3-310/1

3-310/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

6 NOVEMBER 2003


Wetsvoorstel tot wijziging, wat de voor onderwijs bestemde gebouwen betreft, van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven

(Ingediend door de dames Clotilde Nyssens en Mia De Schamphelaere)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een wetsvoorstel dat reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers is ingediend op 30 mei 2001 (stuk Kamer, nr. 50-1276/001 - 2000/2001).

Opleiding en opvoeding zijn, in de huidige sociaal-economische context, aanzienlijke troeven en onbetwistbare integratiemiddelen.

Het recht op opvoeding is bovendien een grondrecht. De eerste erkenning van dat recht is reeds opgenomen in artikel 26 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, die op 10 december 1948 werd goedgekeurd door de algemene vergadering van de Verenigde Naties :

« 1. Een ieder heeft recht op opvoeding. De opvoeding moet kosteloos zijn, ten minste wat het lager en het fundamenteel onderwijs betreft. Het lager onderwijs is verplicht. Het technisch en beroepsonderwijs moet veralgemeend worden; de toegang tot de hogere studiën moet in volledige gelijkheid mogelijk zijn voor allen in verhouding tot hun verdienste. »

Maatregelen om aan te zetten tot opvoeding en opleiding zijn bijgevolg welkom. Iedereen is het er echter over eens dat de meeste schoolgebouwen in erbarmelijke toestand verkeren.

Die gebouwen zijn de dagelijkse leefomgeving van de kinderen en de leerkrachten tijdens de lesuren, maar in veel gevallen ook vóór en na de lesuren.

De staat van de schoolinfrastructuur bepaalt bijgevolg rechtstreeks de levenskwaliteit van de kinderen en van hun leerkrachten. Hij bepaalt tevens het klimaat van de school en is een van de factoren van het geweld in de school. Ten slotte beïnvloedt hij de kwaliteit van het onderwijs zelf.

Er moet dus worden voor gewaakt dat elke euro die wordt geïnvesteerd daar terechtkomt waar hij het nuttigst is. Men mag er echter van uitgaan dat jaarlijks nagenoeg 25 miljoen euro naar de federale Staat terugkeert via de BTW, waarvan het tarief 21 % bedraagt.

Een verlaging van het BTW-tarief naar 6 % voor de verbouwings-, vernieuwbouw-, verbeterings-, herstellings- of onderhoudswerken van een voor onderwijs bestemd gebouw of van een gedeelte ervan zou geen aanleiding mogen geven tot moeizame communautaire onderhandelingen. Elke gemeenschap ondervindt immers moeilijkheden om haar gebouwen te financieren en zodoende zal elk naar gelang van haar eigen werken het voordeel genieten.

In België wordt jaarlijks bijna 375 miljoen euro geïnvesteerd in de schoolgebouwen. Ongeveer 40 % daarvan gaat naar renovatie. Een deel van die middelen bestaat uit door de overheid gewaarborgde bankleningen.

Men mag daarom stellen dat de overheid leningen waarborgt die ten belope van 21 % dienen om belastingen te betalen.

Gelet op de grote noden inzake opvoeding kan men zich tevens verontwaardigen over het feit dat de banken interesten krijgen op leningen die bij hen zijn aangegaan en die in ruime mate dienen om belastingen te betalen.

Zowel op het stuk van de nadere regels voor de financiering van de renovatiewerken aan schoolgebouwen door de gemeenschappen als wat de federale belastingtarieven op die gebouwen betreft, komt de huidige regeling bijgevolg voor een niet te verwaarlozen deel de financiële instellingen ten goede en niet de leerlingen of de leerkrachten, of de kwaliteit van het onderwijs en dus de voorbereiding op de toekomst.

Dit wetsvoorstel maakt deel uit van een geheel van maatregelen die zowel op het niveau van de gemeenschappen als op federaal vlak worden voorgesteld. Die maatregelen strekken ertoe de middelen van de gemeenschappen te maximaliseren en ervoor te zorgen dat een in het onderwijs geïnvesteerde euro daadwerkelijk de door de overheid nagestreefde doelstelling verwezenlijkt.

De nadere toepassingsregels zijn dezelfde als die welke door het koninklijk besluit van 18 januari 2000 in het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 zijn ingevoegd.

Clotilde NYSSENS.
Mia DE SCHAMPHELAERE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wordt een artikel 1quater ingevoegd, luidend als volgt :

« Art. 1quater. ­ § 1. In afwijking van artikel 1, worden het werk in onroerende staat en andere handelingen bedoeld in § 2, met uitsluiting van de materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de verstrekte dienst, onderworpen aan het tarief van 6 %, voor zover de volgende voorwaarden zijn vervuld :

1º de handelingen moeten de omvorming, renovatie, rehabilitatie, verbetering, herstelling of het onderhoud, met uitsluiting van de reiniging, van het geheel of een gedeelte van een voor onderwijs bestemd gebouw tot voorwerp hebben;

2º de handelingen moeten betrekking hebben op een voor onderwijs bestemd gebouw dat, nadat ze zijn uitgevoerd, hetzij uitsluitend, hetzij hoofdzakelijk, daadwerkelijk als onderwijsinstelling wordt gebruikt;

3º de handelingen moeten worden verricht aan een voor onderwijs bestemd gebouw waarvan de eerste ingebruikneming ten minste vijf jaar voorafgaat aan het eerste tijdstip van verschuldigdheid van de BTW dat zich voordoet overeenkomstig artikel 22 van het Wetboek;

4º de handelingen moeten worden verstrekt en gefactureerd door een persoon die, op het tijdstip waarop het aannemingscontract wordt gesloten, geregistreerd is als zelfstandig aannemer overeenkomstig de artikelen 400 en 401 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;

5º de door de dienstverrichter uitgereikte factuur en het dubbel dat hij bewaart, moeten, op basis van een duidelijk en nauwkeurig attest van de afnemer, melding maken van het voorhanden zijn van de elementen die de toepassing van het verlaagd tarief rechtvaardigen; behalve in geval van samenspanning tussen de partijen of van klaarblijkelijke niet-naleving van deze bepaling, ontlast het attest van de afnemer de dienstverrichter van de aansprakelijkheid betreffende de vaststelling van het tarief.

§ 2. Beoogd worden :

1º het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen en het onderhouden, met uitsluiting van het reinigen, van het geheel of een gedeelte van een uit zijn aard onroerend goed;

2º prestaties die erin bestaan een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt;

3º iedere handeling, ook indien niet beoogd in 2º hierboven, die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw :

a) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie voor centrale verwarming of airconditioning, daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regel- en controletoestellen verbonden aan de ketel of aan de radiatoren;

b) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een sanitaire installatie van een gebouw en, meer algemeen, van al de vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten op een waterleiding of een riool;

c) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische installatie van een gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van lampen;

d) van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie, van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon;

e) van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en meubels met ingebouwde wasbak, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken of een badkamer is uitgerust;

f) van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw worden geplaatst;

4º iedere handeling, ook indien niet beoogd in 2º hierboven, die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbekleding of -bedekking als de plaatsing ervan in een gebouw ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat gesneden volgens de afmetingen van de te bedekken oppervlakte;

5º het aanhechten, het plaatsen, het herstellen en het onderhouden, met uitsluiting van het reinigen, van de goederen bedoeld in 3º en 4º hierboven;

6º de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van de hierboven bedoelde handelingen.

§ 3. Het verlaagd tarief is in geen geval van toepassing op :

1º werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen, die geen betrekking hebben op het voor onderwijs bestemde gebouw, zoals bebouwingswerkzaamheden, tuinaanleg en het oprichten van afsluitingen;

2º werk in onroerende staat en andere onroerende handelingen, die tot voorwerp hebben de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van zwembaden, tennisterreinen en dergelijke installaties;

3º het gedeelte van de prijs met betrekking tot de levering van verwarmingsketels. »

29 augustus 2003.

Clotilde NYSSENS.
Mia DE SCHAMPHELAERE.