3-244/1

3-244/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

15 OKTOBER 2003


Wetsvoorstel tot wijziging van hoofdstuk V van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966

(Ingediend door de heer Frank Vanhecke c.s.)


TOELICHTING


Bij het uitvaardigen van de taalwetgeving in bestuurszaken in 1962-1963 was het de bedoeling van de wetgever om zoveel mogelijk het principe van de eentaligheid in te voeren. Daartoe werden onder meer de taalgebieden in het leven geroepen en werd de taalgrens vastgelegd. Binnen deze taalgebieden stelde de wetgever zich tot doel de eentaligheid als algemene regel op te leggen. De uitzonderingen op deze regel werden, in de maatschappelijke en politieke context van toen, tot een minimum beperkt. Op deze eentaligheid van de taalgebieden werd slechts één grote uitzondering gemaakt voor Brussel-Hoofdstad, dat een veralgemeend statuut van tweetaligheid opgelegd kreeg.

Het gehanteerde beginsel van de eentaligheid van de taalgebieden werd echter, vertrekkend vanuit het toen vigerende unitaire denken, nauwelijks doorgetrokken tot het gebruik van de talen door de diensten waarvan de werkkring het hele land bestrijkt (hoofdstuk V van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken van 18 juli 1966). Er werd vanuit de unitaire reflex immers vanuit gegaan dat elke Belg, in welk taalgebied hij zich ook bevond, door centrale diensten en uitvoeringsdiensten die een werkkring hebben over het hele land steeds in zijn eigen taal bediend moest kunnen worden. Feitelijk werd daarmee de indeling in taalgebieden voor deze categorie van diensten totaal genegeerd.

Daardoor is het vandaag de dag nog altijd een feit dat centrale diensten en uitvoeringsdiensten hun berichten en mededelingen die ze rechtstreeks tot het publiek richten volledig in het Nederlands en in het Frans moeten opstellen. Dit betekent concreet bijvoorbeeld dat een centrale overheidsdienst of uitvoeringsdienst die aan een of andere beurs in Antwerpen of Luik participeert, volgens de letter van de wet zijn stand op deze beurs en de documenten die hij er verspreidt in beide steden volledig tweetalig moet opvatten.

Momenteel is het eveneens nog steeds zo dat deze diensten voor hun betrekkingen met particulieren de taal van deze particulier dienen te gebruiken, in welk taalgebied deze ook gedomicilieerd mag zijn. Een Franstalige die in Brugge woont kan dus perfect al zijn briefwisseling met de centrale diensten in het Frans verrichten en een Nederlandstalige die zich in het hartje van de provincie Luxemburg heeft gevestigd kan volgens de huidige taalregeling in zijn contacten met centrale en uitvoeringsdiensten volledig legaal eisen dat deze in hun contacten met hem het Nederlands gebruiken. In de praktijk komt dit voor deze diensten dan ook neer op volwaardige faciliteiten voor anderstaligen over het hele land.

Dergelijke vormen van tweetaligheid beantwoorden uiteraard niet meer aan de huidige maatschappelijke en politieke realiteit. Inmiddels werd immers formeel afscheid genomen van de unitaire Belgische staat en werd België, ten gevolge van het defederaliseringsproces dat sinds de jaren 70 van de vorige eeuw in gang werd gezet, omgevormd tot een in naam federale Staat. Het lijdt geen twijfel dat deze centrifugale dynamiek in de toekomst zijn vervolg zal kennen en binnen afzienbare tijd tot een volledige splitsing van het land zal leiden.

Deze maatschappelijke en politieke evolutie, en de consequenties die eruit voortvloeien met betrekking tot de taalwetgeving, wordt inmiddels ook reeds gedeeltelijk erkend door de instelling die de controle moet uitoefenen op de toepassing van de taalwetgeving, met name de Vaste Commissie voor taaltoezicht. Dat geldt met name voor de berichten en mededelingen uitgaande van de centrale diensten. Zoals eerder gesteld vergt een letterlijke interpretatie van de wet tot op de dag van vandaag dat deze berichten en mededelingen steeds in de twee voornaamste landstalen moeten worden opgesteld. Wanneer, om slechts één voorbeeld aan te halen, het leger op 8 en 9 september 2001 deelneemt aan de zogenaamde Flikkendag te Gent, en daarbij een aantal verklarende tekstborden gebruikt die volledig tweetalig zijn, dan houdt dit in feite een strikte toepassing in van het huidige artikel 40 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

Wanneer volksvertegenwoordiger Van den Eynde de minister van Landsverdediging daarover aan de tand voelt, dan stelt deze laatste daarover, met verwijzing naar voornoemde artikel 40, strikt juridisch gezien dan ook zeer terecht : « Indien deze dienst anders zou hebben gehandeld zou er een inbreuk zijn geweest op de wetgeving op het gebruik der talen » (Kamer, Schriftelijke vragen en antwoorden, nr. 107 van 22 januari 2002, blz. 12546-47).

Toch krijgt volksvertegenwoordiger Van den Eynde in deze zaak gelijk met zijn klacht bij de Vaste Commissie voor taaltoezicht. Via een kunstgreep stelt de commissie immers « dat berichten en mededelingen uitgaande van centrale diensten, in eentalige gemeenten enkel in de streektaal mogen voorkomen » (advies 34.016 van 28 november 2002).

Strikt genomen is deze uitspraak van dit adviserende rechtscollege een overtreding van de taalwetgeving. Toch heeft de commissie dienaangaande de voorbije jaren een vaste rechtspraak ontwikkeld, zowel in de tweetalige afdeling als in de Nederlandstalige afdeling (cf. bijvoorbeeld ook de adviezen 22.233 van 2 oktober 1991 en 26.180 van 9 februari 1995). Men mag er dan ook van uitgaan dat de commissie daarmee te kennen wil geven dat de taalregeling die momenteel voor de centrale diensten van kracht is door de maatschappelijke en politieke evolutie die sinds het opstellen van de taalwetten heeft plaatsgegrepen intussen achterhaald is. Zij geeft met haar vaste rechtspraak meteen een signaal aan de politieke wereld om deze achterhaalde wetsbepalingen aan te passen aan de realiteit van vandaag.

Dit wetsvoorstel haakt in op deze suggestie van de Vaste Commissie voor taaltoezicht. Het heeft tot doel de eentaligheid van de taalgebieden (met uitzondering van Brussel-Hoofdstad) ook op het vlak van de diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt verder door te trekken, alvast voor wat de betrekkingen van deze diensten met het publiek en met de particulieren betreft. Aldus kan het taalgebruik door deze diensten voor deze handelingen worden aangepast aan de maatschappelijke en politieke realiteiten van vandaag.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Artikel 40, tweede lid, bepaalt momenteel dat de berichten, mededelingen en formulieren die de centrale diensten rechtstreeks tot het publiek richten in het Nederlands en het Frans opgesteld moeten zijn. Zonodig kunnen ook formulieren in het Duits ter beschikking worden gesteld.

Dit wetsvoorstel vervangt deze bepaling door in het Nederlandse taalgebied het Nederlands, in het Franse taalgebied het Frans en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad het Nederlands en het Frans op te leggen als te gebruiken taal voor berichten, mededelingen en formulieren die tot het publiek gericht zijn. Aan de bepaling met betrekking tot het Duits wordt niets gewijzigd.

Artikel 3

Artikel 41 bepaalt momenteel in een eerste paragraaf dat voor de betrekkingen met particulieren de taal van de particulier wordt gebruikt voor zover deze het Nederlands, het Frans of het Duits is en dit ongeacht het taalgebied waar deze gevestigd is. Deze wetsbepaling wordt met het huidige artikel vervangen door het principe dat voor betrekkingen met particulieren voortaan de taal van het taalgebied moet worden gebruikt.

De § 2 van artikel 41, die betrekking heeft op het taalgebruik met private bedrijven, wordt geschrapt aangezien deze overbodig is geworden ingevolge de aanpassingen die huidig wetsvoorstel aanbrengt in de vorige paragraaf van artikel 41 van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken.

Artikel 4

Artikel 42 regelt het taalgebruik door de centrale diensten voor akten, getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen. Ook hier kan de particulier momenteel een van de drie landstalen kiezen voor het opstellen van deze bescheiden, ongeacht het taalgebied waarin hij gedomicilieerd is. Huidig wetsvoorstel stelt dat daarvoor voortaan in principe de taal van het gebied moet worden gebruikt. Het voorziet daarbij echter wel in een uitzondering wanneer een belanghebbende particulier kan aantonen dat hij een van deze bescheiden in een andere taal nodig heeft.

Het moet duidelijk zijn dat deze uitzondering niet als algemene regel kan worden gesteld. Er moet met andere woorden door de particulier die van deze uitzondering gebruik wil maken een gemotiveerd verzoek worden ingediend bij de administratie, waarin hij de absolute noodzaak aantoont waarom hij een bepaald bescheid in een andere taal dan deze van het taalgebied waarin hij woont wenst te bekomen. Om van deze uitzonderingsregel gebruik te kunnen maken volstaat het als rechtvaardigingsgrond dus niet dat men zelf een andere moedertaal of huistaal heeft dan die van het taalgebied waarin men woont.

Artikel 5

Artikel 47, §§ 2 tot en met 4, regelt het taalgebruik voor de buitenlandse diensten met betrekking tot de berichten, mededelingen en formulieren bestemd voor het Belgisch publiek en met betrekking tot de betrekkingen met particulieren. Ook hier wordt op dit ogenblik in het eerste geval twee- of desgevallend drietaligheid opgelegd, en in het tweede geval de taalkeuze aan de particulier overgelaten. Het wetsvoorstel behoudt deze regeling voor zover de handelingen zich in het buitenland afspelen. Grijpen de handelingen evenwel in het binnenland plaats, dan wordt voor deze diensten, al naar gelang het geval, de taal van het taalgebied opgelegd.


Frank VANHECKE.
Yves BUYSSE.
Joris VAN HAUTHEM.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 40, tweede lid, van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, worden de woorden « in het Nederlands en in het Frans » vervangen door de woorden « in het Nederlandse taalgebied in het Nederlands, in het Franse taalgebied in het Frans en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad in het Nederlands en het Frans ».

Art. 3

In artikel 41 van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in § 1 worden de woorden « die van de drie talen » vervangen door de woorden « het Nederlands in het Nederlandse taalgebied, het Frans in het Franse taalgebied, het Duits in het Duitse taalgebied en het Nederlands of het Frans in het tweetalige gebied Brussel-hoofdstad al naar gelang de taal »;

B. paragraaf 2 wordt opgeheven.

Art. 4

In artikel 42 van dezelfde wetten worden de woorden « in die van de drie talen waarvan de belanghebbende particulier het gebruik vraagt. » vervangen door de woorden « op overeenkomstig de bepalingen van artikel 41. Iedere belanghebbende, die er de noodzaak van aantoont, kan zich evenwel kosteloos een gewaarmerkte vertaling in het Nederlands, in het Frans of in het Duits, naar gelang van het geval, laten uitreiken. De vertaling heeft waarde van uitgifte of van gelijkluidend afschrift. ».

Art. 5

In artikel 47 van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in § 2 worden na het woord « publiek » de woorden « dat zich in het buitenland bevindt » ingevoegd;

B. dezelfde § 2 wordt aangevuld met de volgende zin : « In alle andere gevallen zijn de bepalingen van artikel 40 van toepassing. »;

C. in § 3 worden na het woord « particulieren » de woorden « die zich in het buitenland bevinden » ingevoegd;

D. dezelfde § 3 wordt aangevuld met de volgende zin : « In alle andere gevallen zijn de bepalingen van artikel 41 van toepassing. »;

E. in § 4 worden na het woord « onderdanen » de woorden « die zich in het buitenland bevinden » ingevoegd;

F. dezelfde § 4 wordt aangevuld met de volgende zin : « In alle andere gevallen zijn de bepalingen van artikel 42 van toepassing. »

18 september 2003.


Frank VANHECKE.
Yves BUYSSE.
Joris VAN HAUTHEM.