3-382/1 | 3-382/1 |
4 DECEMBER 2003
Er werden reeds een aanzienlijk aantal wetgevende initiatieven genomen om schijnhuwelijken te voorkomen. Het resultaat blijft echter wisselend en de problematiek brandend actueel.
Hoewel in het algemeen de onderzoeksbevoegdheden van de betrokken diensten, de procureur en de rechtbank ten aanzien van schijnhuwelijken werden uitgebreid, ontbreekt het aan daadwerkelijke en efficiënte strafbaarstelling van personen die een schijnhuwelijk willen aangaan of zijn aangegaan.
Vooreerst belet niets dat na weigering van de huwelijksvoltrekking de betrokkene (of betrokkenen indien bij beiden een malafide intentie bestond), de huwelijksaanvraag opnieuw indient en/of dat een andere partner gezocht wordt om met dezelfde malafide bedoeling, nogmaals een poging tot het verkrijgen van een verblijfstitel of van de Belgische nationaliteit te ondernemen.
Anderzijds is het ook zo dat het recht dat aan één of beide echtgenoten gegeven wordt om het huwelijk op voormelde gronden te ontbinden, vaak wordt misbruikt om de zwakste partner af te dreigen.
In de tweede plaats is de ontbinding van het huwelijk wegens schijnhuwelijk, eens de afzonderlijke verblijfstitel of vestigingstitel is verkregen, een wel zeer goedkope en snelle vorm van echtscheiding, die de alhier op deze wijze geldig verblijvende of gevestigde vreemdeling toelaat op zijn of haar beurt een al of niet gesimuleerde partner te laten overkomen.
Ten derde het zo dat, wanneer de vreemde echtgenoot op grond van artikel 16 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit de Belgische nationaliteit heeft verkregen, er nog steeds geen beletsel is voor het vernietigen van het huwelijk wegens simulatie, terwijl de Belgische nationaliteit behouden blijft, hoewel de grond zelf waarop de nationaliteitsverkrijging is gebaseerd (in casu het huwelijk), onwettig is bevonden.
De voorgestelde wijzigingen strekken tot het strafbaar stellen van één of beide partners, wegens het indienen van een aanvraag tot het aangaan van een schijnhuwelijk en tot het op dezelfde grond financieel bestraffen van één of beide partners.
Tegelijk wordt aldus vermeden dat het inroepen van simulatie bij bestaande huwelijken als een goedkope vorm van echtscheiding wordt gebruikt om desgevallend een verdere trapsgewijze, al dan niet geveinsde, familiehereniging mogelijk te maken.
Door de minstens financiële bestraffing wordt dit systeem immers onaantrekkelijk.
Wat de definitie van het schijnhuwelijk betreft, wordt het best verwezen naar de resolutie van de Raad van de Europese Unie van 4 december 1997 (Publicatieblad C 382 van 16 december 1997) :
« 1. In de zin van deze resolutie wordt onder schijnhuwelijk verstaan, het huwelijk van een onderdaan van een lidstaat of een onderdaan van een derde land die legaal in een lidstaat verblijft, met een onderdaan van een derde land met als enig doel de regels betreffende de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen te misbruiken en voor de onderdaan van het derde land een vergunning tot vestiging of tot verblijf in een lidstaat te verkrijgen. »
Artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij wet van 4 mei 1999, geeft een vergelijkbare definitie :
« Art. 146bis. Er is geen huwelijk wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.
De factoren die op grond van de resolutie doen veronderstellen dat een huwelijk een schijnhuwelijk is, zijn onder meer de volgende (het gaat om een niet-limitatieve opsomming in de resolutie) :
« het ontbreken van een levensgemeenschap;
het ontbreken van een passende bijdrage aan de verantwoordelijkheden van het huwelijk;
de echtgenoten hebben elkaar vóór het huwelijk nooit ontmoet;
de echtgenoten geven elkaars personalia (naam, adres, nationaliteit, werk), de omstandigheden waarin zij elkaar hebben leren kenen of andere belangrijke persoonlijke gegevens die henzelf betreffen, verkeerd weer;
de echtgenoten spreken geen taal die beiden verstaan;
er wordt een geldbedrag betaald opdat het huwelijk wordt gesloten (met uitzondering van geldbedragen die bij wijze van bruidsschat worden betaald, als het onderdanen van derde landen betreft waar het betalen van een bruidsschat tot de normale gang van zaken behoort);
uit de levensloop van een van de echtgenoten of van beide echtgenoten komen gegevens naar voren over eerdere schijnhuwelijken of onregelmatigheden in verband met het verblijf.
In dit kader kunnen deze gegevens voortvloeien uit :
verklaringen van de betrokkenen of van derden,
inlichtingen uit bescheiden, of
tijdens een onderzoek verkregen inlichtingen. »
Na bespreking van een aantal voorstellen inzake de bestrijding van schijnhuwelijken werd de wetgeving aangepast om op een meer accurate wijze te kunnen optreden wanneer het vermoeden bestaat dat het om een schijnhuwelijk gaat.
Inderdaad vervielen, chronologisch gezien, het voorstel nr. 49-152 (ingediend in de Kamer op 18 oktober 1995), het voorstel nr. 49-624 (ingediend in de Kamer op 19 juni 1996) en het voorstel nr. 49-933 (ingediend in de Kamer op 24 februari 1997) door aanneming van het wetsontwerp nr. 49-1334 tot wijziging van het Wetboek van Belgische nationaliteit wat de naturalisatieprocedure betreft. Het ontwerp werd in de Senaat aangenomen op 10 december 1998 en werd de wet van 22 december 1998 (Belgisch Staatsblad van 6 maart 1999).
Ook werd op 28 oktober 1998 in de Kamer het voorstel nr. 49/1788 ingediend, dat verviel door aanneming van het ontwerp nr. 49/1991 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het huwelijk. Het is door aanneming van dit laatste ontwerp dat belangrijke wijzigingen werden doorgevoerd, waaronder de voor de burgerrechtelijke beteugeling van schijnhuwelijken belangrijke artikelen 146bis en 167 en de aanpassing van artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek.
Tevens werd in het kader van de beteugeling van schijnhuwelijken, op 28 maart 2001 in de Kamer het wetsvoorstel nr. 50/1182 ingediend tot wijziging van het Wetboek van Belgische nationaliteit.
Volgens de indieners biedt het huidige regime onvoldoende garanties dat de verwerving van de Belgische nationaliteit op basis van een bedrieglijke handelwijze, dito informatie of het verzwijgen van enig relevant feit ongedaan zou kunnen worden gemaakt.
Daarom wordt voorgesteld artikel 23 van dit wetboek aan te passen.
Dit artikel bepaalt in de eerste paragraaf :
« Art. 23. § 1. De Belgen die hun nationaliteit niet hebben verkregen van een ouder die Belg was op de dag van hun geboorte en de Belgen wier nationaliteit niet werd toegekend op basis van artikel 11, kunnen, indien zij ernstig tekortkomen aan hun verplichtingen als Belgische burger, van de Belgische nationaliteit vervallen worden. »
Dit artikel wordt zeer weinig toegepast omwille van de zeer strikte interpretatie die eraan wordt gegeven (zie daarover meer in stuk Kamer, nr. 50/1182, blz. 3).
Het was wellicht de bedoeling van de indieners om bij vastgesteld schijnhuwelijk de door dit huwelijk verkregen Belgische nationaliteit te ontnemen, doch verder dan een algemene toelichting is het niet gekomen.
Uit het bovenstaande blijkt dat, alhoewel in het algemeen de onderzoeksbevoegdheden van de betrokken diensten, de procureur en de rechtbank ten aanzien van schijnhuwelijken werden uitgebreid, het nog steeds ontbreekt aan daadwerkelijke en efficiënte strafbaarstelling van personen die een schijnhuwelijk willen aangaan of zijn aangegaan.
Inderdaad valt de huidige regeling structureel uiteen in een algemeen artikel (artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek), dat een definitie geeft van het schijnhuwelijk, een mogelijkheid voor de bevoegde diensten om het voltrekken van dergelijk huwelijk te verhinderen (artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek), en de mogelijkheid voor ten minste één van de echtgenoten, voor elke belanghebbende en voor het openbaar ministerie, om een voltrokken schijnhuwelijk te doen ontbinden.
Het is evenwel zo dat, zowel in het kader van het onderzoek naar de toelaatbaarheid van het huwelijk als in het kader van de aanvechting van een voltrokken huwelijk de enige sancties respectievelijk de weigering en de nietigverklaring zijn.
Niets belet dus, enerzijds, dat na weigering van huwelijksvoltrekking de betrokkene (of betrokkenen indien bij beiden een malafide intentie bestond), de huwelijksaanvraag opnieuw indient of dat een andere partner gezocht wordt om met dezelfde malafide bedoeling, nogmaals een poging tot het verkrijgen van een verblijfstitel of van de Belgische nationaliteit te ondernemen.
Anderzijds is het ook zo dat het recht dat aan één of beide echtgenoten gegeven wordt om het huwelijk op voormelde gronden te ontbinden, vaak wordt misbruikt.
In de eerste plaats wordt soms, in de huidige stand van de wetgeving, de vreemde partner, die nog geen zelfstandige verblijfstitel heeft, afgedreigd of zelfs mishandeld.
Artikel 12bis van de vreemdelingenwet, van toepassing op de gezinshereniging bedoeld in artikel 10, 4º, luidt immers :
« Wanneer een vreemdeling verklaart dat hij zich in een der in artikel 10 voorziene gevallen bevindt, wordt hij, na inzage van de documenten die vereist zijn voor de binnenkomst en de documenten waaruit blijkt dat hij voldoet aan de in artikel 10 voorgeschreven voorwaarden, ingeschreven in het vreemdelingenregister en in het bezit gesteld van een document waaruit blijkt dat die aanvraag werd ingediend en een document waaruit blijkt dat hij in het vreemdelingenregister werd ingeschreven.
Het gemeentebestuur brengt onverwijld de minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft of zijn gemachtigde op de hoogte van die aanvraag en verzekert zich van zijn akkoord.
Is de beslissing van de minister of zijn gemachtigde gunstig of wordt binnen een termijn van een jaar geen beslissing ter kennis van het gemeentebestuur gebracht, dan wordt de vreemdeling toegelaten tot verblijf.
Bij een met redenen omklede beslissing, ter kennis gebracht van het gemeentebestuur voor het einde van de in het derde lid vermelde termijn van een jaar, kan de minister of zijn gemachtigde deze termijn van een jaar eenmalig verlengen met een periode van drie maanden. »
Gedurende een maximumperiode van 1 jaar en drie maanden beschikt de vreemde echtgenoot dus niet over een afzonderlijke verblijfstitel, zodat hij, tot het verkrijgen van de bedoelde verblijfsvergunning voor meer dan drie maanden, het risico loopt naar het land van herkomst te worden teruggestuurd wanneer het aangegane huwelijk ondertussen wordt vernietigd op grond van artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek.
Inderdaad volstaat het voor de andere echtgenoot, op grond van voormeld artikel, naar de rechtbank te stappen met de verklaring dat het gaat om een schijnhuwelijk. Zelfs indien vast komt te staan dat deze laatste aan de totstandkoming van dergelijk huwelijk heeft meegewerkt, is de enige sanctie de nietigverklaring. De gevolgen voor de vreemde echtgenoot, die zich vaak moeilijk kan verdedigen, kunnen catastrofaal zijn (dreiging met ontbinding gepaard gaande met mishandeling, ontbinding en terugzending naar het thuisland met verstoting uit de familie tot gevolg en dergelijke).
In de tweede plaats is het zo dat de ontbinding van het huwelijk wegens schijnhuwelijk, eens de afzonderlijke verblijfstitel of vestigingstitel is verkregen, een wel zeer goedkope en snelle vorm is van echtscheiding, die de alhier op deze wijze geldig verblijvende of gevestigde vreemdeling toelaat op zijn of haar beurt een al of niet gesimuleerde partner te laten overkomen.
In de derde plaats is het zo dat, wanneer de vreemde echtgenoot op grond van artikel 16 van het Wetboek van Belgische nationaliteit de Belgische nationaliteit heeft verkregen, er nog steeds geen beletsel is voor het vernietigen van het huwelijk wegens simulatie, terwijl de Belgische nationaliteit behouden blijft, hoewel de grond zelf waarop de nationaliteitsverkrijging is gebaseerd (in casu het huwelijk) onwettig is bevonden.
De voorgestelde wijzingen strekken enerzijds tot het strafrechtelijk sanctioneren van één of beide partners, wegens het indienen van een aanvraag tot het afsluiten van een schijnhuwelijk en tot het op dezelfde grond financieel sanctioneren van één of beide partners, wanneer op enige wijze op grond van artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek komt vast te staan dat het afgesloten huwelijk een schijnhuwelijk was, waaraan respectievelijk één of beide partners hebben meegewerkt.
Deze wijzigingen zullen vermijden dat personen die een schijnhuwelijk willen afsluiten dit zonder enige andere sanctie dan de weigering kunnen doen.
Tegelijk wordt aldus vermeden dat het inroepen van simulatie bij bestaande huwelijken als een goedkope vorm van echtscheiding wordt gebruikt, om desgevallend een verdere trapsgewijze, al dan niet geveinsde, familiehereniging mogelijk te maken.
Door de betrokkenen op zijn minst financieel te bestraffen wordt dit systeem immers onaantrekkelijk.
De procureur des Konings wordt de mogelijkheid geboden hieromtrent een vordering in te stellen voor de correctionele rechtbank.
Het is hierbij niet nodig de bestaande procedures voor de burgerlijke rechtbank te wijzigen, gelet op het principe « le criminel tient le civil en état ».
De rechtspraak neemt inderdaad aan dat de burgerlijke rechtscolleges gebonden zijn door de beslissingen van de strafgerechten. Deze voorrang van het strafrechtelijk gewijsde vloeit niet voort uit een uitdrukkelijke wetsbepaling, maar wordt afgeleid uit artikel 4 van het Wetboek van strafvordering (schorsing van de behandeling van de burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechter bij samenloop met de strafvordering voor de strafgerechten). Meer in het algemeen wordt aangenomen dat de openbare vordering op de privaatrechtelijke vordering primeert, en dat wat de strafrechter heeft beslist wordt geacht « de waarheid » te zijn, die erga omnes, dus ook ten aanzien van de burgerlijke rechtscolleges geldt (Van Den Wyngaert, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1995, blz. 531).
Evenwel is deze voorrang beperkt tot wat de strafrechter noodzakelijk, zeker en hoofdzakelijk heeft beslist (D'Haenens, J., Belgisch strafprocesrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, blz. 167).
Ook is het gezag van gewijsde van uitspraken van de strafrechter beperkt tot de personen die partij waren bij het geding (Cass. 15 februari 1991, RTDH, 1992, blz. 227).
Geen van deze beperkingen zal evenwel in dit geval problemen opleveren, nu de strafrechter kennis zal nemen van de integraliteit van het geschil, en zijn beslissing noodzakelijkerwijze zal moeten motiveren rekening houdend met alle aspecten van de zaak, zowel de burgerrechtelijke als de strafrechtelijke. Hij zal daarbij tevens moeten onderzoeken of de malafide intentie (het subjectief element van het misdrijf) bestond in hoofde van één of beide echtgenoten. De « misleide » echtgenoot kan zich bijgevolg burgerlijke partij stellen of naderhand voor de burgerlijke rechtbank een vordering tot schadevergoeding instellen.
Het wanbedrijf wordt ondergebracht onder de titel V, boek II, van het Strafwetboek :
« Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare orde door bijzondere personen gepleegd ». Het is inderdaad algemeen aangenomen dat de regels betreffende de staat van personen, en zeker de regels betreffende het huwelijk, van openbare orde zijn.
Dit blijkt trouwens duidelijk uit de bewoordingen van artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek, die de vordering tot vernietiging van een gesimuleerd huwelijk mogelijk maakt voor alle belanghebbenden, inclusief het openbaar ministerie.
Anderzijds strekken de voorgestelde wijzigingen tot het ontnemen van de Belgische nationaliteit aan personen die deze verkregen hebben op basis van een schijnhuwelijk, door aanpassing van artikel 23 van het Wetboek van Belgische nationaliteit. Het volstaat hierbij artikel 23, § 1, uitdrukkelijk van toepassing te maken op het geval waarin de nationaliteit is verkregen door een schijnhuwelijk. Dit betekent natuurlijk dat het ontnemen van de nationaliteit moet beperkt worden tot het geval waarin deze nationaliteit is verkregen door huwelijk als dusdanig, zodat een beperkende verwijzing naar artikel 16 van dit wetboek zich opdringt. Het gaat inderdaad niet op de nationaliteit te ontnemen aan iemand die weliswaar schuldig is aan het afsluiten van een schijnhuwelijk, maar deze nationaliteit op een andere grond heeft verkregen.
Het hof van beroep blijft bevoegd ingevolge artikel 23, § 3. Dit heeft het voordeel dat, bij beroep tegen de beslissing van de correctionele rechtbank, deze vordering en de vordering tot ontneming van de nationaliteit kunnen gevoegd worden wegens samenhang (artikel 30 van het Gerechtelijk Wetboek).
Het strafbaar stellen van een schijnhuwelijk raakt als dusdanig niet de organisatie van hoven en rechtbanken.
Evenwel krijgt het hof van beroep de mogelijkheid tot ontnemen van de nationaliteit van een op grond van een schijnhuwelijk strafrechtelijk veroordeelde persoon.
Dat is een nieuwe bevoegdheid. Vandaar dat die wijziging dient te worden beschouwd als een materie bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (zie wetsvoorstel tot wijziging van artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit met het oog op de strafbaarstelling van het schijnhuwelijk, stuk nr. 3-383/1).
Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In boek II, titel V, hoofdstuk IX, van het Strafwetboek wordt een Afdeling IV ingevoegd, luidende :
« Afdeling IV. Misdrijven gepleegd naar aanleiding van het aangaan van een huwelijk ».
Artikel 321bis. Met een gevangenisstraf van 2 maanden tot een jaar en met een geldboete van tien tot honderdvijftig euro wordt gestraft de persoon die een huwelijk heeft afgesloten, terwijl zijn intentie kennelijk niet is gericht op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.
Indien de poging tot het plegen van dit misdrijf minimaal vergezeld gaat van de aangifte bedoeld bij artikel 63 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot drie maand en met een geldboete van vijf tot vijfenzeventig euro. »
29 oktober 2003.
Mia DE SCHAMPHELAERE. Hugo VANDENBERGHE. Etienne SCHOUPPE. |