3-185/1 | 3-185/1 |
29 AUGUSTUS 2003
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 mei 2002 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-1165/1 2001/2002).
De wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch Staatsblad van 15 september 2001) geeft werknemers in de privé-sector vanaf 1 juli 2002 de mogelijkheid tien dagen betaald adoptieverlof te nemen binnen dertig dagen na inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Met deze maatregel worden de eerste schuchtere stappen gezet in de richting van een adoptieverlof voor werknemers in de privé-sector. Voor zelfstandigen bestaat er geen enkele mogelijkheid om een specifiek adoptieverlof op te nemen.
Dit wetsvoorstel pleit ervoor de maatregel die in juli 2002 van kracht wordt, om te bouwen tot een volwaardig adoptieverlof, zowel voor de privé-sector als voor zelfstandigen.
Het wetsvoorstel ligt in het verlengde van het eerder ingediende wetsvoorstel houdende instelling van een adoptieverlof voor werknemers (stuk Senaat, nr. 1-1259, heringediend onder het nr. 2-122). Op basis van dat wetsvoorstel diende de CD&V-Senaatsfractie verscheidene amendementen in op het wetsontwerp betreffende de verzoening van werkgelegenheid en de kwaliteit van het leven. De amendementen werden stuk voor stuk weggestemd, ondanks de argumentatie van het belang van een specifiek adoptieverlof.
De door de paars-groene regering bij de wet van 10 augustus 2001 ingevoerde tien dagen adoptieverlof schieten sterk tekort voor wat de CD&V als een minimumvereiste beschouwt in het kader van een flexibele of oranje loopbaan. In de congrestekst « De oranje levensloop; want het leven is meer dan werken alleen », goedgekeurd op het congres van Kortrijk (september 2001), werd meer bepaald gepleit voor een specifiek opvoedingskrediet waaronder ook de voorziening valt voor het onthaal van adoptiekinderen. Vanuit de visie van het kind ijvert de CD&V in de congrestekst « Elke relatie telt. Elk kind verdient een warme thuis » voor de nodige maatregelen om de overtuiging « elk kind is gewenst » concreet vorm te geven. Elk kind heeft recht op een warme thuis, in welke gezinssituatie het ook opgroeit.
Met dit wetsvoorstel willen we verder bijdragen tot een volwaardig adoptieverlof. Bovendien wordt met de toekenning van een adoptieverlof aan zelfstandigen aangezet tot een betere afstemming van verschillende statuten inzake de sociale bescherming en de combinatie van arbeid en leven.
In de eerste plaats geeft het wetsvoorstel werknemers in de privé-sector het recht op een adoptieverlof van 8 weken. Het betreft een individueel recht dat zowel aan de adoptievader als aan de adoptiemoeder wordt toegekend.
In de tweede plaats wordt ook voor zelfstandigen de basis gelegd voor een vergoed adoptieverlof. Hiertoe wordt de bestaande regeling voor het moederschapsverlof uitgebreid tot adoptieverlof, zowel voor de adoptiemoeder als voor de adoptievader. Het wetsvoorstel wil zelfstandigen een adoptieverlof van drie weken toekennen, op dezelfde wijze vergoed als het moederschapsverlof.
Indien beide adoptieouders werknemers zijn of wanneer zij beiden zelfstandigen zijn, wordt de mogelijkheid geboden het adoptieverlof op elkaar volgend op te nemen. Minstens één van beide adoptieouders neemt het verlof op vanaf de dag van de inschrijving van het adoptiekind in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Eén van de adoptieouders kan het adoptieverlof opnemen binnen dertig dagen na het verstrijken van het adoptieverlof van de adoptieouder die het verlof eerst opneemt.
Wanneer het om de opvang van een buitenlands kind gaat, kan het adoptieverlof in afwijking van deze termijn ingaan op de dag van de afreis van de adoptieouder naar het buitenland, op voorwaarde dat bij de terugkeer in België de adoptie tot stand is gekomen.
Vanuit de dubbele optiek van het belang van het kind en van de zorgende werknemer pleiten wij voor de invoering van een volwaardig adoptieverlof.
Tijd hebben voor de opvang van een adoptiekind is namelijk van wezenlijk belang voor een goede integratie van het adoptiekind in zijn of haar nieuwe gezin. Een adoptie brengt zowel het adoptiekind als de adoptieouder(s) in een totaal nieuwe situatie die de nodige aanpassing en tijd vraagt om een affectieve band te ontwikkelen en zich bij elkaar thuis te voelen.
Adoptiekinderen zijn over het algemeen zeer jong op het moment van hun intrede in het adoptiegezin. Uit het onlangs gepubliceerde verslag van Kind en Gezin, « Het kind in Vlaanderen 2000 », blijkt dat er in 2000 in Vlaanderen 245 kinderen geplaatst werden door erkende adoptiediensten. Op het moment van de plaatsing was 45,7 % van de kinderen jonger dan 1 jaar, 26,1 % tussen 1 en 2 jaar oud en 10,2 % tussen 2 en 3 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de adoptiekinderen bedroeg 1,5 jaar.
Net zoals andere kinderen hebben adoptiekinderen behoefte aan een liefdevolle omgeving, met veel aandacht voor hun specifieke noden en met respect voor hun eigen persoonlijkheid. Voor deze kinderen of jongeren komt daarbij dat zij moeten wennen aan een omgeving die hen vreemd is en aan mensen die zij voordien niet kenden.
Ook voor de adoptieouders vergt de nieuwe situatie aanpassing. Zij moeten het adoptiekind leren kennen en er een vertrouwensbasis mee opbouwen. Het adoptieverlof dient dan ook in de eerste plaats te worden beschouwd als « hechtingsverlof ».
Het bestaan van het recht op ouderschapsverlof vinden wij geen argument om af te zien van de instelling van een specifiek adoptieverlof. Het ouderschapsverlof dient te worden beschouwd als complementair aan het adoptieverlof en niet als een vervanging ervan. Het ouderschapsverlof strekt ertoe vaders en moeders in de gelegenheid te stellen meer tijd te besteden aan de opvoeding van hun kind in een specifieke periode, tot het kind de leeftijd van 8 jaar heeft bereikt.
Zij kunnen zelf beslissen wanneer het nodig is die extra tijd voor hun kind vrij te maken, afhankelijk van zijn of haar noden. Bovendien is het ouderschapsverlof aan bepaalde voorwaarden gebonden en bestaat het onder meer niet voor zelfstandigen.
Het past in dit kader wel een vergelijking te maken met de bestaansreden van het moederschapsverlof. Het moederschapsverlof dient voor de opvang en verzorging van het pasgeboren kind, voor het herstel van de moeder en in het bijzonder voor het opbouwen van een hechte band en een vertrouwensrelatie tussen moeder en kind. Dat het moederschapsverlof niet enkel noodzakelijk is voor het herstel van de moeder, maar ook voor de band met het kind, blijkt uit de mogelijkheid het moederschapsverlof te verlengen, indien de moeder na de bevalling een periode in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. De ontwikkelingspsychologie leert dat de eerste levensmaanden en -jaren van een kind cruciaal zijn voor zijn of haar verdere sociale en emotionele ontwikkeling. Het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat dan opgebouwd wordt speelt daarbij een sleutelrol.
Derhalve is de verlenging van het vaderschapsverlof tot tien dagen met ingang van 1 juli 2002 (wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven) een stap in de goede richting. Vaders moeten meer tijd krijgen voor de omgang met hun kinderen, in specifieke periodes, maar ook op dagelijkse basis.
Het voorgestelde adoptieverlof betreft een individueel recht. Deze bepaling wil in het bijzonder adoptievaders ondersteunen in hun engagement om zorgtaken op te nemen binnen het gezin.
Het belang van tijd voor de opvang van adoptiekinderen geldt uiteraard in verschillende gezin- en werksituaties van adoptieouders. In die context moet de voorziening van een adoptieverlof voor zelfstandigen geplaatst worden. Dat adoptieverlof moet op termijn uitgebreid worden, zoals ook het moederschapsverlof voor zelfstandigen uitgebreid moet worden.
4. De bestaande regelingen
De mogelijkheid voor werknemers in de privé-sector om vanaf 1 juli 2002 een adoptieverlof van tien dagen op te nemen is onvoldoende en staat niet in verhouding tot het belang van adoptieverlof.
Het specifieke opvangverlof met het oog op adoptie en pleegvoogdij waar rijksambtenaren en het onderwijzend personeel reeds recht op hebben, behelst een langere periode. Rijksambtenaren hebben recht op een opvangverlof wanneer het kind dat in het gezin wordt opgenomen jonger is dan tien jaar. Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes weken wanneer het kind nog geen drie jaar oud is en ten hoogste vier weken wanneer het kind ouder is dan drie jaar (koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheden). Het onderwijzend personeel heeft sinds 1 september 1994 onder dezelfde voorwaarden recht op een opvangverlof voor adoptie en pleegvoogdij (besluit van de Vlaamse regering van 9 november 1994 betreffende het opvangverlof voor de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra met het oog op adoptie en pleegvoogdij, Belgisch Staatsblad van 21 januari 1995).
In verschillende ons omringende landen hebben adoptieouders de mogelijkheid een adoptieverlof van verscheidene weken op te nemen of liggen initiatieven in die zin ter tafel. Zo bedraagt het adoptieverlof in Frankrijk tien weken, te rekenen van de dag waarop het geadopteerde kind in het gezin is opgenomen. In Luxemburg bestaat een gelijkaardig verlof voor werknemers met een duur van acht weken. In Denemarken is de verlofregeling bij adoptie gelijk aan de regeling van het moederschaps- en vaderschapsverlof. In Noorwegen hebben beide adoptieouders samen recht op 37 weken adoptieverlof, waarvan zij elk effectief 4 weken moeten opnemen. In Nederland trad op 1 december 2001 de wet van arbeid en zorg in werking. Die wet geeft aan beide adoptieouders het recht op 4 weken betaald adoptieverlof. Het verlof kan er in bepaalde gevallen ook opgenomen worden door ouders die een pleegkind in hun gezin opnemen.
Artikel 2
Artikel 2 kent een verlof van maximaal acht weken toe aan een werknemer die een door hem geadopteerd kind in zijn huis opneemt. Individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen evenwel in gunstigere bepalingen voorzien. Het adoptieverlof voor werknemers betreft een individueel recht. Deze bepaling wil in het bijzonder adoptievaders aanmoedigen om zorgtaken binnen het gezin op te nemen. De nieuwe regeling wordt ingeschreven in artikel 30, § 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Het tweede en het derde lid bepalen binnen welke periode de werknemer het adoptieverlof dient op te nemen.
Het vierde lid bepaalt op welke wijze de werknemer zijn werkgever op de hoogte moet brengen om het recht op adoptieverlof te genieten.
Het vijfde lid specificeert de bijzondere bescherming tegen ontslag die verleend wordt aan de werknemer die een adoptieverlof geniet. Die bescherming is gelijkaardig aan die van een werkneemster tijdens het moederschapsverlof.
Het zesde lid bepaalt dat de vergoeding tijdens het adoptieverlof gelijk is aan die welke in het kader van het moederschapsverlof wordt toegekend.
Artikel 3
Artikel 3 creëert het recht op adoptieverlof voor zelfstandigen, dat net als het moederschapsverlof voor zelfstandigen drie weken bedraagt. Het betreft een individueel recht voor zowel de adoptiemoeder als de adoptievader. Zij worden op het vlak van de arbeidsongeschiktheidsregeling gelijkaardig behandeld als een zelfstandige moeder bij een bevalling. Zo kunnen het adoptiekind en de adoptieouder(s) een vertrouwensbasis en een volwaardige gezinssituatie opbouwen.
Deze nieuwe regeling wordt ingeschreven in artikel 12bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 dat het moederschapsverlof voor zelfstandigen regelt. Paragraaf 1 van artikel 12bis herneemt de regeling voor het moederschapsverlof die nu reeds van kracht is voor vrouwelijke zelfstandigen.
De voorgestelde paragraaf 2 regelt het adoptieverlof voor zelfstandigen. Paragraaf 3 bepaalt de uitkering voor het adoptieverlof voor zelfstandigen; ze is gelijk aan de bestaande forfaitaire vergoeding voor het moederschapsverlof voor zelfstandigen.
Sabine de BETHUNE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 30, § 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt vervangen als volgt :
« § 3. Onverminderd gunstige bepalingen in collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten heeft de werknemer het recht om afwezig te blijven van zijn werk ingeval hij een kind in zijn huis opneemt om het te adopteren. Het adoptieverlof bedraagt ten hoogste acht weken.
Het adoptieverlof dient te worden opgenomen vanaf de dag waarop het adoptiekind wordt ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister van de woonplaats van de adoptieouders. Indien beide adoptieouders werknemers zijn en beiden het adoptieverlof wensen op te nemen, kan één van de adoptieouders het adoptieverlof opnemen binnen dertig dagen volgend op het verstrijken van het adoptieverlof van de adoptieouder die als eerste het verlof opneemt.
In afwijking van het tweede lid kan het adoptieverlof ingaan op de dag van de afreis van de werknemer naar het buitenland, op voorwaarde dat bij de terugkeer in België de adoptie tot stand is gekomen.
De werknemer die gebruik wenst te maken van het recht op adoptieverlof, brengt vooraf de werkgever op de hoogte door middel van een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, met vermelding van de reden en van de begin- en einddatum van het adoptieverlof. Hij legt aan de werkgever een attest voor dat de inschrijving van het adoptiekind in het bevolkings- of in het vreemdelingenregister bevestigt.
Na ontvangst van de aangetekende brief waarvan sprake is in het vierde lid, mag de werkgever gedurende een periode die loopt tot zes maanden na het adoptieverlof, geen handeling stellen die ertoe strekt eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking, behalve om redenen die vreemd zijn aan de aanvraag tot adoptieverlof. De bewijslast van die redenen rust op de werkgever wanneer de werknemer wordt ontslagen binnen de vermelde termijn. Indien de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan de in de eerste zin bepaalde voorwaarde of bij ontstentenis van reden, dient de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het brutoloon van drie maanden, onverminderd de vergoedingen aan de werknemer verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
Het adoptieverlof voor werknemers wordt op dezelfde manier vergoed als het moederschapsverlof. »
Art. 3
Artikel 12bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, opgeheven bij koninklijk besluit van 13 januari 2003, wordt hersteld in de volgende lezing :
« Art. 12bis. § 1. Het tijdvak van moederschapsverlof is een ononderbroken tijdvak van drie weken dat aanvangt de dag na de bevalling, tijdens hetwelk de gerechtigde vermoed wordt arbeidsongeschikt te zijn met toepassing van artikel 21, tweede lid.
§ 2. Het vermoeden arbeidsongeschikt te zijn met toepassing van artikel 21, tweede lid, geldt tevens voor de adoptieouder voor een ononderbroken periode van drie weken die aanvangt bij de inschrijving van het adoptiekind in het bevolkings- of vreemdelingenregister van de woonplaats van de adoptieouders.
Het adoptieverlof kan tevens ingaan op de dag van de afreis van de adoptieouder naar het buitenland, op voorwaarde dat bij de terugkeer in België de adoptie tot stand is gekomen.
Indien beide adoptieouders zelfstandig zijn, kan één van de adoptieouders het adoptieverlof opnemen binnen dertig dagen volgend op het verstrijken van het adoptieverlof van de adoptieouder die als eerste het verlof opneemt.
§ 3. Voor de periode van drie weken moederschapsverlof en voor de periode van drie weken adoptieverlof wordt een uitkering toegekend van 906,55 EUR. »
Art. 4
De Koning stelt de nadere regels vast inzake de aanvraag en de toekenning van het adoptieverlof voor zelfstandigen.
21 juli 2003.
Sabine de BETHUNE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |