3-386/1 | 3-386/1 |
5 DECEMBER 2003
Dit wetsvoorstel beoogt een vergoedingsregeling ten gunste van zelfstandigen die geconfronteerd worden met hinder als gevolg van werken op het openbaar domein, die de toegang tot hun onderneming belemmeren, verhinderen of ernstig bemoeilijken. Wij denken in de eerste plaats aan het onderhouden en herstellen van openbare wegen, fietspaden, voetpaden, rioleringsinfrastructuur, bermen, voorziening van nutsdiensten en dergelijke meer.
Kleinhandelaars derven veel inkomsten als gevolg van omzetverlies wanneer in de omgeving van hun inrichting langdurige werken plaatsvinden.
Zelfstandig ondernemen betekent het dragen van een ondernemingsrisico, zoveel is zeker. Maar dit ondernemingsrisico moet gedragen kunnen worden binnen een normale economische omgeving waarin vrije en eerlijke concurrentie kan plaatsvinden. De overheid heeft als taak ondernemers zo goed als mogelijk te vrijwaren tegen stoornissen in de economische omgeving. Openbare werken zijn van algemeen maatschappelijk nut en het is dan ook billijk dat de maatschappij de negatieve gevolgen voor de omzet van de individuele handelaars compenseert.
Vandaag heeft de zelfstandige wel middelen om zich tegen de negatieve gevolgen van hinder te beschermen, maar de procedures zijn omslachtig en weinig efficiënt.
Zijn voorhanden (bron : Ondernemer & Zelfstandige, juni 2002, blz. 6 en volgende) :
Beroepen bij de Raad van State over vergoeding voor bijzondere schade. Deze worden tot op de dag van vandaag praktisch niet ingesteld.
De wet van 2 april 1976, die een uitbreiding inhoudt van de toegangsfaciliteiten tot het krediet ten gunste van kleine handelaars die hun zakencijfer drastisch zagen verminderen door werken van algemeen nut. Deze wetgeving wordt evenwel weinig aangewend, daar ze de handelaar niet schadeloos stelt maar hem een toegangsfaciliteit verschaft tot de kredieten die bestemd zijn om de leefbaarheid van ondernemingen te waarborgen of om een nieuwe impuls te geven aan ondernemingen die hun oorspronkelijk zakencijfer zagen dalen met minstens 25 % (en dit door werken die minstens 3 maanden duurden).
In sommige gevallen kan vrijstelling van betaling van sociale bijdragen worden gevraagd. De aanvraag wordt onderzocht door de Commissie voor de vrijstelling van bijdragen. Voor die periodes gaan wel de pensioenrechten verloren.
De procedure voor de rechtbanken op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (in dit geval moet de fout, de schade en het oorzakelijk verband bewezen worden) of op grond van artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek (de theorie van foutloze burenhinder).
De huidige wetgeving biedt bijgevolg geen oplossing voor de onmiddellijke noden van de gehinderde handelaars. De gerechtelijke procedures kunnen lang aanslepen, brengen veel extra kosten met zich voor de handelaars die reeds financieel getroffen zijn, de uitkomst is onzeker en eventuele vergoedingen kunnen pas na lange tijd bekomen worden.
Dit wetsvoorstel heeft daarom tot doel een antwoord te bieden voor de reële noden van door hinder getroffen handelaars.
Belangrijk is dat handelaars op tijd verwittigd worden van de werkelijke aanvang en de vermoedelijke redelijke duur van de werken die hinder veroorzaken. Wij leggen deze verantwoordelijkheid bij de uitvoerder van de werken.
Belangrijk is dat de handelaars onmiddellijk een vergoeding bekomen voor het waarschijnlijke inkomensverlies dat zij zullen lijden ten gevolge van de hinder veroorzaakt door de werken.
Belangrijk is eveneens dat de handelaars tijdens de periode van de hinder automatisch (en dus niet na onderzoek van de Commissie voor vrijstelling van bijdragen) geheel worden vrijgesteld van betaling van sociale bijdragen, inclusief de bijdrage bestemd voor het dekken van de werkingskosten van het sociaal verzekeringsfonds en dit zonder verlies van enig sociaal recht.
Deze regeling belet daarenboven geenszins dat de handelaar zich zou beroepen op de andere wettelijke mogelijkheden of gerechtelijke middelen zou aanwenden.
De inkomenscompensatievergoeding
De voorgestelde inkomenscompensatievergoeding wordt toegekend in twee stappen.
Stap 1 houdt een onmiddellijke en voorlopige vergoeding in. Het is inderdaad belangrijk dat de zelfstandigen meteen kunnen beschikken over een tegemoetkoming. Als gevolg van de werken worden zij doorgaans geconfronteerd met extra kosten.
Pas dan volgt stap 2 en wordt de definitieve vergoeding berekend. Hierdoor vermijdt men al te veel administratieve rompslomp, het dragen van een zware bewijslast en komt de kleinhandelaar niet in financiële moeilijkheden omdat er al te lang op de vergoeding dient gewacht te worden.
Voorwaarde voor de uitkering is dat de werken inderdaad zorgen voor de « belemmering, verhindering of ernstige bemoeilijking van de toegang tot de inrichting van de onderneming waarin de zelfstandige werkzaam is ». Er is dus recht op vergoeding wanneer de werken hinder veroorzaken die vermoed wordt tot inkomensverlies te leiden. In het voorstel zijn terzake een aantal onweerlegbare vermoedens opgenomen, meer bepaald in het geval dat parkeerplaatsen binnen een bepaalde afstand verdwijnen of wanneer een straat wordt afgesloten.
De ondernemingen die in aanmerking komen zijn de zogenaamde »micro-ondernemingen ». Deze classificatie werd ingevoerd door de Europese Commissie en doelt op ondernemingen (ongeacht de rechtsvorm) waarin minder dan tien werknemers tewerkgesteld zijn. Vanzelfsprekend is vereist dat de voornaamste activiteit van de onderneming strekt tot de rechtstreekse verkoop van producten of het verlenen van diensten aan verbruikers of kleine gebruikers, waarvoor persoonlijk en direct contact met de klanten vereist is dat in normale omstandigheden plaatsvindt in een gebouwde inrichting waarvan de toegang uitgeeft op het openbaar domein. Met andere woorden worden hier in de eerste plaats winkelinrichtingen bedoeld evenals horecazaken.
Dit voorstel is dan ook bedoeld als een sociale maatregel ten gunste van personen actief in de kleinhandel, waarvan het inkomen vaak bescheiden is en voor wie openbare werken een ernstige en problematische financiële weerslag hebben.
Komt in aanmerking voor deze regeling, elke persoon die effectief bij de uitbating van de onderneming betrokken is, zelfstandige is en niet over een ander inkomen uit beroepsarbeid beschikt.
Voor het bekomen van de uitkering dient de zelfstandige een aanvraag in bij een sociale verzekeringskas. De aanvraag kan ingediend worden voor, gedurende of na de periode van de werken.
Het college van burgemeester en schepenen bevestigt dat de werken hinder veroorzaken.
Wenst de handelaar de zaak te sluiten, hetzij voor de hele duur van de hinder, dan wel voor een gedeelte van deze periode, dan dient hij de noodzaak hiertoe eveneens te laten attesteren door het gemeentebestuur.
Met deze attesten van het gemeentebestuur kan de handelaar vervolgens het dossier indienen bij een sociale verzekeringskas dat het vervolgens doorstuurt aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekering der zelfstandigen (RSVZ). Het RSVZ zal het dossier al dan niet goedkeuren binnen een zeer korte periode. Bij goedkeuring wordt de uitkering doorgestort. Beroep tegen beslissingen van het RSVZ moet ingediend worden bij de minister van Middenstand.
De uitkering gebeurt via een op te richten Compensatiefonds. Het Compensatiefonds heeft rechtspersoonlijkheid en wordt beheerd door het RSVZ. De financiering van het Compensatiefonds gebeurt door storting van een door de Koning te bepalen percentage op de factuurprijs, betaald door de bouwheren, zijnde overheden, publiekrechtelijke rechtspersonen en nutsbedrijven, aan de aannemers van infrastructurele werken. Die bijdrage wordt geheven op àlle afrekeningen voor infrastructuurswerken op het openbaar domein. Het gaat dus niet louter om werken die hinder veroorzaken.
Compensatie kan ook worden uitgekeerd wanneer de hinder door een particulier of een privaatrechtelijke rechtspersoon wordt veroorzaakt, maar deze zijn er niet toe gehouden het fonds te spijzen.
Het systeem is soepel, al moeten er vanzelfsprekend waarborgen ingebouwd worden om misbruiken te voorkomen. Deze dienen door de regering te worden vastgelegd.
Het model voor
de inkomenscompensatievergoeding
Het model gehanteerd als voorbeeld voor de inkomenscompensatievergoeding is de regeling voor tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen vastgesteld in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Uiteraard zijn er berekeningsverschillen. Voor de tijdelijk werkloze arbeiders wordt het gemiddeld dagloon in aanmerking genomen voor de bepaling van de uitkering. Het aantal uitkeringen gebeurt aan de hand van een formule waarbij het aantal werkuren per week en het aantal uren werkloosheid van belang zijn.
Voor de zelfstandigen komen wij tot een gemiddeld daginkomen op volgende wijze : eerst wordt het gemiddeld gecumuleerd en geïndexeerd beroepsinkomen berekend van de drie jaren die het jaar van de werken voorafgingen. Hier wordt ook het bruto-inkomen in aanmerking genomen. Dit gemiddeld beroepsinkomen wordt gedeeld door het aantal werkdagen van de zelfstandige. Het is aan de Koning om dit aantal vast te stellen, maar het zal schommelen rond de 280 dagen per jaar.
Dit bedrag is het gemiddeld daginkomen voor de referteperiode. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met het aantal werkdagen dat er effectief hinder ondervonden wordt. Dezelfde berekening gebeurt voor het beroepsinkomen uit zelfstandige activiteit van het jaar van de werken. Het verschil tussen beide getallen bepaalt de inkomenscompensatievergoeding. Het spreekt voor zich dat de definitieve berekening pas twee jaar na het jaar van de werken zal kunnen gebeuren omdat pas dan alle inkomensgegevens verwerkt zullen zijn.
Zoals bij de tijdelijke werklozen in het werknemersstelsel betreft dit voorstel de compensatie van het verloren inkomensgedeelte en wordt er een begrensd bruto-inkomen in aanmerking genomen. Aangezien het belangrijk is de sociale statuten van alle bevolkingsgroepen in onze samenleving zoveel als mogelijk gelijk te schakelen, worden dezelfde plafonds gehanteerd. In deze zin zal de uitkering, zoals in het stelsel van de werkloosheid, 65 % bedragen van het verloren begrensd daginkomen voor gezinshoofden en alleenstaanden (maximum uitkering 41,90 euro per dag) en 60 % voor samenwonenden (maximum uitkering 38,68 euro per dag). Het bedrag van de inkomenscompensatievergoeding is dus gelijk aan een percentage van het normaal bruto-inkomen, begrensd tot 1 643,24 euro.
Beschikte de persoon in de referentieperiode niet over een inkomen uit zelfstandige arbeid, dan wordt hem een bedrag toegekend dat gelijk is aan het minimum in het stelsel van de werkloosheid voor werknemers in dezelfde sociale situatie. Het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen bedraagt momenteel 1 233,54 euro per maand.
Aangezien de zelfstandige een voorlopige inkomenscompensatievergoeding ontving, zal deze in mindering worden gebracht van de berekende definitieve vergoeding. Is er een saldo ten gunste van de zelfstandige dan zal dit (twee jaar later dus) worden doorgestort. In het omgekeerde geval dient de zelfstandige het teveel ontvangen bedrag terug te storten aan het Compensatiefonds.
De handelszaak hoeft dus niet te sluiten opdat de betrokken zelfstandigen en helpers gerechtigd zouden zijn om de inkomenscompensatievergoeding te ontvangen. De kleinhandelaar kan beslissen zijn zaak open te houden en trachten er het beste van te maken. In alle gevallen kan hij voor, tijdens of na de werken een aanvraag indienen om de vergoeding te bekomen.
Artikel 2
Dit artikel omvat de relevante definities, waaronder de omschrijving van de « micro-onderneming ».
Artikel 3
Dit artikel betreft de oprichting van het « Fonds voor compensatie van inkomensverlies van zelfstandigen », kortweg het Compensatiefonds, in de schoot van Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. Het Compensatiefonds geniet rechtspersoonlijkheid en wordt gefinancierd door stortingen van een bepaald percentage op elk factuurbedrag verschuldigd als gevolg van uitvoering van aannemingscontracten gesloten tussen eender welke bouwheer (publiekrechtelijke opdrachtgever of nutsbedrijf) en eender welke aannemer voor eender welke infrastructuurswerken op het openbaar domein van het Rijk.
Artikel 4
Dit artikel komt tegemoet aan een eis van vele zelfstandigen, met name dat zij voldoende op tijd verwittigd worden (ten laatste een week voor de aanvang van de werken) van komende werken en in het kader van deze wet van de mogelijkheid om een inkomenscompensatievergoeding te bekomen.
Het is de aannemer van de werken die de verplichting heeft om de zelfstandigen te verwittigen.
Hij weet precies wanneer de werken kunnen aanvangen.
Het niet tijdig verwittigen leidt tot de sanctie dat de werken niet zoals gepland van start kunnen gaan.
Artikel 5
Dit artikel somt de voorwaarden op om recht te kunnen hebben op een compensatievergoeding : men moet zelfstandige zijn, werkzaam in de inrichting die hinder ondervindt en geen andere beroepsinkomens genieten.
Een zelfstandige wenst vaak koste wat kost voor zijn cliënteel ter beschikking te blijven en richt vaak noodinrichtingen op (bijvoorbeeld een container). Ook in die gevallen heeft de zelfstandige het recht op de vergoeding.
Artikel 6
Dit artikel stelt een onweerlegbaar vermoeden in en bepaalt dat de zelfstandige recht heeft op een vergoeding indien :
er geen enkele van de reglementair aangelegde openbare parkeerplaatsen benut kunnen worden van de straat in welke de inrichting is gelegen;
er geen enkele reglementair aangelegde openbare parkeerplaats benut kan worden binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting;
een toegangsweg tot de inrichting als gevolg van de werken afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen.
Artikel 7
Dit artikel omschrijft de procedure om de voorlopige inkomenscompensatie te bekomen. Dit gebeurt door een aanvraag in te dienen bij de sociale verzekeringskas. De zelfstandige kan deze aanvraag doen, tijdens of na de werken, maar ze moet alleszins gebeuren voor het einde van het fiscaal jaar tijdens welk hinder door werken werd ondervonden.
Het college van burgemeester en schepenen dient te bevestigen dat de werken hinder opleveren voor de inrichting. Het kan dit doen ook al hebben de werken in een naburige gemeente plaats. De zelfstandige hoeft zich in voorkomend geval bijgevolg niet te wenden tot het college van de gemeente waar de werken effectief plaats hebben.
Indien het college weigert te bevestigen dat er hinder is, kan de zelfstandige eisen dat een ambtenaar van het RSVZ de toestand onderzoekt en vooralsnog bevestigt dat er wel degelijk hinder voor de inrichting is.
De sociale verzekeringskas maakt binnen de drie werkdagen het aanvraagdossier over aan het RSVZ die binnen vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag dient te beslissen. De beslissing dient aan de zelfstandige betekend te worden binnen 15 werkdagen na de aanvraag, bij gebreke waarvan de aanvraag wordt geacht goedgekeurd te zijn.
Tegen de weigeringbeslissing kan binnen een maand beroep worden ingesteld bij de bevoegde minister. De minister dient uitspraak te doen binnen een termijn van drie maanden, zoniet wordt het beroep geacht gegrond te zijn en wordt de beslissing van rechtswege vernietigd.
Artikel 8
In dit artikel wordt gepreciseerd dat de zelfstandige na goedkeuring van het dossier door het RSVZ meteen is vrijgesteld van het betalen van sociale bijdragen voor de kwartalen waarbinnen de periode van de hinder begrepen is, met behoud van alle rechten.
Artikel 9
Dit artikel regelt de uitkering van de voorlopige inkomenscompensatievergoeding. Dit is belangrijk voor zelfstandige ondernemingen. Al te vaak komen dergelijke ondernemingen in zware financiële moeilijkheden of gaan ze failliet omdat eventuele vergoedingen waarop zij binnen het bestaande wettelijk kader gerechtigd zouden kunnen zijn, veel te lang op zich laten wachten. Er wordt eerst uitbetaald, pas daarna wordt geverifieerd of de tegemoetkoming al dan niet volstond of te hoog lag.
Artikel 10
De zelfstandige heeft de verplichting de sociale verzekeringskas onverwijld op de hoogte te brengen van het einde van de hinder. Ook hier dient hij een attest afgeleverd door het college van burgemeester en schepenen toe te voegen.
Artikel 11
Dit artikel regelt de bepaling van de definitieve inkomenscompensatievergoeding.
Van belang voor de vaststelling van de definitieve vergoeding zijn de beroepsinkomsten als zelfstandige, met name de brutoberoepsinkomsten.
De berekening geschiedt door de vergelijking van het gemiddelde van de beroepsinkomsten van de drie aan het jaar van de werken voorafgaande jaren, enerzijds, en de beroepsinkomsten van het jaar gedurende dewelke de hinder plaatsheeft, anderzijds.
Met andere woorden, wordt de voorlopige vergoeding toegekend wegens hinder in 2003, dan worden als vergelijkingsbasis het gemiddelde van de geïndexeerde inkomsten van 2000, 2001 en 2002 in aanmerking genomen. In 2005 is men in staat de inkomsten van 2000, 2001, 2002 en 2003 te vergelijken. Het Rijksinstituut beschikt over alle fiscale gegevens, dus hoeft de zelfstandige het bewijs hiervan zelf niet te leveren.
De bruto-inkomsten van alle betrokken jaren worden herberekend tot gemiddelde daginkomsten. Hiervoor wordt dit getal gedeeld door een bepaald aantal werkdagen. Vervolgens worden de uitkomsten vermenigvuldigd met het aantal werkdagen dat er effectief hinder was.
Naar het model van de tijdelijke werkloosheid wegens economische redenen in het werknemersstelsel wordt een begrensd bruto-inkomen in aanmerking genomen. In die zin zou de uitkering, zoals in het stelsel van de werkloosheid, 65 % bedragen van het verloren begrensd daginkomen voor gezinshoofden en alleenstaanden (maximum uitkering 41,90 euro per dag) en 60 % voor samenwonenden (maximum uitkering 38,68 euro per dag). Het bedrag van de werkloosheidsuitkering is dus in principe gelijk aan een percentage van het normaal brutoloon, begrensd tot 1 643,24 euro.
Beschikte de persoon in de vergelijkingsjaren niet over een inkomen uit zelfstandige activiteit, dan wordt hem een bedrag toegekend dat gelijk is aan het minimum in het stelsel van de werkloosheid voor werknemers in dezelfde sociale situatie. Het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen bedraagt thans EUR 1 233,54 per maand.
Artikel 12
Dit artikel betreft de regularisatie van de bedragen verkregen als voorlopige vergoeding en het berekende definitieve bedrag.
Artikel 13
Dit artikel bepaalt dat de Koning, op advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO, een controleregeling instelt waardoor kan worden toegezien op de correcte naleving van deze bepalingen. Tevens worden sancties bepaald in geval van overtredingen of misbruik van deze regeling.
Jean-Marie DEDECKER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1º Minister : de minister die bevoegd is voor middenstand;
2º Rijksinstituut : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
3º Hoge Raad : de Hoge Raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen;
4º werken : infrastructuurswerken uitgevoerd op het openbaar domein;
5º bouwheer : een overheid, een publiekrechtelijke rechtspersoon of een nutsbedrijf dat de opdracht tot werken heeft gegeven;
6º onderneming : de onderneming die voldoet aan de definitie van een micro-onderneming in artikel 1 punt 5 van de bijlage bij de aanbeveling 96/280/EG van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen, waarvan de voornaamste activiteit strekt tot de rechtstreekse verkoop van producten of het verlenen van diensten aan verbruikers of kleine gebruikers, waarvoor persoonlijk en direct contact met de klanten vereist is dat in normale omstandigheden plaatsvindt in een gebouwde inrichting waarvan de toegang tot de inrichting wordt verhinderd, belemmerd of in ernstige mate bemoeilijkt door werken;
7º zelfstandige : de zelfstandigen en de helpers in de zin van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen die werkzaam zijn in de onderneming en door de hinder ten gevolge van werken inkomens derven;
8º sociale verzekeringskas : de Nationale Hulpkas, opgericht binnen het Rijksinstituut of een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, erkend overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen of een sociaal secretariaat voor werkgevers, erkend in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
9º hinder : de toestand als gevolg van de werken die de toegang tot de inrichting van de onderneming waarin de zelfstandige werkzaam is belemmert, verhindert of ernstig bemoeilijkt;
10º beroepsinkomsten : de brutoberoepsinkomsten bepaald in artikel 11, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Art. 3
§ 1. Bij het Rijksinstituut wordt een « Fonds voor compensatie van inkomensverlies van zelfstandigen » opgericht, hierna genoemd « Compensatiefonds », dat tot doel heeft het inkomensverlies van de zelfstandige financieel te compenseren.
§ 2. Het Compensatiefonds geniet rechtspersoonlijkheid en kan in het kader van zijn opdracht overeenkomsten sluiten.
§ 3. Het Rijksinstituut stelt de statuten van het Compensatiefonds op en bepaalt in bijzondere reglementen de werking van het Compensatiefonds.
De statuten en de bijzondere reglementen treden in werking na goedkeuring door de minister. Deze goedkeuring wordt verleend binnen 3 maanden, bij gebreke waarvan ze geacht wordt verleend te zijn.
§ 4. Het Compensatiefonds wordt gefinancierd door een door de Koning, na advies van de Hoge Raad, vastgesteld percentage op elk factuurbedrag verschuldigd aan aannemers voor de uitvoering van aannemingscontracten gesloten tussen een bouwheer en een aannemer van werken op het openbaar domein van het Rijk.
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt door de opdrachtgever aan het Compensatiefonds overgemaakt binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de factuur van de aannemer.
§ 5. De werkingskosten van het Compensatiefonds worden op dit fonds aangerekend.
§ 6. Het Rijksinstituut geeft ieder jaar vóór 31 maart rekenschap over het beheer van het Compensatiefonds aan de minister.
Art. 4
De aannemer brengt ten laatste één week voor de aanvang van de werken de verantwoordelijke van de onderneming schriftelijk op de hoogte van de werken en van de mogelijkheid om een inkomenscompensatievergoeding te bekomen voor de in de inrichting van de onderneming werkzame zelfstandigen.
De werken kunnen slechts aanvatten één week nadat verantwoordelijke van elke onderneming die hinder zou kunnen ondervinden op de hoogte werd gebracht, behoudens in geval van overmacht of gegronde reden.
Art. 5
§ 1. De zelfstandige heeft recht op een inkomenscompensatievergoeding voor zover hij geen andere beroepsinkomsten geniet dan de inkomsten uit zijn werkzaamheden in de inrichting van de onderneming die hinder van werken ondervindt.
§ 2. De zelfstandige kan de inkomenscompensatievergoeding bekomen ongeacht het feit dat de onderneming waarin hij werkzaam is in een noodinrichting heeft voorzien.
Art. 6
Er bestaat een onweerlegbaar vermoeden van hinder wanneer de werken tot gevolg hebben dat :
1º er geen enkele van de reglementair aangelegde openbare parkeerplaatsen benut kan worden van de straat waarin de inrichting is gelegen;
2º er geen enkele reglementair aangelegde openbare parkeerplaats benut kan worden binnen een straal van 100 meter rond enige toegang tot de inrichting;
3º een toegangsweg tot de inrichting als gevolg van de werken afgesloten wordt voor doorgaand autoverkeer in één of twee richtingen.
Art. 7
§ 1. Voor het bekomen van een voorlopige inkomenscompensatievergoeding dient de zelfstandige een aanvraag in bij de sociale verzekeringskas aan de hand van een aanvraagformulier waarvan het model wordt opgesteld door de minister.
§ 2. De zelfstandige dient het aanvraagformulier in voor, tijdens of na de werken, maar in elk geval voor het einde van het fiscale jaar tijdens welk de inrichting van de onderneming hinder ondervind.
§ 3. De zelfstandige voegt bij de aanvraag een attest verstrekt door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente op wiens grondgebied de inrichting van de onderneming waarin hij werkzaam is gevestigd is, en waarin al dan niet wordt bevestigd dat er werken plaatsvinden, plaatsvonden of zullen plaatsvinden die hinder veroorzaken.
In voorkomend geval attesteert het college van burgemeester en schepenen dat er redenen zijn om de inrichting van de onderneming gedurende de periode of een gedeelte van de periode van de hinder te sluiten.
Het college van burgemeester en schepenen attesteert eveneens de aanvang en de vermoedelijke duur van de werken en van de hinder.
Het college van burgemeester en schepenen reikt deze attesten uit, ongeacht het feit of de werken op het grondgebied van de gemeente dan wel van een naburige gemeente plaatsvinden.
Het college van burgemeester en schepenen reikt de attesten uit binnen 24 uur volgend op het verzoek van de zelfstandige, zoniet worden de attesten waarin wordt bevestigd dat er werken plaatsvinden die hinder veroorzaken, geacht te zijn afgeleverd.
Indien het college van burgemeester en schepenen in het attest niet bevestigt dat er werken plaatsvinden die hinder veroorzaken, kan de zelfstandige bij de indiening van zijn aanvraag bij de sociale verzekeringskas eisen dat een bijzonder hiertoe gemachtigd ambtenaar van het Rijksinstituut de toestand onderzoekt en de hierboven bedoelde attesten verstrekt.
§ 4. De sociale verzekeringskas bezorgt binnen drie werkdagen het aanvraagdossier aan het Rijksinstituut.
§ 5. Het Rijksinstituut onderzoekt het dossier en keurt de aanvraag binnen vijf werkdagen na ontvangst goed of af.
In alle gevallen betekent het Rijksinstituut zijn beslissing aan de verantwoordelijke van de onderneming binnen een termijn van 15 werkdagen, bij gebreke waarvan de aanvraag wordt geacht goedgekeurd te zijn.
Tegen de weigeringbeslissing van het Rijksinstituut kan, volgens door de Koning bepaalde regels, binnen een maand beroep worden ingesteld bij de minister.
Indien de minister geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van drie maanden, wordt het beroep geacht gegrond te zijn en wordt de beslissing van het Rijksinstituut van rechtswege vernietigd.
Art. 8
Indien de in de in het vorig artikel bedoelde aanvraag wordt goedgekeurd, is de zelfstandige vrijgesteld van de bijdrageplicht zoals bepaald in artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen voor de ganse periode dat hij gerechtigd is op de inkomenscompensatievergoeding.
Deze vrijstelling heeft geen schorsing van enig recht tot gevolg.
Art. 9
§ 1. Het Compensatiefonds keert na het bekomen van de toestemming van het Rijksinstituut aan de zelfstandige op maandelijkse basis de voorlopige inkomenscompensatievergoeding uit waarvan de hoogte wordt bepaald door de Koning na advies van de Hoge Raad.
De eerste uitkering gebeurt voor de 10e van de maand volgend op die tijdens welke het Rijksinstituut de toestemming heeft verleend.
Werd de aanvraag ingediend voor de aanvang van de werken, dan gebeurt de eerste uitkering voor de 10de van de maand volgend op de maand tijdens welke de werken hinder veroorzaken.
§ 2. Deze voorlopige inkomenscompensatievergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen.
Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de maand waarin deze wet van kracht wordt.
Art. 10
§ 1. Binnen de vijf werkdagen nadat de hinder is geëindigd brengt de zelfstandige de sociale verzekeringskas hiervan op de hoogte, op straffe van terugstorting van het totaal van de toegekende voorlopige inkomenscompensatievergoeding, verhoogd met de wettelijke intrest en onverminderd de straffen door de Koning bepaald.
De verklaring wordt opgesteld aan de hand van een formulier waarvan het model door de Koning wordt opgesteld.
De zelfstandige voegt bij de verklaring een attest uitgereikt door het college van burgemeester en schepenen waarin de verklaring al dan niet wordt bevestigd.
Indien het college van burgemeester en schepenen de verklaring van de zelfstandige niet bevestigt kan de zelfstandige bij de indiening van zijn verklaring eisen dat een gemachtigd ambtenaar van het Rijksinstituut de toestand onderzoekt en het bedoelde attest uitreikt.
§ 2. De sociale verzekeringskas bezorgt het verklaringsdossier aan het Rijksinstituut.
Art. 11
§ 1. Voor het bepalen van het bedrag van de definitieve inkomensgarantievergoeding wordt het verschil berekend tussen het gemiddeld daginkomen uit zelfstandige activiteit van de drie fiscale jaren die het jaar waarin de hinder plaatsvond voorafgaan en het gemiddeld daginkomen uit zelfstandige activiteit van het fiscale jaar waarin de hinder plaatsvond, en vermenigvuldigd met het aantal werkdagen gedurende welke de hinder plaatsvond.
§ 2. De gemiddelde daginkomens worden berekend als volgt :
1º Het gecumuleerd en geïndexeerd beroepsinkomen uit zelfstandige activiteit van de drie inkomstenjaren die het inkomstenjaar waarin de hinder plaatsvond, wordt gedeeld door het aantal werkdagen per jaar zoals bepaald door de Koning na advies van de Hoge Raad;
2º Het zelfstandig beroepsinkomen van het inkomstenjaar waarin de hinder plaatsvond wordt gedeeld het in het 1º bepaalde getal;
3º Het onder 2º verkregen bedrag wordt in mindering gebracht van het door toepassing van de bewerking vermeld onder 1º verkregen bedrag.
§ 3. Het totale bedrag van de inkomenscompensatievergoeding wordt bepaald als volgt :
1º Het bedrag berekend overeenkomstig § 2, 3º, kan door de Koning na advies van de Hoge Raad worden begrensd;
2º Het bedrag berekend overeenkomstig § 2, 3º, desgevallend begrensd zoals vermeld in het 1º, kan worden vermenigvuldigd met een door de Koning, na advies van de Hoge Raad, vastgesteld percentage dat kan variëren volgens de gezinstoestand van de zelfstandige;
3º Het bedrag berekend overeenkomstig § 2, 3º, desgevallend begrensd zoals vermeld in het 1º vermenigvuldigd met het in het 2º vermelde percentage, wordt vermenigvuldigd met het aantal werkdagen gedurende dewelke er hinder plaatsvond.
§ 4. In alle gevallen mogen de berekeningswijzen er niet toe leiden dat de zelfstandige een minder gunstige regeling zou genieten dan tijdelijk werkloze werknemers.
Art. 12
§ 1. De zelfstandige heeft na de berekening van de definitieve inkomenscompensatievergoeding recht op het verschil tussen het overeenkomstig artikel 10, § 3, 3º, verkregen bedrag en de voorlopig toegekende inkomenscompensatievergoeding.
De vordering van de zelfstandige op het Compensatiefonds of van het Compensatiefonds op de zelfstandige, wordt binnen een termijn van drie maanden voldaan.
Het saldo bedoeld in het voorgaande lid wordt niet geïndexeerd, noch verhoogd met interesten.
§ 2. De Koning stelt de nadere regels vast voor het vereffenen van het door toepassing van de bewerking in §1 verkregen bedrag.
Art. 13
De Koning stelt na advies van de Hoge Raad en het Rijksinstituut een controleregeling in voor de correcte naleving van deze bepalingen en bepaalt de sancties in geval van overtredingen van deze wet.
Art. 14
Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.
Jean-Marie DEDECKER. |