3-204/1

3-204/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

9 SEPTEMBER 2003


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering, betreffende de terugbetaling van de uitgaven die niet bij de kosten inbegrepen zijn

(Ingediend door de heer Alain Destexhe)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 19 november 1999 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-171/1 ­ 1999/2000).

In het Gerechtelijk Wetboek wordt enkel bepaald dat « de advocaten hun ereloon begroten met de bescheidenheid die van hun ambt moet worden verwacht » en dat de Raad van de Orde het ereloon kan verminderen « ingeval de begroting niet met een billijke gematigdheid is vastgesteld » (1).

Volgens de Europese Commissie (2) vervalst het vaststellen van een ereloonregeling de concurrentie tussen advocaten. Daarom heeft België ze afgeschaft onder dreiging van sancties opgelegd door de Commissie. In België kunnen advocaten hun erelonen dus vrij vaststellen maar de ereloonregeling blijft toch indicatief.

Dankzij de afschaffing van de ereloonregeling kan de rechtzoekende voordeel halen uit de vrije concurrentie tussen advocaten maar er blijft een probleem : dat van de voorspelbaarheid van de erelonen. Het is moeilijk om vooraf de uiteindelijke kostprijs van een proces te ramen. De kosten om te dagvaarden via een gerechtsdeurwaarder en de griffiekosten zijn zeer hoog en kunnen sommige mensen er al van weerhouden een procedure aan te vatten. Naast het ereloon van de advocaat zijn er ook nog de administratieve kosten : typwerk, portkosten, kosten voor telefoongesprekken en faxberichten, reiskosten, ...

In België staat iedere partij in voor de betaling van zijn eigen advocaat. Alleen de gerechtskosten (kosten voor prestaties van deurwaarders en deskundigen, griffiekosten, ...) en de rechtsplegingsvergoeding zijn volledig ten laste van de partij die het geding verliest.

In vele buurlanden ­ zie de voorbeelden hieronder ­ is het evenwel zo dat de verliezende partij niet alleen datgene moet uitvoeren waartoe ze is veroordeeld, maar ook de kosten en erelonen moet betalen van de advocaat van de tegenpartij. Het betreft het beginsel van de terugvorderbaarheid van advocatenerelonen. Dit systeem steunt op billijkheidsoverwegingen en dient het belang van de rechtzoekende.

Het belang van de rechtzoekende

Een vrouw met kinderen die door haar overspelige echtgenoot verlaten wordt (3), moet bij voorbeeld ongeveer 136 250 frank uitgeven om onderhoudsgeld te vorderen van haar man :

­ 1 500 frank : openen, bijhouden en archiveren van het dossier;

­ 15 000 frank : typen en versturen van 50 pagina's briefwisseling tegen 300 frank per blad;

­ 4 500 frank : typen van 15 pagina's procedurestukken, met name conclusies tegen 300 frank per blad;

­ 750 frank : telefoon- en faxkosten;

­ 500 frank : kosten voor fotokopies;

­ 1 500 frank : stukken burgerlijke stand;

­ 25 000 frank : griffie- en deurwaarderskosten;

­ 7 500 frank : ereloon voor de vaststelling van het overspel;

­ 50 000 frank : voor de echtscheidingsprocedure;

­ 30 000 frank : voor de procedure in kortgeding.

Van dit bedrag zal zij slechts de 25 000 frank deurwaarderskosten van haar man kunnen terugvorderen.

Hierna volgt nog een veelzeggend voorbeeld (4) : iemand heeft net een huis laten bouwen. Langs het dak sijpelt water naar binnen. Eerst is een dagvaarding in kortgeding nodig om de aanwijzing van een architect-deskundige te vorderen. Wanneer die zijn verslag heeft ingediend is er een dagvaarding nodig voor de rechtbank van eerste aanleg om de verantwoordelijken tot schadeloosstelling te laten veroordelen. Zowel de architect, de ruwbouwaannemer als de aannemer van de dakwerken moeten dus gedagvaard worden. Die drie partijen worden elk voor een derde van de schade aansprakelijk gesteld.

De kosten- en ereloonstaat van de advocaat ziet er echter als volgt uit :

­ 1 500 frank : openen, bijhouden en archiveren van het dossier;

­ 15 000 frank : typen en versturen van 50 pagina's briefwisseling tegen 300 frank per blad;

­ 6 000 frank : typen van 20 pagina's conclusies tegen 300 frank per blad;

­ 1 000 frank : telefoon- en faxkosten;

­ 500 frank : kosten voor fotokopies;

­ 1 000 frank : reiskosten voor de deskundigenonderzoeken.

­ 30 000 frank : deurwaarderskosten voor de dagvaarding van de drie tegenpartijen, eerst in kortgeding en daarna voor de rechtbank van eerste aanleg;

­ 45 000 frank : kosten- en ereloonstaat van de deskundige;

­ 60 000 frank : twintig uren prestaties van de advocaat tegen 3 000 frank per uur.

Dit is samen een bedrag van 173 500 frank waarvan alleen de deurwaarderskosten en het ereloon van de deskundige van de tegenpartijen kan worden teruggevorderd, indien ze solvabel zijn. De benadeelde partij moet dus 100 000 frank uitgeven om zich te kunnen verdedigen.

Nog een voorbeeld is het geval van iemand die wordt gedagvaard om redenen die naderhand niet gegrond blijken te zijn. Voor zijn verdediging moet die persoon een advocaat nemen aangezien de procedures zo complex zijn en de wetgeving zo uitgebreid en technisch is dat hij dit niet alleen aankan. Al wint die persoon het proces, toch moet hij de kosten en het ereloon van zijn advocaat betalen, wat volstrekt onrechtvaardig is.

Meestal zal die persoon zich opstellen als een consument tegenover het gerecht en zal hij de kosten- en ereloonstaat beschouwen als een obstakel voor een rechtsvordering. Toch verschillen de kosten en erelonen vanuit zuiver economisch oogpunt in niets van de erelonen van een arts, aangezien de advocaat ook een persoon bijstaat die schade heeft geleden.

De toestand in België

In België wordt het systeem van de rechtsplegingsvergoeding toegepast (artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek) waarvan het bedrag bij de kosten gevoegd wordt (kosten voor een vordering in rechte, met andere woorden de uitgaven die een partij moet doen met het oog op de erkenning van een recht, het verlenen van een titel, het beslechten van een geschil, het afweren van een eis, ...).

Artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek bevat een lijst van kosten die niet limitatief is, maar erelonen van advocaten zijn nooit aanvaard als een bestanddeel van deze kosten.

Waarom kan men er bij een eis tot schadevergoeding bijvoorbeeld niet van uitgaan dat het ereloon van de advocaat een element is van de door het slachtoffer geleden schade die vergoed moeten worden ?

Het is immers zo dat het ereloon enkel door de schuld van de aansprakelijke is ontstaan, aangezien het niet betaald had moeten worden indien de schade niet was veroorzaakt. Die verplichte uitgave vormt dus een bijkomende schade voor de benadeelde partij.

Dabin en Lagasse schrijven dat ofschoon het ereloon van de advocaat geen « element » vormt van de schade waarvoor een vergoeding wordt gevorderd, de noodzakelijke, weliswaar indirecte, oorzaak van dat ereloon de daad is die aanleiding heeft gegeven tot de vordering tot schadevergoeding : zonder deze daad zou de te vergoeden schade niet zijn ontstaan en zou het ook niet nodig zijn geweest (...) een beroep te doen op een advocaat om vergoeding van die schade te krijgen (5).

In een vonnis inzake contractuele aansprakelijkheid uit 1987 heeft de vrederechter van Sint-Gillis eveneens beslist dat de kosten voor de verdediging gemaakt door een partij ten aanzien van wie een contractuele verbintenis niet was uitgevoerd, een element kunnen vormen van de door de rechtzoekende geleden schade (6).

De vrederechter was van oordeel, dat, enerzijds, de regel volgens welke de erelonen van advocaten niet ten laste van de verliezende partij gelegd kunnen worden, afgezwakt wordt door de wet die in een rechtsplegingsvergoeding heeft voorzien en dat, anderzijds, dit beginsel ook door verschillende internationale rechtscolleges wordt gehuldigd.

Ook het Hof van Cassatie komt in een arrest van 28 april 1986 (7) tot het besluit dat de erelonen van de advocaat als een element van de schade moeten worden beschouwd.

Buiten dit specifieke voorbeeld van de vordering tot schadevergoeding, stelt men vast dat zowel de huidige wetgeving als de rechtspraak hier al voor een stuk aan tegemoet komen. Het Gerechtelijk Wetboek schept de mogelijkheid van een specifieke veroordeling van de partij die tegen een vonnis hoger beroep aantekent, dat achteraf niets meer dan een tergend en roekeloos, dilatoir of kwaadwillig manoeuvre blijkt te zijn.

In een arrest van 25 januari 1990 heeft het hof van beroep van Brussel in dit verband gewezen op de plicht van de partijen om te goeder trouw te handelen. Het is tegenwoordig niet meer uitzonderlijk dat een partij schadevergoeding vordert als blijkt dat de tegenpartij de regeling van het geschil onnodig rekt, weigert een verplichting vrijwillig na te komen of een procedure instelt die naderhand ongegrond blijkt.

De buurlanden

Er zijn dus precedenten terzake maar het is evenzeer van belang te kijken naar de wetgeving inzake terugvorderbaarheid van erelonen van advocaten in de ons omringende landen.

In het Engelse recht omvat de term « costs » de kosten voor « sollicitors » en « barristers » alsook alle andere proceskosten en de vergoeding van de getuigen. De rechter beschikt over een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid bij het ten laste leggen van de « costs », maar de algemene regel is dat de verliezer de « costs » van het geding moet dragen, al zijn er in bepaalde gevallen een aantal varianten mogelijk.

In Duitsland is de regel dat de kosten en erelonen die door de « Brago » zijn vastgesteld (wet die het statuut van de advocaat vastlegt) teruggevorderd kunnen worden van de partij die het geding verliest, voor zover zij het geding noodzakelijk heeft gemaakt. Als de eiser slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, zal hij slechts voor een evenredig deel van de kosten vergoed worden.

In Frankrijk is het principe het volgende : de erelonen kunnen niet teruggevorderd worden van de verliezende partij. Artikel 700 van het nieuwe wetboek van burgerlijke rechtspleging bepaalt evenwel dat als het onbillijk voorkomt dat de door een partij gedane kosten die niet begrepen zijn in de wettelijk omschreven kosten van het geding, te haren laste komen, de rechter de andere partij kan veroordelen tot het betalen van het bedrag dat hij vaststelt.

Het Luxemburgse recht past hetzelfde systeem toe als Frankrijk. Artikel 131-1 van het Wetboek van burgerlijke rechtspleging bepaalt immers dat als het onbillijk voorkomt dat de door een partij gedane kosten die niet begrepen zijn in de wettelijk omschreven kosten van het geding, te haren laste komen, de rechter de andere partij kan veroordelen tot het betalen van een bedrag dat hij vaststelt.

In Nederland is de regel de volgende (artikel 56 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) : de partij die in het ongelijk wordt gesteld, draagt de kosten, waaronder de lonen van advocaten en van procureurs, berekend volgens de wettelijke tarieven.

Het Spaanse recht is zeer duidelijk op dit punt en bepaalt dat de kosten- en ereloonstaat van de advocaat integraal en op reële basis teruggevorderd kan worden van de verliezende partij.

In Italië kent de rechter aan de in het gelijk gestelde partij de erelonen toe die zij aan haar advocaat heeft betaald.

Wat blijkt is dus dat de erelonen van advocaten in alle buurlanden op één of andere wijze teruggevorderd kunnen worden. De wetgeving maakt het op verschillende manieren mogelijk om de erelonen van de advocaat van de partij die het geding wint, volledig of gedeeltelijk ten laste te leggen van de partij die in het ongelijk wordt gesteld.

Voor de rechtzoekende worden die kosten enkel veroorzaakt door het feit dat hij zich verplicht ziet iemand te dagvaarden met het oog op de erkenning van een recht dat door die andere is geschonden.

Bij vergoeding van schade luidt het beginsel dat het slachtoffer recht heeft op integrale vergoeding van de geleden schade, wat betekent dat zijn toestand na de vergoeding zo goed mogelijk de toestand moet benaderen waarin hij zich zou hebben bevonden indien hij door niemand was benadeeld. Dit beginsel geldt evenwel niet wanneer het slachtoffer verplicht is een advocaat te betalen die hij niet had moeten nemen als er geen schade was geweest. Dat geldt ook voor strafzaken : waarom zou een burger die onschuldig is verklaard, die misschien ten onrechte is vervolgd, de kosten en erelonen moeten betalen van een advocaat die hij heeft moeten inschakelen om het bewijs te leveren van zijn onschuld ?

Toegankelijkheid van het gerecht

Wat zijn de gevolgen van de toepassing van een dergelijk systeem voor de toegankelijkheid van het gerecht ? Sommigen vrezen dat een te strikte toepassing van het beginsel van de terugvorderbaarheid van de erelonen de toegankelijkheid van het gerecht zal verminderen. Zo bijvoorbeeld zal iemand met beperkte middelen misschien aarzelen om een proces aan te spannen uit vrees dat hij de erelonen van de advocaat van de tegenpartij zal moeten betalen indien hij het geding verliest. Anderzijds kan dit systeem voor anderen de toegankelijkheid van het gerecht vergroten, aangezien de kosten van een advocaat voor sommigen een hinderpaal vormen. Dan kan de eiser die in moeilijkheden verkeert, erop rekenen dat hij die kosten kan terugvorderen en dit voor de rechter aanvoeren.

Om op dit punt problemen te voorkomen zal men vrij omzichtig te werk moeten gaan. Wij hebben gekozen voor het Franse systeem, dat ons het beste lijkt. Geen enkel systeem is perfect en het is duidelijk dat sommige mensen tevreden zullen zijn met het hun toegewezen bedrag terwijl anderen meer zullen willen. Het Franse systeem is evenwel duidelijk, eenvoudig en efficiënt. De Franse rechters passen vaak artikel 700 van het Nieuwe Wetboek van burgerlijke rechtspleging toe. In sommige gevallen, afhankelijk van de inhoud van het geding, weigert de rechter evenwel het bestaande systeem toe te passen.

De Raad van de Belgische Orde van advocaten heeft op 2 maart 1999 een resolutie goedgekeurd inzake de terugvorderbaarheid van de kosten die een partij maakt in een burgerrechtelijke of strafrechtelijke procedure. De tekst laat zich inspireren door het in Frankrijk geldende systeem. De Raad van de Orde meent dat België niet eindeloos moet achterblijven op zijn Europese buren, waarvan de meesten allang zo'n systeem hebben uitgewerkt.

Het principe dat wij voorstellen, geldt zowel voor burgerrechtelijke als voor strafrechtelijke rechtscolleges.

Het werkt niet automatisch. De rechter heeft het laatste woord en moet rekening houden met de situatie. Daarom schept dit wetsvoorstel voor de rechter de mogelijkheid om, indien hij het nodig acht en naargelang van de omstandigheden, de partij die verwezen is in de kosten van een burgerrechtelijk proces of de dader van een strafrechtelijk misdrijf te veroordelen tot het betalen aan de andere partij of aan de burgerlijke partij van een bedrag dat hij vaststelt op basis van de door die partij gedane uitgaven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit wetsvoorstel gaat uit van de idee dat de rechter de partij die verwezen is in de kosten, kan veroordelen tot betaling aan de andere partij van alle of van een deel van de uitgaven, die niet in de kosten begrepen zijn. De rechter houdt daarbij rekening met de specifieke omstandigheden van de zaak die hij moet beoordelen.

Dit uitgangspunt steunt op twee basisbeginselen van het recht :

­ de billijkheid : recht spreken is een betwisting beslechten zodat de partijen opnieuw ten volle hun rechten kunnen uitoefenen, het evenwicht herstellen in een scheefgetrokken situatie. Een billijke rechtsbedeling kan er geen genoegen mee nemen dat een partij van wie de rechten zijn erkend, moet opdraaien voor de soms hoog oplopende kosten die ze heeft moeten maken om zich te verdedigen en haar rechten te doen erkennen.

­ het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid : het ondoordacht aanspannen van een rechtszaak is nadelig voor de justitie. Iemand verplichten om naar de rechter te stappen om zijn rechten te doen gelden is evenzeer laakbaar. Die praktijken liggen voor een stuk aan de basis van de huidige gerechtelijke achterstand. Het verantwoordelijkheidsbesef van procederende partijen zal toenemen als de verliezende partij ook de kosten moet dragen die zij de andere partij heeft doen maken.

Artikel 3

Hetzelfde principe geldt op strafrechtelijk vlak.

Alain DESTEXHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Dit wetsvoorstel regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In boek II van het vierde deel van het Gerechtelijk Wetboek wordt een titel IVbis ingevoegd, met als opschrift « Terugbetaling van uitgaven die niet in de kosten begrepen zijn », en bestaande uit een artikel 1024bis, luidende :

« Art. 1024bis ­ De rechter veroordeelt de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van alle of van een deel van de door de andere partij gedane uitgaven die niet in de kosten begrepen zijn, voor zover de andere partij daarom vraagt en het onbillijk lijkt om deze uitgaven te haren laste te laten.

De rechter oordeelt naar billijkheid en houdt rekening met de economische situatie van de veroordeelde partij. Hij kan, ook ambtshalve, beslissen niet tot deze veroordeling over te gaan. »

Art. 3

De artikelen 162, 194 en 369 van het Wetboek van strafvordering worden telkens vervangen als volgt :

« Het rechtscollege waarvoor de zaak aanhangig is, veroordeelt de dader van een misdrijf tot betaling aan de burgerlijke partij van een som die het vaststelt op basis van de door de burgerlijke partij gedane uitgaven. In geval van vrijspraak veroordeelt het rechtscollege degene die zich bij de onderzoeksrechter burgerlijke partij heeft gesteld of die rechtstreeks heeft gedagvaard, tot betaling aan de beklaagde van een op dezelfde wijze vastgestelde som. Het rechtscollege waarvoor de zaak aanhangig is, gaat alleen tot deze veroordeling over als het onbillijk lijkt deze uitgaven ten laste te laten van de burgerlijke partij of van de vrijgesproken beklaagde, naargelang van het geval. »

29 juli 2003.

Alain DESTEXHE.

(1) Artikel 459 van het Gerechtelijk Wetboek.

(2) Luc Misson, « Quelle justice voulez-vous ? », Éditions Luc Pire, 1997, blz. 46.

(3) Ibidem, blz. 54.

(4) Ibidem, blz. 51.

(5) Examen de jurisprudence, La responsabilité délictuelle (1955 tot 1959), R.C.J.B., 1959, blz. 316 en 317.

(6) J.J.P., 1987, blz. 51 en noot van Laenens, « Kan een partij veroordeeld worden tot betaling van het ereloon van de advocaat van de tegenpartij ? », blz. 53.

(7) Pas., 1986, I, 1043.