld op het einde van het kalenderjaar.

Jean-Marie DEDECKER.

WETSVOORSTEL


TITEL I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II

Oprichting van een Federaal Sportfonds

Art. 2

§ 1. Bij de minister die deVolksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft wordt een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht, genaamd het Federaal Sportfonds.

De zetel ervan is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

§ 2. Het Federaal Sportfonds wordt ingedeeld in de categorie A van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en staat onder het toezicht van de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.

§ 3. Het Federaal Sportfonds heeft tot doel heeft financieel bij te dragen tot de organisatie van grootschalige sportevenementen in het Rijk en te voorzien in faciliteiten voor de opleiding van atleten met het oog op deelname aan die evenementen.

§ 4. De algemene vergadering van het Federaal Sportfonds is samengesteld uit één afgevaardigde van door de federale overheid en de gemeenschappen erkende sportfederaties waarbij een door de Koning bepaald minimumaantal sportverenigingen en sporters aangesloten zijn.

§ 5. De raad van bestuur bestaat uit tien leden, waarvan er zes door de Koning en vier door de algemene vergadering worden aangewezen.

Een afgevaardigde van de minister die Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, neemt de functie van gedelegeerd bestuurder waar.

De bestuurders worden voor vijf jaar benoemd. Hun mandaat is hernieuwbaar.

De raad van bestuur bestaat uit evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

De Koning stelt vergoedingen en presentiegelden voor de leden van de raad van bestuur vast.

§ 6. Het Federaal Sportfonds wordt gestijfd door :

1º de inkomsten van alle aard die voortkomen uit de in § 1 van deze wet bedoelde activiteiten van het Federaal Sportfonds;

2º de ontvangsten van heffingen door de federale overheid geïnd op opbrengsten van de bij de organisatie van in § 1 bedoelde sportevenementen betrokken personen;

3º toelagen, giften, schenkingen en legaten van alle aard;

4º stortingen verricht door de uitgevers van sportcheques, zoals bepaald in artikel 6 van deze wet;

5º terugbetalingen van door het Federaal Sportfonds verleende toelagen;

6º door de Koning bepaalde inkomsten.

§ 7. Voor 31 mei van elk jaar stelt het Federaal Sportfonds een jaarverslag op dat betrekking heeft op het vorige begrotingsjaar. Dit jaarverslag wordt medegedeeld aan de regering en aan de federale wetgevende Kamers.

§ 8. De Koning bepaalt, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regelen vast voor de werking en de samenstelling van het Federaal Sportfonds.

Art. 3

§ 1. Het Federaal Sportfonds is vrijgesteld van alle inkomstenbelastingen, de registratie-, zegel-, griffie-, hypotheek- en successierechten, de met het zegel gelijkgestelde taksen, alsmede de andere rechtstreekse of onrechtstreekse belastingen.

Het Federaal Sportfonds is eveneens vrijgesteld van alle belastingen of taksen ten voordele van de provincies en gemeenten.

TITEL III

De sportcheques

HOOFDSTUK I

Toekenning van sportcheques

Art. 4

§ 1. De werkgever kan beslissen zijn personeelsleden éénmaal per jaar een collectief voordeel toe te kennen onder de vorm van sportcheques.

§ 2. De sportcheque mag slechts gebruikt worden ter vergoeding van de kosten voortvloeiend uit het gebruik van de accomodatie van of de deelname aan activiteiten georganiseerd door een sportvereniging aangesloten bij een door een gemeenschapssregering erkende sportfederatie of door sportcentra die hiertoe door de gemeenschapsregering een bijzondere erkenning hebben ontvangen.

Art. 5

§ 1. Het voordeel toegekend onder de vorm van een sportcheque wordt als loon in de zin van artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers beschouwd.

§ 2. Opdat de sportcheque in afwijking van de vorige paragraaf niet als loon wordt beschouwd, moet de toekenning van sportcheques aan personeelsleden aan door de Koning vastgestelde voorwaarden voldoen.

HOOFDSTUK II

Verplichtingen van de uitgevers van sportcheques

Art. 6

De uitgever van sportcheques is er toe gehouden op zijn omzet uit de verkoop van sportcheques een door de Koning vastgesteld percentage en op een door de Koning bepaalde wijze over te maken aan het Federaal Sportfonds.

HOOFDSTUK III

Wijzigingsbepalingen

Art. 7

In het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 oktober 1999, wordt een artikel 19ter ingevoegd, luidende :

« Art. 19ter. ­ § 1. Het voordeel toegekend onder de vorm van een sportcheque wordt als loon beschouwd.

Indien een sportcheque werd of wordt verleend ter vervanging of ter omzetting van loon, premies, voordelen in natura of enig ander voordeel of een aanvulling hierbij, al dan niet bijdrageplichtig voor de sociale zekerheid, is §2 niet toepasselijk.

§ 2. Opdat zij niet als loon worden beschouwd, moeten sportcheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen :

1º de sportcheque wordt aan alle personeelsleden van de werkgever toegekend zonder onderscheid;

sportcheques toegekend aan een deel van de personeelsleden of aan bepaalde categorieën van personeelsleden wordt als loon beschouwd;

2º de sportcheque wordt op naam van de werknemer afgeleverd; deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld als de toekenning ervan en de daarop betrekking hebbende gegevens voorkomen op de individuele rekening van de werknemer, overeenkomstig de reglementering betreffende het bijhouden van de sociale documenten;

al de sportcheques toegekend zonder dat deze voorwaarde vervuld is worden als loon beschouwd;

3º de sportcheque vermeldt de datum van toekenning en vermeldt tevens duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot één jaar en dat hij slechts mag worden gebruikt ter vergoeding van de kosten voortvloeiend uit het gebruik van de accomodatie van of de deelname aan activiteiten georganiseerd door een sportvereniging aangesloten bij een door een gemeenschapssregering erkende sportfederatie of door sportcentra die hiertoe door de federale of door een gemeenschapsregering een bijzondere erkenning hebben ontvangen;

de sportcheques waarop deze vermeldingen niet zijn aangebracht worden als loon beschouwd;

4º de sportcheque vermeldt of, zo er verscheidene sportcheques worden toegekend, vermelden de monetaire tegenwaarde die jaarlijks, in voorkomend geval in totaal, het in artikel 38, 11ºbis, vermelde bedrag niet te boven mag gaan;

de sportcheques waarvan de tegenwaarde niet wordt vermeld worden als loon beschouwd.

De sportcheques waarvan de jaarlijkse tegenwaarde in totaal de jaarlijkse in het vorig lid bedoelde tegenwaarde overschrijdt wordt voor het gedeelte dat dit bedrag wordt overschreden als loon beschouwd.

§ 3. Voor de periode die ze dekt, moet de werkgever op zijn aangifte aan de Rijksdienst voor de sociale zekerheid en/of aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten vermelden :

­ het aantal werknemers begunstigd met sportcheques;

­ het aantal toegekende sportcheques.

Art. 8

In artikel 38 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt een 11ºbis ingevoegd, luidende :

« 11ºbis de toekenning van sportcheques in de zin van de wet van ... tot oprichting van een Federaal Sportfonds en invoering van sportcheques, in de mate dat ze 200 euro per jaar niet overschrijden; dit bedag wordt jaarlijks geïndexeerd met als referentie-index het gezondheidsindexcijfer. »

Art. 9

Artikel 52 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij dezelfde wet, wordt aangevuld met een 12º, luidende :

« 12º het percentage overgemaakt aan het Fonds voor de organisatie van grootschalige sportevenementen in het Rijk, zoals bedoeld in artikel 7 van de wet van ... tot oprichting van een Federaal Sportfonds en invoering van sportcheques. »

Art. 10

Artikel 53, 14º, van hetzelfde Wetboek wordt in fine aangevuld met de woorden « of 38, 11ºbis ».

HOOFDSTUK IV

Inwerkingtreding

Art. 11

Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.

27 november 2003.

Jean-Marie DEDECKER.