2-942/2 |
2-942/2 |
20 FEBRUARI 2003
BIJLAGE 7
Verslagen van de openbare hoorzittingen
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer F. Reyntjens. - De voorzitter heeft mij verzocht kort de geopolitieke situatie te schetsen. Ik kan daar vrij snel overgaan, want in deze zaal zitten nogal wat experts en oudgedienden van de Rwandacommissie, die weinig preliminaire informatie nodig hebben. Ik zal gedurende twintig minuten de grote lijnen schetsen en vervolgens kunnen we dan zien welke thema's u verder wilt uitspitten.
Men kan moeilijk over geopolitiek praten zonder even een paar kaarten te bekijken. Een beeld zegt meer dan duizend woorden. (De heer Reyntjens verzorgt zijn uiteenzetting verder aan de hand van sheets)
Ik tracht even de grote geopolitieke evolutie te schetsen vanaf 1996. De oorlog die vandaag nog
voortduurt, zij het op een zeer laag peil van intensiteit, is eigenlijk begonnen in september-oktober 1996. De tweede Congo-oorlog, die is losgebroken op 2 augustus 1998, is dus de voortzetting van de eerste Congo-oorlog.
Ik wil aangeven welke regionale elementen bij het begin van de eerste oorlog vanuit geopolitiek oogpunt van belang zijn als achtergrond voor uw werkzaamheden. Een combinatie van twee factoren heeft namelijk geleid tot de blijkbaar zeer spectaculaire overwinning van Kabila en zijn alliantie, die in mei 1997 Kinshasa binnenstapten en de macht overnamen van Mobutu.
De eerste factor is `ce trou noir'. (Spreker duidt het centraal gelegen grondgebied van het toenmalige Zaïre aan op een
kaart van Afrika) Dat was het in 1996 en blijft het ook vandaag: een zwart gat! Een land bijna zonder staat of toch met een staat die de minimale staatsfuncties niet vervult. De hier duidelijk getekende grenzen zijn eigenlijk fictieve en zeer poreuze grenzen. Zaïre was en Congo is vandaag een juridische staat, maar eigenlijk geen empirische.
In de fysica geldt: La nature a horreur du vide. Maar dat geldt ook in de geopolitiek. Wanneer een staat een leegte achterlaat, staatsfuncties niet vervult, wordt die leegte opgevuld door andere actoren, die soms een zeer positieve rol kunnen vervullen. Niet-gouvernementele organisaties of kerken nemen bijvoorbeeld een aantal niet door de staat vervulde functies over, zoals de organisatie van het
onderwijs, gezondheidszorg, kleine infrastructuren, enzovoort. Andere actoren treden echter ook op: krijgsheren, etnische milities, ... Ook actoren uit het buitenland grijpen die leegte aan om extraterritoriale activiteiten te ontplooien, die zowel militair als economisch kunnen zijn.
Daarmee belanden we bij het thema van uw commissie, de exploitatie van het zeer rijke potentieel van Congo, onder andere door het militaire commercialisme en de `ondernemers van onveiligheid', les entrepreneurs de l'insécurité. Ik kom daarop zo dadelijk terug.
De tweede factor in de overwinning van Kabila en zijn alliantie is het ontstaan van een formidabele regionale coalitie. Alle actoren en alle buurlanden, en zelfs
niet-buurlanden, zijn daarbij betrokken. Die conjuncturele coalitie is ontstaan en blijft vandaag voortbestaan op basis van de zeer eenvoudige redenering dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is. Iedereen denkt dus in termen van eigenbelang. Dat kan nationaal eigenbelang zijn, maar ook individueel of groepsbelang.
Ik zal niet het hele rijtje aflopen, maar toch twee voorbeelden geven. (Spreker projecteert nu een kaart van Congo)
Na de genocide in 1994 in Rwanda zijn er alleen al naar Congo - ik laat Tanzania nog buiten beschouwing - 1,2 miljoen Rwandezen gevlucht. Het waren bijna uitsluitend Hutu, inclusief gewapende elementen. Dat was het voorwerp van de werkzaamheden van de Rwandacommissie. Ik ga daarop dus niet
verder in. De gewapende elementen hadden zich gevestigd in Noord-Kivu, in de omgeving van Goma, en in Zuid-Kivu, in de omgeving van Bukavu. Vandaaruit organiseerden ze commando-operaties op het Rwandese grondgebied. Voor het nieuwe Rwandese regime leverde dat onbetwistbaar een veiligheidsprobleem op. Deze Hutu-elementen genoten op zijn minst de passieve steun en in bepaalde gevallen ook de actieve steun van het Mobutu-regime. De vijand van de vijand is mijn vriend! Wanneer Kabila, een creatuur van de buurlanden en vooral van Rwanda, aan zijn zogenaamde rebellie begint, is hij de vijand van Mobutu en aangezien Mobutu de vriend is van de vijanden van het Rwandese regime, namelijk de Hutu-milities, is de keuze van een alliantie uiteraard snel gemaakt.
Ik wil
Angola als tweede voorbeeld ontwikkelen, maar je zou dat net zo goed kunnen doen voor Soedan, Uganda of Burundi. Zoals u weet, woedt er in Angola al vijfentwintig jaar een bloedige burgeroorlog. Het regime in Luanda wordt geconfronteerd met de belangrijkste rebellenbeweging die in de regio actief blijft, de Unita. Iedereen wist dat Mobutu of ten minste een aantal mercantiele generaals uit zijn nabije omgeving Unita zeer actief steunden. Hier geldt dus opnieuw dezelfde redenering: aangezien Kabila de vijand is van Mobutu en Mobutu de vijand van Angola, steunt Angola Kabila. Als de rebellie - maar dat waren tussen haakjes vooral Rwandese en Ugandese troepen - na de val van Bunia op 25 december 1996 een vrij beperkte zone, een smalle bufferzone, controleert (Spreker geeft een
strook aan langs de oostgrens van Congo), zijn de veiligheidsproblemen van Uganda, Rwanda en Burundi eigenlijk opgelost. Angolese bewindslieden en militairen hebben er dan op aangedrongen verder naar het westen op te trekken. De veiligheidsproblemen van Angola waren met de vestiging van een bufferzone in Oost-Congo immers niet opgelost.
In mei 1997 grijpt Kabila dan de macht en wordt hij om allerlei redenen geconfronteerd met een groot probleem van interne legitimiteit. Hij moet op zichtbare wijze afstand nemen van zijn Rwandese en in mindere mate van zijn Ugandese sponsors.
Het grote Congo vond het eigenlijk een ondraaglijk idee door het kleine Rwanda gecontroleerd te worden. Ik noem dat soms het Luxemburgsyndroom. Er
zou in Duitsland ook een fel anti-Luxemburgs gevoel ontstaan indien het land door Luxemburg zou worden bezet of indien Luxemburg een rebellenbeweging zou steunen die in Duitsland de macht wil overnemen om zo het land mee te kunnen besturen. Oorspronkelijk ging het in Congo niet om een racistisch gevoel, maar later is dat wel geëvolueerd.
Toen Kabila afstand nam van zijn oostelijke sponsors, ontstond er een nieuwe oorlog. Dezelfde problemen hebben dezelfde gevolgen! Opnieuw werden Rwanda, Uganda en Burundi vanuit Congolees grondgebied aangevallen en op 2 augustus 1998 begon een conflict dat aanvankelijk leek op een remake van vorige oorlogen. Opnieuw rukte een rebellenbeweging op die door het Rwandese regime in Kigali was opgericht, en vielen
het Rwandese, Ugandese en in mindere mate het Burundese leger in westelijke richting Congo binnen. Daarbij kwam nog een zeer gedurfde luchttransportoperatie op Bas-Congo.
In die periode begonnen de allianties te verschuiven, waardoor deze nieuwe oorlog, die eigenlijk een voortzetting was van de vorige, toch geen remake werd. De allianties begonnen te verschuiven omdat er opnieuw uitgegaan werd van de zeer eenvoudige redenering dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is. Toen de Rwandezen en de Banyamulenge-troepen in Kitona landden en zeer snel Bas-Congo innamen, keerde het Angolese leger zich tegen hen. Ze keerden zich dus tegen hun vroegere bondgenoot, want in 1996-1997 maakten de Rwandezen deel uit van de anti-Mobutu-alliantie. De Angolese
inlichtingendiensten waren ervan overtuigd dat er goede contacten waren tussen Unita en de rebellenbeweging die zich in het oosten aan het vormen was. Later bleek dat ze gelijk hadden. Angola wist ook dat de Mobutu-generaals in Kigali waren geweest. Angola vreesde bijgevolg dat dit Unita in de kaart zou spelen. Het gevolg daarvan is bekend. De oorlog werd geen remake van vroegere conflicten. Dwars door het land werd een lijn getrokken waar de opmars van de inmiddels verschillende rebellenbewegingen, gesteund door Uganda, Rwanda en in mindere mate Burundi, tot staan werd gebracht. (Spreker trekt grosso modo diagonale lijn van noordwest naar zuidoost) Angola en Zimbabwe stuurden veel manschappen naar Congo. Elfduizend manschappen van het Zimbabwaanse leger - een derde van dat leger -
bevinden zich nog steeds op Congolees grondgebied. Ze redeneerden niet in termen van internationaal recht, mensenrechten of soevereiniteit, maar in termen van eigenbelang.
Er is ook nog het fenomeen van de extraterritoriale oorlogvoering. Rwanda exporteert zijn burgeroorlog, die op 1 oktober 1990 begon, naar een buurland, Congo.
Ik zal nog enkele andere extraterritoriale elementen voorleggen, omdat ze volgens mij van belang zijn voor uw werkzaamheden. De nieuwe territoriale ambities liggen op een domein dat waarschijnlijk het voorwerp zal zijn van werkzaamheden van de onderzoekscommissies.
Er is de extraterritoriale economische activiteit. We constateren twee, nauw met elkaar verbonden
en naar mijn gevoel angstaanjagende fenomenen die in Midden-Afrika zeer zichtbaar zijn, maar eigenlijk in heel Afrika voorkomen, namelijk de privatisering en criminalisering van publieke ruimten.
Ik geef twee voorbeelden van de privatisering van publieke ruimten.
Ten eerste, de privatisering van de handhaving van recht en orde. Eigenlijk is het geen recht en geen orde. We kunnen beter spreken van de handhaving van de veiligheid, het controleren van de bevolking, met inbegrip van het massaal afslachten van de bevolking. Het gaat om een functie die normaal wordt uitgeoefend door de staat, die het monopolie heeft van het legitieme geweld. Etnische milities van allerlei slag, rebellenbewegingen, buitenlandse legers die op dat
grondgebied juridisch gebied niets te zoeken hebben, handhaven in Congo een bepaalde orde die de economische exploitatie van het grondgebied mogelijk maakt.
Ten tweede, de privatisering van de fiscale functie. Er worden in de van staatsgezag ontdane gebieden allerlei belastingen en taksen geheven. Er worden op de weg barricades opgesteld en om van punt A naar punt B te kunnen gaan moet een bepaald bedrag worden betaald. Dit is een vorm van tolheffing op wegen. Om bijvoorbeeld groenten van het veld naar de markt te transporteren, moet 10% van de waarde van de groenten worden betaald.
De privatisering wordt ten dele gerealiseerd door middel van security firms, huurlingen eigenlijk, maar veel minder `romantisch'
en veel gevaarlijker dan de vroegere huurlingenlegers. Daarbij denk ik aan organisaties zoals Executive Outcomes, Sandline en vele andere. Dit gaat zover dat in juli 1997 het Amerikaanse DIA, het Defense Intelligence Agency, openlijk een seminarie organiseerde rond the privatization of peacekeeping in sub-Saharan Africa, dat werd bijgewoond door Tim Spicer, de baas van Sandline, medewerkers van Executive Outcomes en van MPRI en, merkwaardig genoeg, ook door vertegenwoordigers en diplomaten van Angola en Uganda en zelfs van niet-gouvernementele organisaties zoals Worldvision en het Internationale Rode Kruis. Dat bewijst dat de privatisering van de veiligheid in sommige landen tot op een zekere hoogte wordt aanvaard.
En dan is er de criminalisering
van staten en economieën. Ik zei zo-even dat, zowel op het Congolese grondgebied als grensoverschrijdend, meer en meer ondernemers van onveiligheid aan het werk zijn, die slechts kunnen functioneren dankzij de afwezigheid van een staat, dankzij gedestabiliseerde situaties. Die ondernemers van onveiligheid hebben eigenlijk niet zoveel nodig. Ze moeten in een grondgebied een enclave kunnen uitkerven waarin er liefst geen controle van de staat is en waar ook geen verplichtingen tegenover een staat bestaan. Bovendien moeten de aan- en afvoerroutes, vaak door de lucht, kunnen worden beschermd. Meer is niet nodig, temeer daar de exploitatie van bepaalde grondstoffen nog ambachtelijk verloopt en nauwelijks technologie behoeft. Denk maar aan coltan, dat in plaats van 300 dollar per pond
nu nog 40 dollar kost, wat een goede zaak is voor de Congolezen. Ook diamant wordt in grote mate ambachtelijk geëxploiteerd.
Ik spits dit natuurlijk toe op het gebied van de Grote Meren, omdat dit uw werkgebied is en het daar extreme vormen aanneemt, maar we zien ook elders in Afrika dat bepaalde activiteiten, zoals het perfect crimineel dumpen van toxisch afval, zeer goed mogelijk zijn.
Natuurlijk is precies de criminalisering van staten en economieën een bedreiging voor deze staten en economieën. Deze criminalisering wordt verder vergemakkelijkt door een specifieke eigenschap van de Afrikaanse economieën die men nergens anders vindt: het zijn in essentie casheconomieën. In vele landen zijn de
banksystemen in elkaar gestort en contant geld is het enige transactiemiddel. Wanneer van een transactie geen enkel spoor overblijft, omdat bijvoorbeeld diamanten of coltan gewoon met een koffertje vol dollars worden betaald, dan wordt het uiteraard zeer gemakkelijk geld van wapenhandel, drugshandel, enzovoort wit te wassen. Dit heeft met andere woorden ook een internationale impact.
In deze context moet u ook goed voor ogen houden dat al de actoren, `statelijke' en `niet-statelijke', lokale, regionale en nationale, niet alleen denken in termen van nationaal - hoewel zelden - groeps- of persoonlijk eigenbelang en dus in termen van `de vijand van mijn vijand is mijn vriend', maar daar ook naar handelen. Indien u zich afvraagt waarom bijvoorbeeld Kagame
of Mugabe iets doen of laten, vraag u dan gewoon af wat u zou doen indien u zou redeneren vanuit hun logica; ik ben ervan overtuigd dat het u duidelijk wordt.
Vergeet daarbij niet dat het zeer rationele actoren zijn. Dat wordt vaak onderschat. Voor ons lijken het vaak irrationele actoren, omdat ze niet doen wat wij willen of vinden dat ze moeten doen. Ze zijn niet begaan met mensenrechten, goed bestuur, democratisering en het lot van de bevolking, maar het zijn wel zeer rationele actoren die kosten-batenanalyses maken. Dit is een van de verklaringen waarom deze oorlogen voortduren. Een kosten-batenanalyse doet hen immers besluiten dat oorlog, instabiliteit en het ontbreken van staten meer opbrengen dan vrede, stabiliteit en het opbouwen van staten. Zoals ik
al zei, kunnen een aantal van die actoren in de regio slechts doen wat ze doen door het ontbreken van staten, door instabiliteit, poreuze grenzen en grensoverschrijdende militaire en economische activiteiten. Het gedrag van deze actoren zal dus pas veranderen wanneer de kosten-batenanalyse een andere uitkomst krijgt, namelijk wanneer we oorlog duurder en vrede financieel aantrekkelijker maken. Dat doen we veel te weinig.
Hiermee kom ik meteen bij mijn laatste punt. We moeten ook nagaan wat het resultaat moet zijn van dit commissiewerk, waaraan veel parlementaire tijd en energie worden besteed. Ik denk dat u dit zeer operationeel moet bekijken. U zult nog andere mensen horen. Ik heb een exemplaar bij me van het jaarboek dat ons centrum uitgeeft en waarin u
over dit thema heel veel terugvindt, bijvoorbeeld over de politiek met twee maten die de internationale gemeenschap hanteert tegenover de diverse actoren. Landen zoals Rwanda en tot voor kort ook Uganda werden door de internationale donorgemeenschap met veel meer vrijgevigheid behandeld, hoewel hun regimes zeer betwistbaar zijn en eigenlijk de voorwaarden die we in principe stellen, niet respecteren. Zimbabwe, Congo of Burundi bijvoorbeeld krijgen veel minder internationale hulp, terwijl Rwanda en Uganda echte aid driven economies zijn.
Wanneer men in deze landen spreekt over groeicijfers, dan gaat het om extern geïnduceerde groei, waaraan geen lokale productie beantwoordt. Deze landen worden gesteund omdat ze mooie groeicijfers hebben en
daardoor worden die cijfers natuurlijk nog mooier.
We moeten de kosten-batenanalyses van deze criminele actoren beïnvloeden. Ik aarzel niet hen zo te noemen. Museveni, Kagame, Mugabe, Dos Santos, vader Kabila, ... We doen alsof dit staatslieden zijn, maar eigenlijk zijn het krijgsheren en we moeten hen ook als dusdanig behandelen. Pas dan kunnen we hun kosten-batenanalyse beïnvloeden. Ik oordeel iets voorzichtiger over Buyoya. Ook zoon Kabila is iets fatsoenlijker, al kan het ook zijn dat hij het gewoon beter verkoopt.
Ik denk dat het voor de onderzoekscommissie niet gemakkelijk zal zijn om veel nieuws te ontdekken over het fenomeen van de plundering van Congo, gewoon omdat ze daartoe de middelen niet heeft. Veel is
trouwens al onderzocht; het wiel moet natuurlijk niet opnieuw worden uitgevonden. Er is het werk van de VN, maar ook andere organisaties hebben uitstekend onderzoek verricht. Ik denk bijvoorbeeld aan IPIS, dat ook in partnerschap werkt met PAC, Partnership Africa Canada.
De commissie kan wél focussen op de Belgische betrokkenheid bij dit soort van activiteiten en de vraag hoe daarop gereageerd moet worden. Het zijn misschien ondernemers van onveiligheid, maar begaan ze ook misdrijven tegen het Belgisch recht? Dat is nog maar de vraag en in een aantal gevallen is dat niet zo. Moeten er dan eventueel wetgevende initiatieven komen?
Belangrijke vraag is ook hoe België en de Europese Unie met deze situatie omgaan.
Ik verwees daarnet naar de politiek met twee maten. Hoe weegt verhoging of verlaging van ontwikkelingssamenwerking bijvoorbeeld op het gedrag van bepaalde actoren? Geeft men niet de verkeerde signalen? Ik verwees al naar de zeer geprivilegieerde behandeling die Rwanda ten deel valt. Vandaag geniet Rwanda nog steeds een naar mijn oordeel niet meer gerechtvaardigd `genocidekrediet'. Alles mag omdat er een genocide is geweest, zoals de staat Israël lang gevonden heeft dat alles mocht omdat er een holocaust was geweest. De redenering is trouwens vaak zeer gelijkaardig.
Ik denk hier ook aan concrete actoren. Ik geef één voorbeeld. Mijn indruk is dat onze ambassadeur in Kigali, de heer Lastchenko, een echt probleem is. He's gone native.
Hij is een soort erelid van het RPF geworden en onze ambassade in Kigali zendt volkomen andere signalen uit naar het Rwandese regime dan het kabinet van Buitenlandse Zaken en andere diplomatieke missies. Er worden dus voortdurend tegenstrijdige signalen uitgezonden. Onze ambassadeur in Kampala, de heer Peeters, ziet zich doorlopend verplicht berichten van zijn collega Lastchenko te corrigeren of tegen te spreken. Dat lijkt me voor deze commissie ook een nuttig onderzoeksonderwerp.
De voorzitter. - Uw interessante uiteenzetting roept heel wat vragen op. Er zijn meer vragen dan antwoorden. Een van die vragen gaat over de verhouding tussen het instandhouden van de oorlog, enerzijds, en de handel, anderzijds. De vraag rijst naar het verband tussen de `staat' - dikwijls krijgsheren - en de particuliere belangen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik zou graag gedetailleerd ingaan op de private security firms. Zijn er gegevens bekend over de financiering van deze beveiligingsfirma's? Zijn de namen ervan bekend? Sinds wanneer zijn ze actief? Voor wie werken ze? Zijn er verbanden met Belgische bedrijven of personen? Deze gegevens zouden ons in staat moeten stellen na te gaan of deze bedrijven volgens het Belgisch recht over de schreef gaan.
De heer F. Reyntjens. - Daar is al heel wat onderzoek over verricht, onder meer door Johan Peleman van IPIS. Ook het Institute of Security Studies in Pretoria heeft hier degelijk onderzoek over gedaan.
Deze activiteiten worden vaak gefinancierd door de opbrengst van wat beschermd wordt, dus meestal in natura. De Britse beveiligingsfirma Sandline bijvoorbeeld, die actief was in Sierra Leone, heeft zichzelf betaald met diamanten. Deze firma's zijn natuurlijk altijd actief in gebieden waar wat te halen valt.
In verband hiermee verwijs ik nog eens naar het militair commercialisme. Chris Dietrich heeft hierover in IPIS en in de UA onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat de militaire kooplui, militairen die
zich inlaten met economische activiteiten, hun beslissingen steeds meer baseren op commerciële overwegingen in plaats van op strategische of tactische. Troepen worden ingezet in streken waar grondstoffen aanwezig zijn en `blijven er hangen'. Het terugtrekken van troepen uit een vreemd land wordt tot op zekere hoogte beïnvloed door commerciële overwegingen. Terugtrekking wordt in die omstandigheden bemoeilijkt doordat het een verlies van opbrengsten met zich meebrengt.
Naast de financiering in natura, vindt er financiering door regeringen plaats. Voor mij is het duidelijk dat Amerikaanse inlichtingendiensten en actieagentschappen zeer nauwe banden hebben met, bijvoorbeeld, MPRI, Military Professional Resources Inc. MPRI is opgericht door
gepensioneerde Amerikaanse kolonels en generaals. Het is duidelijk dat zij nauw samenwerken met organisaties als DIA, CIA, Special Forces, enzovoort.
Ik kan nu maar één naam van een Belgisch bedrijf noemen dat als privé-beveiligingsfirma kan worden bestempeld, namelijk IDAS. Het heeft daarenboven zijn hoofdzetel in een of ander fiscaal paradijs. Voor het overige heb ik geen weet van Belgische beveiligingsfirma's. Ik denk niet dat er andere bestaan die in Afrika opereren. In de jaren '60 heeft België de eerste generatie huurlingen geleverd. Eind '96 waren er ook nog eens Belgische huurlingen. Ik denk aan kolonel Christian Tavernier, die in de buurt van Kisangani is gaan `vechten' aan de zijde van Mobutu. Dat - eerder
romantische - fenomeen is echter volledig verdwenen.
Ik zal in ieder geval de documentatie over dit thema aan de commissie bezorgen.
De voorzitter. - De heer Peleman is uitgenodigd op een van de volgende hoorzittingen.
Ik zou het op prijs stellen indien u ons ook de adressen van interessante websites in verband met ons onderzoeksonderwerp bezorgt.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - In Congo zijn nog veel Zimbabwaanse troepen aanwezig. Ze blijven er vooral voor de grondstoffen. Heel wat chiefs zouden immers belangen hebben in Congolese mijnen. Drijven de firma's ook handel met buitenlandse mogendheden, bijvoorbeeld het Zimbabwaanse leger, of gebeurt deze handel enkel met personen ter plaatse?
De heer F. Reyntjens. - In het tweede rapport van de VN wordt over Zimbabwe gesproken. Het VN-panel heeft dit onderwerp summier, maar goed behandeld.
In Zimbabwe, en ook Rwanda, zijn de exploitatieactiviteiten institutioneel. In Uganda daarentegen gaat het veel meer om individuele initiatieven. De institutionalisering van de exploitatiepraktijken in Zimbabwe gaat zover dat er in het Zimbabwaanse leger zelfs een organisatie is, de Operation Sovereign Legitimacy of Osleg, die in een joint venture met Comiex is gestapt. Comiex is een bedrijf van Kabila, niet van de alliantie. Het bestond reeds toen Kabila nog in de maquis zat op het einde van de jaren '60. Tijdens de oorlog in 1996-1997, dus vóór Kabila aan de
macht was, werd er door Miba, dat een zetel heeft in Brussel, drieënhalf miljoen dollar gestort op een rekening van Comiex. De mededeling van de stortingsopdracht was: contribution à l'effort de guerre. Een onderneming zoals Osleg in Zimbabwe of de joint venture Cosleg is een sprekende illustratie van het institutionele karakter van deze operaties. De namen van Zimbabwaanse hogere officieren die op zeer directe wijze bij deze activiteiten zijn betrokken, zijn bekend. Hun betrokkenheid is één van de redenen waarom Zimbabwe tussenbeide is gekomen aan de zijde van Kabila in 1998. Ik zou beter zeggen Mugabe, want het Zimbabwaanse parlement werd niet eens ingelicht. De vrees bestond in Zimbabwe dat investeringen, verkregen concessies en ook een lening aan
Kabila die was verleend toen de rebellie nog aan de gang was, verloren zouden gaan. Het gaat om een bedrag tussen 50 en 200 miljoen dollar. Dat betekent niets voor een economie als de Belgische, maar is een groot bedrag voor kleine economieën. Om een idee te geven: het volledige bruto regionaal product van heel Afrika ten zuiden van de Sahara bedraagt evenveel als het Belgisch bruto nationaal product. Het gaat dus om zeer kleine economieën. Zelfs de Zuid-Afrikaanse economie is kleiner dan de Vlaamse en ongeveer even groot als de Waalse, terwijl er 40 miljoen inwoners zijn.
Aan Rwandese zijde zien we hetzelfde institutionele plaatje. Het is markant dat de ESO, de External Security Organisation of de dienst voor buitenlandse inlichtingen van Rwanda,
een Congodesk heeft met een onderafdeling `Production'.
Angola is vrij weinig betrokken bij dit soort van operaties. De grootste operatie die bekend is, de olieraffinage en -distributie, is relatief klein en lijkt legitiem.
In Uganda zijn de exploitatieactiviteiten niet geïnstitutionaliseerd, wat het natuurlijk niet minder erg maakt.
De heer Jurgen Ceder (VL. BLOK). - Welke politieke rol spelen de Verenigde Staten in dat conflict? U had het over MPRI, de DIA en zelfs de CIA. Kunnen wij zeggen dat de Verenigde Staten onvoorwaardelijk de zijde hebben gekozen van Rwanda, Uganda en hun bondgenoten? Of is dat overdreven?
De heer F. Reyntjens. - Ik denk dat dit nu niet langer het geval is, maar dat was zeer duidelijk wel zo in de eerste fase van de oorlog. In 1996 en 1997 hebben de Amerikanen ronduit de kaart getrokken van hun bondgenoten. Zoals u weet spraken de Amerikanen in die periode van de African renaissance en de new leaders. Ik ga nu iets stouts zeggen, maar de Amerikanen worden niet acuut gehinderd door overdreven dossierkennis als het om Midden-Afrika gaat. Ze lanceren soms iets waarover ze na enige tijd alle controle verliezen en dan zitten wij, maar eigenlijk vooral de bevolkingen van die regio's, met de gebakken peren. Vergeet niet dat de Verenigde Staten ook Laurent Kabila hebben beschouwd als één van die nieuwe leiders.
Er zijn heel veel goede aanwijzingen voor de nabije Amerikaanse betrokkenheid op alle gebieden, politiek, diplomatiek en militair. Ik heb die eens op een rijtje gezet in een boek, La guerre des Grands Lacs, dat twee jaar geleden is uitgegeven bij L'Harmattan. Die betrokkenheid neemt soms de vorm aan van manipulaties. Ik zal daarvan een voorbeeld geven. Vanaf november 1996 tekende zich een humanitair drama af. Ik verwijs naar de Rwandese vluchtelingen, van wie een deel terug naar Rwanda is gedreven en een ander deel is vermoord, vooral in de omgeving van Goma, maar ook rond Bukavu. Daarna begon die infernale saga naar het westen. De Verenigde Naties hebben 200.000 unaccounted for in die groep geteld, dat betekent dus 200.000 doden. Er heeft toen een
macaber spel van cijfers plaatsgevonden. Hoeveel mensen trokken naar het westen? Hoeveel potentiële slachtoffers waren er? Dat blijken er 400 à 450.000 te zijn geweest. De Amerikanen hebben toen zeer actief - onder meer vanuit de ambassade van Kigali - deelgenomen aan een desinformatiecampagne. Ze beweerden dat het ging om tens of thousands perhaps, terwijl ze op grond van de informatie verzameld door hun Orion-vliegtuig de precieze aantallen kenden. Er zijn goede aanwijzingen dat de Amerikanen zelfs aan het RPA, het Rwandese Patriottische Leger, informatie hebben verstrekt over de concentratie van vluchtelingen, die daarna systematisch door het Rwandese leger zijn uitgeroeid. Ik zou u een lange lijst van bewijzen kunnen bezorgen. Zo werd het Intelligence Control
Commands Center, gevestigd in Kigali, in 1996-1997 bemand door een allegaartje van personeel. Vanuit het oogpunt van de logistiek en de communicatie was dat een enorme operatie, waarbij de Amerikanen vooral instonden voor de communicatie.
Toen Kabila aan de macht kwam en het in de herfst van 1997 duidelijk werd dat een nieuw conflict op komst was tussen Kabila en de sponsors van de rebellen in het oosten, zijn de Amerikanen meer en meer afstand gaan nemen van Kabila als new leader.
De Amerikanen zijn zeer actief betrokken geweest, ook op diplomatiek vlak, bij de eerste fase van de oorlog. Richardson, Susan Rice en anderen waren voortdurend ter plaatse en hebben getracht een zachte landing in Kinshasa te organiseren,
die er uiteindelijk niet door hun toedoen is gekomen, maar door de instorting van het Mobuturegime.
Nu stellen we echter vast dat de Amerikanen nagenoeg afwezig zijn in de tweede oorlog. Colette Braeckman heeft gesuggereerd - maar ik heb dat nooit kunnen verifiëren - dat de Amerikaanse marine vanuit de baai van Matadi de operatie naar Kitona zou hebben begeleid. Ik weet niet of dat waar is. Ik heb daarvan nooit enig bewijs gezien, maar het wordt gezegd.
Voor het overige zie je zeer goed dat de Amerikanen vast zitten. Ils sont paumés. Hun theorie klopt niet meer. Eerst is er de ramp in Ethiopië en Eritrea. Meles Zenawi en Afeworki, de nieuwe leiders, waren nochtans twee good boys. Maar dan gingen
ze een bloedige oorlog uitvechten, waaraan althans voorlopig een einde is gekomen. Nu is het ruzie tussen twee andere `goede jongens': Kagame en Museveni. Zij staan op het punt om oorlog te voeren. Dat is weer een illustratie van de verschuivende allianties. Eigenlijk zitten Rwanda en Uganda al in een oorlogslogica. Ze zullen wellicht niet onmiddellijk een territoriale oorlog beginnen, maar ze bereiden wel volop de destabilisatie van hun buurland voor via proxies, rebellenbewegingen die ze desnoods zelf creëren met toepassing van het principe dat de vijanden van mijn vijanden mijn vrienden zijn.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hoe beoordeelt u de diplomatie van de Europese Unie en haar lidstaten?
De heer F. Reyntjens. - De Unie heeft in Midden-Afrika de reputatie die ze ook in andere contexten heeft, namelijk dat ze een economische reus en een politieke dwerg is. Wij hebben, zoals in vele andere situaties, geen gemeenschappelijk Europees beleid inzake Centraal-Afrika. Het enige wat de EU doet is een speciale gezant sturen, Aldo Ajello. Die heeft echter geen enkele hefboom in handen. Ik apprecieer ten zeerste wat hij daar doet. Hij kent en analyseert de regio op een uitstekende wijze, maar hij kan niet meer doen dan het goede woord prediken.
Dat heeft consequenties. Ik verwijs naar twee artikelen die in het laatste jaarboek verschenen zijn, namelijk een artikel van Luzolele en André en een ander artikel van Marysse
en André, over het meten met twee maten. Zowel de Unie als sommige lidstaten sturen volstrekt verkeerde signalen naar de krijgsheren. Ook het IMF doet dat. In Nederland woedt de discussie over de vraag of Rwanda al dan niet moet voorkomen in de lijst van de 17+3 of 18+4. Minister Herfkens wordt met heel wat weerstand geconfronteerd. Het Verenigd Koninkrijk is voor Rwanda een zeer belangrijke donor geworden, terwijl het er in 1994, toen Rwanda door de genocide in de internationale belangstelling kwam, zelfs nog geen ambassade had. De bilaterale coöperatie bestond nauwelijks. Nu heeft het een volwaardige ambassade met een militaire attaché en een zeer belangrijke bilaterale samenwerking.
Op het niveau van de Unie bestaat er dus naar mijn
gevoel geen beleid. Het ontwikkelingsbeleid van de Unie geeft de krijgsheren dan weer verkeerde signalen.
Als individueel donorland voert België een relatief evenwichtig beleid. Afgezien van de verontschuldigingen van premier Verhofstadt in Kigali, veeleer een symbolische daad, geven wij het Rwandese regime niet de indruk dat we blanco cheques uitschrijven. Kigali beseft dat zeer goed en de Rwandees-Belgische bilaterale relaties zijn weliswaar behoorlijk, maar niet hartelijk. Dat komt omdat de Rwandezen eigenlijk vinden dat wie niet met hen is, tegen hen is. De geringste kritiek op het Rwandese beleid wordt, verbaal althans, afgestraft.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U zei daarnet dat de financiële steun van het Verenigd Koninkrijk aan Rwanda sterk is gestegen en dat de steun van de Verenigde Staten, ook aan Uganda, sinds de tweede fase van de oorlog, op het ogenblik dat Europa achteruit ging, eveneens sterk toenam. Wat zit daar allemaal achter?
De heer F. Reyntjens. - De stijging van de Amerikaanse hulp is vrij beperkt. De Amerikanen vertellen veel, maar concreet, in miljoenen dollars, betekent het niet zoveel. De Britten doen oneindig veel meer en de Europese Unie doet nog veel meer. De Amerikanen geven deze regimes wel een diplomatieke en politieke dekking, maar financieel gezien valt het uiteindelijk een beetje tegen, of, wat mij betreft, mee. In tegenstelling met wat de Fransen denken, gaat het in Midden-Afrika niet om een strijd tussen een Franstalig en een Engelstalig blok. La perfide Albion is hier niet aan het werk. In Frankrijk leeft nog steeds zeer sterk het idee van het grote Anglo-Amerikaanse complot tegen Frankrijk. Herinner u: de erfvijand is Engeland, niet Duitsland, en de haven
van Antwerpen is un pistolet braqué sur le coeur de l'Angleterre.
Voor de Britten heeft vooral het volgende een rol gespeeld. Uganda, de parel van Afrika, was zeker sinds 1967, nog vóór Amin aan de macht kwam, en onder Obote I een ramp, een absolute ramp. Het land kende een enorme achteruitgang op het vlak van economie, infrastructuur, politieke stabiliteit. Toen kwam in januari 1986 Museveni aan de macht, die het land terug op de sporen krijgt. Dat is de belangrijkste reden waarom de Britten, en vele anderen, Museveni hebben gesteund. In vergelijking met zijn voorgangers was hij zeker een grote vooruitgang. Intussen heeft hij zijn usefulnessnagenoeg verloren. Hij is steeds meer een banale, incompetente dictator
aan het worden.
Dan is de redenering snel gemaakt: Kagame is de `zoon' van Museveni en het bondgenootschap tussen het Uganda van Museveni en het Rwandees Patriottisch Front tijdens de burgeroorlog en na de machtsovername in Rwanda was tot 1999 zeer sterk. Eén van de redenen van de breuk tussen beide landen is trouwens de ruzie over de exploitatie van Congo. Een Congolees heeft het ooit prachtig uitgedrukt: het is alsof twee buren je huis binnenstappen en dan beginnen te vechten over wie de televisie mag stelen. Er zijn nog andere redenen, maar daarop zal ik hier niet ingaan, want er is geen tijd voor.
Wat Rwanda betreft, voelen de Britten zich natuurlijk schuldig over de genocide en dat protestantse schuld- en
boetegevoel delen ze met Amerikanen en Nederlanders. Er is daar iets gebeurd waartegen ze hadden moeten optreden, maar dat hebben ze niet gedaan. De protestanten kennen niet, zoals de katholieken, het instituut van de biecht. De katholieken gaan te biecht en alles is vergeven. De protestanten moeten boete doen en dat kan door geld te geven, door hun schuld af te kopen. In de katholieke context noemen we dat aflaten. Deze elementen hebben voor de Britten gespeeld.
Voor de Amerikanen is de belangrijkste reden Sudan, waar in het zuiden de grens van het oprukkend islamitisch integrisme ligt. De partijen in de burgeroorlog in Zuid-Sudan worden in die context ook gesteund. Het SPLA, de belangrijkste rebellenbeweging in Zuid-Sudan, wordt zeer duidelijk gesteund
door de Amerikanen en in mindere mate door de Britten. Opnieuw staat daar Uganda centraal. Zonder steun van Uganda, zonder uitvalsbasis en logistieke steun vanuit Noord-Uganda zou die rebellenbeweging het niet lang uithouden. In beide gevallen brengt dit een bijna spontane, natuurlijke steun en sympathie voor Uganda mee, en bij uitbreiding voor Rwanda.
Veel minder steun is er voor Burundi, terwijl daar ook Tutsi zijn. We hebben daarover trouwens een zeer ongenuanceerd beeld. Dé Tutsi bestaat niet; dé Hutu trouwens ook niet. De grote ideeën van een Tutsi-Hima-rijk zijn nonsens. Er heeft nooit een Tutsi-Hima-rijk bestaan. De door Tutsi gedomineerde monarchieën hebben elkaar in de geschiedenis voortdurend bestreden en de
Tutsi-solidariteit die sommigen menen te zien, bestaat niet.
Het Burundese regime is dus geen offspring van Kampala en wordt dan ook helemaal anders behandeld door de internationale gemeenschap en vooral door de Britten en de Amerikanen.
De voorzitter. - Professor Reyntjens, ik dank u voor deze inleiding.
Mevrouw Judy Wickens. - Ik ben secretaris-generaal van het Tantalum-Niobium International Study Center (TIC). Dit is een internationale organisatie, opgericht overeenkomstig de Belgische wet van 1919 zoals vele andere internationale organisaties die in Brussel zijn gevestigd. We hebben ongeveer 70 leden, verspreid over meer dan 20 landen. Het gaat om mijnbouwondernemingen die grondstoffen delven. Na de extractie van tin blijft er tantaal over in de slakken. Het komt ook voor in pyrochloormijnen waar niobium wordt ontgonnen. Enkele van onze leden kopen het erts in kleine hoeveelheden aan bij mijnbouwondernemingen. Andere winnen het metaal uit het erts of produceren elektrische condensatoren met het materiaal dat door de raffinagebedrijven wordt geproduceerd.
We hebben ook twee gespecialiseerde bedrijven die aan onderzoek doen.
Tantaal en niobium zijn twee metalen die refractair genoemd worden omdat ze niet gewonnen kunnen worden door het erts op te warmen. Er komen chemische producten aan te pas.
Voor de commissieleden die speciaal geïnteresseerd zijn in de grondstoffen die in de mijnen kunnen worden gewonnen, zal ik een kort overzicht geven van de industrie in haar geheel.
De dichtheid van tantaliet is 13,5 keer groter dan deze van water. Het gaat dus om een zeer zwaar metaal. Om enkele kubieke centimeter tantaliet te produceren zijn verschillende kubieke meter rots nodig. Het tantaliet wordt met fysieke middelen
geconcentreerd. Nadien kunnen met chemische middelen tantaaloxide en niobiumoxide worden geproduceerd.
Als de zuurstof wordt onttrokken krijgt men een zeer fijn metaalpoeder dat gebruikt wordt om condensatoren te produceren, minuscule onderdelen van elektronische circuits die gebruikt worden in gsm's, pc's, auto-onderdelen, tv's, radio's en nog heel wat andere producten. Condensatoren kunnen ook op basis van aluminium, keramiek en binnenkort ook niobium worden geproduceerd.
Coltan is een delfstof. De term wordt in Afrika gebruikt voor columbiet-tantaliet. Het erts bevat maar weinig tantaal, in tegenstelling tot tantaliet, dat in grote hoeveelheden voorkomt in Australië, Brazilië, China en Afrika, niet
alleen in de Democratische Republiek Congo en in Rwanda, maar ook in Ethiopië, Nigeria en Zimbabwe, Zuid-Afrika, Namibië, Mozambique, Egypte, Uganda, Burundi en nog andere landen. Tinslakken vindt men hoofdzakelijk in Thailand en Maleisië. In 2001 viert het niobium zijn tweehonderdste verjaardag; in 2002 zal het tweehonderd jaar geleden zijn dat tantaal werd ontdekt. De raffinagebedrijven bevinden zich in de Verenigde Staten, Duitsland, Japan, China en Thailand. Er komt dus altijd transport aan te pas.
Meer dan de helft van het tantaal wordt gebruikt voor de vervaardiging van condensatoren. Het metaal wordt ook gebruikt in vliegtuigmotoren en voor materieel voor de chemische en farmaceutische nijverheid. Tantaal wordt niet gemakkelijk
aangetast door zuren. Hetzelfde geldt grosso modo voor niobium.
In de geneeskunde wordt tantaal gebruikt als hecht- en verstevigingsmiddel bij botbreuken. Het wordt ook gebruikt bij de aanmaak van een soort schuim voor de reconstructie van door kanker of een ongeval verminkte lichaamsdelen. Tantaal wordt niet door het lichaam afgestoten en blijft zeer lang stabiel.
Negentig procent van het niobium wordt gebruikt in een speciale staalsoort - die bevat minder dan één procent niobium - waardoor het bijna magische eigenschappen krijgt inzake weerstand tegen koude. Zodoende kan men veel minder staal gebruiken en toch zeer goede resultaten bekomen.
De overige tien
procent van het niobium wordt gebruikt bij diverse toepassingen zoals de productie van supergeleiders in MRI, beeldvorming door magnetische resonantie, voor het onderzoeken van niet-benige lichaamsdelen. Niobium wordt in zeer geringe hoeveelheden gebruikt voor andere toepassingen. Een zeer dun laagje op glas verbetert de isolatie en blijft toch het licht doorlaten.
Onze vereniging verzamelt statistische gegevens. Wij schrijven artikelen om bekendheid te geven aan beide metalen. Wij organiseren gedetailleerde technische voordrachten. Onze vereniging is een forum voor de gebruikers van beide metalen.
De TIC oefent geen handelsactiviteit uit; wij verkopen niets, wij kopen niets aan. Het is een vereniging voor de
afgevaardigden van de aangesloten bedrijven.
De voorzitter. - Wij zouden graag meer informatie krijgen over de wereldproductie en over het belang van het gebied van de Grote Meren. Zou u ook de evolutie van de prijs kunnen toelichten, want hierover bestaan heel wat misverstanden? Zo kunnen we het belang van het gebied van de Grote Meren voor het coltan beter begrijpen. Waarom zijn de prijzen de jongste maanden zo geëvolueerd?
Mevrouw Judy Wickens. - De wereldproductie door onze leden van ongeveer 1500 ton in 2000 is onlangs toegenomen. De raffinagebedrijven hebben verklaard dat zij 2600 ton grondstoffen ontvingen in het jaar 2000. Ter wille van de vertrouwelijkheid houden wij enkel statistieken bij op wereldschaal. Indien er slechts één bedrijf actief is in een land, dan komt het geven van het cijfer voor dat land neer op het vrijgeven van de omzet van het bedrijf in dat land. Dat is niet toegestaan. Ons uitvoerend comité heeft de productie van Centraal-Afrika van twee jaar geleden op 15% van de wereldproductie geschat en die van Australië op een derde of meer. Andere producenten zijn Brazilië, Canada, China; de Afrikaanse landen produceren
zeer weinig.
Begin 2001 hebben wij onze leden verzocht om hun bronnen in Centraal-Afrika in het oog te houden, hoewel de ontginning en de verkoop in dit gebied dateert van 30 tot 40 jaar geleden, ten tijde van de Belgische koloniën.
Evenmin als andere verenigingen kennen wij de exacte prijzen, want er bestaat geen officiële prijs. Deze metalen worden niet verhandeld op markten als de London Metal Exchange. Er worden geen prijzen gepubliceerd; dat is trouwens het geval voor talrijke andere metalen waarvan de productie klein is.
Ik heb vernomen dat de prijs zeer hoog was op het einde van het jaar 2000, maar dat hij begin 2001 sterk is gedaald. Er was sprake van een
nijpend tekort aan grondstoffen, vooral dan van tantaal. Twee pyrochloormijnen in Brazilië kunnen nog voldoende niobium produceren voor de hele wereld voor de volgende 300 jaar. Er is dus geen sprake van een gebrek aan niobium.
Voor tantaal is er een probleem gerezen, maar het is niet echt schaars. Het productieproces is vrij lang en moeilijk, en sommige stappen in de productieketen volgden niet. De fabrieken aan het einde van de keten hebben dan problemen gekregen. Ze hebben die echter nog groter gemaakt door verschillende bestellingen te plaatsen voor bestanddelen op het einde van de keten. De leveranciers van grondstoffen voor de productie van condensatoren konden niet meer volgen.
De voorzitter. - Omdat het gerucht de ronde deed dat er een gebrek was, hebben de mensen dus veel meer besteld dan ze nodig hadden, waardoor er een overproductie ontstond en de prijzen instortten?
Mevrouw Judy Wickens. - Toen het leek alsof er een gebrek was, stegen de prijzen. Onlangs is men tot de vaststelling gekomen dat er zelfs te veel grondstoffen zijn, en bijgevolg zijn de prijzen gedaald.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik dank u voor deze algemene uiteenzetting. Om onze werkzaamheden te doen vorderen hebben we meer cijfergegevens nodig.
Waar kunnen we meer precieze cijfers vinden over de hoeveelheid grondstoffen die in het gebied van de Grote Meren worden geproduceerd?
U zegt trouwens dat er geen officiële en openbare beurs is waar de prijs van deze goederen wordt bepaald. Nochtans hebben ze een prijs. Tot wie kunnen we ons wenden voor meer informatie hierover? Eventueel kan u achter gesloten deuren antwoorden.
Mevrouw Judy Wickens. - We beschikken niet over cijfergegevens van de verschillende landen. We vragen onze leden ons de gegevens te verstrekken over de productie en de geraffineerde hoeveelheden en we beschikken over schattingen over het aantal condensatoren. Aangezien slechts een beperkt aantal bedrijven zich met de productie bezighoudt, beschikken we niet over afzonderlijke gegevens per land. Het gaat om totalen, die enkel betrekking hebben op onze leden. Ze worden vertrouwelijk bijgehouden door een vereniging van accountants.
Onze leden hebben hoe dan ook geen zetel in de landen van het gebied van de Grote Meren.
Onze statistieken geven enkel aan dat een deel van onze leden
misschien in deze landen of elders heeft gekocht. Ze hadden ook kunnen kopen in kleine mijnen in Canada, Thailand of China. Er zijn ook producenten in Australië en Zuid-Amerika.
Wat de prijzen betreft, worden de metalen tussen de bedrijven verkocht tegen prijzen die ze onderling afspreken. Het TIC kent die prijzen niet.
In het algemeen wordt tantaal via langetermijncontracten en niet in kleine hoeveelheden verkocht. Dit laatste komt wel voor, maar over het algemeen wordt het per maand of per kwartaal verkocht op basis van contracten die lang voordien zijn gesloten. De prijzen ken ik niet.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik vraag geen vertrouwelijke cijfers over de verschillende firma's, maar ik heb wel vragen over bepaalde circuits tussen een aantal vennootschappen. Deze gegevens kunnen eventueel, zoals de heer Dubié zopas zei, achter gesloten deuren worden meegedeeld.
Het TIC is een belangrijke organisatie. Ze telt wereldwijd 66 leden en geeft een interessant tijdschrift uit. In juni reageerde deze organisatie al op het eerste VN-rapport. In het persbericht staat dat ze de activiteiten van illegale bedrijven betreurt. Ze vraagt haar leden duidelijk, ten eerste "to inform all its 66 member companies around the world of the issues surrounding the illegal activities and their consequences." Ik
leid daaruit af dat de organisatie op de hoogte is van de illegale activiteiten en de gevolgen ervan. Ten tweede, wil zij "encourage major processors to obtain their tantalum and niobium raw materials from lawful sources ...". De organisatie weet dus ook dat er illegale bronnen zijn. Is Cluff Mining een van de leden van het TIC? We weten dat deze firma een joint venture heeft met Benro Research Corporation in Toronto. Welke weg wordt gevolgd, wie levert aan wie, zijn er Belgische bedrijven bij betrokken?
Uit rapporten blijkt dat er in juli 1996, dus nog voor de eerste oorlogsfase, in de streek van Kigali een concentratie-eenheid van tantaal werd opgericht. Over welke eenheid gaat het? Wat is de productiecapaciteit? Komt de productiecapaciteit in
Rwanda overeen met de bronnen die dat land heeft? Beschikt mevrouw Wickens over deze cijfers? Heeft ze zicht op de trajecten en komen de capaciteiten overeen?
Mevrouw Judy Wickens. - Toen het TIC het perscommuniqué schreef, begin april, wisten we nog niets over het eerste rapport van de Verenigde Naties en het ermee verbonden onderzoek.
We hebben ondertussen informatie gekregen van enkele organisaties die zich met natuurbehoud bezighouden. Het TIC heeft onmiddellijk verklaard dat het betreurt dat in natuurreservaten wordt binnengedrongen om er naar coltan te zoeken.
Vertegenwoordigers van Unesco en van `Patrimoine Mondial' hebben tegenover mij toegegeven dat er wel degelijk coltan in het nationaal park was en dat dit welbekend was, aangezien het 20 jaar eerder werd geëxploiteerd.
Wij
hebben onze leden gevraagd om geen grondstoffen meer te kopen van onwettige bronnen.
Cluff Mining is inderdaad een van onze leden, maar over hun commerciële banden kan ik niets zeggen.
Ik heb nog nooit van Benro uit Toronto gehoord.
Er werd ook gesproken over een concentratie-eenheid in Rwanda in 1996. Daarover weten wij niets.
We beschikken evenmin over gegevens over de productiecapaciteit in Rwanda. Zeker is dat zich in de bodem van dat land mineralen bevinden. Niet alles wordt geëxporteerd want de Société minière du Rwanda was destijds lid van TIC. Somirwa maakte deel uit van Geomine, maar dat is reeds
lang opgedoekt.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik heb een aantal vragen over de structuur van de handel. Er zijn talloze voorbeelden van gewild gestructureerde, maar ook van gewild niet gestructureerde commodity trades.
De volumes zijn niet zo groot. Verloopt de handel via een middleman of niet? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? In de commodity trade wordt de middleman die niet nodig is weggezuiverd. Is het wel nodig om met een middleman te werken?
Is de handel in het product het gevolg van verticale integratie tussen degenen die ontginnen en degenen die het product gebruiken?
Men kan zich ook afvragen of de belangenvereniging er geen belang bij heeft dat
er een vereniging komt voor de uitvoer en de aankoop van commodities. Dit zou de ernst en de bestuurbaarheid van de handel in commodities ten goede komen.
Hoe wordt de handel financieel afgewikkeld? Wordt cash betaald of worden irrevocable letters of credit gebruikt? Dit laatste is niet mogelijk zonder een beschrijving van de goederen. Zodra men beschikt over een beschrijving van de goederen weet men toch in ruime mate waarover het gaat.
Mijn laatste vraag gaat over de cijfers en de prijzen. Hoe kan worden beweerd dat de prijzen gezakt zijn als de hoeveelheden die worden verhandeld onbekend zijn? Hoe kan men het ene weten zonder het andere?
De heer Jan Remans (VLD). - Getuigt mevrouw Wickens van wat haar studiecentrum officieel weet, of getuigt ze van wat ze persoonlijk weet?
Mevrouw Judy Wickens. - U gaat ervan uit dat het om een commodity trade gaat, maar dat is niet zo. Tantaliet is de grondstof van een industrietak.
Zijn er middlemen? Ik weet niet wat er in Centraal- Afrika precies gebeurt. Er wordt gezegd dat mensen op ambachtelijke wijze kleine hoeveelheden verzamelen die nadien samengebracht worden, maar dat gebeurt zonder medeweten van het TIC.
Er is weinig verticale integratie. Zo werden de enige ondergrondse mijnen, die in Canada gelegen zijn, door een Amerikaanse raffinaderij aangekocht. Ik neem aan dat het niet om commerciële relaties gaat. De vereniging weet evenwel niets over eventuele commerciële relaties tussen haar
leden.
De financiële verrichtingen vallen niet onder de bevoegdheid van het TIC.
Ook over de prijzen kan ik niets zeggen. Eventuele schattingen hoor ik liever niet.
Uit persberichten bleek dat de prijs fors gedaald was. Het exacte prijsniveau is mij onbekend. Ik ben hier als secretaris-generaal van de vereniging: ik werk niet voor de industrie, maar voor het TIC, dat ik mee leid. Voor technische of commerciële vragen moet u zich tot de bedrijven zelf wenden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Op heel wat concrete vragen weet mevrouw Wickens geen antwoord.
Waarvoor is het TIC bevoegd? Waarmee is het bezig? Is het TIC de enige beroepsgroep? Waarover weet mevrouw wel iets? Wat zijn haar bevoegdheden? Is er een jaarverslag? Kan ze ons de lijst van de leden meedelen? Waar is de zetel gevestigd? Wat is het jaarbudget? Hoeveel stafmedewerkers werken er op de studiedienst? Welke dienstverlening geeft het TIC aan haar leden? Wie zit in de raad van bestuur? Hoe worden de leden verkozen?
Mevrouw is kennelijk op de hoogte van de werking van het VN-panel via de media en via de NGO's. Heeft het VN-panel in het kader van het eerste en het tweede rapport
contact opgenomen met het TIC? Werden de VN-rapporten in haar organisatie besproken? Werden de rapporten naar de leden van de organisatie verstuurd? Werden er eventueel conclusies getrokken en is men van plan er iets mee te doen?
Is de moeilijke ontginning en verwerking van coltan kapitaalintensief? Investeren de TIC-leden in het productieproces? Rwandese overheidsbedrijven hebben wellicht niet de middelen om de exploitatie te financieren.
Graag kreeg ik een antwoord op deze vragen.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mevrouw Wickens zei dat ze ons geen productiecijfers of prijzen kan geven en dat we ons daarvoor tot de bedrijven moesten richten.
Het zou nuttig zijn over een lijst te beschikken van de bedrijven die lid zijn van haar vereniging, zodat wij met hen contact kunnen opnemen.
De voorzitter. - Er zullen deskundigen gehoord worden die ons meer kunnen zeggen over de cijfers en de netwerken, waarover mevrouw Wickens ons geen gegevens wil of kan geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik heb hier het TIC tijdschrift van december 2000 en daarin staan heel wat statistieken. Daaruit leid ik af dat het TIC dus wel beschikt over cijfers om een schitterend overzicht te maken van wat er wereldwijd wordt geproduceerd. Mevrouw kan ons blijkbaar wel enige informatie geven.
Over het symposium dat in 2000 in San Francisco werd georganiseerd bestaat zelfs een boek. Er zijn publicaties, alleen de details kennen we niet.
Mevrouw Judy Wickens. - Een artikel met de statistieken van 2000 zal nog in 2001 worden gepubliceerd. De heer Maertens heeft onze website geconsulteerd.
Het TIC is een internationale organisatie die tot doel heeft tantaal en niobium bekend te maken. De vereniging noemt zich om historische redenen `studiecentrum'. Ik ben graag bereid u een ledenlijst te overhandigen. Die is trouwens ook op de website beschikbaar.
Ik zie niet in hoe onze begroting u aanbelangt, maar ik kan u wel zeggen dat de vereniging buiten mezelf nog een adviseur in de Verenigde Staten tewerkstelt. Ik werk deeltijds.
We verzamelen statistische gegevens voor onze leden. Ook
stellen we artikels op. Een ervan werd verleden jaar in San Francisco voorgesteld, een ander dit jaar in Rio.
De vereniging wordt beheerd door een uitvoerend comité van tien leden, van wie ik u de namen kan geven. Het gaat om personen die in alle takken van de industrie actief zijn: mijnen, raffinaderijen, condensatorfabrieken, enzovoort.
Het eerste rapport van de Verenigde Naties verscheen jammer genoeg op 17 april, dat is na de vergadering van ons uitvoerend comité van 3 april. We hadden een perscommuniqué naar onze leden verstuurd, dat ook op onze website is gezet, maar dat geen melding maakt van het rapport.
Het TIC werd noch voor het eerste,
noch voor het tweede rapport door het panel benaderd. Als u de bijlagen bij het tweede rapport erop naleest, zal u vaststellen dat er geen maatschappij bestaat die tantaal behandelt.
In Afrika wordt tantaliet voor de productie van coltan door mankracht alleen uit rotsen gewonnen. In Australië worden grote harde rotsvlakken verbrijzeld zodat slechts minuscule zwarte partikels overblijven, die vervolgens met water of met magneten worden behandeld.
Deze eerste fase, de concentratie, blijft een fysiek proces. Een rots wordt al als rijk bestempeld als ze 0,1% tantaal bevat. Er is veel fysieke inspanning nodig om de inhoud van een middelgrote zak te winnen.
De heer Paul Wille (VLD). - Is dat een proces van dagen of van maanden? Dat heeft een weerslag op de vraag wie het productieproces financiert.
Mevrouw Judy Wickens. - Wie financiert?
De heer Paul Wille (VLD). - Wordt het door de kopers of door de verkopers gefinancierd?
Mevrouw Judy Wickens. - Ik veronderstel dat de kopers de delvers betalen.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Het gaat om handenarbeid. Bestaan er machines?
Mevrouw Judy Wickens. - Er bestaan machines, maar dit werk wordt op zeer kleine schaal en vooral met de hand verricht. Ik heb reeds verwezen naar de goudwinning. Voor tantaal kan men op dezelfde manier tewerk gaan. Door zijn soortelijk gewicht, zinkt het in plaats van te drijven.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Beschikt u over beelden hierover?
Mevrouw Judy Wickens. - Jammer genoeg niet, maar ik kan het vragen. Ik heb net een Amerikaanse film ontvangen over niobium, die nog niemand heeft gezien.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Mevrouw omschreef zopas haar precieze taak in het TIC. Wie financiert de instelling? Mag ze geen cijfers meedelen of heeft ze er geen?
Tantaal en niobium zijn volgens mevrouw niet de enige middelen om condensatoren te maken. Of heb ik dat verkeerd begrepen?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik neem aan dat dit metaal per vliegtuig wordt vervoerd, maar ik wens te weten in welke vorm.
Mevrouw Judy Wickens. - Het TIC wordt net als elke andere vereniging gefinancierd door een jaarlijkse bijdrage van de leden. Die bedraagt momenteel 1735,25 euro en dekt de administratieve kosten, mijn loon en de publicatiekosten voor het rapport. Het lidmaatschap loopt van 1 juli tot 30 juni. Soms kan de vereniging haar inkomsten opdrijven door recettes van vergaderingen die ze organiseert.
Ik kan de productiecijfers van de afgelopen vijf jaar en de eerste helft van 2001 meedelen. Omdat we op de gegevens een trimester moeten wachten, verzamelen we nu de gegevens om de zes maanden en niet langer per trimester, zoals vroeger het geval was.
De meest recente beschikbare
gegevens van het TIC hebben betrekking op de eerste helft van 2001. De gegevens voor de tweede helft van het jaar worden eind december verzameld.
Voor de productie van condensatoren kunnen verschillende materialen worden gebruikt. Tantaal biedt verschillende voordelen. De condensator heeft de eigenschap dat het een elektrische lading een ogenblik kan behouden en die kan leveren wanneer het circuit ze nodig heeft. Hierdoor kunnen storingen bij de aansluiting van het circuit worden vermeden en kan de stroomtoevoer beter in evenwicht worden gebracht. Tantaal is zeer geschikt omdat het een groot aantal opeenvolgende ladingen en ontladingen aankan. Het kan op een betrouwbare wijze en langdurig elektriciteit opnemen en leveren. Door de grote dichtheid kan
de omvang van de condensatoren sterk worden beperkt. Deze condensatoren zijn goed bestand tegen hitte en koude. Dit is interessant voor een auto die in de winter buiten staat en zeer snel opwarmt eens de motor wordt aangezet. De geringe grootte van de condensatoren is ook zeer handig voor bijvoorbeeld GSM's.
Ook andere materialen kunnen worden gebruikt. Condensatoren op basis van aluminium zijn kleiner en betrouwbaarder dan voorheen. Er bestaan ook systemen op basis van keramiek.
Aangezien grote rotsen moeilijk kunnen worden vervoerd, worden ze verbrijzeld zodat een concentraat kan worden gemaakt, dat in zakken of kleine vaten wordt vervoerd. Zo wordt het van Brazilië, Australië of Afrika naar Duitsland,
Japan of de Verenigde Staten vervoerd. Het metaal of het poeder worden eruit gewonnen en vervolgens in zakken of dozen per vliegtuig vervoerd naar de fabrieken die het nodig hebben.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Kan mevrouw Wickens ons de cijfers van de laatste vijf jaar bezorgen? Die geven een beeld van de evolutie van het gebruik en de prijzen van de grondstoffen.
De voorzitter. - We zullen de gegevens van mevrouw Wickens bij het verslag voegen dat volgende donderdag te uwer beschikking is.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik heb gevraagd hoe lang het productieproces duurt en wie het financiert. Ik heb geen antwoord gekregen op deze vraag.
Wanneer het gedeelte van het productieproces in Afrika zeer lang duurt en arbeidsintensief is, krijgt de vraag over wie financiert een andere betekenis dan wanneer het productieproces daar zeer kort is en de toegevoegde waarde in Duitsland of Canada plaatsvindt. Kan mevrouw Wickens alsnog antwoorden op mijn vraag?
De voorzitter. - De grondstof wordt gevonden onder verschillende vormen. Niet op alle plaatsen is zij hetzelfde.
De heer Paul Wille (VLD). - Ook niet in Afrika?
Mevrouw Judy Wickens. - Over de duur kan ik u niets zeggen.
Alle tantaalmijnen zijn op één na open mijnen. De chemische producten zijn zeer resistent. Als het regent, wordt de grond modder en komt tantaal in de vorm van tantaaloxide of niobiumoxide te voorschijn.
Ik weet niet hoelang deze ontginning vergt: enkele dagen of enkele weken? Ik heb horen zeggen dat de arbeiders het erts brokje per brokje bijeenrapen. Als ze voldoende hebben, nemen ze contact op met de mensen of aankoopkantoren die bereid zijn te kopen.
De heer Paul Wille (VLD). - De aankoopkantoren worden door middlemen, tussenpersonen, geëxploiteerd.
De voorzitter. - In Kivu en Rwanda zijn er veel van deze aankoopkantoren.
Mevrouw Judy Wickens. - De grondstof heeft al een waarde voor de delvers en bij elke schakel in de keten wordt waarde toegevoegd.
De heer Jan Remans (VLD). - Mevrouw Wickens heeft enkele landen genoemd die de grondstof invoeren. Is België ook een invoerend land?
Mevrouw Judy Wickens. - We hebben enkele Belgische leden die het erts, de grondstof, aankopen. De ondernemingen die het metaal uit het erts winnen bevinden zich in Duitsland, Japan, Thailand, China en de Verenigde Staten. Dit gebeurde vroeger ook in België, maar nu niet meer. Drie leden van het TIC hebben hun zetel in België en kopen grondstoffen. De commissie weet ongetwijfeld om welke ondernemingen het gaat.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Drie Belgische organisaties die lid zijn van het TIC voerden destijds de grondstof in.
Zijn deze bedrijven rechtstreekse afnemers of zijn er tussenpersonen?
De voorzitter. - Ik denk dat we dit soort vragen beter stellen aan de betrokken bedrijven zelf. Mevrouw Wickens vertegenwoordigt een groepering van firma's. We kunnen haar niet compromitteren met specifieke vragen. De bedrijven zelf zullen ons een concreter antwoord kunnen geven. Het doel van deze vergadering is te informeren.
Wanneer we de bedrijven horen zullen we optreden als onderzoekscommissie waarbij de verklaringen onder eed worden afgelegd. Mevrouw Wickens heeft geen commerciële functie en heeft geen rechtstreekse band met de bedrijven. Ze vertegenwoordigt enkel een beroepsvereniging.
Ik dank hierbij mevrouw Wickens voor haar medewerking.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer H. Leclercq. - Het is voor mij een eer om door deze commissie gehoord te worden.
Mijn betoog omvat drie delen. Eerst wil ik wijzen op een aantal historische en geografische elementen die bepalend zijn voor de huidige situatie in de Democratische Republiek Congo en de buurlanden. Ik ben ervan overtuigd dat ze ook bepalend zullen zijn voor de toekomst.
In het tweede deel wil ik aantonen dat de toestand in Congo, en voorheen in Zaïre, nooit rampzalig is geweest. Ik zal een beschrijving geven van de Zaïrese economie tussen 1973 en 1974, aan de vooravond van de catastrofe.
Vervolgens zal ik wat uitgebreider ingaan op een weinig
gekende en vaak miskende kracht, namelijk de Congolese informele volkseconomie, die de belangrijkste economische kracht van het land is. Eén van de meest opmerkelijke fenomenen van die economie is de ambachtelijke exploitatie van diamant, maar ook goud, coltan, malachiet en kobalt worden op die manier geëxploiteerd. De vraag rijst in hoever het mogelijk is dat de vreemdelingen die exploitatie overnemen en de toegevoegde waarde naar zich toetrekken.
Ik zal aan de voorzitter een document overhandigen dat opgesteld werd door een groep Belgische Congo-experts waarvan ik deel uitmaakte. Het omvat een politiek en een economisch gedeelte. Over dit laatste deel was ik rapporteur.
Voor een goed begrip van de
huidige situatie is bovendien een kaart van de Democratische Republiek Congo onontbeerlijk. Die zal ik ook aan de voorzitter overhandigen.
Om geografische en historische redenen is de huidige situatie in Congo helemaal niet te vergelijken met die in de rest van de wereld en in de rest van Afrika.
De Democratische Republiek Congo is ontstaan rond de Congostroom, die enig is in de wereld. Hij ontspringt in het zuiden, loopt in noordelijke richting en buigt dan af naar het westen, waar hij na 4.370 kilometer in de Atlantische oceaan uitmondt. Congo put zijn economisch potentieel uit het Congobekken, dat een natuurlijk geheel is, en door koning Leopold II in 1885 juridisch werd vastgelegd.
Het is voor mij echter een mysterie dat Leopold II er na lange onderhandelingen, in februari 1885 in geslaagd is dit stroomgebied als een natuurlijk geheel te doen erkennen en de internationale gemeenschap en de westerse landen, die Afrika onder zichzelf wilden verdelen, de soevereine rechten te doen erkennen van de Association internationale du Congo, op basis van praktisch dezelfde grenzen als die van de huidige Democratische Republiek Congo. Daarenboven werd de blauwe vlag met sterren het embleem dat door de hele internationale gemeenschap werd gerespecteerd.
Het natuurlijk geheel van het stroomgebied, dat zich voor twee derde over het Congolese grondgebied uitstrekt en in feite heel het natuurlijk patrimonium van
dat land vormt, is sedert 1885 ononderbroken bewaard gebleven. Daarvoor zorgde eerst de Belgische Staat, als erfgenaam van de Onafhankelijke Staat Congo. Ook na de onafhankelijkheid van Congo en ondanks de woelige jaren die daarop volgden, werd die juridisch erkende natuurlijke verbondenheid door alle leiders verdedigd, ook door de secessionisten.
Tijdens de burgeroorlog na 1998 namen de leiders van de gewapende oppositie dezelfde houding aan. Er was uiteraard massale steun van de bevolking en ook van een ruime meerderheid van de elite.
Ik wil de rijkdommen van de Congostroom even in herinnering brengen.
In de eerste plaats loopt de Congostroom door het grootste tropische woud
van Afrika, wellicht het laatste primaire woud dat op deze planeet zal blijven bestaan. Ongeveer 40% van dit territorium is nog met woud bedekt.
In de tweede plaats is er het water. De Congostroom is op onze planeet de op een na grootste, en in Afrika de grootste zoetwaterbron. Dit zal de komende jaren een enorme rol spelen op het vlak van de duurzame ontwikkeling.
Hij is ook een belangrijke bron van duurzame energie. Ik denk aan de waterkrachtcentrale van Inga. Een zeer belangrijke troef is dat daar enorm veel hydraulische energie kan worden geproduceerd zonder gevaar voor het milieu en zonder dat daarvoor buitensporige investeringen nodig zijn.
Er is veel landbouwgrond: een
oppervlakte van 900.000 vierkante kilometer van het grondgebied is geschikt voor landbouw, maar slechts iets meer dan 10% wordt werkelijk benut. Iedereen herinnert zich ook het fameuze geologische schandaal dat in kaart werd gebracht door de koloniale administratie maar ook door de Zaïrese administratie tot midden 1974. Ook hieruit blijkt dat er een uitzonderlijke rijkdom aan ertsen is die industrieel kunnen worden geëxploiteerd.
Congo heeft dus een enorm natuurlijk potentieel: water, woud, duurzame energie, de mijnsector met zijn schandelijke praktijken en de recentelijk ontdekte voorraad aan petroleum in de omgeving van het Edwardmeer en het Albertmeer. Er zou hier minstens zoveel olie kunnen worden ontgonnen als in Nigeria.
Door de droevige gebeurtenissen en de burgeroorlog die eind 1996 is ontstaan en nog altijd voortduurt, is die voorraad amper aangesproken.
De economie heeft echter ook buitengewoon goede momenten gekend. Ze was niet altijd catastrofaal. Tussen 1967 en 1974 behoorde de Zaïrese economie tot de meest bloeiende in subsaharaans Afrika. Tussen 1967 en 1974 kende ze een groei van 7,6% per jaar en de industriële bedrijvigheid nam toe met 8,6%. Dat was buitengewoon.
In de Belgische, Franse en Angelsaksische pers werd de Zaïrese Republiek vermeld als de derde regionale macht in Afrika, na Nigeria en Zuid-Afrika.
In 1974 was de Zaïrese
Republiek een centralistische staat, met een economie die stoelde op staatsbedrijven. Centraal daarin stond Gécamines, erfgenaam van Union Minière du Haut-Katanga. Dit bedrijf deed enorme investeringen zodat het in 1974 de zesde plaats innam op de lijst van mondiale mijnbedrijven. Door stoutmoedige technologische investeringen kon de productiviteit worden opgedreven tot op een hoogte die na 1974 niet meer kon worden bereikt.
Bij dit staatsbedrijf voegden zich twee grote openbare transportbedrijven, namelijk Onatra, het vroegere koloniale Otraco, en CNCZ of ex-KDL, de grote koloniale spoorwegmaatschappij.
Deze twee steunpunten vormden de beruchte nationale exportroute die de uitvoer van het kopererts
langs de Atlantische Oceaan mogelijk maakte en tegelijkertijd de ontwikkeling van tal van economische activiteiten langs het traject stimuleerde.
Er voegde zich bij Gécamines nog een ander immens staatsbedrijf, namelijk de Société nationale d'électricité, die in Inga een waterkrachtcentrale van 350 megawatt had gebouwd en een tweede centrale bouwde met een hoogspanningslijn Inga-Katanga die in 1982 operationeel zou worden.
Rond dit openbaar bedrijf ontwikkelden zich tal van publieke ondernemingen, alsook een fabriek met staatssteun. De exportgerichte industriële landbouw was echter het grote slachtoffer van deze evolutie.
Tot zo ver de
economische situatie in Congo in 1974. Enkele cijfers ter illustratie van deze periode van hoogconjunctuur: het bruto binnenlands product bedroeg in die periode 10 miljard dollar, gerekend tegen de koers van 2000, of ongeveer 500 dollar per inwoner.
Deze situatie zou drastisch veranderen. In Congo is chaos de regel. Er is niemand die ooit kan voorspellen wat er zal gebeuren.
Door een samenloop van omstandigheden stortte in enkele maanden alles in.
De prijs van het koper daalde met 50%, terwijl de brandstofprijs fors de hoogte inging. Door de burgeroorlog in Angola werden de betrekkingen verbroken tussen Katanga, Dilolo en Lobito, de meest interessante, en destijds voor Congo
levensbelangrijke, exporthaven aan de Atlantische Oceaan.
Mobutu en zijn entourage voerden de zaïrisering van de bedrijven in, wat neerkwam op een herverdeling van een groot deel van de buitenlandse ondernemingen aan de politiek-commerciële elite die de president in het leven had geroepen. De snelle opeenvolging van bevelen en tegenbevelen veroorzaakte grote verwarring. Na de Zaïrisering kreeg de Staat opnieuw greep op alles wat Congolees privé-bezit was geworden. Nadien maakte men een bocht van 180 graden en werden deze activa aan de vroegere bezitters teruggegeven. Tijdens die woelige en duistere periode dook een tweede belangrijk element op dat de Congolese economie de genadeslag zou toebrengen, namelijk de twee oorlogen in
Shaba. Tijdens de tweede en kortste oorlog werden 950 burgers gedood, waaronder 92 westerlingen, en vluchtten 2360 westerlingen. Zij verlieten Katanga en vooral Kolwezi dat zwaar getroffen was door de invallen vanuit Angola. De 400 technici van Gécamines lieten een leemte na die door het nochtans hooggekwalificeerd Congolees personeel nauwelijks kon worden opgevuld. De technisch-administatieve basis was ingestort. Dan verschenen de westerlingen op het toneel. Zij bleven Zaïre helpen. Hervorming van de politieke instellingen, transparantie in het beheer van de staatsgelden, verzoening met de buren en amnestie voor politieke gevangenen, waren initiatieven die de basis moesten vormden voor een poging tot hervorming die echter totaal mislukte.
Tussen 1976 en 1990, net vóór de overgangsperiode, kwam het land in een helse neerwaartse spiraal terecht. Tussen 1975 en 1978 was er een negatieve groei van ongeveer 6% per jaar. Een buitengewoon hoge inflatie knabbelde aan het inkomen van de elite die de nog overgebleven instellingen bestuurden. Na 1990 vielen de overheidsinstellingen, scholen en gezondheidsinstellingen uit elkaar.
Op dat ogenblik ontstond er, als tegenreactie, een andere vorm van politiek beleid, niet langer gebaseerd op een administratie en openbare instellingen zoals vóór 1972, maar gestuurd door politieke en commerciële elites met machtige filières die uitsluitend via netwerken opereerden. Tussen 1980 en 1990 werd de macht
uitgeoefend door een reeks instellingen die door de elite werden gedragen: de centrale bank, Gécamines, veiligheidsinstellingen. Deze toestand was echter nefast voor de Congolese economie. Een typisch voorbeeld is de mislukte poging tot hervorming van Gécamines. Er werd massaal geïnvesteerd in dit bedrijf, maar het was totaal uitgehold, hoewel dat op het eerste gezicht niet altijd merkbaar was. De werktuigen waren verouderd, er werd geknoeid met de facturatie en met de ontginning. De organisatie was gebrekkig en een groot deel van de ontvangsten werden verduisterd. Internationale instellingen hebben dat vastgesteld. Het was alsof die fantastische infrastructuur door termieten werd weggevreten.
Op 20 september 1990 stortte
de mijn van Kamoto, het kroonjuweel van het Congolese economische mechanisme, in. Dat betekende het einde van Gécamines en van de hele openbare sector.
Ook het politieke apparaat stortte in. De oproer en plunderingen in september 1991 waren de klap op de vuurpijl.
Alle moderne institutionele en economische structuren die tussen 1885 en 1980 tot stand waren, gekomen, verdwenen. Deze institutionele instorting trof ook het leger, dat slecht uitgerust was. De soldaten waren gedemotiveerd en werden niet meer betaald. Het monetaire systeem kende een implosie
De economie kon bijgevolg ook geen toegevoegde waarden meer voortbrengen. Het bruto binnenlands product van deze
sector bedroeg 10 miljard. Volgens de laatste gegevens van 1990 vertegenwoordigde de sector toegevoegde waarde een bedrag van 3,8 miljard dollar.
Ik kom nu tot het tweede deel van mijn betoog. Door de rampzalige ineenstorting van de moderne structuren ontwikkelt er zich geleidelijk aan een nieuwe economische kracht die aanvankelijk absoluut niet werd erkend, zelfs niet door de internationale financiële instellingen. Het betreft de informele volkseconomie of de economie van de armen, een typisch verschijnsel in Congo. Inmiddels vertegenwoordigt dit economisch circuit twee derde van het bruto binnenlands product dat in 1998, ondanks alles, toch nog 11 miljard dollar bedroeg. Het heeft het economisch gebeuren volledig overgenomen. Er ontstonden
miljoenen precaire activiteiten die, waar het maar mogelijk was, een vaste markt en tegelijkertijd een solidariteitsnet deden ontstaan. Er is een interactie tussen een markeconomie waarin iedereen zijn boterham kan verdienen, zaken kan doen en een soort micro-ondernemer wordt, en het instandhouden van solidariteitsnetten.
Dat is erg belangrijk. Er kan slechts een markteconomie totstandkomen als er ook een solidariteitsnet is. Deze zeer gediversifieerde economie is gebaseerd op vrijheid van beweging, communicatie en toegang tot stedelijke en landelijke gebieden.
Het is in Congo niet mogelijk een solidariteitsnet uit te bouwen zonder een familiale structuur als basis. Ook andere actoren zoals de kerk, sport, muziek
en allerlei activiteiten, niet uitsluitend economische, maar ook sociale, spelen een rol. Deze banden worden in de markt geïntegreerd. De informele economie werkt dus in de eerste plaats locaal, maar er is ook een band met de grensbewoners. Door etnische banden en commerciële relaties zijn er altijd contacten geweest met Uganda, Rwanda, Tanzania, Centraal-Afrikaanse Republiek, Angola en Congo-Brazzaville. De commerciële, economische en sociale contacten van de informele volkseconomie ontwikkelden zich altijd in het kader van de eenheid die de Zaïrese republiek en later de Democratische Republiek Congo vormden. Deze economie onderhield daarnaast ook contacten met de moderne economie, met de elites. Mijn ervaring leert mij dat er vandaag geen enkele elite is die geen
contacten onderhoudt met de informele volkseconomie, zij het door zakenrelaties, langs de clan om of door verwantschap.
Deze mengeling van zaken en sociale en solidariteitsrelaties heeft geleid tot een interetnische mengeling waardoor de bevolking heeft kunnen overleven: de Nande in het oosten deden zaken met de Baluba van Kasaï en de Bakongo met de Bapende.
Parallel daarmee dook nog een buitengewone factor op: de diamant die in de Congolese context een beslissende rol heeft gespeeld.
De diamant zorgde voor de vervanging van de verloren inkomsten van Gécamines die goed waren voor 60% van totale inkomsten. Ongeveer 40% kwam van het zeer moderne en geavanceerde Union
minière.
De diamant is altijd beschermd geweest. Tijdens de koloniale periode en bijna tot in het begin van de jaren '80 was de diamant een verboden onderwerp. In 1981 werd de diamant geliberaliseerd.
Diamant is een heel andere materie dan goud, coltan en andere zeldzame metalen.
De diamant is één van de Congolese mysteries. Dit is niet zo in de buurlanden Angola en Sierra Leone. Overal in Congo vindt men diamant.
Van het zuiden tot het noorden - 1500 bij 500 kilometer - heeft de kleinste rivier diamanthoudende aanslibbingen of illuvium, maar in tegenstelling met Angola en Sierra Leone is die diamant van gemiddelde of
soms mindere kwaliteit. Hij kan in ieder geval niet industrieel worden gebruikt. Dat geldt voor de meeste Congolese diamanten. Men exploiteert kimberliet; er is een bovenste laag van alluviale en illuviale diamanten.
Onderzoek tijdens de koloniale periode en later van de Zaïrese administratie met de hulp van grote geologische instellingen, met name BRGM, hebben aangetoond dat in Congo industriële exploitatie van diamant zeer moeilijk is. Enkele bevoorrechte plaatsen maken een uitzondering, met name op de Bujimai, naast de industriële installatie van MIBA. Dat is niet het geval in Sierra Leone. De gemiddelde waarde van een diamant die in de Congolese rivieren wordt gevonden, bedraagt 35 à 40 dollar per karaat tegen 250 dollar per
karaat in Sierra Leone. Dat is uiteraard aanlokkelijk en het risico waard om naar die streken te gaan. Hetzelfde geldt voor Angola waar de waarde van de diamant schommelt tussen 180 en 200 dollar per karaat.
In Congo is de diamant nochtans een zeer grote bron van inkomsten. De exploitatie van diamant is populair. Sommigen vragen zich af hoe dat mogelijk is. Ik geef u de karakteristieken. Het betreft zeer kleine uitbatingen met zeer weinig materiële middelen en waarbij tussen vijf en twaalf personen betrokken zijn.
Het netwerk is zeer ingewikkeld. Het akkoord van de landheer en van de handelaren is nodig. Diamant is ook een zeer lichte materie. Er is technische kennis vereist. De Congolezen, waarvan de Baluba
de eersten waren, vergaarden zeer snel kennis over de diamant. Diamant wordt verhandeld op de internationale markt die, vreemd genoeg, sterk lijkt op een informele economie. De internationale markt van de diamant is een totaal gedereguleerde en informele markt waar het niet-geschrevene uiterst belangrijk is. Honderdduizenden mensen zijn eender waar beginnen graven, bijvoorbeeld in een rivier. De exploitatievormen lopen erg uiteen. Het dreggen dat maskers en zuigers vereist, is al een meer geëvolueerde vorm en vergt meer kapitaal. Het kan ook gaan om kleine putten met vijf of tien werknemers of om kampen in het woud. Ik heb opmerkelijke verhalen gehoord over koloniale mijnexpedities in Angola waarbij een twintigtal Congolezen het risico hadden genomen om in de provincie Lunda Norte
diamant te gaan zoeken, dikwijls na akkoorden te hebben gesloten met de Unita van Savimbi. Er zijn altijd vreemdelingen bij betrokken geweest. In 1900 werden 13 comptoirs geteld. Onder Laurent-Désiré Kabila werden 30 vreemde comptoirs geteld met bekende Antwerpenaren, Israëli en Libanezen, waarvan de namen zeer dikwijls worden geciteerd in de VN-rapporten.
Ik noem Nassour, Aslanian, Khanafer... Zij werkten er allemaal reeds in de jaren tachtig. Die aankoopbureaus, die tussenstadia zijn, leverden een grote concurrentieslag waarvan de Congolezen, die zich zelf in een concurrerend systeem werken, konden profiteren. Het ging dus om een zeer concurrerende markt en met de ontwikkeling van de communicatie was de prijs van de diamant
tegelijkertijd bekend in Mbujimai, Kahemba, Tshikapa en in Antwerpen, behalve misschien voor de moeilijkst te schatten diamanten. Dat alles steunde op een aanvaard juridisch systeem. Het is wellicht het enige institutioneel juridisch systeem dat tot 1998 stand heeft gehouden. Het had de liberalisering van de diamant opgelegd. Het verbood de aanwezigheid van vreemdelingen in de zones van artisanale exploitatie. De vreemdelingen mochten aanwezig zijn in de aankoopbureaus. De mijnexploitatie is altijd overgelaten aan de Congolezen. De aankopen aan het einde van de ketting werden altijd verzorgd door vreemdelingen. Het leven van een hoofd van een aankoopbureau in Kisangani, Kahemba, Tembo, Tchikapa en Mbujimai, langs die rivieren die rijk aan diamanten zijn, is zeer hard.
De vrouwen hebben daarin altijd een belangrijke rol gespeeld. Zeer dikwijls vormen de Lokele-vrouwen huishouden met de vreemde kopers. Zonder hen is het onmogelijk de diamant te commercialiseren. De vrouwen hebben altijd een belangrijke rol gespeeld als sorteersters, contactpersonen en inlichtingenagenten. Het begin van onderhandelingen hangt af van de aanwezigheid van vrouwen bij de vreemdelingen. De ontginning van en de handel in diamanten zijn dubbelzinnige aangelegenheden die een veelheid aan netwerken in beweging zetten. Ze gebeuren in het droge seizoen. Ze kunnen een winst van tienduizend dollar voor vijf personen opleveren. In Angola zijn de winsten groter, maar de risico's zijn enorm. Op macro-economisch vlak is het belang van die inkomsten aanzienlijk. De
laatste bekende cijfers vóór 1998 spreken over bijna 800 miljoen dollar. De meest waarschijnlijke cijfers voor de periode tussen 1991-1992 en 1995 schommelen tussen 600 en 700 miljoen dollar. De vreemdelingen halen tussen 20 à 25% van die bedragen binnen. De rest wordt door de Congolese economie opgenomen. Die bedragen worden helaas zelden aangewend voor de creatie van ontwikkelingskernen. Het drama is dat bijna alles wordt uitgegeven aan 4x4's, vrouwen en drank. Slechts een minieme 1 à 2% blijft over. De regels voor de artisanale exploitatie zijn streng, maar afwijkingen van de ingewikkelde, ongeschreven regels worden onmiddellijk met vervloeking bestraft.
De problemen beginnen zodra het product er is, onder meer met het
verdwijnen van het geld. Om de macht van het volk te illustreren, verwijs ik naar de fameuze diamant van 762 karaat die in Kasaï werd gevonden. Toen de heersende elite zich de diamant wou toe-eigenen, kwam er een algemene reactie van de bevolking. De arme kerel die de steen vond, heeft geen geluk gehad: de opbrengst ervan - tussen 13 en 15 miljoen dollar - was na enkele maanden binnen de gemeenschap van Kasaï verdwenen.
Diamant heeft nog een andere eigenschap: de verkoop ervan kan moeilijk voor militaire doeleinden worden gebruikt. Er werd voor 25 miljoen karaat geëxporteerd, wat een opbrengst van 700 miljoen dollar en een gewicht van 3 ton vertegenwoordigt. Anderzijds zijn er 15 tot 20 ton goud nodig om 110 à 120 miljoen dollar
te verdienen. Dat zorgt voor transportproblemen.
De verkoop van coltan is een andere zaak. Men moet daarvoor over een bijzondere kennis beschikken, er zijn specifieke testen nodig en men gebruikt speciale weegschalen. Dat is niet hetzelfde als voor goud en diamant.
Bovendien is de diamantmarkt op internationaal vlak volledig vrij, maar er is wel een band tussen een Antwerpse en een Kongolese diamantair. Tussen een uitvoerder van coltan en het einde van de keten bestaat een dergelijke band niet.
De grootste lading ooit, op het ogenblik dat de prijs van coltan een enorme vlucht had genomen, vertegenwoordigde een gewicht van 445 ton en een waarde van ongeveer 45 miljoen dollar.
Het is heel moeilijk de waarde van coltan te bepalen. Vandaag bedraagt de geschatte waarde 15 dollar per kilo, maar op een bepaald ogenblik was dat tot 50 dollar per kilo.
Coltan kan dus veel gemakkelijker voor militaire doeleinden worden gebruikt. Het moet worden vervoerd en aan eventuele kopers worden getoond, die over de nodige kennis en technische middelen moeten beschikken. Coltan komt bovendien uit oude mijnen. Goud is veel minder gemakkelijk te controleren.
Er is een groot verschil tussen goud, diamant en zeldzame metalen in Congo. De handel in zeldzame metalen gebeurt via heel andere netwerken dan de diamanthandel.
In het geheel van de Congolese export, die
1 miljard 800 miljoen dollar vertegenwoordigt, neemt de export van coltan slechts een geringe plaats in.
Hout, een belangrijke natuurlijke hulpbron, ontsnapt vrijwel volledig aan de volkseconomie. Hout is op weg een van de meest gegeerde rijkdommen in Congo te worden. Ik vestig uw aandacht hierop omdat de toestand zeer snel evolueert. In Congo zorgt de wanorde er in feite voor dat het natuurlijk patrimonium behouden blijft. Dat geldt nog meer voor hout dan voor coltan, want de bomen moeten worden omgehakt, weggebracht en getransporteerd, wat een enorme infrastructuur vereist. Weinigen slagen daarin. De regering heeft een vergunning verleend voor de ontginning van miljoenen hectaren in Katanga, in de wouden van Masisi aan de rand van het centraal
bekken, maar deze gebieden zijn heel moeilijk te ontginnen. Er zijn evenwel al buitenlanders ter plaatse om hun geluk te beproeven.
Bosontginning is uiteraard een onderneming met een industrieel karakter.
De ontginning van andere mineralen, zoals kobalt, is een industriële onderneming.
Dat is een van de grote hinderpalen voor de ontginning. Zimbabwe heeft inspanningen gedaan om de ontginning van diamant te stimuleren. Een industriële aanpak is in dat geval echter niet mogelijk. Men moet zich tot een andere soort ondernemers richten die over meer kapitaal beschikken. De Zimbabwanen hebben zich door de Congolezen laten beetnemen omdat het uiteindelijk om een artisanale
ontginning ging. Aangezien het gebied moest worden gemilitariseerd, kon dit enkel gebeuren in de gebieden die "industrialiseerbaar" waren, namelijk in het gebied van de MIBA, wat het conflict verklaart tussen de grote internationale ondernemingen en met de BDF en de aandeelhouders van de MIBA. Anderzijds zorgt men voor enorme spanningen als men het Zimbabwaanse regime een van de zeldzame vindplaatsen geeft die industrieel kunnen worden ontgonnen.
Voor het goud gebruiken de Ugandezen een erg informele methode. De leiders zijn veranderd, maar al vóór 1996 en 1998 had men een opbrengst die tussen 15 en 20 ton bedroeg; 8 ton ging via Uganda en 10 via Burundi. Dit laatste land voert vanouds goud in. Waarom? Bujumbura beschikte over een goede
luchthaven en over een raffinaderij die in het bezit was van een Antwerpenaar, de heer Goetz, die daarvan de franchise had verworven. Het goud kon dus worden geraffineerd en men kon onmiddellijk het precieze gehalte bepalen. Vervolgens werd het uitgevoerd naar Zwitserland of naar Olen, naar Belgische ondernemingen. Het goud werd dus reeds vanaf 1988, 1989 via Burundi geëxporteerd. Zeven ton goud werd reeds via Kampala geëxporteerd via het Hema-Nande-netwerk.
Thans zijn al deze activiteiten in handen van de rebellen, die het deel proberen op te strijken dat vroeger naar de overheid ging.
De katoenhandel is helemaal anders georganiseerd. De opbrengst ervan gaat vrijwel helemaal naar Rwanda, omdat de
belangrijkste activiteiten zich daar afspelen.
De Rwandezen, die het goud voor militaire doeleinden wilden aanwenden, zijn erin geslaagd het gedeelte in handen te krijgen dat vroeger naar Burundi werd gestuurd. In 1999-2000 is er ongeveer 7 à 10 ton goud via Kigali gepasseerd; minder dan één ton is via Burundi geëxporteerd.
De militarisering is een kwestie van individuele belangen. In heel deze zaak schijnt men een element te vergeten - het staat in geen enkel VN-verslag - namelijk dat de wapenimport de grote rijkdom is. De wapens worden betaald met de tegenwaarde, maar het is niet de commercialisering van diamant en goud die het meest opbrengt, maar de wapenhandel. Het transport en de
invoer van brandstof leveren winst op, maar de invoer van wapens zorgt voor de grootste opbrengst. De rijkdom van de verschillende elites is op de tegenwaarde gebaseerd en niet op de diamanthandel.
Er zijn dus twee verschillende methoden: Uganda doet een beroep op een netwerk dat heel dicht bij de informele Congolese elites staat.
Dat alles verloopt zeer informeel: een generaal komt overeen met de lokale autoriteiten die zelf tot een akkoord komen met de landheren die met de Lendu onderhandelen. Dat maakt het zeer verwarrend om goud te ontginnen.
In Rwanda is de organisatie veel meer gemilitariseerd. Het leger is er veel gedisciplineerder. Rwanda maakt een meer objectieve
ontginning van goud mogelijk. In feite gaat om plundering. Via een militair netwerk wordt getracht het grootste deel van de toegevoegde waarde aan de bevolking te onttrekken.
Ook Zimbabwe kent een militaire structuur, maar op formele basis. Het wil op westerse wijze de rijkdommen van Congo ontginnen. Door een alliantie met firma's met een goede naam hebben de Zimbabwaanse bedrijven via overheidsondernemingen formele organisaties willen opzetten voor de industriële ontginning van kobalt en koper.
Angola is niet in die grondstoffen geïnteresseerd. Het wil wel zijn petroleumbronnen in Kabinda beschermen en vooral de hand leggen op de diamanten van de grensstreek van Lunda Norte. Daar zijn de Angolezen
militair tussengekomen. Congolese expedities kunnen er zich moeilijk wagen. Russen, Brazilianen en Australiërs strijken er neer met heel hun armada om er een industriële exploitatie van diamant op te zetten.
Ik was wat chaotisch, maar de commercialiseringssystemen zijn dat ook. Ze hebben nochtans een hele volkseconomie rechtgehouden.
Niet iedereen maakt daar echter deel van uit, zoals de armen. Ongeveer 20% van de Congolese bevolking is volledig geïsoleerd en staat buiten dat gemonetariseerde netwerk. Ontheemden en vluchtelingen kunnen niet deelnemen aan die informele volkseconomie. Ook de militairen, de milities en de ingelijfde jongeren kunnen daaraan niet deelnemen. De kalasjnikov is hun enige
overlevingsmiddel. Binnen de steden, die de haard zijn van de volkseconomie, bestaan er zones waar de armoede zo erg is dat de familiestructuren uiteenvallen. Eén van de meest betekenisvolle indicatoren daarvoor is het aantal verlaten kinderen. Dat roept onmiddellijk maffieuze ontsporingen in het leven. Het ingewikkelde en dichte informele economische netwerk voorkomt dergelijke ontsporingen. Het is zeer moeilijk om geld wit te wassen via diamant of goud. Wanneer de familie uiteenvalt, nemen de jongeren het heft in handen. Ik roep dus op tot hun demilitarisering.
De voorzitter. - Professor, zoals steeds hebt u uw standpunt enthousiast verdedigd. Ik denk dat er heel wat vragen zullen volgen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In het begin had professor Leclercq het over de petroleumlagen bij het Albert- en Edwardmeer. Winning is veel gezegd, het gaat veeleer om de ontginningsmogelijkheden.
Professor, hebt u een idee over de aanwezige reserves. Werden die onderzocht? Waar kunnen wij daarover informatie vinden?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op het coltan. U hebt verwezen naar een militair netwerk. Weet u ook met welke Belgische bedrijven dit netwerk connecties heeft? Waar kunnen daarover cijfers worden gevonden?
Vanochtend hebben wij heel wat informatie van TIC gekregen, maar niet de informatie die wij nodig hadden, namelijk de namen van de bedrijven
die met de `comptoirs' zaken doen, de verhandelde hoeveelheden en de lijnen waarlangs die handel loopt. Vanmorgen kregen we het gevoel dat er naast het militair netwerk een wereldwijd coltankartel zou kunnen bestaan.
Kartelvorming doet vrezen voor prijsvorming. Kartelafspraken zijn vanuit economisch oogpunt niet zo makkelijk aanvaardbaar.
Als het allemaal zo makkelijk te controleren is, zoals u zegt, kunnen we dan via de Europese instanties een controle opzetten?
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uw schema is tegelijk indrukwekkend, leerrijk én onrustwekkend. U bent geëindigd met u ervoor te verontschuldigen dat het nogal chaotisch was. Die indruk had ik ook.
Los van de vragen rond de wapenhandel, de oorlog en de ontginning van de rijkdommen, rijst de vraag waar we moeten beginnen om te trachten een economie op te bouwen die kan functioneren. Het systeem is volkomen rot. De kinderen gaan niet meer naar school, de oude wegen en spoorwegen bestaan niet meer, de dorpen strekken zich opnieuw langs de rivieren uit. De economie heeft zich aangepast aan de nieuwe omgeving, aan een nieuw ecosysteem. De vraag is af waar te beginnen om een nieuwe economie op te
bouwen.
U hebt slechts eenmaal allusie gemaakt op de bescherming van goederen en personen. Kan een economie slechts worden heropgestart door een rechtssysteem en de bescherming van goederen en personen te reorganiseren? Is dat de eerste stap of bestaan er andere mechanismen om dat te doen en een sociale solidariteit te scheppen? Dat die solidariteit zeer beperkt is, vindt u het grootste probleem. Bepaalde gedeelten van de Congolese samenleving worden beheerst door een informele economie. Een gedeelte van de bevolking valt buiten de geldeconomie en moet zonder bron van inkomsten leven. Hoe kan men zich een economische wederopbouw voorstellen?
Ik schrik op van uw alarmkreet over de houtontginning. Ik wil daar meer
over weten. Volgens mij gaat het om één van de zeldzame natuurlijke rijkdommen waarvan de onbedachtzame exploitatie onherstelbare gevolgen zal hebben voor de economische en menselijke ontwikkeling. De ecosystemen dreigen opnieuw ernstig te worden verstoord. Om welke streken gaat het? Om welke netwerken en operatoren gaat het? Betreft het een informele of gemilitariseerde economie? Het is één van de meest verontrustende problemen, maar ook één waaraan iets kan worden gedaan.
Ik had ook graag algemene uitleg over de wapenhandel. U zei dat dit de voornaamste inkomstenbron is en de belangrijkste bron van verrijking voor bepaalde grote operatoren in Congo. Vooral importproducten maken verrijking mogelijk. Wat
gebeurt er juist tussen de importeurs en de exporteurs? Bestaat er een directe band of gebeurt dat op het niveau van de comptoirs? Welke rol spelen de banken? Hoe gebeurt de transfer van de uitvoerders naar de invoerders? Vanwaar komen de wapens? Wie zijn de voornaamste invoerders? Welke kanalen worden gebruikt? Wat zijn de transitplaatsen? België wordt vooral aangewezen als transitland. Wat is vandaag de rijkdom per inwoner?
De heer H. Leclercq. - Als men namen vraagt, wil ik orde op zaken stellen.
De coltanfilière is zeer gemakkelijk te begrijpen; ik geloof dat u net een specialist terzake hebt gehoord. Die filière resulteert in een Kazachs netwerk. De grote ondernemingen die het product verhandelen zijn bekend. Het is niet moeilijk om aan informatie te geraken over coltan, het volstaat ernaar op zoek te gaan. De grote Belgische ondernemingen zijn op een of andere wijze betrokken bij het transport. Het is heel gemakkelijk om druk uit te oefenen en ze zijn daar ook toe bereid. Coltan is immers een materie die evolueert; nu is het product veel minder interessant dan in 1999 en 2000.
Wat
diamant betreft, moeten we voorzichtig zijn. Sedert 1977 probeer ik de zaken enigszins te begrijpen. Alles bevindt zich in Antwerpen, maar Antwerpen is zijn plaats op de markt aan het verliezen. Daar moeten we rekening mee houden. Ik kan namen noemen, maar iedereen kent ze. Men mag niet onmiddellijk de namen van het Antwerpse milieu met de zaak in verband brengen. Aslanian is een zeer bekend diamantair. Hij koopt diamant, zoals iedereen in de diamantwereld, die zeer concurrerend is.
Op de Antwerpse internationale markt heerst grote concurrentie. De grote afnemers zijn de markt van Tel Aviv en, in mindere mate, de hindoes, die de minst interessante diamanten afnemen om ze in Bombay te slijpen.
Ik denk niet dat
Congo wordt leeggeplunderd. Aan sommige administratieve overheden moet smeergeld worden gegeven, maar dat was altijd al het geval. Men moet iedereen voor zich proberen te winnen.
Zo krijgt de administratieve sector een gedeelte van de toegevoegde waarde van de diamant. Het is moeilijk om te weten wie wat krijgt. De Antwerpse markt is uiteraard het bekendst. De markt van Tel Aviv wordt steeds bekender. Ze trekt opmerkelijke figuren uit de diamanthandel aan, zoals Schnitzer en anderen, die ook in Angola en in Congo opereren.
Ik wijs de heer Dallemagne erop dat niet zozeer de diamanthandel belangrijk is, want dat is een markt, maar wel het vervoer en alle operaties die er verband mee houden.
In de meest afgelegen regio's gaat de uitvoer gepaard met invoer. Als een controle wordt uitgevoerd, wordt alle winst gemaakt op de invoer. Ik denk niet alleen aan de invoer van wapens, die het belangrijkst is, ook het meest illegaal, en waarbij iedereen betrokken is. Via die verkoopnetwerken worden immers altijd wapenproducenten gevonden die in België, Frankrijk of de Verenigde Staten gevestigd zijn. Ik denk ook aan het vervoer, dat het belangrijkste element is. De transportfirma's zijn veel geheimzinniger.
In het geval van Congo zijn er ook altijd banden met de Russen en in mindere mate ook met de Oekraïners. Het is bekend dat Antonov voor het vervoer instaat. De invoer van brandstof, reserveonderdelen en levensnoodzakelijke
producten is gekoppeld aan het vervoer. De Zimbabwanen zorgen voor al dat vervoer.
Brandstof is uiteraard een zeer belangrijk element. Ik ben een onderzoek gestart naar de transportfirma's, want de privé-transportfirma's vinden altijd mensen die er voordeel uit halen.
In Angola bijvoorbeeld, waar kampen met meer dan 15.000 mensen zware schade hebben geleden en gedecimeerd werden, was er zowat 100 kilometer voorbij de grens een kamp van Congolezen, waar een fles Primus tussen vijf en tien dollar kostte. Dat slokt echter de winst van de diamantverkoop op. Voor de oostelijke zones is dat één van de belangrijke elementen. Er zijn dus transporteurs en een wapenhandel nodig. Ik stel vast dat zeer
discreet wordt omgegaan met die fenomenen invoer van wapens, die uiteraard steunen op de uitvoer van grondstoffen.
In Congo is er een band tussen diamant en wapens. Antwerpen wil zich niet te veel inlaten met wapens. In Angola ligt dat anders. De financiering van wapens door diamant is een moeilijke zaak. Het is eenvoudiger voor goud, en nog meer voor coltan. Het gewicht speelt een belangrijke rol: een transport van tien ton goud moet worden beveiligd, een transport van drie ton diamant kan overal worden verspreid.
De veiligheid van de personen en van de goederen is de conditio sine qua non voor de hervatting van een informele volkseconomie. Daarom zijn een wapenbestand en vrede van primordiaal belang. Het is
totaal overbodig hulp te sturen als er niet een minimum aan vrede en veiligheid heerst. Dat is in Afghanistan gebleken. Er zijn echter al zones beveiligd en de stroom moet uiteraard ook worden beveiligd.
Zodra er beveiligd wordt, komen er ook gevaarlijke openingen. Er moeten dus garanties bestaan voor de toegang van en de exploitatie door buitenlanders. Het is enigszins paradoxaal: door de onveiligheid en de onmogelijkheid om te transporteren, is de exploitatie van hout die ik in Ivoorkust heb gezien, hier uitgebleven. In Maleisië, Indonesië en Brazilië is die exploitatie op schandelijke wijze gebeurd. In Congo was het moeilijk om zich te verplaatsen. Toen de Thaise firma Dara Forest de bossen van Masisi wilden ontginnen, hebben de Maji
Maji onmiddellijk enkele Zweedse en Duitse ingenieurs gekidnapt. Alles is stopgezet, want er waren vergunningen nodig van de regering van Kinshasa. In die omstandigheden is het dan ook niet mogelijk de exploitatie van hout te industrialiseren. Daarvoor is immers een institutionele structuur nodig. De industriële exploitatie van mineralen, hout en landbouw is onmogelijk zonder een juridische en institutionele structuur, zonder vrede en veiligheid. Dat is zowel een voordeel als een nadeel. Er moet ook controle zijn.
De Wereldbank, die in het verleden enorm veel vergissingen heeft begaan, zal dit niet laten gebeuren. Na haar ervaringen in Brazilië, Indonesië en Maleisië kan ze zich geen wilde exploitatie van het Congolese evenaarswoud
veroorloven.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - In verband met de exploitatie van al die grondstoffen hebt u gezegd dat er altijd wel ergens een wapenproducent te vinden is die in België of Frankrijk gevestigd is.
Hebt u precieze informatie over de Belgische wapenproducenten die wapens zouden leveren voor het Congolese conflict?
De heer H. Leclercq. - Voor zover ik weet, wordt nooit rechtstreeks met een producent gewerkt. Dat bestaat niet.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Dat dacht ik wel, maar u sprak over wapenproducenten.
De heer H. Leclercq. - Dat is eenvoudig, ze zijn bekend. Het is bekend waar lichte wapens kunnen worden gevonden, of het nu in Frankrijk, in Engeland, in de Verenigde Staten of in Rusland is. Ze zijn weinig talrijk.
Als gevolg van de internationale druk bevinden de meesten zich thans in Rusland en Oekraïne.
De oorspronkelijke producent kan echter niet worden gevat, want hij werkt met een keten van invoerders. Het zijn dus de invoerders die moeten worden ontdekt.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Vandaar het belang van het markeren en traceren van wapens.
De heer H. Leclercq. - Voor wapens is dat mogelijk, maar niet voor diamant.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Merkt u een breuklijn in de economische mechanismen en in de informele economie sedert het aantreden van zoon Kabila? Kunt u die duiden?
Toen wij recent op zending waren in Kinshasa, werd ons gezegd dat de plunderingen vroeger vaak ten goede kwamen aan de lokale bevolking, terwijl nu de winsten naar het buitenland verdwijnen. Is dat misschien de breuklijn?
U geeft cijfers voor de informele economie in absolute termen en in percenten van het BNP. Hoe berekent u die? Wat zijn uw bronnen?
Tot slot zou ik graag van u horen in welke richting we naar conclusies moeten zoeken? Professor Reyntjens heeft vanmorgen al aanbevelingen in
die zin gedaan, bijvoorbeeld op gebied van ontwikkelingssamenwerking.
De heer H. Leclercq. - Ik meen een vraag gehoord te hebben over de opwaardering van de informele economie. Zij is thans de enige die in het bezit is van Congolees geld: het gaat alleen om armen. De reële waarde van de kasvoorraad wordt belicht in het verslag dat ik aan de voorzitter zal overhandigen. Al het Congolese geld, in speciën, want er bestaat geen giraal geld meer, is in handen van de volkseconomie. Het gaat om een bedrag tussen negentig en honderd miljoen dollar.
Het nut ervan is de financiering van een tegenwaarde, namelijk het kleine vlottende kapitaal: proviand, diverse activiteiten, transport... Telkens als biljetten werden uitgegeven, wilde de elite, de moderne economie, ze omzetten in dollar,
wat een aanzienlijke stijging teweegbracht van de waarde van de biljetten die uiteindelijk in deze informele economie terechtkwamen. Aangezien dat een markteconomie is, moet wie tegen een hoge prijs verkoopt, bij een andere verkoper zeer dure producten kopen, wat leidt tot een buitengewoon snel draaiende handel, met als gevolg dat de biljetten enorm veel aan waarde verliezen.
Ik geef een typisch voorbeeld dat alle Congolezen kennen, het biljet van vijftigduizend zaïre, de vermaarde Mikomboso, met op de achterzijde een familie gorilla's die op de Virungaberg spelen. Dat biljet is in mei 1991 ingevoerd en had een waarde van twaalf dollar. In december 1991 was het nog slecht één dollar waard. Daarmee werd diamant gekocht: de
informele economie werkte.
In december 1992 was de Mikomboso nog slechts twee cent waard. Hij werd aan de kinderen gegeven om ermee te spelen en is zo uit de omloop verdwenen. De Kinois hadden toen een buitengewoon gezegde: "De Mikomboso keren terug naar het woud".
Een van mijn collega's, Stéphane Marese, heeft berekeningen gemaakt voor de periode vóór 1990. In 1989 raamde hij de informele economie op 5 miljard dollar. Hij gebruikte daarvoor een meer geavanceerde methode dan de mijne: hij stelde vast waarvoor de kasvoorraad diende. Hij stelde vast dat er in de informele economie een enorm snelle geldomloop is.
Er is mij gevraagd of
Laurent-Désiré Kabila hetzelfde gedaan heeft. Er was destijds geen structuur meer. Het vorige regime had Gécamines uitgebuit. De externe hulp bedroeg ongeveer 700 miljoen dollar per jaar tussen 1980 en 1990; samen met Gécamines en de informele volkseconomie was er dus voldoende voorhanden. Tijdens het regime van Laurent-Désiré Kabila was er niets meer. Alleen uit diamant kon nog iets worden gehaald.
Het vorige regime verkocht de mijnconcessies op Congolese wijze, namelijk achtereenvolgens aan verschillende kopers. Er was geen juridische structuur meer. Aanvankelijk hebben de buitenlanders zich op dat systeem gestort. De concessies werden werkelijk ongestructureerd verkocht. Het tweede aanvullend verslag van de
Verenigde Naties meldt inzonderheid dat een Zimbabwaanse maatschappij een concessie van 33.000.000 hectare heeft verworven. In Dara is een concessie van 400.000 hectare toegekend. De Congolezen wisten heel goed dat dit niet kon blijven duren, maar ondertussen kregen ze toch geld bij de ondertekening. De concessie van de Tenke Fungurume-mijn heeft officieel honderden miljoenen dollar opgebracht. Dat procédé is door de ploeg van Kabila overgenomen, maar uiteindelijk is die bron opgedroogd.
De concessie van Tchibue was de laatste belangrijke diamantconcessie in Mbujimai. Ook deze werd toegewezen aan de mysterieuze Zimbabwaanse vereniging Kostlec. Het regime van Laurent-Désiré Kabila heeft zich van Miba bediend zoals het vorige
regime zich van Union Minière heeft bediend. Miba, de enige inkomstenbron van het regime, is van binnenuit opgesoupeerd en bevindt zich vrijwel in dezelfde staat als Union Minière in 1990.
Vandaag is er niets meer. Er moet dus een nieuwe ontwikkeling komen, op basis van mogelijk buitengewone bronnen.
De informele economie speculeert ook op de niet-gouvernementele organisaties, waar nog voldoende voorhanden is. De grote niet-gouvernementele organisaties gaan uit van de grote kerken, die veel steun bieden. Dan zijn er ook nog privé-bedrijven, de Compagnie sucrière, de textiel- en andere bedrijven die in symbiose leven met de informele volkseconomie.
De informele volkseconomie is de laatste markt. Ook de elite moet de informele netwerken gebruiken. Het eerste wat nodig is om de economie te doen heropleven is dus steun geven aan de informele volkseconomie, die thans wordt gesteund door internationale financiële instellingen. De informele volkseconomie wordt dus niet langer als een "vuilnisbakeconomie" beschouwd.
Die economie vergt vaardigheden en bijzondere technische kennis. We denken altijd dat we de kleine en middelgrote bedrijven moeten steunen en alle hulp wordt dan ook in die optiek toegekend. Het komt er echter vooral op aan de volkse micro-overlevingseconomie te ontwikkelen, die onzeker maar zeer actief is, die van de hoofdrolspelers vergt dat ze kunnen communiceren,
lezen, schrijven, rekenen en vooral dat ze een goede gezondheid hebben. Vrouwen spelen daarin een belangrijke rol en kapitalen verdwijnen snel wanneer een moeder haar activiteiten op een laag pitje moet zetten omdat ze een ziek kind moet verzorgen. De ergste rampen van dit ogenblik treffen de gezondheid en het onderwijs.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Vanmorgen zei professor Reyntjens dat de economische groei vaak te danken is aan de input van andere landen. U beweert dat de Zaïrese economie in de jaren 1967 tot 1975 een hoogtepunt gekend heeft. Was dat dankzij die internationale input of dankzij de kracht van het land zelf? Wanneer Congo door de internationale gemeenschap ten volle zou worden gesteund, zal de economie het wel weer goed doen, maar waarschijnlijk alleen dankzij die internationale steun? Het land zal opnieuw in elkaar stuiken als die steun wegvalt. Is dat correct anders?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op de woudontginning. Toevallig kreeg ik gisteravond een e-mail over de woudontginning in het Amazonewoud. Men wil
namelijk 50% van dit woud opofferen voor ontginning. Hout wordt één van de belangrijkste grondstoffen in de wereldeconomie. Het zal niet mogelijk zijn om de woudontginningen tegen te houden, ook niet in Congo. Hoe moet dit worden aangepakt? Moeten er nu al geen herbebossingsprojecten worden uitgewerkt?
Over de wapens heeft senator Dubié al gesproken. Wij hadden deze week een bijzonder interessante commissievergadering over de markering van lichte wapens. Er werd ons gezegd dat de Belgische firma's uitsluitend leveren aan andere regeringen. Het zou voor ons dus bijzonder interessant zijn te weten of er op het terrein Belgische wapens worden gevonden. Misschien kunt u ons in dat verband wel enkele interessante links geven.
U beweert dat coltan niet het echte probleem is en ook mevrouw Wickens verklaarde vanmorgen dat coltan voor Congo niet zo belangrijk is. Waarom heeft de VN-commissie daar dan zoveel heisa over gemaakt en besteedde ze minder aandacht aan diamant of goud?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik sluit mij aan bij wat mijn collega's al gezegd hebben, vooral mevrouw Thijs. Ik vond de uiteenzetting van de professor briljant, concreet, precies en menselijk.
Ik zou graag nog een vraag stellen die misschien het kader van dit onderwerp overstijgt. U kent zeker wel de Grameen Bank, de bank van de armen. Ze werkt volgens een soortgelijk systeem: de snelle circulatie van kleine kapitalen. Dat systeem is zeer efficiënt gebleken in Bangladesh en in andere landen. Bestaat het ook in Congo? Zo ja, werkt het? Het steunt immers op vertrouwen en op de terugbetaling van leningen.
De heer H. Leclercq. - Het systeem van de microkredieten zou in Congo niet werken. Er bestaat een ander, zeer origineel systeem, dat van de commerciële kredieten. De koper ontvangt onmiddellijk zijn koopwaar, hij betaalt onmiddellijk cash een bedrag dat overeenstemt met een derde van de totale waarde, gekoppeld aan de dollarkoers. Om nieuwe waren te krijgen, moet hij eerst de koopwaar betalen die hij al gekregen heeft. Als de transactie afgelopen is, krijgt hij zijn inleg terug.
Het systeem van de microkredieten is moeilijk toe te passen, want daarvoor moet er vertrouwen heersen tussen de netwerken. Soortgelijke experimenten hadden plaats in Senegal en in Ivoorkust, maar ze zijn mislukt. Het moderne netwerk kent
het informele netwerk niet, waar altijd één persoon overheerst.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Een idioot van de Wereldbank bijvoorbeeld!
De heer H. Leclercq. - Ja, en hij palmt alle winst van de microkredieten in of, om populair te zijn, deelt hij zelf een gedeelte van de kredieten uit via niet-economische operaties. Het is helemaal verschillend van wat zich in India afspeelt, maar in de toekomst komen er zeker mogelijkheden. Er bestaat een zeer machtige kredietspil die enorme bedragen kan vrijmaken. We mogen tevreden zijn dat die "roll-overkredieten" bestaan, want ze werken zeer goed. De Pakistani hebben ze als eerste toegekend, vervolgens komen die bedragen op de markt terecht.
De informele economie moet vooral niet met projecten worden gesteund. Onderwijs en gezondheid zijn de twee voorwaarden om te kunnen starten. Daarnaast zijn ook nog vrijheid,
veiligheid en transportmiddelen nodig. De mensen moeten zich kunnen verplaatsen.
Ik ben veel terughoudender in verband met omvangrijke steun voor de infrastructuur. Ik zou het bijvoorbeeld misdadig vinden dat, in de huidige omstandigheden, de weg van Kinshasa naar Matadi wordt hersteld. Dit zou immers niet de bevolking ten goede komen, maar wel de houttransporteurs. Als op die wegen grote vrachtwagens rijden, bestaan ze na drie of vier maanden niet meer. De Koeweiti hebben geïnvesteerd in de bouw van een stuk weg tussen Kinshasa en Basankusu, en vervolgens tot Kimpese. Die weg is op korte tijd volledig verwoest door grote vrachtwagens.
Ik ben er veeleer voorstander van om de spoorlijn geleidelijk opnieuw in
gebruik te nemen. Met enkele kleine aanpassingen kunnen de invoerders containerkisten laten vervoeren.
Ik ben ook voor de herstelling van de weg Kenge-Kikwit, want daarop zullen geen grote vrachtwagens rijden.
De voorzitter. - Dit is een interessante discussie, maar wij hebben het vandaag over een ander onderwerp. In ieder geval zijn alle elementen die u hebt uiteengezet, zeer interessant.
De heer H. Leclercq. - Het belang van coltan werd onthuld door de media, met name door de kranten Libération en Le Monde. De prijs ervan liep op tot 200 dollar. Het wordt niet in Congo gevonden.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik maakte deel uit van de delegatie die met minister Michel naar Congo is gegaan. In de streek rond Kisangani hebben we enkele producenten van coltan ontmoet. Ze stonden aan het hoofd van kleine familiebedrijven. Ze spraken ons over het probleem om te produceren, het geweld en de coltancircuits, met vreemde legers, met name het Rwandese. Er bestond een economische realiteit en banden met de oorlog en de bezettingsmacht.
De heer H. Leclercq. - Wat financieel belang betreft, stelt coltan relatief weinig voor.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dat is mogelijk.
De heer Paul Wille (VLD). - De heer Leclercq heeft gewezen op het belang van het logistieke gebeuren naast de handel in bepaalde grondstoffen zelf. Hij heeft gesuggereerd ook de transportsector en het bankwezen bij het onderzoek te betrekken. Kan hij nog iets explicieter zijn over de verhandeling van de documenten en over het handelsgegeven?
Ik heb ook een vraag over het belang van de Belgische luchtvaart. Heeft professor Leclercq daarbij positieve of negatieve bedenkingen? Kan hij ons iets zeggen over eventuele Belgisch-Russische constructies in de transportsector?
Mijn derde vraag heeft betrekking op de geografische verandering van heel de logistieke structuur. Tijdens de ontwikkeling van het
conflict veranderden ook de havens. Heeft een eventuele implicatie van Belgische bedrijven aanleiding gegeven tot grote verschuivingen vanuit België in de investeringen in de infrastructuur in Midden-Afrika?
De heer H. Leclercq. - De Congolese banken regelden hun zaken via hun dochtermaatschappijen hier. Kinshasa was goed uitgerust om grondstoffen uit te voeren. Bujumbura was dat ook. Het is hetzelfde netwerk, er is niets veranderd.
De heer Paul Wille (VLD). - Ik bedoel de Belgische structuren.
De heer H. Leclercq. - Het zijn nog steeds dezelfde, voor zover er nog Belgische netwerken bestaan. Destijds was er de Generale Maatschappij van België, Belgolaise en Sabena, maar die bestaan nu niet meer.
De lijn Kinshasa-Brussel was een van de meest rendabele lijnen in de luchtvaart. Dat was duidelijk één van de troeven van Sabena, ook na de plunderingen.
De zeevaart is weggevallen: de CNB bestaat niet meer en de Belgen hebben relaties uitgebouwd met Zweedse firma's. In Afrika zijn er geen grote Belgische belangen meer, op Lippens in de suikerproductie en Texas in de textielsector na.
België-Kazachstan is een ander
verhaal. In Kazachstan gaat het om specialisten in de behandeling van coltan. Al die grondstoffen werden door Kazachstan behandeld.
De voorzitter. - Professor Leclercq, namens de hele commissie dank ik u voor deze leerrijke uiteenzetting. Ik sluit niet uit dat we u nogmaals vragen om meer specifiek uitleg te geven over het gebied van de Grote Meren, waarover u heel weinig hebt gezegd. Uw inleiding was absoluut noodzakelijk, maar de commissie heeft als opdracht te onderzoeken in welke mate de handel in grondstoffen, legaal of illegaal, de oorlog in stand houdt, wat ons land op wetgevend vlak eventueel kan doen en welke afspraken er internationaal moeten worden gemaakt om dit soort situaties te vermijden in het Grote Meren-gebied waar de gewone bevolking zo pijnlijk wordt getroffen.
Mevrouw Paule Bouvier. - Ik dank u voor de uitnodiging om in deze commissie te komen getuigen. In vergelijking met het betoog van mijn collega Leclercq zal mijn uiteenzetting u misschien wat theoretisch lijken. Ik denk dat een theoretische benadering nuttig kan zijn als basis voor politieke actie.
In tegenstelling tot wat sommigen denken, is er geen antagonisme tussen de UCL en de ULB. Collega Leclercq en ikzelf verstaan elkaar zeer goed en mijn betoog vormt een aanvulling op het zijne. Ook ik vind dat heel Afrika en niet alleen de regio van de Grote Meren dubbelzinnig en constant in beweging is. Onder een schijn van stabiliteit gaan vaak latente conflicten schuil. Omgekeerd heeft men ondanks het onveilige en instabiele
beeld van Afrika vaak de indruk dat er, alle schijnbare veranderingen ten spijt, in feite een status-quo heerst.
Er rijzen dus twee vragen: waarom is Afrika voor ons zo moeilijk te begrijpen en waarom is de situatie in de regio van de Grote Meren wat ze is?
Mijn collega Leclercq heeft het vooral over de Democratische Republiek Congo gehad. Volledigheidshalve zal ik af en toe een element aanhalen met betrekking tot Rwanda of Burundi.
Graag wil ik eerst ook een aantal zaken, die u wellicht bekend zijn, herhalen omdat ze nuttig zijn voor de analyse van de huidige toestand.
De Belgische kolonisatie was, althans aanvankelijk, geen zaak van de
Belgische Staat. In tegenstelling tot de kolonisatie door andere landen zoals Portugal, Groot-Brittannië en Frankrijk, stak daar bij ons geen imperialistische visie achter. Wij hebben al onze kolonies overgeërfd.
Congo was een gebied dat al werd beheerd.
Dat geldt ook voor Rwanda en Burundi. Het bestuur over dat gebied werd na de eerste Wereldoorlog via een mandaat van de Volkenbond aan ons land overgedragen. Nadien werd het uitgeoefend onder toezicht van de Verenigde Naties. Dit had een aantal gevolgen. België moest aan de Verenigde Naties jaarlijks verslag uitbrengen over het bestuur van dit gebied, wat het uiteraard niet hoefde te doen met betrekking tot Congo.
Andere verschillen hielden verband met het traditionele systeem in die twee gebieden. Congo is een geografische eenheid, waar verschillende etnieën naast elkaar leven, zonder dat één dominante groep het overwicht heeft over heel Congo. Daarin ligt een groot verschil met de toestand in Rwanda en Burundi. De etnische dualisering tussen Hutu's en Tutsi's was toen nog niet wat ze is geworden, deels ook als gevolg van de kolonisatie. De sociale revolte van de Hutu's tegen de Tutsi-elite heeft de aard van het mandaat en de toekomst van het gebied in belangrijke mate beïnvloed. In Congo heeft de kolonisatie de traditionele structuur veel ingrijpender gewijzigd dan in Rwanda en Burundi.
De stap naar de onafhankelijkheid
verloopt in elk van die landen slecht. Iedereen weet wat er in Congo gebeurd is.
In Rwanda is het probleem niet zozeer de onafhankelijkheid, maar wel de dekolonisatie en de sociale revolte, waar ik al naar verwees. Deze situatie doet vluchtelingenstromen ontstaan naar de buurlanden Uganda en Burundi. Dit probleem werd nooit opgelost en ligt nog steeds aan de basis van de huidige moeilijkheden in die landen.
In Burundi verliep de overgang op het eerste gezicht beter, maar ook daar werd prins Rwagasore, een populair aristocraat, vermoord. Was hij in leven gebleven dan had het Burundese regime onder zijn invloed wellicht een andere koers gevaren.
Als gevolg van dit alles komt de
Belgische kolonisatie in een slecht daglicht te staan. Nochtans werd het Belgische model aan de vooravond van de grote dekolonisatiegolf nog een voorbeeld genoemd, althans in Centraal-Afrika.
Deze evolutie is niet lineair, maar verloopt veeleer met horten en stoten. Mobutu heeft glorierijke momenten gekend als vedette van de francofonie en zelfs als lid van een vredesmissie in het Midden-Oosten. De politieke situatie verloederde naarmate de economische ontwrichting groter werd.
Hetzelfde gebeurde in Rwanda. Habyarimana werd ook niet meteen met de vinger gewezen als de aanstichter van de genocide. Rwanda werd beschouwd als een model van plattelands- en gemeenschapsontwikkeling. Zo slaagde het land erin om een
belangrijk aandeel van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking naar zich toe te halen.
Burundi kreeg eveneens veel bijval naar aanleiding van de verkiezingen van 1993. Ze waren voorbereid met grote informatiecampagnes over burgerrechten en over de Grondwet en men vond dat ze voorbeeldig waren verlopen. Er is trouwens een parlementaire delegatie ter plaatse geweest, die vol lof was over de organisatie en het verloop van de verkiezingen. Iedereen kent natuurlijk het vervolg.
Het op gang gebrachte proces zal uitlopen op de ontaarding waarover de heer Leclercq het had.
Ik moet herinneren aan de wijze waarop elk van de drie regimes werd geïnstrumentaliseerd door de
politieke macht, de etnische afkomst als dusdanig. Dat was zeer duidelijk in Rwanda onder Habyarimana. Er is sprake van een echte diabolisering van wat de Tutsi-etnie werd genoemd. Ik zal daarop niet terugkomen.
Habyarimana heeft nooit het probleem van de vluchtelingen willen oplossen. Dat is terug aan de oppervlakte gekomen tijdens het militair offensief van oktober 1990. Omdat Habyarimana aan de macht wilde blijven, heeft de diabolisering van de Tutsi's uiteindelijk geleid tot de genocide.
In Burundi werd het probleem anders aangepakt. In plaats van de etnische verschillen te gebruiken voor politieke doeleinden, werden ze zeer lang ontkend. Burundi is de eenheid tussen Burundi en de Burundezen.
Dat geldt in zekere mate ook voor Congo waar het thema van de eenheid alomtegenwoordig is, althans tijdens het Mobutu-regime, ondanks de afscheidingspogingen en alle problemen. De eenheid is er dankzij de grandeur, de rijkdom van het land, de natuurlijke rijkdommen... Wegens de etnische diversiteit kon het Mobutu-regime zich uiteraard niet beroepen op de etniciteit. Zowel de explosie in Rwanda als de implosie in Congo lopen uit op de ontaarding die Hugues Leclercq goed heeft geschetst.
Hoe kan dit politiek, en niet economisch, worden geduid?
In zal pogen dat te doen vanuit drie invalshoeken. Ten eerste is er het institutionele kader. In Congo is er, zoals in alle staten, een staatshoofd,
een regering, een parlement en een gerechtelijk apparaat.
Als karikatuur zou ik kunnen zeggen dat alleen het staatshoofd telt. De regering voert immers de beslissingen van het staatshoofd uit, het parlement bekrachtigt ze en ook de rechterlijke macht is volledig afhankelijk van het staatshoofd. Niettemin bestaan deze instellingen en moet men er rekening mee houden. Dat maakt de toestand nogal verward.
De beslissingen worden dus genomen door het staatshoofd, maar zelfs de grootste dictator kan niet alleen regeren.
Rondom het staatshoofd bewegen zich ten minste twee kringen. Een eerste is zijn kabinet, zijn naaste medewerkers, die samen met hem beslissingen nemen. In Rwanda gaat
het om de veelbesproken Akazu. Bij de meeste staatshoofden is dat allemaal nogal geheimzinnig. Af en toe treedt iemand naar voren, maar dat kan evenzeer de maraboe, de echtgenote of de maîtresse zijn.
De tweede kring daarentegen is openbaar en beter bekend. Het is de politieke klasse die door sommigen de baronnen van het regime wordt genoemd. Het gaat om een relatief gesloten groep waaruit het staatshoofd naar believen rekruteert, ontslaat, verbant en terugroept. Er is dus een zekere rotatie binnen deze groep.
Dat zijn de spelers. Wat is nu de politieke praktijk?
Allereerst het roven. In veel Afrikaanse landen en in Congo in het bijzonder wordt vaak gesproken over de
neopatrimoniale staat. De term werd gelanceerd door de Frans afrikanist Jean-François Médard en hevig betwist door een ander groot Frans afrikanist, Jean-François Bayart.
Zelf sluit ik me aan bij Bayart. In een neopatrimoniale staat zouden de goederen worden verworven en beheerd zoals men zijn eigen goederen beheert. Dat betekent dus ook dat ze daadwerkelijk worden beheerd. Een staat die rooft, legt alleen beslag op de inkomsten om ze te besteden aan praalzuchtige projecten. Bijna niets wordt in de nationale economie geherinvesteerd. Het gaat om roof, noch min, noch meer.
Een andere heel belangrijke praktijk is het cliëntelisme. Politieke klantenbinding bestaat natuurlijk overal. Het
cliëntelisme dat verheven wordt tot een vorm van beleidsvoering is echter typisch voor Afrika. Ik vind dat men het cliëntelisme niet zomaar kan gelijkstellen met corruptie. Het gaat om een netwerk dat vertrekt van de top van de politieke piramide en zich uitstrekt tot de basis. Het is een netwerk van persoonlijke relaties tussen oversten en onderschikten: de baas draagt iets bij, de cliënt staat iets af. Deze ruilverhouding steunt op de traditie.
Ik herinner ook aan het probleem van de verpersoonlijking van de macht.
Hoewel de macht bijzonder sterk en geconcentreerd lijkt, is het politieke apparaat opgedeeld in facties. Deze facties beconcurreren elkaar binnen de tweede kring. Het "factionalisme"
komt op bepaalde ogenblikken tot uiting in de politieke instabiliteit.
Ik heb niet gesproken over het leger en andere machtsinstrumenten, want dat zou ons te ver leiden.
Een dergelijk mechanisme is werkbaar zolang er een minimum aan beschikbare inkomsten is. Als de Staat bankroet is, stuikt de piramide van het cliëntelisme in elkaar waardoor het terrein van machtsuitoefening krimpt. Het staatshoofd geeft zich daarvan rekenschap en hij wordt onderhevig aan achtervolgingswaanzin. Dat geldt niet alleen voor het gebied van de Grote Meren, maar ook voor talrijke Afrikaanse staten.
Het wantrouwen sluipt binnen en de kring rond het staatshoofd krimpt, geografisch althans.
Iedereen weet dat politiek in de grote hoofdsteden wordt gevoerd. In Congo nochtans is dat zelfs Kinshasa niet meer, maar wordt het Gbadolite. Om het staatshoofd te ontmoeten moet men zich naar Gbadolite begeven, een plaats die op Congolese schaal weinig betekent.
Met de economie is het al niet anders. Alles wordt verwaarloosd, behalve als het nog wat magere inkomsten kan opleveren, niet voor de overheidsbegroting, maar wel voor de privé-financiën van diegenen die de Staat besturen.
Een dergelijke inkrimping van de politieke machtsuitoefening zal leiden tot een bijna volledige verdwijning van de Staat en tot de totale chaos waarover Hugues Leclercq sprak. Daarbij komt nog dat de persoon van het
staatshoofd op ziekelijke wijze vasthoudt aan de macht. Machtsuitoefening betekent privileges. Wie geen macht meer heeft, betekent niets meer. Deze drang om zich als staatshoofd te handhaven, blijft niet zonder gevolg.
In Congo zal de tactiek erin bestaan de soevereine Nationale Conferentie te doen vastlopen. De overgangsperiode heeft zeven jaar geduurd, van 1990 tot 1997. Diegenen die in deze periode geïnteresseerd zijn, kan ik het boek aanbevelen van Gauthier de Villers en Jean Masombo, dat handelt over de politieke chaos, niet alleen in Congo, maar ook in een groot aantal andere Afrikaanse staten.
In Rwanda zal dit natuurlijk uitmonden in de genocidaire hysterie van het regime van Habyarimana, die volgens
mij nooit de bedoeling gehad heeft de akkoorden van Arusha toe te passen.
Het geval Burundi is misschien enigszins verschillend. Ik denk nochtans dat het regime van Buyoya de verkiezingen in 1993 heeft willen organiseren, omdat het er zeker van was deze te zullen winnen.
Ook de reactie van de bevolking verklaart waarom de toestand is kunnen ontaarden. De bevolking reageerde met uitbarstingen, plotse opflakkeringen van woede, die daarna uitdoofden. Ik zeg niet dat het strovuren waren, maar ik kan ook niet zeggen dat het oproer voldoende georganiseerd en duurzaam was om van een echte volksopstand te kunnen gewagen.
De heer Leclercq heeft het al aangetoond toen hij het over de
informele economie had: zij houden er vooral een cultuur van plantrekkerij op na.
Buiten die woede-uitbarstingen, komt het zelden tot een echte confrontatie. De informele economie wordt uitgebouwd, men organiseert zich, zet zijn eigen netwerken op en zijn eigen kredietorganismen. Er is al gesproken van het microkrediet. Het microkrediet is niet nodig, want er bestaat een Congolese versie van de lijfrenteverzekering, de likelembe. Congo heeft zo zijn eigen vorm van zelforganisatie.
Bovendien doet zich ook een fenomeen voor van versterking van de regionale autonomie. De heer Leclercq heeft het ook daarover gehad.
Men stelt ook vast dat het sociaal-culturele weefsel begint uit te
rafelen. Men krijgt te maken met de ontwrichting van de familiebanden, de heropleving van het sacrale, het fenomeen van de kerken, het sektarisme en niet te vergeten de aberrante subculturen die onder andere bij de jeugd het hoofd opsteken. Noch op sociaal, noch op cultureel vlak is er sprake van enige wederopbouw: de versplintering gaat voort.
Dat alles is vaak tweeslachtig. In de informele economie ontstaan er nieuwe vormen van solidariteit maar, zoals de heer Leclercq heeft aangegeven, veel mensen zijn ervan uitgesloten. Wij staan dus voor een fenomeen van opneming en uitsluiting. Op cultureel vlak blijven er traditionele elementen bestaan, maar is er ook heel wat vernieuwing. Het is het ene, noch het andere. De informele economie bevindt zich in
de marge van de legaliteit, maar daarom is het nog geen volledig illegaal systeem.
Wat zijn de hoofdkenmerken van de huidige toestand? Op macropolitiek niveau hebben de regeringen alle legitimiteit en elke legitimatiegrond verloren. Bij het aantreden van Laurent-Désiré Kabila, evenals van Joseph Kabila, kende de populariteit van de regering een korte heropleving, maar die is snel geluwd. Ten gevolge van de machtsuitoefening door Kinshasa en het beheer van de regio's buiten Kinshasa schieten microregionalisme en etnisme opnieuw wortel in verschillende regio's.
Zelfs in het kader van de informele economie tekenen zich op microsociologisch vlak vooral micro-entiteiten af en dus plaatselijke
gemeenschappen die noodgedwongen op zichzelf teruggeplooid leven.
Deze vormen van etnisme en van versplintering op sociologisch en op politiek vlak illustreren de sociale en politieke chaos die Congo vandaag kenmerkt.
Dat betekent nog niet dat het om een eenrichtingsproces gaat. In de Democratische Republiek Congo zijn er toenaderingspogingen. Vandaag is er een alliantie tussen de MLC van Bemba en de RDC-Goma. Vorige dinsdag heb ik een ontmoeting bijgewoond tussen de Congolese groep van deskundigen waarop de heer Leclercq heeft gealludeerd, en de vertegenwoordigers van de MLC van Bemba en van de RDC-Goma die zich vandaag als leden van deze alliantie voorstellen.
Binnen deze
koepelorganisaties heerst er reeds `factionalisme' en bestaan er uiterst belangrijke subgroepen. De Maji Maji is een samenraapsel van maffiosi en rebellen. Het is dus allemaal veel dubbelzinniger en complexer dan zo maar een versplintering. Ik denk zoals de heer Leclercq dat er nog banden blijven bestaan. Zelfs tussen de rebellen van de Evenaar en van Kinshasa blijven er banden bestaan, in het bijzonder familiebanden.
Een tweede kenmerk van de huidige situatie is uiteraard haar groeiende complexiteit, eerst en vooral omdat het aantal actoren toeneemt. Er zijn verschillende groepen rebellen, koepels, facties, hergroeperingen. Ook met de buitenlandse actoren moet rekening worden gehouden: de aanvallers die een bondgenootschap vormen met de rebellen, de
bondgenoten van Kinshasa die door de rebellen worden beschouwd als buitenlandse mogendheden die zich niet zouden mogen mengen in de Congolese aangelegenheden. En dan is er nog de internationale gemeenschap.
Ik kom nu tot de aard van de conflicten. Verschillende conflicten bestaan naast elkaar, maar ze beïnvloeden elkaar ook. Er woedt een burgeroorlog, een oorlog tussen staten, een economische oorlog en een oorlog voor de veiligheid. Uiteindelijk draait alles om de macht.
Waarom kunnen wij dit zo moeilijk begrijpen? Omdat wij onze eigen analysemethodes gebruiken. Wij hebben onze eigen politieke cultuur, met een Grondwet, wetten en instellingen. Wij hebben onze criteria en redeneren rationeel.
Maar dat moeten wij allemaal vergeten als wij de gebeurtenissen in subsaharaans Afrika en in het gebied van de Grote Meren trachten te begrijpen. Wij krijgen hier immers te maken met een cultureel pluralisme. Niet alleen dat een aantal cultuurgroepen naast elkaar bestaan. Het betekent ook dat in elk van die groepen een mengcultuur bestaat. Die mensen zijn dus in staat om nu eens op ene en dan weer op de andere manier te redeneren.
Als Congolese, Rwandese, Burundese politici zich tot ons richten, dan proberen zij te redeneren zoals wij. Als zij zich tot hun eigen bevolking richten, dan trekken zij een ander register open. Als zij onder elkaar discussiëren, dan zal het nog wat anders zijn. Die mengcultuur biedt hun dus de
mogelijkheid om volledig te goeder trouw verschillende registers te gebruiken. Als wij naar hen luisteren, klinkt het allemaal wel goed. Maar we moeten de verschillende registers bespelen om er ons rekenschap van te geven dat er heel wat verschillen kunnen bestaan. Niets is dus zuiver en klaar.
Functies worden wel waargenomen, maar dienen voor iets anders. De aangenomen teksten zijn niet bedoeld om te worden toegepast. Sla er de geschiedenis van de overgangsperiode in Congo maar eens op na, zij spreekt hierover boekdelen. De correcte informatie is overigens moeilijk te vinden. Wie weet vandaag in Congo wat er op hetzelfde ogenblik in de verschillende regio's gebeurt?
In Kinshasa bestaat een studiebureau met de
naam BERCI, dat een aantal ernstige opiniepeilingen heeft georganiseerd. Het bereidt nu een nationaal onderzoek voor dat heel wat geld zal kosten, maar de financieringsbron is mij onbekend. Deze opiniepeiling zal heel wat opheldering brengen. Men hoeft niet blind in opiniepeilingen te geloven, maar als alle andere informatie ontbreekt, vullen zij toch een leemte aan.
Ondanks deze verwarring en de moeilijkheid om te begrijpen wat zich afspeelt, zou ik met een vrij optimistische noot willen besluiten. Ik zal eens te meer mijn collega's Gauthier de Villers en Jean Masombo citeren. Volgens hen is de geschiedenis van de Democratische Republiek Congo er een vol onvoorziene wendingen, maar ook zonder vooruitgang. U hoeft dus uw oude manier van denken
niet op te geven.
De voorzitter. - Ik wil u op één punt tegenspreken, mevrouw, en op een ander punt steunen.
Uw opmerking over de verkiezingen in Burundi van 1993 is totaal fout. De heer Buyoya besefte maar al te goed dat hij de verkiezingen niet kon winnen. Hij heeft mij dit persoonlijk in tempore non suspecto, op 1 september 1991, gezegd. Hij heeft mij uitvoerig uitgelegd hoe de toestand in de regio, zowel in Burundi als in Rwanda, na de verkiezingen zou evolueren. Ik zal dit onderhoud nooit vergeten omdat het verdere verloop van de gebeurtenissen heeft aangetoond dat hij het volledig bij het rechte eind had.
Op 1 september 1991 heeft hij mij uitgelegd hoe hij de
verkiezingen had voorbereid omdat hij de internationale gemeenschap wou bewijzen dat de Burundezen in staat waren ze te organiseren. Het grote probleem was het leger, waarvan hij deel uitmaakte, maar hierover wil ik niet uitweiden omdat dat geen zin heeft. Hij was absoluut zeker dat hij de verkiezingen niet kon winnen en hij heeft me vele redenen opgesomd.
Een Zaïrees politicus heeft mij ooit gezegd dat de Zaïrezen het voordeel hebben dat ze ons volledig kennen omdat ze door ons zijn opgevoed. De Jezuïeten hebben hen geleerd hoe ze moeten handelen. Ons probleem is dat we nooit de moeite hebben gedaan om ook maar iets van hun cultuur te begrijpen.
Ik denk dat hij gelijk had. Dat heeft hij mij met verschillende
voorbeelden aangetoond. Tijdens mijn loopbaan heb ik jammer genoeg meermaals moeten vaststellen dat dit zo is. Zelfs vandaag nog begaan sommige Belgische en andere politici de fout dat ze deze verschillende registers niet willen begrijpen. We blijven dezelfde fouten maken want er zijn altijd nieuwe ministers die denken dat ze slimmer zijn dan hun voorgangers.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Kan er vandaag een onderscheid worden gemaakt tussen de economische microsystemen van het oosten van Congo, dat door buitenlandse troepen wordt bezet, en die van het westen, dat door Kinshasa wordt gecontroleerd? Waarin bestaat dit onderscheid?
Wat is uw standpunt over het verband tussen de internationale politieke en vooral financiële betrekkingen en het systeem van cliëntelisme in de periode van 1945 tot 1990? Wat zijn de gevolgen voor de regering en voor de rol van de Wereldbank in vele Afrikaanse landen?
Mevrouw Paule Bouvier. - In de eerste plaats dank ik de voorzitter voor de informatie. Ik kan zijn beweringen niet weerleggen omdat ik nooit de gelegenheid heb gehad Buyoya rechtstreeks te ontmoeten. Wat hij ons heeft gezegd, is van groot belang. Ik wil er evenwel aan toevoegen dat ik twee weken geleden in Kinshasa een conferentie heb bijgewoond, georganiseerd door een VN-instelling, over de bescherming van vrouwen en kinderen bij gewapende conflicten. Een Burundese diplomaat heeft me toen gezegd dat de regering, of alleszins de directe omgeving van Buyoya, ervan overtuigd was dat hij de verkiezingen zou winnen.
De voorzitter. - Dat is iets geheel anders.
Mevrouw Paule Bouvier. - Wat gebeurt er in de microsystemen in het oosten en in het westen? Het is heel moeilijk die vraag te beantwoorden want daarvoor zou men ter plaatse moeten gaan zien wat zich daar afspeelt.
Er is geen verband tussen de informele volkseconomie en haar microsystemen, en de periode van de conflicten. In Kisangani, waar ik een ontwikkelingsproject leidde in samenwerking met de plaatselijke universiteit, bestond deze informele economie reeds naast een sluikeconomie. Het was duidelijk dat er in de Congolese grensstreken meer voorspoed was dan in het binnenland omdat de grensstreken handel konden drijven met de buurlanden. Het bekende gebied van Beni-Butembo in het oosten was zelfs bijzonder welvarend,
maar moest ter plaatse gaan kijken om in te zien dat deze welvaart een gevolg was van het grensverkeer. Deze microsystemen zijn dus niet nieuw. Ze bestaan nog altijd in de huidige conflictsituatie en zijn vaak de enige manier om te overleven. Anders zou de Congolese bevolking inmiddels drastisch geslonken zijn.
We moeten nagaan hoe de aanwezigheid van gewapende troepen - ik spreek niet over rebellen - en deze conflicttoestand het bestaan van de micromaatschappijen beïnvloeden. In het evenaarsgebied, waar de communicatienetwerken vrijwel verdwenen zijn, kunnen deze microsystemen niet functioneren. Men is terug bij de oorspronkelijke betekenis van het woord: een economie waarbij in de eigen behoeften wordt voorzien. Meer kan ik niet op uw vraag
antwoorden. Ik denk dat deze systemen in het westen, in Beneden-Congo, heel goed kunnen bestaan.
Uw tweede vraag heeft betrekking op de internationale betrekkingen en het systeem van cliëntelisme waarvan het bestaan de internationale instellingen onmogelijk kan zijn ontgaan. Deze vraag dwingt mij ertoe onaangename dingen te zeggen. Ik ben er niet zeker van dat de internationale instellingen en hun leiders zich ten volle bewust waren van de diepgang en het belang van dit systeem. Het ging immers om een echt regeersysteem. Ik denk niet dat iedereen dat goed heeft begrepen. Wie zijn de gesprekspartners van de internationale instellingen in een bepaald land? De regering, de directeur van de nationale bank, de overheid, kortom degenen die zich aan de
top van de piramide bevinden. Deze laatsten zullen tegenover de internationale overheden natuurlijk nooit toegeven hoe de zaken in hun land verlopen en ze zullen evenmin zeggen dat ze zullen proberen een deel van de middelen die ze ontvangen, te gebruiken om hun politieke filières te bevoorraden. Het is dus helemaal niet zeker dat de internationale instellingen op de hoogte waren van de praktijken van de plaatselijke overheden.
Zoals uw voorzitter heeft bevestigd, gebruiken de regeringen die met de internationale instellingen onderhandelen, een institutionele, juridische woordenschat. Er hangt dus een dikke mist. Als men geen moeite doet om dat alles te ontcijferen en het systeem te doorgronden, wordt men er het slachtoffer van. Een
Angelsaksische collega merkte in verband met de buitenlandse betrekkingen van Afrika overigens op dat wij bij onderhandelingen altijd denken dat wij het zijn die de macht in handen hebben. In vele gevallen worden we echter om de tuin geleid door onze gesprekspartners.
De voorzitter. - We worden altijd weer gecharmeerd door de manier waarop Afrikanen ons benaderen.
De heer Jan Remans (VLD). - Wat was de invloed van de kerken, rekening houdend met de ontwikkeling van al die microkernen. Hoe werd gereageerd op het vertrek van de missionarissen, op de invloed van de inlandse kerk met de kardinaal en de andere autochtone geestelijken?
Mevrouw Paule Bouvier. - Het antwoord over de rol van de kerken is niet eenvoudig en verschilt van land tot land. De huidige machthebbers in Rwanda hebben de katholieke kerk van dat land beschuldigd en ook in Burundi zijn er problemen geweest.
De toestand in Congo is heel wat ingewikkelder omdat de kerk er veel meer versnipperd is dan in Rwanda en Burundi. Overal verschijnen er nieuwe kerkelijke bewegingen, die tamelijk veel invloed hebben.
Gedurende de overgangsperiode had monseigneur Monsengwo een belangrijke rol in de soevereine Nationale Conferentie. De kerk was bereid op te treden als bemiddelaar tot het ogenblik dat de toestand in het slop is geraakt.
Ondanks het vertrek van de missionarissen is de kerk vaak een van de instellingen geweest die in staat waren de economie en de bevolking te steunen. Niemand kan de rol van de kerk op dat vlak ontkennen.
De huidige toestand overstijgt de macht van de kerken. Dat geldt ook voor bepaalde NGO's. Zodra men zich op een bepaalde manier engageert, lijkt het alsof men een bepaalde groep steunt. Op die manier loopt men natuurlijk risico's.
Het is onmogelijk de rol van de kerk te beoordelen. Ze moet zich noodgedwongen aanpassen aan de politieke en economische toestand van het ogenblik. Dat is een probleem waarmee alle organisaties die op het terrein actief zijn, worden geconfronteerd.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer J. Peleman. - Ik ben geen Afrika-expert. Anderen in ons land hebben een grotere expertise op dat vlak. Mijn expertise beperkt zich tot de kennis van netwerken die te maken hebben met de trafiek in grondstoffen, de wapentrafiek en het verlenen van gewapende steun, het sturen van mensen die opleidingen geven, huurlingen en het gebruik van transport in de wapentrafiek. Deze expertise is natuurlijk wel nuttig voor het onderzoek naar de legale of illegale exploitatie van grondstoffen in het gebied van de Grote Meren en naar het verband van die exploitatie met de oorlogsinspanning van de verschillende oorlogvoerende partijen.
Er bestaat geen handleiding om deze expertise uit te bouwen. Mijn methodologie bestaat erin me zeer
lang met het thema bezig te houden, zoveel mogelijk te lezen en proberen te weten te komen van andere experts en op de duur een reputatie op te bouwen waardoor ik een draaischijf van informatie wordt. Zeer veel journalisten, onderzoekers, niet-gouvernementele organisaties en zelfs trafikanten benaderen mij. Bij elk van die ontmoetingen blijft er een stukje informatie hangen. Op basis daarvan krijg ik een totaalbeeld van de situatie. Ik probeer de evolutie bij te houden van de verschillende netwerken, van de tussenpersonen, van de cruciale spelers en van de bedrijven. Ik houd me niet enkel bezig met de Grote Meren, maar ook met andere conflictgebieden, zoals Sierra Leone, Liberia, Guinee, gedeeltelijk Zuidelijk Afrika en Angola.
Angola wordt niet tot het
gebied van de Grote Meren gerekend, maar het conflict in Angola is voor een deel de sleutel tot de oplossing van het probleem in Congo. Zeker op het vlak van het machtsevenwicht in de regio is Angola ongetwijfeld de belangrijkste speler op het internationale toneel en in de regio zelf, ook voor de buurlanden van Congo, zoals Uganda en Rwanda, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Congo-Brazzaville. Bij de netwerken zijn de verhoudingen tussen machthebbers in de regio van belang. De rol van Angola en van de Angolese oorlogseconomie, die gedeeltelijk verweven is met de Congolese, mag niet onderschat worden.
Wat Angola betreft, worden de inkomsten uit UNITA-diamant vaak tegenover die uit olie geplaatst. Angola is de zesde producent van diamant ter wereld en het
Angolese diamant heeft een hogere waarde per karaat dan het Congolese. Degenen die menen de Antwerpse diamantsector te moeten verdedigen, zijn van oordeel dat vooral naar de olie-inkomsten moet worden gekeken, omdat die omvangrijker zijn dan de diamantinkomsten.
Dat is zeer zeker waar. De inkomsten uit olie liggen vele malen hoger dan die uit diamant, maar we mogen toch niet vergeten welke cruciale rol diamant speelt in Afrika voor de regimes en met name voor de oorlogseconomieën.
Grote oliecontracten en wellicht ook andere grote grondstoffencontracten in Congo zijn in handen van multinationals. Een heel kleine elite ziet zijn bankrekening in Zwitserland aangroeien met bonussen die te rapen vallen bij het uitleasen
van olievoorraden. Dat geldt niet voor diamant, en ook niet voor coltan en goud.
Bij diamant treedt een heel ander verschijnsel op. Van hoog tot laag bestaat er een keten die loopt van de generaals, over de plaatselijke krijgsheren en de aides de camp (adjudanten) tot bij de mensen op het terrein, die allemaal persoonlijk hun zakgeld verdienen met het diamant.
Met grondstoffen zoals olie, kobalt of koper is dat niet het geval. Daarvoor wordt een eenmalig contract getekend dat na een aantal jaren kan worden herzien en waarvan de rechtswaarde in de Afrikaanse context misschien niet zo duidelijk is. Onder tafel wordt er wellicht een zeer grote som betaald aan één of twee belangrijke bemiddelaars en aan het
regime in de persoon van de president en diens naaste familie. Van dat geld vloeit maar heel weinig door naar de piramide die mee-eet van de oorlogseconomie. Bij diamant is dat anders.
De Congolese ondergrond is bijzonder rijk aan grondstoffen. Van de enorme investeringsplannen die bij de machtswissel Mobutu-Kabila op tafel lagen en van de akkoorden die werden ondertekend, zowel door de uittredende regering-Mobutu als door het nieuwe regime, kwam er echter op het terrein tot nog toe maar weinig concreets terecht. De bonussen zijn grotendeels vooraf betaald. Het gedeelte dat niet werd betaald, is mogelijk de doodsteek geweest voor Kabila. Dat hij over heel wat reeds ondertekende akkoorden opnieuw wilde onderhandelen, heeft hem weinig geliefd gemaakt bij zijn
sponsors van het eerste uur. Om dezelfde reden zijn sommige staten die aanvankelijk voor Kabila hadden gekozen omwille van de enorme belangen die op het spel stonden, hem daarna een onbetrouwbare partner gaan vinden. Al die contracten zijn op dit ogenblik nog hangende en hun lot zal vaak in internationale rechtszalen moeten worden beslecht.
Met het diamant loopt het helemaal anders. Sinds het begin van de oorlogen in Congo zijn de productie en de export van diamant alleen maar gestegen. Uit de cijfers die gepubliceerd worden door het Centre national d'expertise, dat weliswaar in de loop van vorig jaar werd opgeheven, blijkt dat tot het midden van de jaren negentig jaarlijks voor 200 à 250 miljoen dollar diamant werd uitgevoerd. Op dit ogenblik
liggen die exportcijfers minstens tweemaal hoger. De statistieken maken nu melding van een diamantexport ter waarde van 0,5 miljard dollar per jaar. Wie echter op het terrein, comptoir per comptoir, opkoper per opkoper, de exportvolumes zou controleren, zal wellicht aan het dubbele, zo niet het driedubbele volume komen.
Dat betekent dat er jaarlijks voor meer dan een miljard dollar aan diamant wordt uitgevoerd, met inbegrip van Kisangani-diamant uit het rebellengebied en diamant uit de Evenaarsprovincie, waarover geen cijfers bekend zijn. Het is niet duidelijk welk diamant door Bemba of de Ugandezen wordt gecontroleerd of om welke hoeveelheden het gaat. Mobutu, die in dat gebied persoonlijke diamantmijnen had, zag niet graag dat er cijfers
werden verspreid over de hoeveelheden die werden bovengehaald, en dat is nog altijd zo.
Het blijft natuurlijk zeer moeilijk om hoeveelheden naar voren te schuiven. Ik heb in de afgelopen jaren mogen meewerken aan enkele onderzoeken van de Verenigde Naties. Ik heb in dat verband veel gesprekken gevoerd met ministers van mijnbouw van heel wat Afrikaanse landen. De meesten onder hen geven toe dat in de statistieken over de export van diamant die ze bijhouden slechts 10 tot 20% is opgenomen van wat werkelijk wordt geëxporteerd. Ze geven grif toe dat 80 tot 90% van de diamanthandel aan hun controle ontsnapt.
In de veronderstelling dat de situatie in Congo beter is, wat in de huidige omstandigheden erg onwaarschijnlijk is, zijn
de cijfers die ik u gegeven heb, namelijk tot het drievoud van de officiële statistieken, nog enorm onderschat. Het zou dus om meerdere miljarden dollar kunnen gaan.
Mijn kennis van het diamantwereldje is eigenlijk nog vrij beperkt omdat het uiterst moeilijk is om met goede informanten uit de diamantwereld te werken. Goede informatie komt er pas wanneer we de mensen confronteren met bepaalde feiten, foto's en documenten, dus wanneer we ze het mes op de keel zetten. Daarbij moeten we altijd nog in het achterhoofd houden dat de informatie afkomstig is van onbetrouwbare bronnen, namelijk diamantairs die roddels vertellen over hun onmiddellijke concurrenten. Wanneer we tot de waarheid willen doordringen en gegevens en documenten vragen, geldt plotseling de
omertà, die elk gedegen onderzoek belemmert.
Ik spits de situatie toe op diamant omdat diamant in Congo op dit ogenblik de belangrijkste grondstof is en op het terrein voor een groot deel het gedrag bepaalt van de kleine officieren, de Zimbabwanen, Namibiërs, Ugandezen en Rwandezen.
Het lijkt mij niet de moeite waard om de statistieken van Rwanda en Uganda te bestuderen. Beide landen samen exporteren voor slechts enkele miljoenen dollar. Ook de importcijfers in Antwerpen zijn op zich al een onvolledige bron voor de export uit die landen. Toch kan het feit dat de Rwandezen en Ugandezen, die bondgenoten waren in de strijd tegen Kabila senior, in Kisangani op een bepaald moment met getrokken messen, of
kalasjnikovs, tegenover elkaar stonden, niet anders verklaard worden dan door de grote belangen die niet alleen de Rwandese president, maar ook de officieren op het terrein hebben in de handel in edelstenen.
België mag niet bang zijn om ook op het internationale forum de term `corruptie' te gebruiken. Deze taboes moeten doorbroken worden. De corruptie en de oorlogseconomie zijn direct met elkaar verbonden. Er is niet alleen de directe corruptie op het terrein, maar er bestaan ook netwerken die de oorlogsgebieden met de internationale markten verbinden.
We kunnen in dat verband Antwerpen niet negeren, omdat 90% van de handel in ruw diamant op een of andere manier via Antwerpen passeert. Ik geef toe dat Antwerpen onterecht
als enige stad in dit dossier met de vinger wordt nagewezen. Voor het jongste werkstuk van het Monitoring Mechanism inzake de sancties tegen Angola, de opvolger van de Fowler-commissie, werd in België zeer veel onderzoek verricht. Het onderzoekspanel heeft de individuele facturen van Belgische diamantairs uiterst nauwgezet bestudeerd. Dat is in Israël, India en New York niet gebeurd. In die context is de frustratie van België en van de Hoge Raad voor Diamant in Antwerpen goed te begrijpen.
We moeten echter toegeven dat België en de Antwerpse diamantwereld defensief blijven reageren op dit soort verslagen, of ze nu komen van NGO's dan wel van een meer eerbiedwaardig orgaan als de VN-Veiligheidsraad. Antwerpen blijft in het
defensief, handelt niet proactief, zet niet de nodige middelen in om de smokkelaars effectief af te schrikken.
De Kimberley-akkoorden betekenen geen echte afschrikking. Deze akkoorden hebben immers louter betrekking op diamant dat in de statistieken is opgenomen, en smokkel komt daar per definitie niet in terecht. Hoewel ik voor een NGO werk die onderzoek heeft verricht voor NGO's die bij het Kimberley-proces betrokken zijn, wil ik een zekere afstand ten opzichte van dit proces bewaren omdat het in feite niet meer is dan een formele oefening. Uiteindelijk komt het erop neer dat voor de procedure voor de verhandeling van diamant een extra document nodig is. De oorlogseconomie - de grijze en zwarte circuits - komt echter niet in de statistieken terecht. Het
certificaat van oorsprong is dus in de huidige context eigenlijk niet meer dan een lachertje en dreigt zelfs het middel bij uitstek te worden om bloeddiamant wit te wassen.
Het probleem is niet het bloeddiamant, maar het grotere geheel waar het deel van uitmaakt, namelijk het illegale of gesmokkelde diamant. België, de Hoge Raad en het beleid moeten de wereld een duidelijke boodschap geven en een reëel afschrikkingsmiddel vinden. Het is overdreven te beweren dat de hele diamanthandel rot is, maar we mogen de misbruiken ook niet als een marginaal verschijnsel beschouwen.
De diamantindustrie vertoont een aantal specifieke kenmerken. Het is een informele handel; diamant is een dollarproduct waarvoor cash wordt betaald;
de diamantwereld huivert voor papierwerk. Het opleggen van een procedure waarbij officiële documenten worden gebruikt, zal dus weinig opleveren.
Afschrikking betekent dat er voorbeelden moeten worden gesteld. De internationale heisa rond het bloeddiamant is al meer dan twee jaar aan de gang, maar er is nog nergens een smokkelaar opgepakt. De conflicten in Sierra Leone en Angola, waar het conflictdiamant zich volgens de Kimberley-akkoorden en de VN bevindt, zijn verre van beëindigd. De rebellen in Sierra Leone oefenen nog altijd volledige controle uit over de diamantgebieden. Hoewel in mei een belangrijk ontwapeningsakkoord is ondertekend en de VN het territorium geleidelijk overnemen, halen de rebellen nog altijd veel geld uit diamant, evenveel als
vóór de invoering van het certificaat van oorsprong in Sierra Leone.
De oorlog is nog lang niet beëindigd, maar er is nog altijd geen trafikant opgepakt, noch in België, noch in de rest van de wereld. Dat is te wijten aan een gebrek aan proactief optreden. Ik weet dat sting operations, waarbij verdachten in een valstrik worden gelokt, volgens de Belgische wetgeving niet kunnen. Wel kan samen met de landen van oorsprong een of andere operatie op touw worden gezet. Er circuleren genoeg namen van notoire trafikanten en rechtstreekse verkopers van Unita- of RUF-diamant en van personen die op grote schaal bij de smokkel in Congo betrokken zijn.
Er is hoogstwaarschijnlijk een monopolie verleend voor het
opkopen van diamant in Kisangani. We weten wellicht om wie het gaat. Kunnen onze geheime diensten de handel en wandel van die personen echt niet gedurende een paar maanden volgen? Kunnen de militaire attachés hen niet op de vliegtuigen en op het terrein volgen zodat ze de nodige bewijslast verzamelen om het die personen moeilijker te maken? Ik vraag me af of het werkelijk zo moeilijk is.
Ik heb zelf voor de Verenigde Naties een aantal onderzoeken gevoerd, niet als diamantexpert maar als wapenexpert. Voor het jongste Liberia-panel zijn we erin geslaagd in zes maanden zes dossiers volledig van informatie te voorzien. We hebben informatie verstrekt over de aankoop tot en met het transport, de corrupte douanier, de eindgebruiker, het exacte tijdstip van
de landing ter plaatse en de wagens waarmee de wapens naar het front werden gebracht. Nauwelijks één maand na de publicatie van dit rapport werden reeds in drie landen arrestaties verricht.
De Verenigde Naties zullen de betrokken landen vanuit het panel inlichten. Misschien komen er geen veroordelingen, maar een aantal betrokkenen zijn voor een aantal maanden achter de tralies verdwenen en hun namen werden in de pers bekendgemaakt. Wie nog zo idioot is om met dergelijke mensen zaken te doen, stelt zich onmiddellijk aan kritiek bloot. We moeten het deze netwerken op deze wijze moeilijker en duurder maken.
De diamantwereld slaagt er vaak in een gestolen partij diamanten vroeg of laat terug te vinden. Voor
conflictdiamanten daarentegen blijken de smokkelaars altijd onvindbaar te zijn. Dat verhaal is totaal ongeloofwaardig.
De expertise is in België aanwezig met de ADIV, de diensten van het ministerie van Justitie en de pas opgerichte Diamantpolitiedienst. De zwarte lijst van namen circuleert. Het probleem is nog altijd dat onze ordediensten en onderzoekers weigeren over de grenzen te kijken. België moet proactief optreden en de verantwoordelijken in de Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo-Brazzaville, Congo-Kinshasa en mogelijk ook Rwanda, Uganda en Angola waarschuwen. Als de Belgische overheden iemand ervan verdenken dat hij betrokken is bij iets wat de financiering van de strijdende partijen overstijgt, dan moeten ze de plaatselijke overheden om
samenwerking vragen om na te gaan wat de betrokkene precies exporteert. Ze moeten nagaan of het mogelijk is op de luchthaven een screening te organiseren waarbij de Belgische overheden betrokken worden. Ook kunnen ze voorstellen om Angolezen naar België te sturen. Ze moeten voorstellen om een gezamenlijk onderzoek te voeren tot er genoeg aanwijzingen beschikbaar zijn om de betrokkene het vuur aan de schenen te leggen.
De ADIV stelt wel mooie rapporten op, die dan laten naar de pers worden gelekt, zodat de dienst weer in verlegenheid wordt gebracht. Rapporten maken is echter niet voldoende, er moeten ook daden worden gesteld.
Het gaat hierbij niet alleen om de reputatie van België, maar het gaat er ook om zo
snel mogelijk een einde te maken aan een reeks conflicten waarin de smokkel van diamant of andere grondstoffen en goederen dermate belangrijk is geworden dat hij de beëindiging van het conflict in de weg staat. De actoren op het terrein hebben immers meer baat bij de instandhouding van de oorlogseconomie dan bij de overgang naar een normale gang van zaken en het sluiten van akkoorden.
Daarom is dit een urgent probleem. Het is belachelijk dat België zegt: we spelen mee in het Kimberley-proces, sturen vertegenwoordigers naar al die conferenties, nodigen NGO's uit voor dure dineetjes en geven ze zo het gevoel dat ze au sérieux worden genomen, als het er eigenlijk alleen om gaat zo van het probleem af te raken. We moeten kijken waar het in feite
om gaat. De NGO's die begonnen zijn met de campagne rond conflictdiamant, die daarna door de VN en het Kimberley-akkoord is overgenomen, zijn misschien een beetje naïef geweest en hun onderzoek was misschien niet gedegen genoeg. Misschien werden ze ook wel wat beïnvloed door de dure dineetjes van lobbyisten van de industrie of bepaalde lidstaten, maar het idee achter de campagne was wél correct, namelijk dat bepaalde conflicten niet ophouden precies door het conflictdiamant. Daarom is het belangrijk dat België een onderzoekscommissie heeft opgericht en ik hoop dat van hieruit druk wordt uitgeoefend op het beleid, op de industrie en op de Hoge Raad en dat ook de ordehandhavingsdiensten ertoe worden aangezet die zaak au sérieux te nemen. We moeten dit niet zien
als een reputatieprobleem voor België en de Antwerpse diamantsector, maar als een probleem dat weliswaar verder van ons af staat, maar waarmee we toch direct te maken hebben, omdat België grotendeels betrokken is bij het laten voortduren van de financiering van de rebellieën.
Op de vraag of er een directe band bestaat tussen diamanttrafiek en wapens moet ik ja antwoorden. Een aantal spelers zijn tegelijkertijd diamantair en bemiddelaar in de wapenhandel. Een aantal daarvan zijn betrokken bij de diamanthandel in Antwerpen. De jongste tijd is er nogal wat rumoer over mogelijke links tussen conflictdiamant en Al Qaeda naar aanleiding van een artikel in The Washington Post. Ik stond aanvankelijk zeer sceptisch tegenover dat artikel,
maar intussen beschikken we over meer gegevens, hebben we de methodologie van de journalist nagegaan en ook met hemzelf contacten gehad, en het gaat duidelijk om meer dan zomaar een spektakelartikel. Er zijn circuits van wisselagenten, niet alleen in België, maar ook in Pakistan, India en de Perzische Golf, Oman en de Verenigde Arabische Emiraten, die wellicht - we zijn op het ogenblik voor 90% zeker - directe banden hebben met de financiering van wat vaagweg Al Qaeda wordt genoemd. Exponenten van de Antwerpse diamantindustrie zijn aan die circuits gelieerd. Ik breng dit ter sprake omdat men zich te veel blind staart op conflictdiamant alleen. De grote bedreiging voor de diamantindustrie wordt niet enkel gevormd door het conflictdiamant, het diamant dat rechtstreeks gelieerd is met
rebellenbewegingen, maar ook door de georganiseerde misdaad. Wanneer u mensen uit de diamanthandel uitnodigt die op het terrein partijen diamant proberen te kopen, dan zullen zeer velen van hen zeggen dat de markt op het ogenblik onmogelijk is, dat de prijzen die op het terrein worden betaald hoger liggen dan de prijzen die in Antwerpen voor diamant worden gegeven. Dat wijst er duidelijk op dat het de opkopers in die gebieden, in de conflicteconomieën, niet te doen is om de marktwaarde van diamant, maar om de witwaswaarde of de politieke waarde ervan. Dat wil zeggen dat niet de waarde van de diamanten zelf telt, wel het feit dat op die manier rebellen kunnen worden gesponsord om bijvoorbeeld een bepaald regime omver te helpen werpen.
We moeten erkennen
dat de diamanthandel zeer kwetsbaar is voor infiltratie door de georganiseerde misdaad. Meer zelfs, de infiltratie is een feit. Conflicteconomieën trekken als een magneet de georganiseerde misdaad aan.
De statistieken over diamant en het Kimberley-proces bieden geen uitweg voor de conflictfinanciering. Het Kimberley-proces kan wel de interesse voor het thema opwekken bij de industrie en de betrokken staten. Het zet het thema op de internationale agenda.
Waar het om gaat zijn de gecriminaliseerde en gespecialiseerde netwerken die zich in de conflictgebieden hebben ingewerkt. Ze hebben directe toegang tot de regimes of tot de rebellenleiders en tot de internationale markten en financiële systemen. Er zijn ook links met
de Russische georganiseerde misdaad en met Al Qaeda.
Het gaat niet uitsluitend om een oorlogseconomie, maar om een criminalisering van die economie. Daarom moet het dossier worden opengetrokken.
Mijn belangrijkste aanbeveling voor de ordehandhavingdiensten en voor het beleid is afschrikking. De industrie moet zien dat het de overheid menens is. Het moet haar duidelijk worden gemaakt dat er met de handel in diamant meer aan de hand kan zijn dan belastingontduiking, dat het georganiseerde misdaad kan zijn en dat een aantal kopstukken moeten worden aangehouden.
Die doelstellingen zijn nodig op het terrein op korte termijn, maar zullen ook op lange termijn resultaat opleveren.
Sommigen vrezen dat met strenge maatregelen de diamanthandel in Antwerpen zal verdwijnen en uitwijken naar Israël of andere diamantcentra. Dat argument waarachter de industrie en de politiek zich verschuilen, klopt volgens mij niet. De grote diamantairs die in Antwerpen actief zijn, werken al op wereldniveau. Ze hebben ook een kantoor in New York, Tel Aviv of New Delhi. De markten moeten niet meer verplaatst worden. Ze zijn al geglobaliseerd. De diamantairs zullen om tal van redenen in Antwerpen aanwezig blijven. Er is de geografische ligging, de nabijheid van De Beers, de traditie, het feit dat België een relatief veilig land is voor diamantairs en dat er vlotte verbindingen zijn met Afrika.
We moeten af van die defensieve
houding en een proactief beleid gaan voeren. Er zijn nog geen echt goede rapporten over de diamanttrafiek, maar er circuleren wel namen van personen die de conflicten in Afrika op grote schaal financieren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De uiteenzetting ging vooral over diamant. Tot nog toe werd hier meer over coltan gesproken, waarover de heer Peleman ons ongetwijfeld ook wat kan vertellen.
De heer Peleman zegt dat er een zwarte lijst met namen bestaat. De heer Peleman zegt dat er een duidelijke relatie is tussen de wapenbrokers en de diamantsmokkelaars. België moet daarbij betrokken zijn. Ik vermeld in dit verband Victor Bout, die schatrijk is en in Afrika vrij rondloopt, maar ook in Oostende wordt gesignaleerd.
De heer Peleman vraagt om afschrikking, maar gisteren nog is gebleken dat het Europees arrestatiebevel niet zo makkelijk te realiseren is. De Italianen liggen dwars.
Kan de heer Peleman meer concrete informatie geven over de criminelen en de georganiseerde misdaad?
Uit vorige hoorzittingen en op basis van publicaties kunnen we veronderstellen dat er een verband is tussen Belgische firma's en een aantal mensen op het terrein die coltan via de comptoirs naar Europa en verschillende andere plaatsen in de wereld versturen. De Belgische firma's die in het VN-rapport worden genoemd, zouden daarbij betrokken kunnen zijn. Onze commissie zou die verbanden in kaart moeten kunnen brengen. Kunt u ons zeggen wie wie is op het terrein?
De heer J. Peleman. - Ik heb vermeden namen te noemen. In rapporten van de VN is het makkelijker namen te noemen omdat experts van de VN in hun hoedanigheid niet gerechtelijk kunnen worden vervolgd. In een vergadering met gesloten deuren wil ik graag mijn eigen zwarte lijst geven. Victor Bout kan gerust worden vermeld, aangezien hij toch al een slechte reputatie heeft.
Wat dat Europees arrestatiebevel en het dwarsliggen van Italië betreft, moet ik toch wat nuanceren. Met de zaak-Minin heeft de procureur van Monza aangetoond dat hij de kwestie ernstig neemt. Leonid Minin, een van de kopstukken van de Odessa-maffia, werd in augustus van vorig jaar aangehouden voor een belachelijk incident met enkele prostituees. Er werd een
kleine hoeveelheid cocaïne bij Minin aangetroffen.
Bij die aanhouding werden ook documenten in beslag genomen, waaruit bleek dat Minin wel even meer was dan de toevallige cliënt van die prostituees. Men heeft de man achter de tralies gehouden. Hij werd even vrijgelaten, maar zit nu weer in de gevangenis. De procureur in Monza vervolgt Minin omdat hij betrokken was bij de schending van het wapenembargo tegen Liberia. Het enige Italiaanse element in deze zaak is de vluchtroute van het vliegtuig dat de wapens naar Liberia heeft gebracht en voor zijn terugkeer het Italiaanse luchtruim heeft doorkruist. Hoewel Italië niet eens een extraterritorialiteitswet heeft, brachten de gerechtelijke autoriteiten toch de vereiste moed op en zetten zij
voldoende middelen in. Het houdt Minin nu al meer dan een jaar gevangen. Een belangrijk kopstuk van de Oekraïense maffia die betrokken was bij witwasserij, fraude met grondstoffen, onder andere bij diamanthandel, en bij wapentrafiek, wordt zodoende toch even uit de circulatie genomen. Het proces zal pas volgend jaar plaatsvinden en het zal misschien niet eens tot een veroordeling komen, maar zo wordt toch een afschrikkingseffect gecreëerd. De vaststelling door de VN dat Minin's privé-jet werd gebruikt om wapens van Burkina Faso naar Liberia te vliegen en zodoende het wapenembargo te omzeilen, was voldoende voor de procureur van Monza om te vervolgen. Met andere woorden: zonder extraterritorialiteitswetgeving en zonder het Europees aanhoudingsmandaat kan er ook al
wat.
Ik dank wellicht mijn staat van expert aan mijn Belgische nationaliteit en aan het feit dat heel veel zaken van wapentrafiek en diamanthandel zich in mijn onmiddellijke omgeving afspelen. Trafikanten passeren door België. Dat feit moet gerechtelijke en ordediensten ertoe aanzetten ze het hier flink moeilijk te maken.
Victor Bout is niet enkel betrokken bij de wapenhandel naar zo wat elk conflictgebied in Afrika - inmiddels wordt hij de McDonald van de Afrikaanse wapentrafiek genoemd -, hij is ook direct betrokken, zoals Knack knap heeft beschreven, bij coltan-investeringen en, dank zij zijn directe band met Bemba, ook bij investeringsplannen in het noorden van Congo.
Bout heeft
vroeger zeer veel voor Unita gevlogen en vliegt nu voor de Angolese regering. Zo zie je maar hoe geld in die conflicteconomieën steeds het laatste argument blijkt te zijn. Hij is zowat in alle buurlanden van Congo aanwezig. Hij heeft maatschappijen in Rwanda, is aanwezig in Uganda, heeft vluchten vanuit Bunia, Kisangani en Bukavu. Bemba vliegt met helikopters van Bout. Zijn betrokkenheid is totaal. Hij is bekend, maar hij is slechts een van velen.
Bout is zelf ook direct betrokken bij de diamanthandel. Sanjivan en Ruprah, kompanen van Bout, hebben diamantmijnen in Congo. Er zijn berichten verschenen, maar niemand heeft dit ooit terdege uitgezocht, dat Ruprah de stroman zou zijn voor de presidenten van Rwanda en Uganda. Hun belangen in de oorlogseconomie
in Oost-Congo zouden behartigd worden door de firma's van Sanjivan en Ruprah.
Ik heb Ruprah geïnterviewd naar aanleiding van de kwestie Liberia. Ook daar had hij een diamantmijn samen met de president. Hij wond daar geen doekjes om. Als dusdanig is hij ook rechtstreeks betrokken bij de wapentrafiek naar de regio. Dit zijn slechts een aantal voorbeelden van de werkwijze van die netwerken. Ik wil u graag een lijst bezorgen, maar dan wel in een vergadering met gesloten deuren, want ik stel mij hoe dan ook bloot aan juridische risico's, wanneer ik namen mocht noemen van mensen die nog niet veroordeeld zijn of tegen wie de bewijslast nog wat zwak is.
Er werd mij gevraagd naar de namen van de comptoirs voor coltan in
Congo. Leden van mijn onderzoeksinstituut in Antwerpen zijn op het terrein geweest en hebben alle namen van de comptoirs. Ik kan u die dus meedelen. Coltan is door het eerste Congorapport van de VN een belangrijk item geworden. De prijs van coltan is op de internationale markt fel gezakt. Op een gegeven moment vonden veel diamantairs de weg naar coltan omdat de winstmarges tot begin dit jaar hoog lagen. In afwachting van betere prijzen worden nu stocks aangelegd.
Coltan en diamant hebben veel gemeen. Beide grondstoffen worden vaak op een ambachtelijke wijze bovengehaald. De officier op het terrein kan de delvers, die hij bijna als slaven behandelt, gemakkelijk controleren. Zij kunnen voor hem met de fiets dagelijks enkele kilo's coltan vervoeren. Toen
coltan peperduur was, loonde dat ook de moeite. Ook diamant heeft zonder veel investeringen een hoge waarde. Een schop is bij wijze van spreken voldoende. Voor Congo zijn diamant, coltan en ook casseriet momenteel gemakkelijk te delven grondstoffen en daardoor belangrijk in het conflict.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Bestaat er volgens u kartelvorming op de coltanmarkt? De vertegenwoordiger van het TIC was op dat vlak niet duidelijk. De dame in kwestie was blijkbaar onvoldoende op de hoogte. De ineenstorting van de prijs en het aanleggen van stocks doen kartelvorming vermoeden.
De heer J. Peleman. - Voor coltan kunnen we spreken van een internationale monopolievorming. Ik denk daarbij vooral aan de grote bedrijven. Een directe link met de traders of brokers ten aanzien van het Congodossier is minder duidelijk.
De grote bedrijven zijn vertegenwoordigd in het Studiecentrum in Brussel. Daaruit echter afleiden dat er op dat niveau complotten gesmeed worden, is overdreven. Volgens mij bestaat er op de internationale markten een soort natuurlijke monopolievorming. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit gebeurt met betrokkenheid of medewerking vanop het terrein en dat er een directe band is met conflictfinanciering. De prijsschommelingen in Congo zijn meer gelinkt aan het toeval. Echte complotten moeten daar
niet achter worden gezocht.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - De heer Peleman schijnt te zeggen dat het certificatiesysteem het helemaal niet mogelijk maakt de oorsprong na te trekken en de verdere verkoop van de diamant te volgen. Dat is een ernstige zaak.
Tijdens de conferentie van Gaborone die onlangs plaatsvond, was iedereen blij met het certificatiesysteem, ook de Belgische regering. Men verheugt zich over de traceerbaarheid, de certificatie en de verkoop. Eindelijk schijnt men ook een onderscheid te maken tussen de bloeddiamanten en de eerlijke diamanten. U plaatst daar een groot vraagteken bij en u uit ernstige beschuldigingen. U hebt het woord traceerbaarheid niet gebruikt. Betekent dit dat het vandaag niet mogelijk is de oorsprong van
een diamant te bepalen en de verkoopkanalen te volgen? Bestaat er een doeltreffender systeem?
U had het over nonchalance en hebt gewezen op de expertise die in Antwerpen aanwezig is. U beweert dan men weet welke personen zich in ons land bevinden, dat men over de wettelijke middelen beschikt om ze aan te houden, maar dat men het niet doet. Dat is een ernstige vaststelling. Tijdens de vergadering met gesloten deuren zullen we wellicht te weten komen over wie het gaat.
Een veel gebruikt argument is dat als te veel druk wordt uitgeoefend op Antwerpen, de diamanthandel zich naar Bombay of Tel Aviv dreigt te verplaatsen. U hebt echter gezegd dat dezelfde personen ook in Bombay en Tel Aviv opereren.
Op 30 juni heb ik in Kinshasa vernomen dat sommige verkoopkanalen vanuit Kinshasa naar Antwerpen vertrekken om dan, als de waarde van de diamant is bepaald, terug te keren naar Kinshasa. Vervolgens zou de diamant naar andere plaatsen gaan. De diamant zou dus niet in Antwerpen geslepen worden. Officieel zou Antwerpen deze diamant weigeren omdat hij niet veel waard is, en hem naar andere plaatsen sturen. Heeft u daarover informatie? In hoever zijn deze verschillende diamantmarkten daarbij betrokken? Zijn er aanwijzingen dat het over Bombay of Tel Aviv zou gaan? Het is belangrijk dat de afzet van diamant, niet alleen in Antwerpen maar ook op andere plaatsen, in aanvaardbare omstandigheden verloopt.
Is het ogenblik niet gekomen
om volledig andere regels vast te leggen voor de verkoop van diamant? Men heeft het vaak over een grijze markt. Er heerst nogal wat onduidelijkheid over de invoer van diamant en het notificatiesysteem. Als ik goed ben ingelicht, baseert de fiscus zich op de winst en niet op de omzet in deze sector. Is de tijd niet aangebroken om het diamant te commercialiseren overeenkomstig de normale regels die in de internationale handel gelden?
De heer J. Peleman. - Ik heb gezegd dat het certificaat niet zal bijdragen tot de oplossing van het probleem. Vorige maand was ik nog in Sierra Leone, het land dat als voorbeeld wordt aangehaald voor het certificeringssysteem. De bedoeling van dit systeem is dat Sierra Leone belasting kan heffen op de diamantexport en dat het probleem van het conflictdiamant wordt opgelost. De toestand in Sierra Leone is meer exemplarisch dan die in Angola en Congo omdat Sierra Leone nauwelijks andere grondstoffen heeft. Er is enkel nog rutiel, maar de productie ervan ligt momenteel volledig stil. De overheid van Sierra Leone geeft zelf toe dat het merendeel van het diamant dat de rebellen op dit ogenblik ontginnen, het land met het certificaat van oorsprong verlaat en dus al is witgewassen vóór het het land uit is. Wij meenden dat wij als VN-experts de bondgenoten waren van de regering in de strijd tegen de rebellen en dat wij erin zouden slagen de internationale financiering van de rebellen te stoppen. Nochtans blijkt algemeen te worden aanvaard dat er niet te hard mag worden opgetreden tegen het conflictdiamant dat afkomstig is uit Koidu of Kono in het rebellengebied, want anders wordt het via Guinée of Ivoorkust uitgevoerd.
De heer Paul Wille (VLD). - U beweert dat slechts 10% van de handel op de officiële manier gebeurt. Als er een certificaat van originewordt gebruikt, veronderstel ik dat er een verband is met de algemene statistiek.
De heer J. Peleman. - Dat is mogelijk. De diamantair op het terrein zal echter altijd beweren dat de hoeveelheid die voor de maandelijkse export naar Freetown, de hoofdstad van Sierra Leone, wordt gestuurd, altijd tot ongeveer twee miljoen dollar beperkt blijft, zelfs al wordt er soms veel meer of veel minder geëxporteerd. Het handhaven van hetzelfde maandelijkse volume is immers gemakkelijker voor de statistiek. Het is duidelijk dat er met de exportvolumes wordt gesjoemeld. Een aantal diamanten passeren via het certificaat van oorsprong want als de comptoir niet performant genoeg is, wordt deze gesloten. Dat is in het verleden ook in Congo gebeurd. Er wordt immers van uitgegaan dat, indien de comptoirs niet performant zijn, er wordt
gesmokkeld. De diamantairs handhaven dus een bepaald volume. Er wordt rekening gehouden met de periode van het jaar. Aan het einde van het regenseizoen kan het volume stijgen of dalen en bij het begin van het regenseizoen zou het volume logischerwijze moeten stijgen omdat de delvers hun stenen dan wassen. Al deze gegevens worden bij de documenten gevoegd, maar uiteindelijk wordt er evenveel gesmokkeld. Het probleem is de timing. Men wil enerzijds het probleem van het conflictdiamant zo vlug mogelijk aanpakken, want dagelijks sterven er mensen door de wrede praktijken van de rebellen. Anderzijds wordt er een systeem gecreëerd waarbij alle producerende, transit- of importerende landen internationale verdragen moeten sluiten, feedbacksystemen moeten opzetten en bilaterale douaneregels
moeten uitwerken. Dit is een proces dat jaren of zelfs decennia in beslag kan nemen. Twee jaar nadat het werd opgestart, is men erin geslaagd een certificaat van oorsprong in te voeren voor Angola, Sierra Leone en Guinée. Toch is de helft van de partijen die afkomstig zijn uit Guinée nog steeds niet voorzien van een certificaat, hoewel ze door de officiële instanties naar Antwerpen worden gestuurd. Voorts moet nog worden gewacht op de tientallen andere landen die betrokken zijn bij import, transit, productie of export van diamant voor het Kimberley-proces effectief kan worden toegepast. Als het certificaat enkel in Sierra Leone wordt opgelegd, nemen de hoeveelheden via Liberia, Ivoorkust en Guinée onvermijdelijk toe. Zolang deze landen het akkoord niet
ondertekenen, is het certificeringssysteem in Sierra Leone waardeloos omdat de buurlanden aan de controle ontsnappen.
Momenteel bestaan het certificaat van origine en het Kimberley-proces dat alle lidstaten, de industrie en een aantal betrokken NGO's toejuichen, enkel in theorie. Mocht deze theorie in de praktijk worden omgezet, dan zouden we tot een perfecte statistiek komen en zouden de communicerende vaten in de hele diamanthandel in kaart kunnen worden gebracht. Het is vergelijkbaar met de introductie van IDI in Congo waarbij een monopolie op diamant wordt ingesteld omdat men het conflictdiamant wil controleren. Nog dezelfde dag zal dan de export via Congo-Brazzaville, waar geen certificaat van oorsprong bestaat, beginnen lopen. Op het ogenblik stelt het
Kimberley-proces helemaal niets voor. Er zijn twee verschillende tijdschema's. Enerzijds willen we dat de wrede oorlog in Sierra Leone wordt beëindigd zodat in dat kleine land weer orde heerst. Anderzijds duurt het jaren voor alle bilaterale akkoorden gesloten zijn en in de exportlanden een gecentraliseerd Diamond Office wordt opgericht zodat de beveiliging vanaf de productie tot de eerste export verzekerd is. Ook dit is een element van het Kimberley-proces. De exportlanden zijn hiertoe niet in staat. Vervolgens blijkt dat de leden van het Kimberley-proces niet echt bereid zijn om dit te financieren. Het conflictdiamant staat met inbegrip van het Kisangani-diamant in voor 4% van de wereldhandel en smokkeldiamant maakt 20 tot 50% van de wereldhandel uit. Het Kimberley-proces doet
niets aan dit probleem.
In België beschikken we over de nodige middelen om er wel iets aan te doen. Maar, stel dat ik mij bij mijn aankomst in België aanmeld met een document uit Zambia, een land waarvan iedereen weet dat het geen diamant produceert. Het is duidelijk dat mijn diamanten komen uit het Unita-gebied, dat zich uitstrekt langs de grens tussen Zambia en Angola. Er gebeuren twee dingen. Ten eerste stellen de Belgische diensten geen vragen. Ten tweede hoef ik niet eens aan te tonen dat ik in Zambia in het vliegtuig ben gestapt. Ik had net zo goed uit Portugal kunnen komen en verklaren dat ik een partij diamanten uit Zambia heb meegebracht. Natuurlijk had ik die diamanten in Portugal moeten declareren toen ik de Europese Unie binnenkwam,
maar ook daar zal de douane mij geen vragen stellen. Laten we ervan uitgaan dat de Belgische douanier iets meer van diamant afweet dan zijn Portugese of Griekse collega. Waarom wordt een laisser-passer-beleid gevoerd als de internationale reputatie van ons land tegenover zijn voormalige kolonie en mandaatgebieden op het spel staat?
Het is zeer gemakkelijk om een partij diamanten binnen te brengen. Ik heb hiervoor zelfs geen documenten nodig, zolang ik maar een ontvanger heb. Een deal met een van de geregistreerde diamantairs in Antwerpen volstaat. Mocht het document fout zijn, dan bel ik hem wel even met de vraag een andere factuur door te faxen.
Hierbij moet dan nog worden opgemerkt dat België met het Diamond Office in
Antwerpen als enige land beschikt over een gespecialiseerd systeem voor de inklaring van diamant. We mogen ervan uitgaan dat het in andere landen alleen maar erger is. Ik sta dan ook sceptisch tegenover het Kimberley-proces en sta dan ook niet te juichen wanneer in Gaborone een akkoord wordt gesloten.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dat is niet doeltreffend. Het dient alleen maar om ons geweten te sussen. Aangezien we over documenten beschikken die als een soort doorgangsbewijs kunnen dienen, kan dit de positie van Brussel versterken.
De heer J. Peleman. - Precies daarom ook zei ik dat het certificaat van origine het ultieme witwassysteem voor conflictdiamant dreigt te worden. We weten allemaal dat de Angolese generaals oorlog voeren tegen UNITA, maar anderzijds dé tussenpersonen zijn voor de UNITA-stenen die via het officiële systeem naar de markten vertrekken. Dus nog vóór ze het conflictgebied verlaten, zijn de diamanten al witgewassen. Door te strijden tegen conflictdiamanten hebben we de illusie dat we de bondgenoot zijn van regimes die te kampen hebben met rebellenbewegingen, maar eigenlijk staan deze regimes dit systeem toe. Ook op dat vlak sta ik sceptisch tegenover het hele Kimberley-proces, want alleen al in het systeem van de twee voorbeeldlanden, Sierra
Leone en Angola, wordt vals gespeeld. De diamantcontroleur stopt om vijf uur. Denkt u dat de diamanthandel om vijf uur stopt? We maken ons er te gemakkelijk vanaf door te zeggen dat Afrika nu eenmaal op die manier zaken doet. We moeten onszelf au sérieux nemen, hier tenminste maatregelen treffen en dan nagaan hoe dat leidt tot betere resultaten in Afrika. Zal de staat in Sierra Leone zich daartegen verzetten omdat het hen toch te doen is om de exportheffingen? Laat me niet lachen! De hele jaarproductie van Sierra Leone bedraagt maximaal 50 miljoen dollar. Daarop wordt een exportheffing van 3% geheven en daarvan gaat 1% naar de diamond valuator, een Belg. Zal het land met wat overblijft heropgebouwd kunnen worden? Natuurlijk niet. Het land heeft een armoedeprobleem en dat
werkt de corruptie in de hand. Officieel verdient een minister er 25 dollar per maand. Daarmee kan hij niet de zijden sokken kopen die hij aantrekt wanneer hij naar Kimberley gaat. De betrokkenheid bij de diamanttrafiek begint, evengoed in Congo, op het terrein, op het laagste niveau, gaat dan verder naar de broker,decomptoir, de luchthaven waar het pakket voor export wordt gedeclareerd, de generaal die op de luchthaven de controles doet. Zo zit het hele systeem in elkaar en die netwerken eindigen hier. Hier kunnen we er dus iets aan doen, maar dat doen we niet, want we voeren een laissez-passer-beleid. Is het zo moeilijk om iemand die diamanten aangeeft en beweert uit Zambia te komen, om zijn ticket en visum te vragen? Toch wordt dat niet gedaan. Het is toch zeer
gemakkelijk om de controle op dat niveau een beetje te verbeteren. Daarvoor zijn geen internationale verdragen of betere wetten nodig. Er moet gewoon wat proactief worden opgetreden.
Het systeem van commercialisering van het diamant, ook op het vlak van fiscaliteit, moet compleet worden omgegooid. De Belgische fiscaliteit vormt inderdaad een probleem. In Afrika wordt te weinig aangegeven en in België te veel om de winstmarges kleiner te doen lijken, want de belasting wordt geheven op de winst. De echte winst is zeer moeilijk te achterhalen, maar ligt zeer zeker hoger dan de 1 of 2% die de diamantairs aangeven. De winstmarges moeten veel hoger liggen. Valt dat te controleren? Zeer moeilijk en het probleem is dat men voor diamant hoe dan ook afhankelijk
is van de expertise van de sector zelf. Daarom hebben we in België het Diamond Office bedacht, het interne douanekantoor van de Hoge Raad voor Diamant, dat werkt namens de staat maar bemand wordt door mensen uit het circuit zelf, zodat tenminste de waarde van het diamant min of meer kan worden bepaald. Werkt het systeem echt? Nee, want het Diamond Office beoordeelt enkel de waarde en houdt zich niet bezig met de origine van het diamant. Bovendien is de echte oorsprong van het diamant nauwelijks traceerbaar, omdat alle pakketten die aankomen, gemengd zijn. Op het ogenblik bestaat er een embargo tegen Liberia, omdat het land rechtstreeks betrokken was bij de financiering van de RUF-rebellen in Sierra Leone.
Ironisch genoeg komt het Liberiaanse diamant via
een certificaat van oorsprong van Sierra Leone op de internationale markt terecht.
Het systeem werkt als communicerende vaten. De dealers hebben me gezegd dat een aantal van de partijen uit Liberia goed op Kono-diamant, dus diamant uit Sierra Leone, lijkt. Een ander deel lijkt op diamant uit Ivoorkust, dat laten ze via Ivoorkust passeren. Ze speculeren dus op het feit dat de herkenbaarheid van partijen diamant nauwelijks mogelijk is, zeker niet op een niveau dat voor een rechtbank zou kunnen worden gebruikt.
De procedure met het certificaat van oorsprong kan alleen maar werken indien alle lidstaten meedoen, maar dan rijst het probleem van de timing.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Uit het tweede VN rapport blijkt dat Congolese regeringsleden en directieleden van de mijnen geld doorsluizen naar de bank Belgolaise in Brussel. Bedragen boven de 400.000 frank moeten volgens de wet op de witwaspraktijken worden aangegeven. Heeft u daar al onderzoek naar gedaan?
We merken dat er, wellicht met het oog op witwasoperaties, heel wat joint ventures worden opgericht tussen Congo en Zimbabwe en tussen Congo en de omringende landen. Is er al onderzoek gebeurd naar die joint ventures?
Er zouden afschrikmiddelen moeten worden gecreëerd. Zou het uitbreiden van de bevoegdheden van het internationaal strafgerecht van Rome met economische misdrijven een
efficiënt middel kunnen zijn in de strijd tegen conflictdiamant en de illegale handel?
Vorige week hebben we iemand gehoord van het TIC. We hebben naar cijfers gevraagd over de coltanproductie, maar we hebben er geen gekregen. Volgens de getuige bestonden er geen cijfers. Kunt u ons cijfers geven?
Heel wat huurlingen uit Oost-Europa komen in Afrika terecht. Er zouden ook veel Russische wapens in Afrika terechtkomen. Is er een verband? Worden de huurlingen betaald met diamanten?
Enige tijd geleden hebben we met de commissie voor de Binnenlandse Zaken een bezoek gebracht aan Kirgizstan. Er lopen daar heel wat zakenmensen rond, hoewel er in dat gebied niet veel zaken te doen zijn. Waarom kiezen
Europeanen precies dit gebied uit om handel te drijven met Afrika? Is het omdat de wapenuitvoer voornamelijk gebeurt vanuit Oezbekistan, Oekraïne en Rusland?
De heer J. Peleman. - Naar het meldingssysteem voor grote bedragen die via banken passeren heb ik zelf geen onderzoek gedaan en ik heb daar geen expertise in. Ik denk wel dat elke bank automatisch bij elke overdracht die een bepaald bedrag overschrijdt - 400.000 frank - aan de cliënt vraagt waarvoor hij dit bedrag ontvangt en dat er een lijst wordt opgemaakt. Ik denk niet dat deze gegevens automatisch tot een onderzoek leiden. Ik denk dat deze gegevens worden gecentraliseerd, dat er steekproeven worden genomen en op basis daarvan een aantal onderzoeken worden gevoerd. Ik denk dat er vooral onderzoeken gebeuren naar fiscale fraude en niet naar georganiseerde misdaad of witwaspraktijken, zeker niet in verband met het onderwerp van deze onderzoekscommissie.
Ik ben echter geen expert ter zake.
Naar de joint ventures en de belangen van Zimbabwe, Namibië, Angola, Rwanda en Uganda in Congo is heel wat onderzoek verricht en daarover circuleert documentatie in de internationale media. Meestal gaat het om combines op het hoogste niveau. Zo zou de president van Zimbabwe directe belangen hebben in een aantal Congolese mijnen. Enkel het hoogste niveau en de meest invloedrijke zakenlui of de topgeneraals uit die landen hebben op die manier hun belangen in Congo.
De problematiek van de huurlingen is gelijkaardig. Het gaat daarbij om een soort van militair commercialisme. Staten verhuren hun legers aan buurlanden of andere landen in ruil voor geld. Een voorbeeld daarvan is Namibië en
Zimbabwe.
Wat is de rol van het Internationaal Strafgerechtshof? De verantwoordelijkheid blijft bij de lidstaten liggen. De staat heeft uiteindelijk, met zijn mogelijkheden op juridisch vlak en zijn mogelijkheden van ordehandhaving, een controlerende functie, ondanks de globalisering. Ik hoop dat er op het niveau van de staten proactiever wordt opgetreden en dat er meer onderzoek wordt gedaan.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik was toevallig aanwezig in Angola ten tijde van het Kimberley-proces. Er bestond ongenoegen over het feit dat België niet echt kon optreden omdat de Europese Unie alles beheerst. Een afzonderlijk land kan moeilijk een controlemechanisme opzetten.
De heer J. Peleman. - Dat is juist. Op het vlak van de douane bijvoorbeeld heeft de Europese Commissie laten uitschijnen dat het hele certificaat van origine haaks zou staan op de vrije handel binnen de Unie. De Europese Unie zou het certificaat van origine voor diamant niet erkennen omdat het in strijd zou zijn met de WTO-regels en de vrije handel in de weg zou staan.
Op het huidige ogenblik zijn er nog steeds de eigen douanediensten voor aangifte. Als diamant van buiten de Europese Unie België wordt binnengebracht, moet dit worden aangegeven. Het aangiftesysteem werkt relatief goed. Het diamant wordt aangegeven bij de grens, wordt verzegeld, gaat naar het Diamant Office en wordt daar gecontroleerd. Als het diamant via een
ander EU-land de Unie binnenkomt, gaat het al minder goed. Geen enkel ander land heeft een instelling zoals het Diamant Office of heeft experts. In een ander EU-land is het helemaal niet zeker dat conflictdiamant zal worden herkend en bovendien kan de waarde van het diamant er nauwelijks worden bepaald.
Toch denk ik dat wij, zolang we eigen douanediensten hebben aan de buitengrenzen, aan dit probleem wel degelijk iets kunnen doen. Ik denk dat wij ons niet moeten verschuilen achter het wegvallen van bepaalde aspecten van soevereiniteit en het uitvoeren ervan naar het Europese en andere niveau's om niets te ondernemen in eigen land.
Wat is de juridische waarde van termen als `plundering' of `illegale handel' in de Congolese
context? De VN-panels hebben gekozen voor een bepaalde definitie. Wij staan hier veel minder voor een internationaal juridisch debat, dan wel voor een politiek debat.
Charles Taylor in Liberia steunt rebellen uit Sierra Leone. Wij zouden Charles Taylor dus een embargo moeten opleggen. Dat is nu aan de gang. Rwanda en Uganda doen hetzelfde in Oost-Congo, maar de kans is zeer gering dat aan die twee landen een embargo zal worden opgelegd. Afgezien van mijn persoonlijke beoordeling over de betrokkenheid van Liberia, van Rwanda of van Uganda, wordt hier eigenlijk met twee maten gemeten. Vanuit juridisch oogpunt kan dat niet, maar het gaat hier om een internationale politieke beslissing. Voor dit soort praktijken verwacht ik niet te veel van internationale
gerechtshoven, omdat het uiteindelijk om vrij vage beginselen gaat. Het goud van Oost-Congo wordt al tientallen jaren via Burundi geëxporteerd. Is dat plots illegale exploitatie, omdat Kinshasa het gebied niet meer controleert? Het antwoord op deze vraag is wellicht politiek en niet juridisch.
Er zijn nooit vragen gesteld over het goud dat Congo via Burundi verliet. Nu wordt dat plots wel een issue. Er is sprake van conflictgoud, conflictkoffie, conflicthout. Het eerste Congorapport verbond de term conflict nogal royaal aan bepaalde grondstoffen.
IPIS heeft een onderzoekje uitgevoerd naar de export van coltan. Het zal eerstdaags worden gepubliceerd door een aantal NGO's. Er wordt in detail onderzocht hoeveel coltan
Congo via welke comptoir heeft verlaten. Alle betrokkenen werden geïnterviewd. Ook alle brokers in België en zelfs erbuiten zijn zoveel mogelijk geïnterviewd. Dan vang je geruchten op, of hoor je in contacten met geheime diensten of met journalisten die het terrein kennen, dat een aantal vluchten in die statistieken niet opduiken. Zelfs als je tot de laatste dealer tracht te interviewen kom je niet aan totaalgegevens. Ik kan mij dus voorstellen dat de mensen van het TIC niet over de nodige gegevens beschikken, hoewel er bij de UNDP, het IMF en bij de Wereldbank internationale statistieken bestaan over de wereldcoltanproductie en over het aanbod van coltan op de markt. De gegevens moeten mijns inziens voor een goed deel wel gededuceerd kunnen worden.
Welke hoeveelheid coltan uit Congo komt en wie precies verantwoordelijk is voor die trafiek, valt moeilijk te zeggen. Het transport gebeurde immers niet alleen met Sabena-toestellen maar ook met vliegtuigen die nergens geregistreerd zijn. Er is dus sprake van spookvluchten in die oorlogseconomieën. Ik moet voor het overige aan de onderzoekers van IPIS vragen of ze in het coltanonderzoek al aan kwantificering toe zijn.
Ik wil nagaan of IPIS kan bepalen op welk moment coltan geëxporteerd en verkocht werd, want er zijn belangrijke schommelingen geweest in de coltanprijzen. Pas dan kunnen we ons een idee vormen van de omzet.
Inzake huurlingen gaat het niet alleen over Oost-Europa. De
Oost-Europeanen zijn gevolgd nadat de Zuid-Afrikanen, Britten en Israëli begonnen waren met de PMC's. Het gaat om de privatisering van legertjes die in bepaalde conflicten een bepalende rol kunnen spelen omdat ze zo professioneel werken en zo goed uitgerust zijn dat ze het machtsevenwicht in conflicten kunnen veranderen. Er zijn tal van voorbeelden, onder meer Executive Outcomes en Sandline. Een aantal van die bedrijven waren in het midden van de jaren'90 erg actief in enkele conflicten in Afrika.
De huurlingen werden voor de meeste van hun contracten nooit betaald en voeren vandaag nog altijd gerechtelijke procedures, maar hun grote voordeel was dat ze zo dicht bij het regime stonden, dat ze strategisch advies gaven, de wapens voor het
regime aankochten en in ruil daarvoor onder meer concessies kregen. Het voorbeeld van de PMC's werd door onder meer Tsjetsjeense bedrijven opgevolgd. In Kirgizstan werd gerekruteerd via Oekraïne. Er ontstond een heel netwerk van bedrijfjes, maar in de plaats van het model van de huurlingenbedrijven van de Zuid-Afrikanen, de Britten en de Israeli's ging het in de voormalige Sovjetunie voornamelijk om meer traditionele huurlingenoperaties met werkloze avonturiers die voor een handvol dollars gerekruteerd worden. Russische of Oekraïense helikopterpiloten verdienen in Afrika ongeveer 800 dollar per maand en moeten daarvoor zeven dagen per week werken en vaak halsbrekende toeren uithalen. Het grote geld gaat daar niet naartoe. Het probleem van de wapentrafiek naar Afrika heeft
natuurlijk veel te maken met de Oost-Europese wapenstocks. Uit de statistieken van de wapens die bij ontwapeningsinitiatieven van de VN ingeleverd worden, blijkt dat daar meer dan 60% kalasjnikovs bij zijn. Kalasjnikovs worden in meer dan 30 landen legaal geproduceerd en illegaal in nog eens een 20-tal andere. Het is dus bijzonder moeilijk om de oorsprong van die wapens te achterhalen, zelfs wanneer er een ideaal traceerbaar systeem en een markering worden uitgewerkt. Er circuleren immers 60 tot 70 miljoen kalasjnikovs die nog niet gemarkeerd zijn. Dat probleem moet eerst worden opgelost.
Vaak zien we dat bij grote contracten, behalve bij puur illegale trafieken, van regering tot regering concessies worden gegeven en dat training, bemanning van de systemen
of piloten een onderdeel van het wapenpakket vormen. Dat gebeurt praktisch in alle Oost-Europese landen. Helikopters worden vandaag minder verkocht dan wel geleasd met piloot en mecanicien. De uit te voeren strategische operaties zijn vaak ook in de leasingcontracten begrepen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Kan u iets zeggen over uw organisatie? Hoe komt het dat u de markt zo goed kent? Kan u precies uitleggen wat de Belgische wetgeving zegt over de invoer van diamanten in België? U hebt gezegd dat een aangifte nodig is... U hebt ook gesproken over een Diamond Office, dat in andere landen niet bestaat.
De heer J. Peleman. - IPIS zou je de Vlaamse tegenhanger van de Franstalige GRIP kunnen noemen. In oorsprong is het een non-profit onderzoeksbibliotheek, die gegevens verzamelde over internationale betrekkingen, met name in conflictgebieden. IPIS werd in het begin van de jaren tachtig door vredesbewegingen, zoals Pax Christi, opgericht, wat de werking gedurende de eerste tien jaar sterk heeft beïnvloed. In het begin van de jaren negentig was IPIS uitgegroeid tot een gespecialiseerde en professionele bibliotheek, die niet alleen boeken, maar ook gespecialiseerde tijdschriften, contactbladen van NGO's en contactadressen bezat. Vooral studenten internationale betrekkingen en internationaal recht konden tot de clientèle van de bibliotheek worden
gerekend. Later zijn we ons veeleer beginnen te ontwikkelen als een studiedienst, een soort van onderzoeksinstituut. Persoonlijk stel ik vooral belang in illegale wapenhandel en het is op die manier dat ik bij deze dossiers betrokken ben geraakt. Aangezien er inzake wapentrafiek weinig experts zijn, heb ik een positie veroverd als draaischijf van informatie, niet enkel voor journalisten, maar zelfs voor geheime diensten en ambassades. Sedert enkele jaren trachten we de onderzoeksstaf uit te breiden omdat ik geen monopolie over deze kennis wil verwerven en IPIS ook nog over de nodige expertise op dit gebied moet beschikken indien ik ooit mocht weggaan. Momenteel houden vijf onderzoekers zich met dit onderzoeksdomein bezig.
IPIS telt twaalf personeelsleden,
zeven technische personeelsleden en zes onderzoekers. Onze dienst wordt gedeeltelijk door DGIS gefinancierd, ongeveer 2,5 miljoen per jaar. Bovendien ontvangen wij jaarlijks een bijdrage van ca. 200.000 frank van de Nationale Loterij en hetzelfde bedrag van de provincie Antwerpen. Voorts leven we van consultancycontracten. Zo hebben we voor Global Witness en voor Partnership Africa Canada onderzoeken uitgevoerd. Momenteel stellen we een dossier over wapenbrokers op voor het Noorse voorzitterschap van de Veiligheidsraad. We streven ernaar om non-profit, non-governmental en niet partijpolitiek gebonden te werken.
Wie een partij diamanten in België wil importeren, moet over een factuur beschikken waaruit blijkt dat de cliënt een
geaccrediteerde diamantair is bij de Hoge Raad voor Diamant.Ongeveer 2.000 diamantairs, leden van de Hoge Raad, mogen wettelijk diamant importeren. Ik zal thans uitleggen hoe dit alles in zijn werk gaat.
Een persoon komt met een partij diamanten via Zaventem in de Europese Unie aan. Ter plaatse declareert hij de diamanten, dit wil zeggen dat hij documenten toont waaruit de oorsprong blijkt. Vervolgens wordt het pakket diamanten ongeopend verzegeld en door Brink's Ziegler naar Antwerpen vervoerd. In aanwezigheid van de verkoper die de lading in België komt leveren, de officiële besteller van de diamanten, de experts van het Diamond Office en de douane wordt het pakket bij het Diamond Office geopend.
De experts van het
Diamond Office vergelijken dan de waarde van de stenen in het pakket met de waarde die op de factuur staat aangegeven. Dan zijn de diamanten gedeclareerd. Het bedrijf dat als officiële ontvanger geregistreerd stond, hoeft niet noodzakelijk de koper te zijn. Vaak vraagt zo'n bedrijf aan de verkoper alleen een percentage van de waarde van de diamanten om als officiële ontvanger van de diamanten te gelden.
Op dat ogenblik zijn de diamanten vrij en kunnen ze op de markt worden aangeboden. De verkoper zal de diamanten ofwel overdragen aan zijn sponsor, die hem heeft betaald om ze in Afrika te kopen, zodat ze op de beurs kunnen worden verhandeld, ofwel op zoek gaan naar een koper in het Antwerpse. Die koper kan een van de geaccrediteerde bedrijven zijn,
waarbij de verkoop in een van de beurzen wordt gesloten, maar dat is niet noodzakelijk zo. Men hoeft niet bij de Hoge Raad als diamantbedrijf geregistreerd te zijn om diamant te mogen verhandelen in België.
Er bestaat nog een circuit van niet-geregistreerde diamantdealers en brokers, die eventueel een betere prijs bieden voor het pakket of een deel ervan. De typische handelstransactie bij diamant komt overeen met die van verzamelaars. Een verkoper biedt een pakket diamanten aan met industriële diamanten, gekleurde stenen, `eenkaraters', `tweekaraters' en wat grotere stenen. De `tweekaraters' worden verkocht aan specialisten in dergelijke stenen; voor de industriële diamant geldt hetzelfde. Op elke partiële transactie wordt winst gemaakt.
De specialisten in `tweekaraters' zullen hun stenen verdelen in ondercategorieën, waarna zij ze aan de specialisten in deze ondercategorieën aanbieden. Die zullen wellicht de hoogste prijs bieden voor die specifieke pakketten.
De pakketten worden dus steeds opnieuw herverdeeld en vermengd. Dit is ook een probleem. Men moet zich voorstellen hoeveel certificaten van oorsprong uiteindelijk bij een pakket diamanten moeten worden gevoegd. Dat leidt tot een chaos. In theorie moet de consument, de persoon die bijvoorbeeld een verlovingsring koopt, het certificaat krijgen waaruit blijkt dat de diamant clean is aangekocht bij deze of gene mijn.
Zo werkt het systeem in België. Een groot voordeel is dat de expertise bij de
beoordeling van het pakket van de diamantexperts zelf komt. In de exporterende landen bestaat een gelijkaardig systeem van diamantschatters. In vele gevallen gaat het trouwens om Belgen die optreden als officiële schatters en ook instaan voor de declaratie en waardebepaling van het pakket. In de exporterende landen moet immers een exporttaks worden betaald. Geen ander verhandelend land, zoals de Verenigde Staten, India, Israël, beschikt over een dergelijk systeem.
België heeft het voordeel dat specialisten uit de industrie bij de declaratie en controle van de stenen worden betrokken. Daarom is het zo frustrerend dat België, dat een groot deel van de handel in ruw diamant voor zich neemt, steeds met de vinger wordt nagewezen. Andere landen
hebben helemaal geen systeem of gespecialiseerde douaniers, maar ze beseffen dit zelf niet wanneer ze kritiek leveren op België. Het Kimberley-proces heeft veel vertraging opgelopen omdat vele lidstaten hebben ingezien dat bij de declaratie en controle van diamanten heel wat komt kijken.
Geregistreerde dealers, tussen 1.500 en 2.000, aangesloten bij de Hoge Raad voor Diamant en bij een van de diamantbeurzen, zijn de legale ontvangers van diamanten. Elke diamant die gedeclareerd wordt, moet bij een van die mensen terechtkomen.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - U zegt dat er naast de geregistreerde handelaars nog een heleboel andere zijn. Hoe werkt dat dan?
De heer J. Peleman. - Antwerpen is een groothandelsmarkt voor diamant waar grote partijen, van bijvoorbeeld 5.000 tot 10.000 karaat, binnenkomen en in de handel worden gebracht. Ik neem een willekeurige diamantair, Rapaport. Op papier, volgens de factuur, is hij de importeur. Ofwel is degene die de stenen binnenbrengt inderdaad een inkoper van Rapaport en dan worden de stenen door Rapaport op een van de beurzen verhandeld, ofwel heeft hij gewoon Rapaports naam gebruikt in ruil voor een percentage van de geschatte waarde om dan in Antwerpen met zijn stenen de boer op te gaan en ze aan een van de andere geregistreerden te verkopen. Misschien komen zijn stenen opnieuw in het groothandelscircuit terecht, maar ze kunnen ook naar de klein- of tussenhandel gaan, of eerst geslepen worden. Daar zit een heel circuit van geregistreerde brokers - wellicht ook een tweeduizendtal mensen - die niet noodzakelijk bij de Hoge Raad staan ingeschreven. De handel in diamant is niet verboden. Iedereen kan handelen in diamant maar enkel bij de Hoge Raad geregistreerde bedrijven kunnen importeren.
De heer Marcel Colla (SP·A). - U maakt terecht een onderscheid tussen de handel in olie, kobalt en andere producten enerzijds en diamant anderzijds, omdat er bij diamant veel tussenpersonen betrokken zijn die allemaal iets kunnen verdienen. Onze commissie heeft echter de opdracht na te gaan op welke onduldbare manieren natuurlijke rijkdommen vervreemd worden uit het land waaraan ze toebehoren. Wanneer kunnen we spreken van de plundering van een land? Het antwoord is wellicht: als het land voor zijn rijkdommen onder de prijs wordt betaald en contracten heeft afgesloten die volgens de economische ratio niet aanvaardbaar zijn. Vanuit dat oogpunt zijn ook olie en kobalt belangrijk en maakt het niet uit of één persoon een grote som verdient of
honderd mensen een kleine som. Vandaar mijn vraag, die u misschien niet nu meteen kunt beantwoorden: hebt u informatie over andere grondstoffen in Centraal-Afrika, zoals olie en kobalt? Kunt u die informatie eventueel later bezorgen?
Over het diamant heb ik nog een paar vraagjes en speel ik misschien ook even de advocaat van de duivel. U spreekt vaak over de diamantindustrie. Mag ik even het onderscheid maken tussen de diamanthandel en de diamantindustrie? De industrie is bezig met dingen zoals het slijpen van diamant. Op een bepaald ogenblik is de diamantindustrie zelfs in elkaar gezakt, terwijl de diamanthandel floreerde. In welke mate is het bewerken van ruw diamant een middel om de smokkel te verdoezelen? In welke mate sijpelt het probleem van de
diamanthandel dus door in de industrie, ook al is de activiteit daar sterk afgenomen in ons land?
Hoe schat u de verhouding in van het diamant dat via De Beers ons land binnenkomt en het diamant dat rechtstreeks uit Afrikaanse landen komt?
Er wordt niet gecontroleerd of iemand die hier bijvoorbeeld met een partij diamanten uit Zambia binnenkomt wel degelijk uit dat land komt. Hoe zou dat kunnen gebeuren? Om te vermijden dat illegaal diamant via een andere lidstaat van de Europese Unie ons land binnenkomt moet het probleem Europees worden geregeld en moet in het land van oorsprong een certificaat worden afgeleverd.
Als diamant met het officiële label van Sierra Leone wordt uitgevoerd, dan is
er misschien een politiek probleem omdat er geld naar de rebellen is gegaan. Men kan echter moeilijk zeggen dat het land is geplunderd, want de staat heeft er taksen op kunnen heffen. Ik begrijp dus uw kritische houding op het systeem maar mijn vraag is of er wel een alternatief is.
In dertig à veertig procent van de totale wereldhandel zou het om smokkeldiamant gaan en drie à vier procent zou `conflictdiamant' zijn. Zijn deze cijfers correct? Gelden ze ook voor ons land of slaan ze alleen op de wereldhandel?
De heer J. Peleman. - Ik heb getracht de discussie toe te spitsen op diamant. Bij de machtswissel in 1996-1997 werden er ongekende transacties op papier gezet in vergelijking met vorige ernstige investeringen in Congo, zelfs van in de jaren'70. In 20 jaar waren er nooit zulke investeringen geweest: investeringen die in voorakkoorden zijn gegoten, concessies die aan bepaalde bedrijven zijn gegeven. Een aantal van die documenten zijn ondertekend nog vóór Kabila Kinshasa bereikt had. Hij tekende al namens de Congolese Staat terwijl het land nog Zaïre heette en door Mobutu bestuurd werd, die door de internationale gemeenschap nog als enige soevereine leider werd erkend. Het was dus zeer relevant om al die contracten te bekijken. Niet
één van die voorakkoorden is echter uitgemond in een contract. De concessies zijn uitbesteed, er zijn exploratieakkoorden gegeven en een zeer groot aantal mijnbouwbedrijven zijn begonnen met de exploratie. Maar in de mijnbouw is er dan nog een heel proces eer echt contracten worden afgesloten. Eerst moet immers worden nagegaan wat geologisch aanwezig is. Dan volgt nog een due diligence process waarbij schattingen worden gegeven van de vermoedelijke waarde van de productie over vijf, tien en twintig jaar en wat daar tegenoverstaat als investering. De meeste van die akkoorden voor kobalt, koper, goud en olie zijn niet verder geraakt dan de fase van de voorakkoorden. Een aantal bedrijven hebben hun rollend materieel ter plekke gebracht en zijn boringen begonnen. Er rezen
echter twee problemen. Ten eerste bleek Kabila zijn overeenkomsten met een aantal van de `sponsors' uit de tijd dat hij nog rebel was, niet na te leven toen hij aan het hoofd van Congo stond, wat hem in grote moeilijkheden heeft gebracht. Congo speelde als het ware een pokerspel en trachtte opnieuw te onderhandelen over wat al op papier stond, maar de grote bedrijven weigerden dat. Ten tweede waren een groot aantal van die contractanten eigenlijk junior mining-bedrijven. Dat zijn bedrijven die met risicokapitaal werken en hopen diamant te vinden in een woestijn waar nog nooit diamant werd gevonden. Zij investeren dus niet in het gebied waar ze een concessie hebben en betekenen dan ook geen meerwaarde voor de lokale bevolking en economie. Zij spelen op risicobeurzen: Vancouver,
Toronto, enzovoort. Die bedrijven halen hun geld dus uit de beurs, niet uit de grond. Op het gepaste ogenblik gaan ze allianties aan met de rebellen en in ruil voor rechten geven ze hun cash geld, waarmee ze hun einddoel kunnen bereiken. Ze hopen die documenten en rechten vervolgens door te verkopen aan de grote bedrijven, die wel degelijk investeren in de economie en die op langere termijn denken dan die junior mining-bedrijven.
Dit is nu echter niet relevant want al die contracten zijn eigenlijk nog hangende. Heel veel junior mining- en grotere bedrijven hebben bij Kabila rechten gekocht, en mogelijk ook bij de huidige rebellen, daar bestaan trouwens al voorbeelden van. Die documenten hebben pas waarde wanneer het conflict beslecht is,
als het dus echt de moeite waard wordt om geld in de grond te pompen dat pas over tien, vijftien jaar zal renderen.
De heer Marcel Colla (SP·A). - De heer Peleman heeft gelijk in de zin dat de documenten nog geen uitwerking hebben gekregen. Toch bestaat het risico op plundering. Als vader Kabila mij voor een belachelijk lage prijs rechten heeft verkocht in ruil voor wapens en geld om de soldij te kunnen uitbetalen en als ik die rechten later voor een veel hogere prijs verkoop, komt dat volgens mij neer op een virtuele plundering van het land.
Die virtuele plundering heeft misschien nog niet plaatsgevonden, maar de tijdbom tikt alleszins. Er zijn anderzijds niet alleen de contracten met Kabila, er zijn ook de generaals van Zimbabwe en er is Uganda. In die context moet u mijn vraag situeren.
De heer J. Peleman. - Men kan gemakkelijk een lijst opstellen van de bekende investeerders, maar nogal wat contracten werden onder de tafel getekend en zullen pas in de toekomst boven komen. Uit het hoofd kan ik echter moeilijk zeggen of, om maar een voorbeeld te geven, Lundin een concessie met volgende parameters heeft verworven en welke de waarde is van de reserves in die concessie aan de huidige marktprijzen. Heel veel van die contracten zijn bekend. De onderzoeksgroep van professor Reyntjens heeft daar in het begin van de jaren'90 veel werk van gemaakt. Zelf heb ik daaraan toen ook heel wat aandacht besteed. Een groot gedeelte van die contracten zijn echter hangende.
Binnen de opdracht van de commissie lijkt het mij haalbaar
een lijst op te stellen van de concessies met hun parameters, de geschatte reserves en de betrokken actoren. Als de tijdbom dan op een latere datum zou ontploffen, beschikken we over een dossier waaruit blijkt dat die contracten in verdachte tijden zijn gesloten en dat die concessies onder de prijs zijn verkocht.
De onderzoekscommissie zou die namen en de informatie waarover zij beschikt, kunnen publiceren en vervolgens kunnen beslissen het dossier te laten rusten tot op het ogenblik dat er geschillen ontstaan.
Een groot kobaltproducent die een som onder de tafel heeft betaald, is desalniettemin een beursgenoteerd bedrijf dat een meldingsplicht heeft ten aanzien van de aandeelhouders. Over zo een bedrijf kan de vereiste
informatie makkelijk worden ingewonnen.
Een voorbeeld van een mega-frauduleus contract is dat van die Caribische Bank, die eigenlijk niet of enkel in cyberspace bestond. Zij heeft een contract getekend voor 60% van de goudvoorraden in Oost-Congo met Wamba dia Wamba. Met dergelijke zaken moet men natuurlijk naar de gerechtelijke diensten van het betrokken land lopen. Ik weet niet of u dit dossier kent, maar het is wel relevant. De International Bank of Grenada had op een bepaald ogenblik een contract getekend met Wamba dia Wamba. Er was voorzien in een financiering van de RCD-Goma, die op dat ogenblik nog niet was gesplitst. De splitsing heeft met zich meegebracht dat de documenten vrij snel na de ondertekening het daglicht zagen. De
International Bank of Grenada zou de RCD sponsoren in ruil voor 60% van alle goud- en diamantvoorraden in Oost-Congo. De man achter die bank stond in verschillende landen op de zwarte lijst. De tegoeden van de bank waren verzekerd door een verzekeringsmaatschappij die op het Dominion of Melchizedek was gevestigd. Het gaat hier om een bijbels koninkrijk met een website, dat door de Centraal-Afrikaanse Republiek was erkend, maar dat verder niet bestaat. Ook over dergelijke frauduleuze contracten is dus informatie beschikbaar.
Wamba dia Wamba beweerde dat Salim Saleh, de broer van de Ugandese president, hem erin heeft gelokt om het akkoord met deze mensen te ondertekenen en dat hij werd bedreigd indien hij weigerde. Het document werd onder meer
ondertekend door een mevrouw Piskounova, een van de groothandelaars in coltan in Oost-Congo. Er is dus in bepaalde dossiers sprake van regelrechte frauduleuze praktijken, zeg maar georganiseerde misdaad. De betrokkenen werken zich op het terrein in, sluiten bepaalde akkoorden en worden vervolgens belangrijke spelers in de coltanhandel.
Dit zijn de interessante dossiers, waar pas echt sprake is van plundering. Er wordt snel geld betaald omwille van de onmiddellijke militaire en strategische belangen van rebellenbewegingen als de RCD, die een deel van de tegoeden ver onder de prijs weggeven. Dat komt de belangen op korte termijn van de betrokken bewegingen wel ten goede, maar is nefast voor de langetermijnbelangen van Congo. Bij dergelijke fraudeurs kan echt
over plundering worden gesproken.
Wat de andere dossiers betreft, zijn voor internationale handelsrechtbanken zeer veel geschillen hangende tussen bedrijven en het Congolees regime. Twee dagen nadat Kabila het akkoord met Banro, het bedrijf achter Sominki, het vroegere Sakima in Oost-Congo, heeft geschrapt, is het conflict in 1998 opnieuw losgebarsten. Veel onderzoekers zagen dan ook een rechtstreeks verband tussen Banro's belangen, die door Kabila werden geschaad, en het begin van het conflict.
Banro, een vrij groot mijnbouwbedrijf dat betrokken is bij een koper- en cobaltconcessie, zou nu toch een akkoord met het nieuwe regime in Kinshasa sluiten. Over de concessies die in rebellengebied gelegen zijn, zouden ze echter met de
rebellen een akkoord sluiten waarbij het bedrijf zich ertoe verbindt een heffing op zijn productie te betalen. Deze informatie moet wel nog worden geverifieerd. Dit is toch wel merkwaardig; de soevereiniteit van Congo is in tweeën gesplitst door de militaire situatie op het terrein. De investeerder houdt hier blijkbaar, zelfs met de instemming van het regime in Kinshasa, rekening mee.
Dat is een van de contracten met belangrijke investeerders die onlangs nog werden gewijzigd. Vele bedrijven hebben overmacht ingeroepen en hebben de terreinen in 1998 en 1999 verlaten. Zij hebben de `tijdbommen' ondertekend, contracten met enige rechtsgeldigheid, en ze kunnen hun concessies claimen op het ogenblik dat het hun gunstig uitkomt. Het zou dan ook goed zijn om
over een lijst van deze contracten te beschikken. We kunnen er dan op toezien of een juiste prijs is afgesproken en of we Congo moeten steunen om over de contracten met die bedrijven eventueel opnieuw te onderhandelen.
Een andere vraag ging over het aandeel van De Beers in de handel in ruw diamant. De verhouding was jarenlang in evenwicht: ongeveer de helft van wat in Antwerpen binnenkomt is afkomstig uit Londen, dus De Beers. De overige import is verdeeld over de zogenaamde outside markets, rechtstreeks vanuit een aantal - meestal Afrikaanse -landen. In totaal passeert ongeveer 90% van de handel in ruw diamant via Antwerpen. De verhouding wijzigt de jongste jaren ten voordele van Antwerpen.
Eerst zullen de stenen misschien
naar Israël gaan en dan toch weer naar België komen om op andere markten te verdwijnen. Die gewijzigde verhouding vloeit onder meer voort uit de beslissing van De Beers bij het begin van de hele campagne rond conflictdiamant om bijvoorbeeld in Angola geen diamant meer te kopen. Angola is een erg grote markt. De Beers heeft zijn hele strategie omgegooid en is er niet meer aanwezig op het terrein met eigen kopers die de onafhankelijke handel trachten te controleren. De Beers werkt nu op een heel andere manier en heeft zich toegespitst op de diamantmijnbouwproductie in Botswana, Namibië en Zuid-Afrika. Het heeft nog wel gelieerde kopers op de markten zitten, maar Antwerpen zal de onafhankelijke handel in ruw diamant meer en meer gaan controleren.
Er was ook een vraag over de controle. Wie uit Zambia komt met een partij diamanten en een tussenlanding maakt, heeft natuurlijk nog steeds een exit-stempel van de luchthaven van Lusaka. Men zou toch een minimale controle moeten uitoefenen en nagaan of de verklaring over de herkomst van de diamanten uit Zambia kan kloppen, maar zelfs dat gebeurt niet. Als iemand diamant uit Zambia declareert, zou hij toch moeten kunnen aantonen dat hij de jongste drie jaar één keer in Zambia is geweest. Dat soort vragen wordt niet gesteld. De declarant kan misschien een Zambiaanse factuur voorleggen, maar zo een factuur kan iedereen op zijn laptop maken. Wie gaat er controleren of dat bedrijfje in Zambia wel geregistreerd is? Dat wordt zeker niet gedaan.
Bij de import van diamant in de Europese Unie via Amsterdam dat dan met de auto naar Antwerpen wordt gebracht, rijst een juridisch probleem. Het Belgisch recht schrijft voor dat diamant bij het binnenkomen van België moet worden gedeclareerd, maar dat is in strijd met het Europees recht, dat de vrijhandel garandeert voor alle goederen die in de Unie zijn ingevoerd. België vervult hier een voorbeeldfunctie, maar wel in strijd met de Europese regelgeving. Toch denk ik dat er op het terrein meer kan gebeuren. De douanebeambte zou inderdaad de vraag kunnen stellen of de declarant wel effectief in het land van herkomst is geweest. Dat soort initiatieven zou mijns inziens wel kunnen worden genomen.
Ik wil nog even stilstaan bij de
corruptie in het land van oorsprong. Er kunnen inderdaad politieke en diplomatieke problemen ontstaan als men een trafikant vat die stenen van Kabila of een andere Afrikaanse president bij zich heeft. Ik geef toe dat dit risico bestaat. Maar ik vind dat we dit taboe moeten trachten te doorbreken en het woord corruptie in de mond moeten durven te nemen. Als blijkt dat de diamanten gesmokkeld werden en eigendom zijn van een vooraanstaande Afrikaanse official, dan moeten ze in beslag genomen worden, wat ook de politieke gevolgen kunnen zijn. Wij hoeven die corruptie toch niet te aanvaarden. Wij zijn toch een rechtsstaat of willen toch als dusdanig te boek staan. Als wij niet-gedeclareerde of gesmokkelde diamanten ontdekken of vaststellen dat er geen taks op werd betaald of dat ze van
rebellen werden gekocht, dan mogen wij op ons eigen grondgebied het recht laten gelden. Wij moeten dat toch niet laten passeren omdat de stenen wel eens van de president van een of ander land zouden kunnen zijn en dit tot een diplomatiek incident zou kunnen leiden. Als we daarmee akkoord gaan, dan aanvaarden wij corruptie als een gegeven in Afrika en dus in de diamanthandel. Ik vind dat onaanvaardbaar.
Het Kimberley-proces vergt weliswaar tijd, maar wat is het alternatief? Ik heb kritiek op het proces omdat het zo wordt toegejuicht als oplossing voor het probleem van het conflictdiamant. Er wordt van uitgegaan dat het proces een einde zal maken aan de conflicten in Angola, Sierra Leone en mogelijk ook in Liberia en Congo. Welnu, dat zal het niet doen wegens
de vooropgestelde timing. Natuurlijk kan worden opgeworpen dat het proces in de toekomst een financiering van rebellen door diamanthandel zal voorkomen. Dat is inderdaad een groot voordeel.
Er is echter een alternatief, namelijk iets doen aan de smokkel. Dat is gewoon een probleem van ordehandhaving, waarvoor geen speciale internationale akkoorden moeten worden gesloten. Het Kimberley-proces gaat trouwens niet over smokkel, maar over conflictdiamant.
Ik kan over smokkel geen echte cijfergegevens verstrekken. Ik meen dat het om 30 tot 40% gaat. Hierbij baseer ik mij op wat specialisten, ministers van Mijnbouw en schatters uit Afrika mij vertellen. Zij stellen dat maar 10 tot 20% van de handel wordt gecontroleerd en dat de rest
naar buiten wordt gesmokkeld zonder dat taksen worden betaald. Ik geef toe dat er een verschil is tussen de ontduiking van taksen en de financiering van rebellen, maar het conflictdiamant maakt nu eenmaal deel uit van het smokkeldiamant, waarmee ook de georganiseerde misdaad zich inlaat. Daarom is dit een ernstig gegeven dat met alle beschikbare middelen moet worden bestreden. De politiediensten en de douane kunnen als eerste optreden waarna het gerecht zijn werk kan doen.
Ik heb het niet alleen over België, maar over de wereldhandel. Deze bestaat voor een deel uit smokkeldiamant. Ik meen trouwens dat de internationale statistiek over het volume dat jaarlijks wordt verhandeld en de marktwaarde, vals is. Er wordt een groter volume internationaal
verhandeld dat niet in de statistiek wordt opgenomen en waarbij alle belangrijke diamantmarkten betrokken zijn. Een deel van het smokkeldiamant wordt wel in de statistiek opgenomen. Dit verklaart de soms enorme discrepantie tussen de exportcijfers in Afrika en de importcijfers in bijvoorbeeld Antwerpen. Ik ben er echter zeker van dat grote hoeveelheden diamant vrij verhandeld worden en als dollars van het ene naar het andere land worden gesluisd.
De heer Paul Wille (VLD). - Volgens de heer Peleman speelt de logistiek zich af op het terrein. Er is de reële handel, maar er is ook de virtuele handel. Dat maakt het probleem alleen maar groter.
Wat gebeurt er bij de verzending van de grondstoffen? Kan er een link worden gelegd met bepaalde landen? Zijn degenen die de dienst verlenen en zij die de handel drijven dezelfde personen?
Wie financiert de handel? Bij de aankomst in Brussel moet de opdrachtgever worden aangegeven, maar dan is de financiering al lang bezig. Hoe wordt de preambule van de handelstransactie geregeld?
Gaat het om cashhandel of handel via documentaire kredieten? In het laatste geval moeten
documenten worden voorgelegd en moet een beschrijving worden gegeven van de waarde en het volume van de goederen. Waarom werden in het verleden geen reële of virtuele malversaties blootgelegd?
De handel in coltan gebeurt in dollars. Omwille van de volatiliteit van de munt moeten, zoals bij andere grondstoffen, de termijncontracten worden ingedekt. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van de commissie, maar moet er geen regulerende instantie worden opgericht waarin alle gegadigden zetelen, ook zij die bezorgd zijn om een fair trade?
Ik bespeur in uw uiteenzetting een pleidooi om niet te veel rekening te houden met de internationale dimensie en het probleem vrij Belgisch te bekijken. Maar, als we op het Belgische
vlak te veel controleren, al was het maar om ons een zuiver geweten te bezorgen, dan zal de handel zich in grote mate herorganiseren. Is er geen tegenstelling in uw benadering van het Belgisch probleem, dat u zeer sterk benadrukt, en het relativeren van het belang van een internationale controle, het toezicht en de statistiek?
De heer Jan Remans (VLD). - Los van de grote exploitatiecontracten wordt ook veel coltan op ambachtelijke wijze bovengehaald. Kan de bevolking zonder deze mijnbouw overleven?
Als er met coltan zoveel geld te verdienen is, wat doet de bevolking daar dan mee? Ze kunnen hun centen toch alleen maar aan basisproducten besteden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is onze opdracht vooral op wetgevend vlak voorstellen te formuleren. Er is een douaneprobleem, maar er is ook een fiscaal probleem in Antwerpen. Er is tevens een verschil in de exportcijfers van Afrika en de importgegevens in Antwerpen.
Zoals de heer Wille al zei, kunnen de voorstellen van deze commissie de grondslag vormen voor een Europese of een internationale wetgeving. Belangrijk is dat de voorstellen goed worden geformuleerd. De heer Peleman kan ons daar misschien bij helpen.
De heer J. Peleman. - In Congo is transport over de weg of over de rivieren praktisch onmogelijk geworden. Plaatselijke luchtvaartbedrijven spelen dus een zeer belangrijke rol bij de illegale import van wapens en bij de illegale export van grondstoffen.
Ik heb de luchtvaartbedrijfjes in Congo al in kaart gebracht. De operatoren en de eigenaars van deze bedrijfjes zijn vaak voormalige militaire piloten. Ze moeten op illegale strips landen en in hachelijke omstandigheden vliegen. Militaire piloten hebben daar ervaring mee en zijn bereid risico's te nemen. Er zijn een twintigtal dergelijke bedrijfjes in Congo. Sommige hebben één toestel, andere hebben er meer. Er zijn heel wat Zuid-Afrikanen en Oost-Europeanen in die
luchtvaartindustrie tewerkgesteld. Precies dat brengt ons bij de illegale smokkelcircuits. Wie financiert deze operaties?
Het probleem zou gedeeltelijk kunnen worden opgelost als de `letters of credit' het betaalmiddel bij voorkeur zouden worden voor de diamanthandel. In de context van Afrika zijn de buitenlandse valuta echter zeer belangrijk. Er wordt de voorkeur aan gegeven dat cash bij de Centrale Bank binnenkomt. In bepaalde landen is dit een vereiste voor diamanttransacties. Er zijn dus inderdaad mensen die met koffers vol dollars diamant gaan kopen. Traceerbaarheid is in die gevallen onmogelijk. De cashhandel gaat precies over het gedeelte van de handel dat ons nu interesseert.
Het alternatief is dat `letters of credit'
worden opgelegd of dat Afrikaanse landen ertoe worden aangezet dit systeem te gebruiken. Smokkel is immers ook in hun nadeel. Het gevolg hiervan zou zijn dat een uitzuivering zou gebeuren, maar dat er slechts een aantal diamanthandelaars zouden overblijven. Over de voor- en nadelen hiervan kan de industrie beter oordelen. Een voordeel van een kleiner aantal handelaars is in ieder geval dat ze beter kunnen worden gecontroleerd.
Een aantal NGO's waren er voorstander van om bijvoorbeeld uitsluitend de aanwezigheid van De Beers toe te laten. Dan is er slechts één instantie die moet worden gecontroleerd. Alles is dan gecentraliseerd. Dat heeft voor- en nadelen. Op het voorstel om enkel De Beers te laten opereren, is het antwoord van Antwerpen
voorspelbaar.
Ook bonafide diamanthandelaars schuiven de `letter of credit' als oplossing naar voren. De `letter of credit' is traceerbaar en is een document dat kan worden voorgelegd op verschillende niveaus van de handelstransacties. Hoewel, Sierra Leone heeft het systeem van `letters of credit' nog geen acht maanden geleden ingevoerd. Op dit moment staat Sierra Leone al weer toe dat er in cash wordt gehandeld. Sommige Libanezen zijn er al in geslaagd uitzonderingsregelingen te verkrijgen. Het is niet allemaal zo eenvoudig.
De heer Paul Wille (VLD). - Het is precies onze taak dit enigszins te proberen organiseren. Hetzelfde geldt voor de ontginningcontracten. Er zou een operatie kunnen worden opgezet waardoor de bestaande ontginningsactiviteiten in de openbaarheid worden gebracht, en er zou een fiscalisering, vergelijkbaar met de Tobintaks, kunnen worden ingevoerd.
De heer J. Peleman. - Ik zal verduidelijken wat ik bedoel met mogelijke Belgische initiatieven. Een grote discrepantie tussen import en export kan worden gecontroleerd: de officiële Congolese exportcijfers zijn beschikbaar. Als wordt vastgesteld dat Congo-Brazzaville een belangrijke rol begint te spelen, terwijl het officieel niets produceert, is het duidelijk dat door de nieuwe taks in Congo, de handel via het buurland verloopt. België zou toch eens ter plaatse kunnen gaan en de facturen die hier aankomen controleren, bijvoorbeeld nagaan of het bedrijf op de factuur wel degelijk bestaat.
In Afrika wordt gezegd dat ze de cijfers uit Antwerpen ook niet kunnen verklaren en dat dit in België maar eens moet worden
uitgezocht. Het probleem bevindt zich aan beide kanten. België zou het initiatief kunnen nemen om bijvoorbeeld een afvaardiging van Economische Zaken ter plaatse te sturen om samen met de `diamond valuator' en de exportcontroleur alle facturen te controleren. Ze kunnen bijvoorbeeld nagaan of de volumes van aangegeven diamanten en van de stock stroken met de exportgegevens en nagaan of de handelaar inderdaad in het buitenland is geweest via aankomst- en vertrekdocumenten van de luchthaven. Probleem is of wij de entries en exits kunnen zien op de luchthaven.
Het komt erop aan om zelf de traceerbaarheid te creëren. Hiervoor moeten we zelf het initiatief nemen want heel veel Afrikaanse landen beschikken niet over de middelen om iemand
naar België te sturen om een en ander te komen controleren. Wij beschikken echter wel over die middelen. Het komt mij voor dat dit helemaal niet zo duur hoeft te zijn. Men zou gewoon een aantal steekproeven kunnen nemen.
Ten eerste creëert men hierdoor een soort afschrikking. Als men de nodige aanwijzingen heeft verzameld over een handelaar kan men hem bijvoorbeeld laten ondervragen door het gerecht. Ten tweede maakt men het diamantmilieu er van bewust dat de zaken au sérieux worden genomen en verneemt men in het land van oorsprong dat smokkel in België minder en minder wordt gedoogd en dat zij er goed aan zouden doen ook de corruptie op hun niveau aan te pakken.
Wij hebben militaire attachés en
ambassades in heel veel van de betrokken conflictgebieden. Men hoeft geen officieel staatsbezoek te organiseren; zend gewoon eens een equipe van Economische Zaken en enkele douaneambtenaren naar het land van oorsprong en laat ze de statistieken eens vergelijken. Laat ze de cijfers van de vijftien grote diamantexporteurs eens onderzoeken. Ik denk dat dit vrij snel tot resultaten kan leiden en in elk geval ook een bewustmakingseffect heeft. Dat zijn haalbare initiatieven. Er is veel meer behoefte aan creativiteit dan aan grote wetgevende initiatieven waarmee België dan toch tegen de stroom van Europa of van de Wereldhandelsorganisatie dreigt op te varen en waarbij de markten misschien naar andere handelscentra zullen uitwijken. Ik denk dat de diamantwereld zelf er blij mee zal zijn als
een aantal rotte appels worden weggenomen, zonder dat zij de omertà moeten doorbreken.
Ik wil nog even ingaan op de ambachtelijke handel en op het belang van de informele economie in de diamantsector. In Congo graven momenteel misschien wel 3 à 4 miljoen mensen - overwegend kinderen - naar diamant. Misschien onderschat ik dit aantal zelfs, want de zeer slechte economische omstandigheden drijven wellicht nog veel meer mensen de diamantvelden in. Ook de garimpeiro'sin Noord-Angola zijn Congolezen. Miljoenen mensen leven dus van het diamant en hopen vroeg of laat een grote steen te vinden.
Kinderarbeid is een zeer zwaar probleem in deze sector maar tegelijk is het een pijler van de
overlevingseconomie. Alvorens dus een embargo uit te roepen tegen het Congolese diamant, moet men toch goed overwegen wat daarvan de negatieve gevolgen voor de bevolking kunnen zijn. Bovendien werken embargo's als magneten op specialisten in het omzeilen van embargo's en jagen embargo's de prijzen de hoogte in. Wapens worden duurder of wapenleveringen in gebieden onder embargo leveren grotere winsten op dan legale wapenleveringen. Er worden bepaalde circuits aangetrokken.
Met embargo's kunnen miljoenen mensen worden getroffen. De grote smokkelaars trekken zich van het embargo niets aan want zij hebben hun eigen sluiproutes en netwerken. Zij worden dus niet geraakt. Ik ben dus niet zo te vinden voor embargo's hoewel ik er mijn brood mee verdien bij de
Verenigde Naties. Men moet beducht zijn voor de negatieve effecten daarvan. We mogen niet vergeten dat diamant en coltan overlevingsmiddelen zijn, ook voor de lokale bevolking.
In Oost-Congo wordt door ambachtelijke delvers een enorme activiteit ontplooid, wat dan weer het nadeel heeft dat een vorm van slavernij in stand wordt gehouden. Sommige delvers verrichten gewoon slavenarbeid en houden bitter weinig over voor zichzelf. Het gaat immers voor een groot deel om een bezettingseconomie. We moeten telkens rekening houden met de informele economie, maar ook inzien dat die informele economie, die belangrijk is voor het overleven van de bevolking, de belangrijkste voedingsbodem is voor een criminalisering van de economie op een hoger niveau.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Stefaan Marysse. - Mevrouw André en ikzelf zullen het hebben over de economische ontwikkeling en plundering in de regio van de Grote Meren. Ik zal eerst over de evolutie van de ontwikkeling in Congo spreken, terwijl mevrouw André aandacht zal het hebben voor de evolutie van de ontwikkeling in Rwanda en Burundi. In een volgend punt zal ik het hebben over de definitie van plundering, waarbij ik afwijk van de definitie gegeven door het UN-panel. Plundering definiëren is problematisch.
De voorzitter. - Deze commissie is niet van plan om het onderscheid tussen legale en illegale plundering te maken. We bekijken zowel de legale als de illegale handel in grondstoffen, alle handel die kan bijdragen tot de financiering van de oorlog. Beide kunnen onder het begrip plundering vallen.
De commissie moet nog uitmaken wat ze onder plundering verstaat, maar voor mij staat het vast dat plundering even goed door een zogenaamd legale regering kan gebeuren. De opbrengst van de grondstoffen moet de bevolking ten goede komen. Als ze de machthebbers of de financiering van de oorlog ten goede komt, is dat voor ons even erg.
De heer Stefaan Marysse. - Het rapport van de Verenigde Naties is schitterend op sommige punten, maar de definitie van plundering in dit rapport is een probleem. Ik kom daaarop terug.
Mevrouw André zal de link maken tussen plundering en financiering van de oorlog in Rwanda en Oeganda.
Vervolgens zal ik spreken over de financiering van de oorlog in Congo. Immers, niet alleen langs de zijde van de rebellen en de landen die Congo zijn binnengevallen is er plundering, ook voor de regering rijst de vraag hoe zij de oorlog financiert. Op dat vlak is er een opmerkelijk groot verschil tussen Kabila senior en Kabila junior.
Ten slotte zal mevrouw André spreken over het feit dat de hulpverlening aan de regio werkelijk met twee maten en twee gewichten wordt gemeten. België zou door zijn aanwezigheid in internationale instellingen op dat vlak een belangrijke rol kunnen spelen
Eerste punt. Evolutie van de ontwikkeling in Congo. Ik zal een overzicht geven van de economische en menselijke
ontwikkeling van Congo tussen 1975 en 2000. De plundering is niet vandaag begonnen, maar al veel vroeger. Door de oorlog verandert de situatie wel. De plundering neemt toe omdat er geen staatsgezag meer is, en er de invloed is van een militair-commercieel complex.
Ik zie twee belangrijke factoren. Als we naar de formele economie kijken dan zien we dat het Bruto Nationaal Product in 25 jaar tot een vierde is ineengeschrompeld. Iedereen staart zich daarop blind. Congo bengelt als laatste in het peloton, zo wordt gezegd, en Zaïre commence par un Z, dernière lettre de l'alphabet. Een ander fenomeen dan nochtans heel belangrijk is, krijgt veel minder aandacht, namelijk de enorme uitbreiding van de informele economie. Die vormt een
compensatie voor de ineenschrompeling van de officiële economie.
De bevolking van Kinshasa is verdubbeld in een periode van twintig jaar. Ten tijde van Leopold III waren er 250.000 inwoners, nu 6 miljoen. Misschien leven de mensen niet comfortabel, maar ze hebben wel te eten en er zijn transportmiddelen, zelfs al stelt de formele economie niet veel voor.
De informele economie is een vorm van anti-crisisstrategie van de bevolking. Die informele economie bevat velerlei activiteiten, maar is vooral gebaseerd op volgende subsectoren. Ten eerste, la petite production marchande. Kleine, heel dynamische ambachtslui produceren allerlei goederen en diensten die aangepast zijn aan de koopkracht van de bevolking. Die sector heeft ook een groeicapaciteit. Dat wordt te weinig gezien.
De tweede subsector betreft de activités de survie. Bij een bezoek aan een Congolese markt valt op dat de hoeveelheden basisvoedsel die worden verkocht jaar na jaar kleiner worden. Dat is de beste maatstaf om de armoede te meten. De hoopjes maniok worden steeds kleiner.
Ten slotte is er de sector van le capitalisme sauvage waaronder voornamelijk de frauduleuze uitvoer van allerlei producten valt. Uitvoer betekent voor mij niet noodzakelijk hetzelfde als plundering.
In 2000 bedroeg het gemiddeld jaarinkomen per inwoner in Afrika beneden de Sahara 321US$. Zelfs het inkomen van de landen met de grootste schuldenlast in die regio ligt drie keer hoger dan dat van Congo, dat slechts 85US$
bedraagt. Deze cijfers zijn afkomstig van de Wereldbank die met sommige aspecten geen rekening houden.
Volgens de schatting van de Wereldbank bedraagt het huidige inkomen in Congo de helft van wat het zou bedragen indien er geen oorlog was.
Sedert het politieke vacuüm dat is ontstaan door de val van de Berlijnse Muur en de daarmee gepaard gaande desinteresse van het Westen voor Afrika is de groeivoet van de Congolese economie spectaculair gedaald. (Spreker projecteert sheet "Taux de croissance cumulative du PIB en RDC, zie bijlage nr....)
In de laatste tien jaar is de formele economie ineengezakt. De productie bedraagt maar 30% meer van tien jaar geleden.
Ik zal nu enkele cijfers geven om de link aan te tonen tussen corruptie, fraude en de afbraak van de staat. (Spreker verwijst weer naar de sheet "Tableau 5: l'implosion de l'économie formelle et de l'État" zie bijlage nr...)
De bevolking is in twintig jaar tijd verdubbeld. Het BNP is ineengeschrompeld tot 30% van wat het twintig jaar geleden was. De staat heeft 223 miljoen dollar per jaar aan overheidsinkomsten. Dat omvat de bijdragen van de pétroliers, Gécamines en MIBA. De gewone inkomsten van Congo, een land met een oppervlakte van Parijs tot Moskou, bedragen maar 100 miljoen dollar. Het budget van Congo is precies een tiende van dat van Antwerpen. U zal begrijpen dat in dergelijke
omstandigheden mensen op allerlei manieren proberen te overleven. In Kinshasa verdient een universiteitsprofessor ongeveer 2000 frank per maand.
De afbraak van de staat werd daarenboven in de jaren '80 nog versterkt door de brutale structurele aanpassingsprogramma's van de Wereldbank en het IMF waarvan de aanpak de jongste jaren wel erg veranderd is. De negatieve impact van die instellingen op de Congolese economie in de jaren `80 is echter niet te schatten. De vraag is hoe Congo weer kan worden heropgebouwd zonder dat de corruptie opnieuw toeneemt.
De export is nog nauwelijks een derde van twintig jaar geleden. De import is gelijk gebleven. Om een boutade te gebruiken, Congo wordt niet te veel, maar te weinig uitgebuit. Voor
koper, het belangrijkste product van Congo, is de productie nog nauwelijks 10 procent van twintig jaar geleden, zodat het de overheid en de bevolking nog maar weinig oplevert. Het is fout te denken dat de export enkel de grote maatschappijen ten goede komt.
Ook de interne productie heeft enorm te lijden onder de crisis. De cementproductie is nog amper een derde van twintig jaar geleden, terwijl cement in Congo zelf veel kan worden gebruikt. Het gebruik van cement is een aanwijzing voor de slagkracht van de economie. Het is onjuist te beweren dat de staat van de informele economie de achteruitgang van de formele economie heeft veroorzaakt.
Het enige product waarvan de export is gestegen, is diamant. Het is goed voor 60 procent
van heel de export in Congo, en dan bedoel ik West-Congo. Over de betalingsbalans en de over de frauduleuze export zal ik straks nog iets zeggen.
Mevrouw Catherine André. - Ik zal eerst de macro-economische toestand in Rwanda behandelen. Met een aandeel van 38 tot 40% van het BBP speelt de tertiaire sector een overheersende rol in de Rwandese economie. Ook de landbouw neemt met 38% van het BBP een belangrijke plaats in. Zowel in Rwanda als in Burundi leeft 90% van de bevolking van de landbouw.
De economie gaat sinds het midden van de jaren tachtig achteruit. De landbouwproductie daalt en de economie lijdt onder de sterke daling van de uitvoer van koffie en thee.
De achteruitgang heeft echter niet alleen structurele oorzaken. Rwanda heeft ook te lijden onder de oorlog, de instabiliteit en het verlies van vertrouwen in
de economie.
De Rwandese economie was onderhevig aan belangrijke schokgolven. Allereerst verhuisde in 1993 een achtste van de bevolking, een miljoen inwoners. De genocide van 1994 maakte 1,2 miljoen slachtoffers terwijl de helft van de bevolking op de vlucht ging. Tegelijkertijd keerden 800.000 andere vluchtelingen terug en namen ze de plaats in van de politieke en handelselite in de steden.
De Rwandese samenleving, die al sinds het einde van de jaren `80 in ontbinding was omwille van sociaal-economische spanningen die voortvloeiden uit het tekort aan landbouwgrond en het gebrek aan economische alternatieven, kreeg bij de genocide nog eens een grote sociale schok te verwerken.
De vervanging van de politieke en handelselite en de volkenmoord vernietigden de vertrouwensnetwerken, de netwerken van sociale bijstand, de handelsnetwerken, de cliëntelismenetwerken tussen de elite, de Staat en de boeren.
Rwanda reageerde op al deze gebeurtenissen door in 1994 zijn munt sterk te devalueren. De geldschieters openden uitzonderlijke kredietlijnen, waardoor Rwanda over heel veel geld kon beschikken. Omwille van de genocide en de schokken die het te verduren kreeg, werd Rwanda als een special case beschouwd. Het geniet daarom nagenoeg onvoorwaardelijke steun.
Het land werd ook snel opgenomen in het zesjarig proces dat moet leiden tot een kwijtschelding van 80% van zijn
schuld. Het IMF heeft Rwanda dan ook een structureel aanpassingsprogramma opgelegd dat alleen in een stabiele economie kans op slagen heeft.
De wederopbouw en de structurele hervormingsmaatregelen moeten een endogene ontwikkeling en een duurzaam herstel mogelijk maken, gesteund op de ontwikkeling van de particuliere sector. De effecten van deze herstelmaatregelen laten evenwel op zich wachten omwille van de structurele zwakte van de economie en de weerslag van de onveiligheid en de oorlog op de economische maatregelen.
Hoewel de binnenlandse productie vrij snel weer op gang kwam, blijft het herstel in de verschillende sectoren zwak en in elk geval onder het niveau van de jaren `90.
De groei in de landbouw is te danken aan het herstel van de landbouwactiviteiten na de terugkeer van de vluchtelingen en aan de herders die in het noordoosten nieuwe gronden in gebruik hebben genomen.
De armoede is groot in de landbouwsector, die zwaar te lijden heeft onder de extreem lage productiviteit als gevolg van ondervoeding, het grote aantal vrouwen dat er werkt, grondbetwistingen en een gebrek aan kapitaal.
In de verwerkende sector, die moet opboksen tegen de concurrentie van Oeganda en Zuid-Afrika, valt geen herstel te bespeuren. Deze sector is sterk afhankelijk van de invoer van grondstoffen die ingevolge de devaluaties sterk in prijs gestegen zijn. Bovendien zijn de afzetmogelijkheden erg beperkt.
De bouwsector en de wegenbouw profiteren van de wederopbouw. Het multiplicatoreffect van de groei blijft echter beperkt tot de steden en verspreidt zich niet over de gehele
economie, zoals het IMF verwacht had.
Het herstel van de Rwandese economie is te danken aan de snelle heropleving van de dienstensector.
Sinds 1995 stellen we geen toename meer vast van de binnenlandse investeringen. Bij gebrek aan stabiliteit zijn ook de perspectieven op middellange en lange termijn beperkt.
Er is dus geen sprake van een echt herstel in de particuliere sector, die de economische ontwikkeling in Rwanda zou moeten aanzwengelen. Daarentegen stelt men elk jaar kapitaalvlucht naar het buitenland vast. De investeringen in activiteiten die op korte termijn rendabel zijn, hebben geen multiplicatoreffect voor het geheel van de economie.
Oorlog en onveiligheid bemoeilijken dus het binnenlandse herstel.
Dankzij buitenlandse hulp slaagt men erin de inflatie te beperken. De muntontwaarding gaat door ingevolge de vermindering van de inkomsten uit de economie, de daling van het binnenlandse aanbod, de aanhoudende onevenwichtigheid tussen de inkomsten en de uitgaven.
De buitenlandse hulp draagt bij tot het wegwerken van het deficit en tot het monetaire evenwicht, zowel intern als extern. Vanuit internationaal oogpunt wordt Rwanda echter steeds armer.
De bevolking lijdt onder deze toestand. De vicieuze cirkel van de verarming wordt hoofdzakelijk gevoed door onveiligheid, volksverhuizingen, het tekort aan
budgettaire middelen in de sociale sector en de heroriëntering van de structurele hulp naar noodhulp.
In Rwanda is de humanitaire crisis bijzonder ernstig: het aandeel van de bevolking onder de armoedegrens in sterk gestegen van 40% in 1985 tot 80% in 1997. Volgens cijfers die in november werden gepubliceerd, zou het nu om 60% gaan.
De inkomens daalden van 260 dollar per inwoner in 1988 tot 192 in 2000. De mortaliteit is vrijwel verdubbeld: van 128 op duizend in 1980 tot 208 op einde van de jaren 90.
Het multiplicatoreffect van de met hulp gefinancierde wederopbouw is zwak en beperkt zich tot de steden. De tweedeling stad-platteland neemt toe.
Het IMF en de Wereldbank willen met hun beleid voornamelijk de Rwandese economie stabiliseren, wat alleen mogelijk is dankzij de hulpverlening.
De Burundese economie wordt gedomineerd door de landbouw, die 50% van het BBP uitmaakt, maar, net als in Rwanda, instaat voor het levensonderhoud van 90% van de bevolking. Burundi is armer dan Rwanda, maar de inkomensongelijkheid is er minder groot. De secundaire en de tertiaire sector hebben een aandeel van respectievelijk 19 en 31% van het BBP. De economie is armer, maar iets meer gediversifieerd en biedt bijgevolg meer mogelijkheden dan in Rwanda.
De Burundese economie is getekend door de jaren van oorlog en politiek-militaire onveiligheid en
door de verhuizing van 14% van de bevolking. Het embargo dat in juli 1996, na de staatsgreep van president Buyoya, door de buurlanden van Burundi werd ingesteld, heeft de economische achteruitgang nog versterkt.
De landbouwsector werd in 1993 en 1994 zwaar getroffen, maar reageerde snel toen in 1998 de veiligheidsomstandigheden verbeterden. Het herstel van de Burundese economie is te danken aan de landbouw, die in 1999-2000 echter stagneerde.
De verwerkende en de dienstensector gingen een eerste keer achteruit in 1993 en leden ook onder het embargo.
Ingevolge het gebrek aan stabiliteit verminderde de internationale gemeenschap haar steun voor de betalingsbalans. Ondanks de
politieke openheid van 1992 en 1993 heeft het buitenland zijn hulp vanaf 1993 sterk teruggeschroefd en naar noodhulp geheroriënteerd.
Om de oorlog te financieren gebruikt de regering de weinige budgettaire inkomsten waarover het land beschikt, tussen 1994 en 1996 aangevuld door buitenlandse leningen en later, als deze opdrogen, door binnenlandse leningen, wat echter de inflatie in de hand werkte.
De Staat heft ook hoge belastingen op de exportgerichte teelt van koffie en thee. Na de opheffing van het embargo kan Burundi opnieuw kapitaal importeren en repatriëren. Binnen de internationale gemeenschap blijft het land echter geïsoleerd. De buitenlandse schuld blijft zich opstapelen en de
betalingsbalans is sterk deficitair. De muntontwaarding bedraagt 80% sinds 1993, wat erop wijst dat het land verarmt. Het aantal personen onder de armoedegrens is toegenomen en bedraagt 60%. In 1993 nam de armoede met 80% toe op het platteland en met 50% in de steden.
Ingevolge de volksverhuizingen en de onveiligheid daalde het aantal mensen met lager onderwijs van 70% in 1993 tot 44% op einde van de jaren `90. De mortaliteit evolueerde in dezelfde tijd van 110 tot 136 per duizend. De toenemende armoede wijst erop dat de reële inkomens in alle lagen van de bevolking en in alle economische sectoren dalen, hoewel sommigen toch profijt halen uit de oorlog en het embargo.
De verarming heeft ook tot gevolg dat de
bevolking in toenemende mate wordt uitgesloten van gezondheidszorg en onderwijs. De budgettaire middelen zijn immers bestemd voor militaire uitgaven ten koste van de sociale en investeringsuitgaven, waarvoor er ook geen buitenlandse hulp meer komt.
De economieën van Rwanda en Burundi zijn dus sedert het begin van de jaren `80 structureel kwetsbaar en lijden onder de gevolgen van onveiligheid en oorlog. Rwanda kreeg na de genocide massaal buitenlandse hulp en steun, waardoor de economische stabiliteit van het land enigszins kon worden verzekerd. Burundi daarentegen is door de internationale gemeenschap in het isolement gedrongen.
De heer Stefaan Marysse. - In de economieën van Congo, Rwanda en Burundi zien we dezelfde trend van marginalisering en verpaupering.
Ik kom nu tot het derde punt: plundering en de band met oorlog. Ik geef eerst de algemene context. Enerzijds ontstaat er na 1989 een geopolitiek vacuüm in heel Afrika door het verminderen van de hulpverlening, die voordien veel massaler was. Dat is zeer goed merkbaar in Congo, iets minder in Rwanda na 1995. Anderzijds zien we de economische marginalisering van Afrika. Ik geef één voorbeeld: alle landen ten zuiden van de Sahara samen exporteren in waarde evenveel als Singapore dat maar 3 miljoen inwoners telt. Er is in Afrika dus niet te veel, maar te weinig globalisering.
Beide elementen maken dat de Afrikaanse elites veel meer autonomie krijgen, maar ook geconfronteerd zijn met lege staatskassen.
Die dubbele beweging - meer autonomie voor de elites, maar lege staatskassen - leidt tot een fenomeen dat politicologen de "criminalisering van de Staat" noemen. Hoe zwakker de Staat, hoe sterker dit fenomeen wordt. Hoe rijker de ondergrond, hoe sterker de militair-commercieel-politieke klasse haar situatie zal proberen te verstevigen. Precies in die context wil ik de plundering situeren. Pas op, het kan ook anders. Er zijn landen ten zuiden van de Sahara die beter functioneren dan de Zuidoost-Aziatische tijgers en ook een democratie zijn. De economieën van Botswana en Mauritius groeien sneller dan die van Zuidoost-Azië.
Mauritius heeft een gediversifieerde economie en exporteert overwegend industriële producten. Hoe meer ik naar Afrika ga, hoe meer ik trouwens verbaasd sta over de verschillen tussen de landen. De tendens is echter reëel dat door de combinatie van lege staatskassen en een geopolitiek vacuüm de criminalisering als strategie van de Afrikaanse elites toeneemt. Oorlog wordt een van de middelen om hun autonomie kracht bij te zetten. In die context van criminalisering moeten we de plundering situeren.
De definitie van het VN-rapport is een probleem. Voor Congo kunnen we ons afvragen wie de legitieme overheid is. Zoals u weet, is dat precies de hele discussie tussen de zogenaamde rebellen en de regering in Kinshasa. Beide ontkennen elkaars
legitimiteit, hoewel ik merk dat de nieuwe president in het westen van het land wel een informele legitimiteit heeft, die ik in het oosten van het land voor de bezetters en de zogenaamde rebellen zeer moeilijk kan vaststellen.
Wat is dan een betere definitie van plundering? Als economist spreek ik van plundering wanneer een deel van de toegevoegde waarde het land verlaat zonder compensatie door een import van dezelfde waarde. Dus geen compensatie die het land ten goede komt.
Grondstoffen, bijvoorbeeld diamant, kunnen wel illegaal worden uitgevoerd, maar als de dollars waarin ze worden omgezet opnieuw in het land worden besteed, dan kan de export juridisch wel illegaal genoemd worden, maar dan is het volgens mijn definitie geen plundering. Dat is een belangrijk verschil en de enige manier om de band met de financiering van de oorlog te begrijpen. Wanneer buitenlanders of ingezetenen van een land een deel van de exportwaarde op een zwarte rekening zetten of investeren in activiteiten die het land niet ten goede komen, dan en alleen dan spreek ik van plundering. In die zin werd Congo geplunderd ten tijde van Leopold II, veel minder tussen 1908 en 1960 - al is er nog meer historisch onderzoek nodig- om dan opnieuw te starten met president
Mobutu, vooral na 1973. De plundering is toegenomen door de verzwakking van de staat. Ik geef een paar cijfers uit de statistieken van de Hoge Raad voor de Diamant. De trend is belangrijk omdat ik wil benadrukken dat de plundering niet is begonnen met de oorlog. (Spreker verwijst naar grafiek "Exportations de diamants de quelques pays africains vers la Belgique (1980-1995)" zie bijlage nr ...)
De gekende export vanuit Congo die in Antwerpen aankomt, heeft een waarde van ongeveer 700 miljoen dollar. De officiële export van diamant vanuit Congo heeft een totale waarde van 200 tot 300 miljoen. De frauduleuze export in de jaren 1990, dus ook al voor de oorlog, is ongeveer twee tot drie keer zo groot als de officiële export. In de grafiek
zien we dat de export van diamant vanuit Congo-Brazzaville - de zwarte balkjes - nog eens 500 miljoen waard is. Iedereen die de regio kent, weet dat Congo-Brazzaville nauwelijks diamant produceert. De totale frauduleuze export vertegenwoordigt een bedrag dat maar liefst zes keer het totale budget van Congo bedraagt. De oorzaak daarvan ligt natuurlijk bij een zwakke staat. Botswana verkoopt ook diamant, maar financiert met de opbrengsten die het in het buitenland belegt, de totale overheidsuitgaven voor gezondheidszorgen en onderwijs.
Is frauduleuze export plundering? Dat hangt af van de waarde die op een of andere manier naar Congo terugkeert. Hier maak ik een groot verschil tussen het oosten en het westen van het land. Voor mij is plundering dat gedeelte
van de toegevoegde waarde dat het land verlaat zonder tegenprestatie. Bij de artisanale ontginners van diamant in de streek van Mbuji Mayi komt 80% van de totale exportwaarde op een of andere manier opnieuw in het circuit terecht. Slechts 20% van de frauduleuze export is daar plundering.
In het oosten van het land bedraagt volgens onze gegevens de toegevoegde waarde die het land verlaat 50 procent van de totale coltanwaarde. Dat heeft te maken met twee fenomenen. Ten eerste is de militaire bezetting in het oosten veel repressiever. Een veel groter gedeelte van de toegevoegde waarde verdwijnt uit het Oosten. Ten tweede is er de export van nieuwe producten. Vanaf 1999 is er een stijging van de prijzen van coltan. Columbium-tantalium is zoals u weet een bijproduct van casiterite. Het wordt onder meer gebruikt in de mobiele telefoons. De plaatselijke bevolking is zich niet bewust van de waarde van het product op de wereldmarkt. Ze weet echter perfect wat de goudprijs is op de London Metal Exchange. Coltan heeft geen openbare quotering. Er is wel
een internationaal bureau gevestigd in de Washingtonstraat in Brussel. Het zou interessant zijn als deze commissie er eens zou informeren naar de prijzen. Ik krijg ze in ieder geval niet. Ik zou al heel tevreden zijn met de prijzen van de afgelopen drie jaar. Zo kunnen wij de werkelijke toegevoegde waarde berekenen van de hoeveelheid coltan die wordt geëxporteerd.
Wat betekent dat nu aan productieverlies voor Congo? Deze gegevens staan in het jaarboek over economische en politieke gegevens dat professor Reyntjens en ikzelf jaarlijks publiceren. De totale waarde van de plundering ingevolge de oorlog schatten we op 5 à 5,3 % van het BNP van Kongo.
Wat de diamant betreft gaat het vooral om diamant uit Kisangani,
juweeldiamant die een grotere waarde heeft dan de diamant uit de streek van Mbuji Mayi. De diamant uit Kisangani vertegenwoordigt ongeveer tien procent van de totale Congolese diamantproductie.
Voor 1999 en 2000 is vooral coltan belangrijk. Een groot gedeelte van de toegevoegde waarde ervan verlaat het land. Ook de vernietiging van het tropisch hardhoutwoud in Oost-Kongo is een absolute ramp. Elke dag gaan ladingen hout over de grens met Oeganda.
Mevrouw André zal nu aantonen wat de plundering voor de Congolese en Oegandese economie betekent. Nadien zal ik spreken over het belang van het Kabila-regime voor de geallieerden.
Mevrouw Catherine André. - Op deze grafiek ziet u de toegevoegde waarde in 1999 en 2000 voor diamant, goud, coltan en hout, in Rwanda en in Oeganda.
Zoals professor Marysse al uitlegde, hebben we getracht de omvang te meten van de plundering door Rwanda en door Oeganda van erts en hout uit Congo. Ik heb telkens de officiële exportcijfers uit de IMF of VN-rapporten aangekruist. We hebben de waarde van de doorvoer voor elk product berekend en het gedeelte van de toegevoegde waarde dat naar Rwanda en Oeganda gaat.
Wat Rwanda betreft, valt vooral de omvang op van de plundering van coltan. De doorvoer van dit product bedraagt 8,4% in 1999 en 7,1% in 2000 wat enorm is voor een
zwakke economie.
Door deze doorvoer kan Rwanda zijn officiële militaire uitgaven verdubbelen. Het bedrag van de doorvoer is ongeveer even groot als de hulp die het land in 2000 ontving en bedraagt twee derden van de in 1999 verstrekte hulp.
Wat Oeganda betreft, is de doorvoer van producten uit Congo economisch minder belangrijk. Niet alleen is de toegevoegde waarde relatief minder belangrijk dan voor Rwanda, de Oegandese economie is bovendien ook sterker.
Deze grafiek geeft ook aan dat het bnp van Congo in 1999 en 2000 met 5% daalde.
Voor de berekening van de toegevoegde waarde hebben we ons gesteund op allerlei informatie over de
productie van de betrokken landen. Vervolgens hebben we getracht daaruit de toegevoegde waarde af te leiden die in Congo bleef. Voor diamant en goud is dit 80%. De overige 20% gingen naar Rwanda en Oeganda. Voor coltan houdt Congo nauwelijks 25% over.
Zoals professor Marysse zegde, is de toegevoegde waarde voor diamant en goud die in Congo blijft belangrijker. De kleine exploitanten en de handelaars zijn zeer goed op de hoogte van de prijzen. Voor coltan heeft Rwanda voordeel gehaald uit een markteffect en vooral uit de prijsverhoging.
Ik kom nu tot de verschillen tussen de Oegandese en Rwandese netwerken. Voor goud, diamant en coltan oefent Rwanda een grotere militaire controle uit op het hele netwerk. Oeganda zorgt meer voor het vergemakkelijken van de exploitatie en het transport. Het steunt daarbij op lokale netwerken. De economische plundering van Congo bestond reeds vóór de oorlog, maar de wijze waarop dat gebeurt, is met die oorlog veranderd. De
Congolezen konden het al lange tijd ongehinderd doen. Nu gebeurt het meer onder militaire controle en voor rekening van twee legers. De militaire controle op de netwerken geeft de legers een maximale opbrengst. Zij handelen op de lokale markt als monopoliehouder. Het geheel van de toegevoegde waarde op doorgevoerde mineralen is relatief hoger voor Rwanda dan voor Oeganda. In het geval van Rwanda komt de opbrengst van de plundering in geen enkele nationale rekening voor. In Oeganda is de opbrengst gedeeltelijk officieel. Hij heeft er bijgedragen aan de economische groei.
Om zijn aanwezigheid in Congo te financieren, heeft Rwanda een extrabudgettair systeem opgezet. Oeganda is op een meer doorzichtige manier te werk gegaan. Door de doorvoer officieel te
maken en daarop taks te heffen, heeft Oeganda zijn begrotingsinkomsten kunnen doen stijgen en, in dezelfde mate, ook zijn militaire uitgaven. In de twee gevallen heeft de plundering de financiering van de militaire uitgaven mogelijk gemaakt. Langs Rwandese zijde komt de plundering ten goede aan een netwerk dat de oorlog financiert. Langs Oegandese zijde komt ze ten goede aan een netwerk én aan de Staat.
Gelet op de winsten is het economische belang van de aanwezigheid van de twee legers in Congo belangrijk. De kosten van een terugtrekking of de toepassing van de akkoorden van Lusaka zouden hoger zijn voor Rwanda. Oeganda steunt meer op lokale structuren en netwerken waarmee het de handelsactiviteiten kan verder zetten, al leveren het monopolie
en de controle van de militairen hogere winsten op. Voor Rwanda daarentegen zouden de terugtrekking van de troepen en de pacificatie van de streek een verlies aan controle op de doorvoer van coltan betekenen en in ieder geval van de exploitatie van goud, een mineraal dat voorheen werd verkocht door Burundi. Het voortduren van het conflict en het geweld maken dus veel grotere winsten mogelijk dan een vredessituatie en de openstelling van de markt voor concurrenten.
De bevolking betaalt de tol van het geweld in de regio. Het laatste onderzoek in Congo spreekt van 2,5 miljoen doden door het conflict en van een verarming van de hele streek. AZG zal binnenkort een rapport vrijgeven waarin staat dat de toestand in de conflictzones in Congo uiterst
zorgwekkend is.
Het is duidelijk dat in Rwanda de opbrengst van de plundering niet in de economie wordt geïnvesteerd en dus niet aan de bevolking ten goede komt. Voor Oeganda heeft de plundering het niet alleen mogelijk gemaakt de militaire uitgaven te verhogen, maar ook in mindere mate de uitgaven voor ontwikkeling en de sociale uitgaven.
De plundering van de Congolese natuurlijke rijkdommen bestond wel degelijk vóór het begin van de oorlog, met name voor diamant en goud. De oorlog heeft ervoor gezorgd dat de winsten van die plundering andere actoren en andere lokale of nationale netwerken ten goede komen. De conclusie is dat de oorlog veel grotere winsten heeft mogelijk gemaakt.
De heer Stefaan Marysse. - Ook de officiële regering heeft middelen nodig om de oorlog te financieren. Vader Kabila enerzijds en zijn zoon anderzijds hebben zeer verschillende maatregelen genomen voor de financiering van de oorlog. De machtsovername door vader Kabila met militaire middelen vond plaats tussen 1997 en januari 2001. In augustus 1998 stuurt Kabila degenen die hem aan de macht hebben gebracht naar huis. Het zijn voornamelijk de mensen rond het APR met als stafchef Kabarehe. Vanaf dat moment is er rebellie-invasie. Er zijn 120.000 soldaten die 100$ per maand verdienen. Hoe heeft Kabila dit gefinancierd?
Een eerste maatregel is de overwaardering van de Congolese frank. Dat levert inkomsten op: de dollar kan worden
opgekocht tegen weinig Congolese franken. Er ontstaat een groot verschil tussen de officiële waarde van de Congolese frank en de reële waarde ervan op de markt. De overheid probeert de informele geldwisselaars te controleren. Dat lukt niet. Er ontstaat een zwarte markt.
Een tweede maatregel is de controle van de frauduleuze export van diamanten. Dat heeft als gevolg dat de diamanten worden verkocht in Brazzaville. Ook deze maatregel levert Kabila minder dollars op in plaats van meer. Zijn budget wordt gehalveerd in een tijdsspanne van twee jaar.
Een derde poging - en deze tactiek wordt ook gebruikt door de invallende landen - bestaat erin een monopolie over de aankoop van diamanten in te stellen. Kabila geeft een
monopolie aan een Israëliet van de firma IDI Diamonds. Iedereen wordt verplicht om zijn diamanten te verkopen via deze firma. Het enige gevolg is dat diamanten uit het land worden gesmokkeld en er een zwarte markt ontstaat, die nog intensiever is dan voorheen.
Kabila probeert ook leningen te verkrijgen uit zeer dubieuze bron. Dit komt dichtbij de criminalisering van de staat. Zowel in Nigeria als in Congo waren een aantal dubieuze figuren die geld wilden lenen waarvan de oorsprong onbekend was.
Een andere praktijk bestaat erin minimale prijzen voor benzine op te leggen. Kabila verdedigde dit als een sociale maatregel. Deze maatregel had hetzelfde effect als de vorige: er ontstond een zwarte markt voor benzine en de benzine
wordt door de militairen over de stroom gebracht naar Brazzaville, waar ze tegen een prijs wordt verkocht die vier keer hoger ligt. Hiermee worden natuurlijk de militairen van Congo-Kinshasa gefinancierd.
De belangrijkste manier om oorlog te financieren is de zogenaamde oude Mobututruc, namelijk het gebruik van de geldpers. In 1998 moest 2 Congolese frank voor een dollar worden betaald, nu 350 Congolese frank voor 1 dollar.
De jonge Kabila neemt maatregelen van archeo-Marxistische aard. Met een zwakke staat kan men de economie niet beheersen. De contra-productieve maatregelen werden in mei afgeschaft. De jonge Kabila nam heel snel een aantal maatregelen die hebben geleid tot een stabilisatie van de munt. De munt is sinds mei nagenoeg stabiel. De bevolking is daar blij mee, want niets is erger dan een hyperinflatie.
Men verwacht meer van de toekomst. Er moet structurele hulp komen om de positieve signalen
een kans te geven. Men moet blijven hameren op de akkoorden van Lusaka en de inter-Congolese dialoog en de staat moet onder sterke externe controle worden geherfinancierd. Voorlopig is er voor het eerst weer een teken van hoop.
Van de zijde van Angola en Namibië wordt nagenoeg niet geplunderd. Angola doet het voornamelijk om politieke redenen. Voor de strijd tegen Savimbi is er een stabiel regime in Kinshasa nodig. De Angolese soldaten zorgden voor de stabiliteit bij de dood van vader Kabila.
Zimbabwe is vergelijkbaar met Oeganda. De oorlog in Congo kost Zimbabwe 1 miljoen dollar per dag. Dat wordt voor een deel gefinancierd door de inflatie in Zimbabwe.
Aan wie komt dat ten goede? Militair had Kabila natuurlijk nooit kunnen standhouden zonder Zimbabwe, maar Zimbabwe zit ook aan het oorlogsfront en dus in de diamantzones. Het is evident dat de bevolking van Zimbabwe de kost van de oorlog betaalt. Een kleine, militair-politiek-commerciële groep rond president Mugabe - zeer vergelijkbaar met de Victoriagroep in Oeganda - wordt van de oorlogsinspanningen echter niet armer. Ik geef een paar voorbeelden. De stafchef van het leger van Zimbabwe in Congo, generaal Zvinavashe, is ook hoofd van Zimbabwe Defence Industries, een maatschappij die alle militair materieel verkoopt en ook zorgt voor transport. Hij is dus ook hoofd van een reeks parapublieke ondernemingen. Ook de schoonzoon van Mugabe Gara heeft een soort parapublieke maatschappij en is mede-eigenaar van een bank in Zimbabwe. Zij doen natuurlijk zaken met Zimbabwe. Zimbabwe Defence Industries heeft de eerste jaren een aantal contracten van 15 à 17 miljoen dollar afgesloten voor toelevering van materiaal aan Congo.
Mevrouw Catherine André. - Tot slot wijs ik op de politiek van twee maten en twee gewichten van de internationale gemeenschap tegenover de landen van de regio en met name op het beleid van de EU, die in dat deel van de wereld sterk aanwezig is. In sommige landen van de regio beloopt de openbare ontwikkelingshulp van de EU soms 70% van de gehele hulp in de periode 1990-1998.
In het algemeen stellen we vast dat de structurele hulp aan die landen sterk is gedaald. Op dertien jaar tijd is de structurele hulp van de EU aan Burundi acht keer kleiner geworden, die aan Rwanda en Oeganda is verminderd met de helft. Dat is slechts gedeeltelijk gecompenseerd via noodhulp aan de regio van de Grote Meren, die 30 à 34%
van de noodhulp van de EU ontvangt.
Congo zag de ontwikkelingshulp dalen vanaf 1990. In 1999 bedroeg ze geen zevende meer van die in 1990 door de stopzetting van bepaalde bilaterale samenwerkingsvormen - die van België in de eerste plaats - en van multilaterale samenwerkingsvormen. De redenen waren vooral politiek. Sinds de machtsovername door Joseph Kabila zien we een opening en een langzame hervatting van de structurele hulp.
Het IMF maakt de hervatting van de betrekkingen met Congo afhankelijk van economische en financiële criteria, in de eerste plaats van de betaling van achterstallen en het op orde brengen van de rekeningen.
Burundi genoot van een beperkte
ontwikkelingshulp tijdens de regering van Ndadaye. Die werd enigszins verhoogd tijdens de democratisering maar daalde weer in 1998 ingevolge de staatsgreep van Buyoya. De veroordeling van die staatsgreep door de buurlanden werd gevolgd door de internationale gemeenschap, in het bijzonder door de EU. In 1998 bedroeg de openbare ontwikkelingshulp nog slechts een vierde van die in 1994-1995. De EU schortte die hulp in 1997 op om ze in 1998 te hervatten. In het algemeen bleven de programma's echter afhankelijk van de vooruitgang in de onderhandelingen.
Het IMF koppelt de hervatting van een programma aan economische stabiliteit. Globaal genomen zijn de economische criteria voor Burundi bereikt, maar politieke redenen liggen ten de grondslag aan de huidige keuze van het IMF, ook al verschuilt dit zich achter economische criteria.
De conclusie is dat de hulp voor Burundi en Congo om politieke redenen werd opgeschort en afhankelijk blijft van democratische vooruitgang. Bovendien koppelt het IMF de hervatting van de hulp aan economische criteria.
Rwanda ontving een wat hogere openbare ontwikkelingshulp tussen 1990 en 1993 dankzij het aanvaarden van een structureel aanpassingsprogramma. De openbare hulp werd verdubbeld in 1994 en 1995 als
antwoord op de economische schok die het gevolg was van de genocide en de oorlog. De hulp is echter vanaf 1995 gedaald en zakte in 1998 tot de helft van het peil van 1995. Rwanda wordt als een zeer speciaal geval beschouwd. De nood aan buitenlandse hulp wordt erkend, wat ook de binnenlandse situatie is. Voor de multilaterale en bilaterale internationale instellingen kent Rwanda een uitzonderingssituatie waardoor het van bijna onvoorwaardelijke hulp kan genieten. Die uitzonderingssituatie werd door de EU vanaf 1998 erkend.
De oorlog waarin Rwanda zich bevindt, wordt beschouwd als een interne veiligheidskwestie. Daarom heeft de oorlog weinig invloed op de omvang van de hulp. Zelfs al wordt Rwanda aangemoedigd om de vredesakkoorden na te komen en uit te
voeren en wordt het geregeld door het IMF gevraagd om zijn militaire uitgaven te verminderen en de sociale uitgaven te verhogen, het werd nooit echt bestraft omdat het daaraan geen gevolg gaf.
Gedurende het jongste decennium bleef Oeganda het laatste land dat meer fondsen naar de streek deed vloeien, zelfs als de openbare hulp de neiging had te dalen vanaf 1998. Sinds 1990 wordt dit land als de regionale leider aangezien, zowel politiek als economisch. Het was in 1996 het eerste land in de streek dat werd aanvaard in het programma voor schuldverlaging. Oeganda genoot ook tweemaal schuldkwijtschelding.
Ondanks de toenemende militarisering en de veralgemening van de corruptie, geeft het IMF het land een bijna
onvoorwaardelijke steun. Toch wordt het dringend gevraagd om zijn militaire uitgaven te verlagen. De multilaterale instellingen tonen zich bezorgd over zijn betrokkenheid in de oorlog in Congo. Ondanks de dreigementen van die instellingen werd er geen enkele sanctie getroffen.
Angola ziet de hulp toenemen. Dat land is sinds 1996 onderworpen aan een structureel aanpassingsplan en krijgt een bijna onvoorwaardelijke steun.
Voor Rwanda, Oeganda en Angola loopt de hulp dus via door het IMF geleide economische hervormingsprogramma's. De houding van de multilaterale instellingen wordt als positief beschouwd. Die landen zijn inderdaad onderworpen aan een structureel aanpassingsplan. Hun situatie wordt als zwak
conflictueel beschouwd. De hulp moet bijdragen aan het scheppen van een gunstig klimaat voor een economische stabiliteit en ontwikkeling, voor de opbouw van de rechtsstaat en voor de democratische vooruitgang. De hulp wordt dus beschouwd als een voorafgaande voorwaarde voor democratische openheid en economische stabiliteit.
Voor Zimbabwe werd de hulp in 1992 verdubbeld. In de volgende jaren daalde de hulp evenwel.
Zimbabwe kent sedert twee jaar grote economische problemen. Het structureel aanpassingsprogramma werd in 1998 opgeheven ingevolge de betrokkenheid van Zimbabwe in de oorlog in Congo, al was dat niet de voornaamste reden daarvoor.
De aanpassingsprogramma's en de financiële steun werden bevroren, enerzijds wegens de macro-economische instabiliteit en, anderzijds, wegens de betrokkenheid bij de oorlog in Congo.
Hoe kan de houding van de EU, het IMF en de andere multilaterale instellingen worden samengevat? De EU voert een gedifferentieerd beleid. Ze eist de eerbiediging van de rechten van de mens, de rechtsstaat, de democratische principes en een goed openbaar bestuur op straffe van
schorsing van de hulp.
Dat beleid wordt toegepast in Congo en Burundi, waar de hulp afhankelijk wordt gemaakt van politieke voorwaarden, met name de voortzetting van de inter-Congolese dialoog, democratisering en vooruitgang in de vredesonderhandelingen in Burundi.
Daarentegen wordt de hulp voor Angola, Rwanda en Oeganda als onontbeerlijk gezien om de democratisering en de ontwikkeling aan te moedigen. De EU voert er vooral een beleid van positieve selectiviteit.
Het IMF legt aan bepaalde landen voorwaarden op zoals een maximumpercentage aan militaire uitgaven, een maximum aan monetaire reserves, een bepaald investeringspeil, enz. Het IMF eist dus een zekere economische
stabiliteit. Voor de EU staat het IMF garant voor een goed beheer van de door de multilaterale instellingen verstrekte hulp. Door een bepaald land meer dan een ander te steunen, hanteert het IMF in deze streek eveneens een beleid van twee maten.
De oorlog in Congo heeft de hulp en de IMF-programma's dus niet geschorst, behalve voor Zimbabwe, waarvoor de betrokkenheid in de oorlog als bijkomend argument werd gebruikt.
De hulp werd toegekend en de programma's werden niet gewijzigd. Het gedifferentieerde beleid leidt ertoe dat de oorlog als een extern, maar legitiem element wordt beschouwd voor die landen waarvoor de oorlog als een streven naar meer veiligheid geldt. Toch is het duidelijk dat veiligheidsoverwegingen
soms economische doelstellingen verhullen.
Wat zijn de perverse effecten van die politiek van twee maten? Enerzijds is er bijna onvoorwaardelijke hulp voor Rwanda, Angola en Oeganda en anderzijds is er een beleid met voorwaarden voor Congo, Burundi en Zimbabwe. Dat beleid betekent een grote steun voor de landen die hulp ontvangen. Die bekleden een machtspositie op politiek vlak en in onderhandelingen.
De betalingsbalans van Rwanda wordt voor twee derde door het buitenland gefinancierd, die van Oeganda voor één derde. Er kan ook een stijging van de militaire uitgaven in de begroting worden vastgesteld. Het is duidelijk dat Burundi, Rwanda en Angola budgettair de voorrang geven aan hun veiligheid en
hun defensie.
In 1999 besteedde Burundi 7% van zijn BBP aan militaire uitgaven en slechts 4,6% aan sociale uitgaven. Rwanda besteedt 4% van zijn BBP aan militaire uitgaven en 4% aan sociale uitgaven. In Oeganda constateren we het omgekeerde : 2% is bestemd voor militaire doeleinden, 4,7% voor sociale doeleinden. In Angola gaat 22% naar militaire en slechts 2% naar sociale uitgaven.
De landen die ontwikkelingshulp krijgen, maken gebruik van de ruimte die daardoor ontstaat om oorlog te voeren, waarbij ze evenwel tegelijkertijd een zekere economische stabiliteit realiseren, onder meer in het kader van de door het IMF opgelegde structurele aanpassingen, en uitgaven doen op het sociale vlak, ook al zijn die absoluut ontoereikend, zoals in Angola
of Rwanda. De oorlog jaagt de militaire uitgaven dus fors de hoogte in.
In Burundi en Congo, landen die veel minder hulp krijgen, heeft de druk op de militaire uitgaven een nadelig effect op de sociale uitgaven en de economische ontwikkeling, wat een extreme verarming van de bevolking en een economische destabilisatie tot gevolg heeft.
De landen die geholpen worden, ondervinden grote economische gevolgen van de oorlog. De hervormingsprogramma's helpen immers niet veel om de basisdoelstelling, het doorbreken van de vicieuze cirkel van de buitenlandse schuld, te bereiken. Die vicieuze cirkel kan worden doorbroken door de economische groei weer op gang te brengen door middel van investeringen, onder meer in de
privé-sector. De economische gevolgen van het feit dat de doelstellingen in deze sector niet worden gehaald, veroorzaken nog meer armoede en maatschappelijke tweedeling.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Rwanda krijgt onvoorwaardelijke hulp. Het wordt als een speciaal geval beschouwd. Groot-Brittannië en de hele Europese Unie verlenen hulp. Mevrouw André heeft gezegd dat Rwanda niet wordt gesanctioneerd. Hierover had ik graag meer uitleg. Zien de donoren dan niet in - of willen ze het niet inzien - dat ze door hun hulp de oorlogseconomie van het sterke Rwandese leger in stand houden en ze zelfs de toepassing van de Lusaka-akkoorden tegenwerken? In welke mate ondersteunen de donoren daarmee rechtstreeks of onrechtstreeks de plunderingsmechanismen? Ik verwijs naar het verband tussen buitenlandse belangen, de Wereldbank en het IMF. Voor deze twee instellingen gelden ontegensprekelijk, zoals de sprekers zelf zeggen,
mede de belangen van de multinationals. Kunnen de sprekers deze banden blootleggen en concrete namen en cijfers geven? Staan deze cijfers in de Annuaire des Grands Lacs?
Het voortzetten van de oorlog brengt veel meer op, in iedere geval voor de militairen, dan de toepassing van de Lusaka-akkoorden. Brengt dit ook veel meer op voor de multinationals? Ik spreek niet enkel over de diamanthandel, maar vooral over de coltanhandel.
Ik geef een concreet voorbeeld. Sinds 1995-1996 zien we een vermindering van de Europese hulp aan voornamelijk Rwanda. Vanaf die periode breiden de internationale hulpprogramma's aanzienlijk uit. Aangezien het Europese deel in die programma's stabiel blijft, wordt de toegenomen internationale hulp
voor een groot deel door Europa gefinancierd. Er is dus een hypocriete omzeiling van de Europese steun. Dat heeft zeker en vast een doel. Is het niet onze taak om aan onze regering, en via onze regering aan de Europese Unie, richtlijnen te verstrekken om deze scheefgegroeide situatie recht te trekken indien onze analyse juist blijkt?
Kan professor Marysse ons zeggen op welke manier we controle kunnen krijgen over de export van de smokkeldiamant via Brazzaville naar Antwerpen? Dat is misschien een moeilijke vraag.
Een derde vraag gaat over Rwanda en het FAO-rapport van het voorjaar van 2001. In dat rapport wordt voorzien in een voedselimport van ongeveer 150.000 ton graanequivalent, terwijl vóór de oorlog van 1990
25.000 ton werd geïmporteerd. Hoe is dat te verklaren? Ondanks de landbouwhulpprogramma's op grote schaal uit het verleden, herstelt de landbouw in Rwanda zich niet. Hoe is dat te verklaren? Heeft dat te maken met een bevolkingsexplosie?
Is het mogelijk om voor de verschillende producten waarover deze commissie onderzoek verricht - goud, diamant en coltan - te bepalen hoe de prijs wordt gevormd in de verschillende schakels van de handelsketen?
Er is de artisanale producent, de voortverkoper en de eindverkoper. Ook SOGEM wordt altijd daarbij opnieuw genoemd. Kan er een raming worden gemaakt van het deel van de toegevoegde waarde dat terugvloeit naar de artisanale producent, de middleman, de militaire groepen en tenslotte de overheid?
Is het mogelijk deze raming op te splitsen naar de verschillende blokken?
We hebben nog niet de kans gehad om de Annuaire des Grands Lacs in te kijken. Eventueel kunnen de experten daarnaar in hun antwoord verwijzen.
De voorzitter. - Rwanda heeft naast het officieel budget ook een niet officieel budget voor de oorlog. Kan daarover informatie worden verkregen.
Van welke aard is de Europese hulp aan Rwanda? Voor mij is hulp niet neutraal. Naast de projecthulp is er ook budgethulp. Vooral het geld afkomstig van budgethulp kan worden afgeleid. Dan is het natuurlijk helemaal niet neutraal. De vraag is waar dat geld naar toe gaat.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Vanochtend ging het vooral over diamant en coltan. Hebt u een zicht op de andere ertsen? Ik kan me moeilijk indenken dat men die onaangeroerd laat. Wat is dan de betekenis van bijvoorbeeld koper, kobalt of de voorraden olie die men heeft gevonden, voor de financiering van de oorlog? Over dat alles horen we in de diverse hoorzittingen bijzonder weinig.
U liet verstaan optimistisch te zijn over het beleid van de jonge Kabila, waardoor de economie eventueel kan worden gesaneerd. Dat is dan weer belangrijk voor het bekomen van internationale hulp. In vorige uiteenzettingen werd echter gezegd dat Kabila eigenlijk zeer weinig invloed heeft. Hij heeft nu een zeker moreel gezag, maar men vreest dat
hij dit vrij vlug zal verliezen, omdat de situatie niet herstelt en hij een aantal zaken niet zal kunnen realiseren. Hoe ziet u dat?
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik heb drie vragen.
Ik werd ten eerste getroffen door de alarmerende sociale indicatoren. Ik denk aan de stijging van het sterftecijfer, de toenemende ondervoeding, de sociale tweedeling en de algemene verarming van de bevolking van deze landen.
Heeft de openbare ontwikkelingshulp de sociale situatie in bepaalde landen niet verergerd omdat ze niet onderworpen was aan de criteria van goed politiek beheer en verantwoorde aanwending van het staatsbudget? Ze heeft in ieder geval geen positief effect gehad.
Ik heb een zekere ervaring in de humanitaire sector. Er is al aangetoond dat humanitaire hulp in bepaalde
gevallen de oorlogssituatie verergerd heeft en oorzaak was van het voortduren van het conflict en van een desastreuze sociale situatie.
Ik kom tot mijn tweede vraag. We zijn ons bewust van het belang van bepaalde steden of landen zoals Kigali, Zimbabwe en Oeganda als transitgebieden voor de handel in een reeks grondstoffen. Kan men juridisch beletten dat zij een dergelijke rol spelen? Wat kunnen we doen om oorlog minder rendabel te maken dan vrede? We zouden kunnen overwegen om enerzijds openbare ontwikkelingshulp toe te kennen, wat de staatsbegrotingen ten goede komt en, anderzijds, sommige commerciële praktijken te verbieden.
Mijn derde vraag heeft betrekking op de nationale rekeningen. Het gaat hier om een
probleem dat niet alleen in Rwanda bestaat. Volgens mijn informatie zou het grootste deel van de gigantische petroleuminkomsten immers niet in de nationale rekeningen opgenomen zijn.
Er is hier duidelijk sprake van oplichting: er worden rekeningen voorgelegd die niet aan de economische realiteit beantwoorden en tegelijkertijd worden er omvangrijke duistere economische activiteiten ontwikkeld om de oorlog te financieren. Dat maakt een open dialoog op het politieke vlak onmogelijk en bemoeilijkt de samenwerking.
De landen die structurele of budgettaire hulp krijgen, moeten enkele fundamentele voorwaarden vervullen. Is een transparante staatsboekhouding niet de eerste vereiste voor samenwerking en politieke
dialoog?
De heer Paul Wille (VLD). - Professor Marysse heeft gesproken over leningen die door dubieuze figuren worden verstrekt. Wie verstrekt deze leningen? Met welke techniek? Verlopen deze leningen volledig ongecontroleerd of via banken? Zijn daarbij Belgische en Nederlandse banken betrokken? Wat is de invloed van Oost-Europese circuits? Zijn enkel de verstrekkers van de leningen dubieus of ook de terugbetaling ervan? Hoe groot is de winst op het verstrekken van die leningen?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Professor Marysse pleit ervoor te overwegen om via de internationale hulp de Congolese staat te "herfinancieren", weliswaar met strenge audits, zodat een rechtstaat zou kunnen ontstaan in Congo. Hoe ziet hij zo een auditmechanisme? Hoe is een democratische audit mogelijk zonder daarbij te vervallen in neokolonialisme? Welke ideeën bestaan hierover?
De heer Stefaan Marysse. - Sinds een viertal jaar discussiëren we over dat soort dingen jaarlijks met het IMF. Rwanda en Oeganda hebben onvoorwaardelijke hulp, ook budgethulp. Men kan bijvoorbeeld wel zeggen dat de middelen voor gezondheidszorg moeten worden gebruikt, maar iedereen weet dat de fondsen in zwakke staten fungibel zijn.
Ongeveer het dubbel van wat ze officieel gebruiken als militair budget wordt gefinancierd uit die oorlog. Men deed alsof men het niet wist. Vandaar de zeer grote betekenis van dat rapport dat de financieringsmechanismen van de oorlog blootlegt. Sommige uitspraken kwamen er misschien iets te rap, maar volgens ons waren de meeste gegevens adequaat.
In ons laatste
jaarboek staat een artikel over de manier waarop de coltanfilière vanaf de basis tot het vertrek in Kigali in elkaar zit. Voor de rest kunt u een beroep doen op het uitstekend werk van de journalist Bruylants. Hij schreef een aantal stukken over de filiére vanaf Kigali tot bij een viertal grote gebruikers.
Er werd een amalgaam gemaakt van de rol van de donoren en de multinationals. Ik zou daar toch voorzichtig mee zijn. Congo en Zimbabwe werden gemarginaliseerd door de donorlanden. Rwanda en Oeganda werden daarentegen zeer duidelijk gesteund door de internationale gemeenschap. Europa was minder consistent, maar de Wereldbank en het IMF gaven een duidelijke voorkeur voor Rwanda en Oeganda. We noemen dat een beetje oneerbiedig het
crédit génocide. Het Westen is tekort geschoten in de Rwandacrisis en heeft dat op die manier willen compenseren.
De rebellen halen 1 miljoen dollar per maand uit coltan. Er zijn twee groepen rebellen, de Banyamulenge en de oudgedienden van Mobutu. Wat zullen zij na het akkoord van Lusaka betekenen in een nationale regering? Over welke middelen zullen ze beschikken?
Ik kan me voorstellen dat ze verlies en winst toch tegen elkaar afwegen. Het is evident dat ze in het kader van een nationaal akkoord én politiek én economisch minder zullen betekenen en dus niet geneigd zijn zo vlug mogelijk vrede te sluiten. De vredeskansen zijn zeer fragiel, maar er is hoop en die moet worden ondersteund. Op dat punt is België tamelijk consistent geweest. We moeten Lusaka blijven ondersteunen, niet te veel het spel meespelen rond de financiering van de intercongolese dialoog en veel meer structurele hulp bieden.
Dat brengt me bij de vraag van mevrouw de Bethune. Voor coltan verwijs ik naar een tekst van Defailly, een uiterst gedetailleerde beschrijving van de keten die vertrekt bij de
artisanale ontginner die in een soort van Far-Weststijl zijn leven waagt, en loopt over de grote traders, zoals SOGEM. Al moet men dat niet overdrijven, want voor de grote multinationale ondernemingen is Congo eigenlijk peanuts. In tegenstelling tot wat vele van mijn Congolese collega's denken betekent de Congolese economie voor België bijna niets meer. Met een aandeel van 0,05% in onze totale handel, is Congo op het ogenblik de dertigste handelspartner in de Derde Wereld. Onze economische belangen zijn zozeer afgekalfd door het in elkaar storten van de formele Congolese economie, dat we het daarvoor niet moeten doen. Een boycot tegen de enkele maatschappijen die genoemd worden is misschien wel zinvol, maar België moet die zeker niet unilateraal uitroepen. Ik ben er wel
voorstander van dat België in de Verenigde Naties de vraag naar een boycot tegen alle oorlogvoerende partijen en alle economische partijen steunt, maar unilaterale acties lijken me totaal contraproductief.
Welk belang hebben de multinationale ondernemingen dan wel? Congo is een bron van coltan, nauwelijks 10% van wat ze nodig hebben, maar wel een zeer flexibele bron. Ze moeten geen enkele infrastructuur betalen, plaatselijk geen risico's dragen en het verhogen van de vraag hangt niet af van hun eigen productie. In die zin is Congo dus wel interessant, maar geenszins van levensbelang.
Mijnheer D'Hooghe, ik heb inderdaad niet gesproken over andere mineralen. Een zeer belangrijk mineraal is kobalt. Voor de financiering van de
oorlog aan de kant van Kabila zijn natuurlijk de contracten van vader Kabila met Zimbabwaanse maatschappijen belangrijk. Een daarvan is Ridgepointe Overseas waarvan de directeur, de heer Rautenbach, ook de leiding had over het verwerken van de koperresten die doorheen de jaren werden opgestapeld en die nog kobaltresten bevatten. Dat gebeurde in Likasi. Ik geef een idee van de opbrengst.
In 1999 was de maandelijkse opbrengt 150 ton kobalt. Dat komt overeen met 6 miljoen dollar. De Belgische ondernemingen, zoals het oude Union Minière, nemen dezelfde houding aan als alle grote, ernstige mijnmaatschappijen: ze nemen niet deel aan de exploitatie. Ze vinden dit een slechte investering omwille van de omstandigheden zoals een afgekalfde staat en een onbestaande infrastructuur. De investeerders in deze vorm van exploitatie zijn eerder avontuurlijke ondernemingen die op zeer korte termijn grote winsten proberen te maken door te kopen en verkopen. Vooral de juniors die op de beurs in Toronto worden genoteerd, zijn actief in deze handel. Ze hebben al evenveel verloren als ze hebben gewonnen. Het gaat om een zeer riskante onderneming waarvoor ernstige
mijnmaatschappijen, die de techniek van het raffineren beheersen, weinig interesse betonen.
Over Kabila junior heb ik me eerder positief uitgelaten omdat hij sinds de opvolging van zijn vader een beleid heeft gevoerd met een koerswending van 180°. Het beleid van vader Kabila was zeer contraproductief voor de bevolking. De maatregelen die Kabila junior sedert mei heeft genomen zijn zeer moedig. Het niet gebruiken van de geldpers in dergelijke moeilijke omstandigheden en proberen het been stijf te houden, verdient grote bewondering. Er zijn natuurlijk grote spanningen. Iedereen heeft zo weinig dat de druk zeer groot is om toch maar geld uit te geven. Ik zeg niet dat alles in orde is, maar er is wel een sprankeltje hoop.
Wat
kan het alternatief zijn voor de uitvoering van de akkoorden van Lusaka, voor het regime dat stilaan een zekere legitimering krijgt en daarbij een voorwaardelijke ondersteuning geniet ? Als de oorlog voortduurt ontstaat er in heel Centraal-Afrika een toestand zoals in Somalië . De gevolgen voor België liggen misschien niet direct op het economische vlak. Als Congo helemaal uit elkaar valt en de integriteit van het territorium in handen valt van warlords, zoals in het oosten van het land reeds het geval is, werkt dat door de overvloed aan communicatiemiddelen, zeer destabiliserend, ook voor Europa. Ik zie daarvan nu al enkele effecten. We hebben geen enkel voordeel bij destabilisatie of bij het opsplitsen van het territorium.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik had het over de link die u legt tussen het verlenen van hulp en de invloed van Kabila. Uit de vorige hoorzittingen bleek dat Kabila in wezen heel weinig impact heeft op het geheel. Is uw evaluatie anders?
De heer Stefaan Marysse. - De Staat Congo bestaat bijna niet meer. Met een budget dat een tiende bedraagt van dat van de stad Antwerpen, is de economische impact heel klein. Kabila neemt wel een aantal moedige beslissingen. Zo neutraliseerde hij de vijf belangrijke personen die een negatieve invloed uitoefenden tijdens het vorig regime. Hij heeft in elk geval het lef om iets te doen. Dat moet worden ondersteund. Vroeger was congo voor het IMF en de Wereldbank onbespreekbaar, nu is er een opening.
Een sterke audit begint in feite met een zeer sterke conditionering door het IMF en de Wereldbank.
De monitoring van de nationale economieën kan best worden versterkt. De zwakte ervan en het niet
democratische karakter van het IMF en de Wereldbank zijn voor mij problemen, niet de sterkte van deze instellingen. Ze zijn heel invloedrijk als het aankomt op het volgen van de macro-economische politiek, de monitoring en de auditing van de rekeningen. Sinds Blumenthal hebben ze veel geleerd.
De Belgische relatie met Congo was altijd zeer ambivalent. De zwakheid van België is dat we te weinig in de internationale instellingen aanwezig zijn en er dus niet genoeg kunnen op wegen. De communicatie tussen Brussel en de hoofdkwartieren van de internationale instellingen is uitermate slecht.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - U pleitte zopas voor het behoud van de Congolese eenheid, maar de Amerikanen houden er een totaal tegengestelde visie op na. Wat kan daar, economisch gezien, achter zitten?
De heer Stefaan Marysse. - Ik meen niet dat daar een groot economisch complot achter zit. Ze hebben natuurlijk gemikt op Musevini en Kagame, die in Westpoint gevormd werden. Ze hebben van een brandstichter een pompier willen maken en men ziet nu in dat dit niet zo goed is gelukt. De internationale belangen van Amerika spelen niet zo in die regio. Voor Amerika is Sub-Sahara Afrika geen prioriteit. De Amerikaanse politiek daar was nogal klunzig. Europa kan een eigen rol spelen. Was België meer aanwezig geweest in de internationale instellingen en in Europa, dan had een en ander nog kunnen worden gecounterd. Maar in Afrika was slechts één grote politieke speler meer, de Verenigde Staten.
Mevrouw Catherine André. - De genocide was een zeer harde klap voor Rwanda. De dringende hulpverlening zal geen oplossing zijn voor de armoede of de toegang tot de medische zorg. De commerciële structuur moet worden hersteld.
In de landbouw is er een probleem van herkapitalisering. De helft van de bevolking was weggetrokken en keert nu terug, echter zonder inkomsten of zonder zaaigoed. De gezinnen kunnen het zich niet meer veroorloven om een deel van de oogst te bewaren en het daaropvolgende jaar te herinvesteren. Het verkoopsnet is totaal vernield. In 1998 stelde ik in het Oosten van Rwanda een zekere heropleving van commerciële activiteiten met Oeganda vast, maar alles bleef beperkt tot dat
gebied.
De problemen inzake armoede, toegang tot medische zorg en onderwijs hebben te maken met het structurele probleem van Rwanda dat in de jaren 80 ontstond, vóór de genocide dus. Het totaal verarmde Rwanda heeft niets meer te bieden : thee en koffie brengen de boer niets meer op zodat hij moet leven van zoete aardappelen en bonen. Voor de medische zorg is hij afhankelijk van de buitenwereld. We geven er ons te weinig rekenschap van dat de Rwandezen, Burundezen en Congolezen die op het platteland wonen voor elk consumptieartikel afhankelijk zijn van de buitenwereld.
De munt wordt gedevalueerd om de export en de diversiteit te bevorderen, maar deze beleidsbeslissingen kunnen niet efficiënt
zijn in een klimaat van oorlog en instabiliteit.
De structurele aanpassingen zullen mislukken, gewoon omdat de essentiële voorwaarden voor het welslagen ervan ontbreken: de privé-sector komt niet van de grond.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - We constateren een instorting van de sociaal-economische indicatoren en een toenemende tweedeling. De armen worden steeds armer.
Mevrouw Catherine André. - Dat is een direct gevolg van de wederopbouw.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Werkt de huidige vorm van openbare ontwikkelingshulp dit proces niet in de hand in plaats van het af te remmen? De staat profiteert immers van deze structurele hulp om de oorlog in stand te houden en verwaarloost de armoedebestrijding. Er wordt ingespeeld op het geweten van de mensen - het genocide-effect - maar de armoede wordt niet bestreden en uiteindelijk werkt men mee aan een systeem dat de situatie nog verergert.
Mevrouw Catherine André. - In Oeganda en Angola veroorzaakt de wederopbouw dezelfde tweedeling. Teveel aandacht gaat naar de steden, naar de gebouwen. Tot 1994 stelden we in Oeganda hetzelfde effect vast, maar nadien kwam daar verandering in.
In Rwanda worden we geconfronteerd met onmetelijke, duidelijke en objectieve noden. Met de huidige Rwandese regering is het geen oplossing om de hulp te koppelen aan voorwaarden. In 1996 oefende de Belgische lobby niettemin druk uit op de Wereldbank en het IMF om de Rwandese militaire uitgaven te doen verminderen. Als gevolg daarvan herzag de raad van bestuur van de Wereldbank het gedeelte van de lening dat zij moest toekennen en werd de beslissing enkele maanden uitgesteld.
Die druk had dus wel degelijk effect.
Er moet hier volgens mij een politieke keuze worden gemaakt.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - De ontwikkelingssamenwerking krijgt wellicht andere vormen, maar ondertussen is dat "goede geweten" inefficiënt bij de armoedebestrijding en kost het, paradoxaal genoeg, weer eens levens. Ik denk dat we in ieder geval evolueren naar een hulpverlening die aan politieke criteria zal worden onderworpen.
Mevrouw Catherine André. - Na de publicatie van het rapport van de Verenigde Naties ben ik daar eveneens van overtuigd.
De heer Maertens vroeg of het mogelijk is de toegevoegde waarde van de verschillende schakels te bepalen. Ik heb dat geprobeerd, maar de situatie is bijzonder complex en verschilt van regio tot regio. Het is bovendien bijzonder moeilijk om inlichtingen te krijgen. We hebben geprobeerd te achterhalen hoe de plunderingen de oorlog mee gefinancierd hebben. Het was niet onze de bedoeling om de diverse vormen van plundering te analyseren, wel om op korte termijn te beschikken over een evaluatie.
De heer Stefaan Marysse. - Er zijn geruchten dat het regime-Kabila voor de financiering van de oorlog en de aankoop van wapens, onder andere van MiG's en de zogenaamde balnéaires leningen kreeg voor 300 miljoen. De leningen zijn echter nooit effectief geweest en hoeveel er uiteindelijk gestort is, weet niemand. De balnéaires hebben we niet gezien en de MiG's evenmin. De lening werd toegekend door des Libanais en voor zover ik kon nagaan waren er geen Belgische of Nederlandse banken bij betrokken. Die informatie is niet erg stevig en ik kan er verder dan ook niet zoveel over zeggen.
De heer Paul Wille (VLD). - Wat denkt u van de Nigeriaanse netwerken?
De heer Stefaan Marysse. - Nigeriaanse netwerken zijn vooral gekend voor het witwassen van drugsgeld in een driehoeksoperatie.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Zou mevrouw André ons nog bijkomend materiaal kunnen bezorgen bij de interessante uitleg die ze hier heeft gegeven?
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over de invoer van graan in Rwanda en het ontbreken van een verklaring voor het feit dat de landbouw zich niet herstelt. Is het mogelijk dat de voedselhulp zich beperkt tot de steden en niet naar het platteland kan doorstoten, precies door de onveiligheid en de aanwezigheid van het FPR, wat er ook voor zorgt dat mensen hun land niet meer durven te bewerken? Ook op mijn laatste vraagje over de greep op de smokkel van diamanten heb ik nog geen antwoord gekregen. Misschien hebt u dat niet zo meteen, maar wij denken toch dat dit
een belangrijke zaak is.
De voorzitter. - Mag ik er even op wijzen dat ik ook nog geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over de verhouding tussen de reële kost van het Rwandese leger en wat er in het budget is ingeschreven? Ook op mijn tweede vraag, over de hulp aan Rwanda, opgesplitst volgens de aard, heb ik niet echt een antwoord gekregen. Hoeveel hulp krijgt het land in het totaal? Welk deel is er budgettaire hulp en welk deel projecthulp? Mij interesseert vooral het deel budgethulp in de totale begroting van Rwanda.
Mevrouw Catherine André. - In Rwanda gaat de ene helft naar projecten en de andere naar budgettaire steun. Dezelfde verdeling geldt voor Oeganda.
De heer Stefaan Marysse. - De voorbije jaren ging er veel voedselhulp naar Rwanda. Het platteland heeft zich niet hersteld en de armoede is daar ondanks de massale steun sterk toegenomen. De ruraal-urbane tegenstelling is nog versterkt. Dat heeft ook repercussies op etnisch vlak. De nieuwe werkwijze van de Wereldbank en het IMF is het PRSP-beleid. Dat houdt als voorwaarde in dat een voedselhulpprogramma de armoede moet bestrijden en dat het moet beschikken over groeimogelijkheden.
De rurale armoede en de inkomensongelijkheid is sterk toegenomen. De enige landen waar men Malthusiaans kan optreden zijn Ruanda en Burundi die de dichtsbevolkte Afrikaanse landen van de Sub-Sahara zijn. Een Malthusiaans beleid richt zich op het
probleem van de ontoereikende voedingsmiddelen in verhouding tot de aangroei van de bevolking. Er is een structureel probleem op langere termijn. Een productiviteitsverhoging is bijna onmogelijk door de bevolkingsdruk.
De problemen worden versterkt door het huidige regime dat een militair minderheidsregime is. Zolang er geen verzoeningscommissie wordt opgericht en er geen dialoog ontstaat, zal het probleem in Centraal-Afrika nooit ernstig kunnen worden aangepakt.
Onze kennis over de invoer van diamanten in België is te danken aan de Hoge Raad voor de Diamant die in vergelijking met wat in andere landen gebeurt een heel transparant beleid voert. In België weten wij precies waar de diamanten vandaan komen. Volgens onze
berekeningen is het aandeel van de diamant die in Antwerpen rechtstreeks uit Oeganda en Rwanda komt, verwaarloosbaar en komt niet overeen met de cijfers over de hoeveelheid diamant die uit Kisangani wordt weggesleept. De diamant die uit Rwanda en uit Oeganda wordt geëxporteerd, gaat eerst via Israël of Zuid-Afrika naar Engeland en komt dan naar Antwerpen. Aangezien Israël en Engeland veel minder open zijn over de herkomst van hun diamanten, weten we er ook niets over. De officiële uitvoer van Rwanda en Oeganda bedraagt slechts tien procent van de werkelijke uitvoer. Negentig procent van de diamanten heeft een ander circuit gevolgd.
De aan de Hoge Raad voor de Diamant opgelegde openheid mag best ook gelden voor Israël en Engeland.
De voorzitter. - U had het over de akkoorden van Lusaka. Lusaka wordt aangehaald voor Congo of Burundi, maar niet voor Rwanda. Lusaka is een schaamlapje om bepaalde zaken te doen en andere niet te doen.
Er zijn veel slachtoffers gevallen bij de genocide in Rwanda, maar in het Congolese conflict gaat het tot nu toe om minimum 2,5 miljoen mensen.
Hebt u een verklaring voor het selectief geweten van de wereldgemeenschap? Die vraag houdt me bezig sinds de dag dat ik veertien jaar geleden minister voor ontwikkelingssamenwerking werd.
De heer Stefaan Marysse. - Ik kan niet anders dan u bijvallen. De genocide in Rwanda werd op heel korte tijd gepleegd en kreeg grote mediabelangstelling. De doden van Oost-Congo zijn minder spectaculair. Ze zijn het gevolg van de onstabiliteit in de regio, gebrek aan voedsel en gezondheidszorg. Voor degenen die Rwanda na de genocide onvluchtten gold een "niet- gemediatiseerde genocide", zoals sommigen het noemden. CNN was not there, en dus bestond het niet.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Voor ons is dit een heel moeilijk domein, dat we niet goed kennen en de heer Dietrich heeft er zelf ook op gewezen dat zijn uiteenzetting een beetje van het ene onderwerp naar het andere sprong. Ik citeer een paar punten die ik verscheidene keren heb gehoord: het is in Congo heel moeilijk te weten wie "goed" is en wie "slecht", we weten niet goed wat conflictdiamanten eigenlijk zijn en waar ze vandaan komen. Intussen heeft de heer Dietrich toch een omschrijving van conflictdiamanten gegeven. Conflictdiamanten zijn die diamanten die aan de rebellen worden verkocht. Die interpretatie is veel ruimer en volgens mij beter dan de zeer beperkte omschrijving in het laatste Kimberleyrapport van enkele maanden geleden. Daar worden conflictdiamanten omschreven als "diamanten die onder het VN-embargo vallen". Al de rest valt onder de regels van de Wereldhandelsorganisatie, die toch niet bepaald ethische parameters hanteert. Onze commissie wordt dus geconfronteerd met het reële probleem van de precieze definitie van conflictdiamanten.
In Congo weten we niet wie de "goeden" en de "slechten" zijn. Er bestaat daar het MIBA-systeem en we horen vaak dat Congo geen bloeddiamanten of conflictdiamanten produceert, maar het systeem blijkt niet waterdicht te zijn. In dit volkomen legale systeem worden de hoge kwaliteitsproducten via de directeur-generaal op de reguliere markt verkocht, maar welke garanties hebben we dat de heffingen in de Congolese staatskas terechtkomen en worden gebruikt voor de heropbouw van het land? Als dat niet het geval is, dan is het hele systeem ethisch illegaal, en ik gebruik beide woorden zeer bewust. We moeten de Hoge Raad voor Diamant dan ook vragen of het niet zijn verantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat deze handel onder andere voorwaarden verloopt dan nu, want nu is het duidelijk vrijhandel.
Zuid-Afrika geeft de namen van de licentiehouders niet vrij en daardoor kunnen we de exportcijfers niet kennen. Mijn vraag aan wetenschappers en NGO's is dan ook of het na al die jaren van onderzoek niet mogelijk is een overzicht te krijgen van de licenties en exportcijfers. Het verschil tussen officiële statistieken en de werkelijkheid is angstwekkend groot en als dat zo voortgaat kunnen we er nooit iets aan doen, noch via een VN-panel, noch met onze commissie. We moeten kunnen terugvallen op experts die al jarenlang onderzoek doen en deze cijfers en licenties samenbrengen. Mijn concrete vraag is dan ook wat de effectiviteit van het Kimberleyproces is. Ik heb daar zo mijn twijfels bij.
De voorzitter. - Het belangrijkste element in dat soort aangelegenheden is de internationale politieke wil om de problemen in hun juiste kader te zien en te definiëren. Het probleem met diamanten is dat wanneer men zijn zakken ermee vult en ongemerkt de douanes kan passeren - en dat is echt niet zo moeilijk - men een rijk man is.
De heer Jan Remans (VLD). - Ik begrijp dat de heer Maertens op het vlak van cijfermateriaal op zijn honger is gebleven, maar ik heb de uiteenzetting van de heer Dietrich en het gebrek aan cijfers anders geïnterpreteerd. Ik heb begrepen dat wat we ook doen, het onmogelijk is statistieken, als ze er al zijn, juist te interpreteren en dat de heer Dietrich ervoor pleit de lokale compagnies aan te pakken. In een internationale context zal dat echter heel moeilijk of onmogelijk zijn en ik zoek dan ook naar een haalbare opdracht voor onze commissie. Diamanten worden betaald met militair materiaal en wapens en ik stel dan ook voor ze te betalen met andere producten, zoals gezondheidszorg of landbouwmachines. Op die manier wordt - zoals de heer Peleman het uitdrukte - de oorlog duurder en de vrede goedkoper.
De voorzitter. - Wapens worden betaald met diamanten en niet omgekeerd. Betalen met andere middelen lijkt mij een zeer idealistische benadering. Niet de kleine man die de diamanten wint, verkoopt ze op de internationale markt, wel de "comptoirs". Het zijn de tussenpersonen die niet alleen het grote geld verdienen, maar ook de verkoopplaats kunnen kiezen waar de diamanten het minst verdenking opwekken.
De voorzitter. - Deze laatste opmerking is zeer opvallend omdat Namibië in het jongste VN-rapport op enkele kleinigheden na volledig wordt witgewassen. Mijnheer Dietrich zegt dus iets helemaal anders. Naar de reden heeft hij reeds eerder verwezen: het regime in Namibië zien we graag, andere regimes minder graag. Hier zit misschien wel iets in. Zolang er geen internationale ethische code is die voor iedereen op dezelfde wijze wordt toegepast, komen we er nooit uit.
De heer Jan Remans (VLD). - Misschien is het aanreiken van andere betalingsmiddelen vanuit het Westen idealistisch, maar het is niet zo simplistisch als de voorzitter liet uitschijnen. De opstand in Palestina wordt gevoed door een systeem waarbij sociale zekerheid wordt verleend aan Palestijnen die bereid zijn tegen Israël te vechten.
Wapens worden gekocht met het geld uit de diamanthandel dat onrechtstreeks bijdraagt tot de bestrijding van de armoede. Mochten we de armoede met andere middelen te lijf gaan, dan wordt de sluikse handel in diamanten nog minder belangrijk.
De heer Marcel Colla (SP.A). - In dit soort zaken ligt de verantwoordelijkheid op twee niveaus. Enerzijds zijn er de lokale overheden en handelaars in de Afrikaanse landen. Anderzijds zijn er de kopers in Antwerpen, New York, Tel Aviv enzovoort.
Er zullen altijd wel personen proberen om langs de zijlijn van het wettelijke of deontologisch aanvaardbare te lopen. Bestaan er voor een diamantair die correct wil handelen sluitende mogelijkheden om te controleren of hij inderdaad een correcte diamant koopt?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging hebben we onlangs gesproken over de markering van lichte wapens door middel van lasertechnieken, die voor het blote oog onzichtbaar zijn en alleen met bepaalde apparatuur kunnen worden bekeken. Ik ben een leek inzake diamant, maar ik vraag mij af of het technisch mogelijk is om kwaliteitsdiamanten met een laser te certificeren zodat de herkomst ervan te allen tijde kan worden gecontroleerd.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Charles Bornstein. - Namens de diamantsector, vertegenwoordigd door de HRD, dank ik u voor uw uitnodiging. Wij zijn hier niet om ons te verdedigen, maar om de waarheid recht te doen. Onze experts, de heren Meeus en Van Bockstael, zullen uiteenzetten welke inspanning sedert twee jaar werd geleverd om een in de sector nooit gekende transparantie te bereiken.
Onze frustratie vindt zijn grond in de tegenstrijdigheden en leugens die worden verkondigd door personen die denken expert te zijn in de wereld van de diamant. Zonder zelfs met ons overleg te plegen, wat logisch zou zijn, leggen ze domme, aan het belachelijke grenzende verklaringen in de pers af.
Enkele weken geleden
lazen we in de pers dat de certificatie van diamanten geen nut zou hebben. Anderzijds lees ik de verklaringen van mijnheer Michel en mevrouw Neyts die bevestigen dat de Belgische controle een model is voor de internationale controle in de strijd tegen het in omloop brengen van diamant uit conflictgebieden. De beweringen van die experts zijn dus een belediging voor de Belgische regering.
Bovendien zeggen die experts in La Dernière Heure dat er voor meer dan een miljard dollar aan frauduleuze Congolese diamant bestaat. Tijdens het regime van president Mobutu, toen het diamant gemakkelijk op de illegale markt terecht kwam, bedroeg de productie in de streek van de Grote Meren slechts 60 miljoen dollar. Ik betwijfel dus de geloofwaardigheid van een
expert die dergelijke uitlatingen doet.
Wij hebben een protocol gesloten met de procureur des Konings van Antwerpen. Indien we de namen kennen van personen die, via het Diamond Office, diamant hebben ingevoerd uit conflictgebieden, dienen we onmiddellijk klacht in. Ik wil, noch kan ontkennen dat er in Afrika een probleem is, maar ik kan bevestigen dat Antwerpen zuiver is. Laat ons ook niet vergeten dat we spreken over 2 à 3% van de wereldproductie. Ik zou graag geloven dat andere sectoren, zoals wij, de rest van de productie als clean kunnen omschrijven.
Noch voor de heer Meeus, noch voor de heer Van Bockstael, noch voor mij bestaan er lastige vragen. Aarzel dus niet om ons te ondervragen. Indien u
namen kent van personen die diamant uit conflictgebieden invoeren, deel ze ons dan mee. Wij kennen er geen.
Ik wil u ook, in naam van de Hoge Raad voor Diamant, uitnodigen om een dag bij ons door te brengen zodat u de gevoeligheid van die bijzondere en dikwijls onterecht beschuldigde sector kunt leren kennen. Wij zullen alle deuren openzetten zodat u kunt zien welk werk wij hebben gepresteerd en wat wij met de Brusselse task force doen. Wij hebben niets te verbergen. Ik laat nu het woord aan de heer Meeus voor de technische problemen.
De voorzitter. - Onze commissie twijfelt niet aan de goede trouw van bonafide diamanthandelaars. Wie in die sector actief is, moet wel in staat zijn om te relativeren en in te zien dat er onder de diamanthandelaars ook enkele fraudeurs aan het werk zijn.
De vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant zitten hier niet als beklaagden, maar om ons te informeren.
De oorlog in het gebied van de Grote Meren wordt hoofdzakelijk via de diamanthandel gefinancierd. Iedereen weet dat Antwerpen daar wat tegen probeert te doen en wat een getuige hier over Antwerpen heeft gezegd, is volgens mij door journalisten verkeerd geïnterpreteerd.
De heer Peter Meeus. - Ik ben elf jaar actief in de diamantsector. Twee jaar werkte ik voor de firma Bonas, een van de vijf grote makelaars van de groep De Beers. Om de vijf weken ging ik mee naar de grote diamantverkopen in Londen. Vervolgens was ik zeven jaar directeur van de Beurs voor Diamanthandel, dat is de grootste en tweede oudste diamantbeurs ter wereld. De beurs treedt op als disciplinair orgaan. Wanneer handelaars zich misdragen - bijvoorbeeld hun facturen niet betalen - worden ze wereldwijd uit de sector geweerd. In die zeven jaar heb ik een duizendtal gevallen gekend, meestal van puur commerciële aard. Sinds ruim twee jaar ben ik directeur-generaal van de Hoge Raad voor Diamant, het overkoepelend orgaan van de sector.
Mijn uiteenzetting omvat een achttal punten.
In de eerste plaats zal ik de werking van de Hoge Raad voor Diamant toelichten. In het buitenland wordt vaak gedacht dat de Hoge Raad een overheidsinstantie is. Vervolgens zal ik het hebben over het belang van Antwerpen op wereldniveau, over het probleem van de conflictdiamant en onze acties ter zake. Ik zal het ook hebben over onze gesprekken met Guinee, Congo, Liberia en de Centraal-Afrikaanse Republiek, over onze internationale concurrentiepositie en wie onze positie probeert te bekampen, over de Kimberley-akkoorden en wat er sindsdien is gebeurd. Ik was aanwezig op de eerste Kimberley-meeting van 12 mei, nu bijna twee jaar geleden. Dan zal ik ook nog ingaan op het embargo, de sancties
van de Hoge Raad bij overtreding en de samenwerking met het gerecht. De problematiek is ons niet vreemd. We zijn er al meer dan drie jaar actief en pro-actief mee bezig. Ten slotte zal ik ter zake enkele voorstellen doen voor de toekomst.
De Hoge Raad voor Diamant is een koepelorganisatie. Dertien professionele organisaties hebben zitting in onze raad van beheer: de vier beurzen, de federatie van de beurzen, de vereniging van handelaars in ruwe diamant, van handelaars in geslepen diamant, van handelaars in edelstenen, van handelaars in industriediamant, en twee vakorganisaties. Elke vereniging heeft twee vertegenwoordigers in de raad van beheer.
De Hoge Raad voor Diamant treedt op als vertegenwoordiger van de sector op
nationaal en vooral op internationaal vlak. Onze markt is voornamelijk internationaal: 99 procent van de diamant die in Antwerpen wordt ingevoerd, wordt weer uitgevoerd. We nemen wereldwijd deel aan een vijftiental grote handelsbeurzen. We proberen er Belgische paviljoenen op te richten. We nemen deel aan alle missies die België en Vlaanderen organiseren. Verder organiseren we in België driejaarlijks de prestigieuze tentoonstelling "Uit de schatkamer", diamantconcerten, the Night of the Bourses. We promoten en ondersteunen ook allerlei lokale toeristische en andere initiatieven in Antwerpen.
In het gebouw van de Hoge Raad voor Diamant is in de Diamant Office gevestigd, dat een departement is van de Hoge Raad. De Diamant Office staat in voor
150.000 shipments per jaar, ongeveer 50.000 importen en 100.000 exporten. Die zijn goed voor een omzet van bijna 26 miljard dollar. De Diamant Office werd onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, opgericht.
De Hoge Raad heeft ook een certificatenlabo voor geslepen diamant. We certificeren diamant volgens de vier C's van cut, carat, colour en clarity. Op basis van die vier standaarden wordt diamant wereldwijd gegradeerd en zijn waarde bepaald. In ons labo werken ongeveer honderd mensen. Het certifiëren is een zeer arbeidsintensieve activiteit. Ons labo is een van de vijf meest vooraanstaande labo's ter wereld. Samen met het Gemological Institute of America zijn we wereldleider op het vlak van kwaliteitscertificaten.
We hebben ook een gemmologisch instituut. Dat is een opleidingscentrum waar we cursussen geven over ruwe en geslepen diamant. Er worden ongeveer duizend studenten per jaar opgeleid.
De Hoge Raad voor Diamant doet ook aan wetenschappelijk onderzoek. We hebben een onderzoeksinstituut in Lier, waar een dertigtal mensen werken. We doen onderzoek naar synthetische diamant en naar alle mogelijke behandelingen van diamant. We zijn een van de weinigen op dat vlak, samen met het Gemological Institute of America en het onderzoeksinstituut van De Beers.
Daarnaast leveren we allerlei diensten in de sector. Zo beschikken we over een kabel zodat alle aangesloten verenigingen gratis naar elkaar kunnen telefoneren.
De Hoge Raad voor Diamant heeft op het ogenblik in totaal 210 werknemers in dienst en heeft een omzet van 700 miljoen Belgische frank.
Minister van Staat Kinsbergen heeft een aantal maanden geleden van de raad van beheer de opdracht gekregen een plan tot herstructurering van de raad van beheer uit te werken. Hij zal de krachtlijnen van dat plan volgende week bekendmaken.
De Hoge Raad voor Diamant vertegenwoordigt een sector die 1000 bedrijven en honderden ateliers telt, vier beurzen en gespecialiseerde banken zoals de Antwerpse diamantbank, de ABN-Amrobank en de Artesiabank. Verder vertegenwoordigt hij transport- en verzekeringsfirma's die zich uitsluitend bezighouden met het verzenden of verzekeren van
diamant.
De Antwerpse diamantsector heeft zoals gezegd een omzet van 26 miljard dollar, of 1125 miljard Belgische frank. Dat zijn de gecumuleerde cijfers van import en export van ruwe en geslepen diamant samen. De diamantsector vertegenwoordigt 7 procent van de Belgische export. De EU-handelspartners buiten beschouwing gelaten, bekleden we zes maal de eerste plaats in de lijst van de belangrijkste handelspartners van België, op het vlak van handel in het algemeen, dus niet alleen in diamant. We zijn, gemeten in waarde, de belangrijkste handelspartner van de Verenigde Staten, van China, van India, van Israël en de tweede van Japan.
De diamantsector stelt volgens een studie van het RUCA van ongeveer zes jaar geleden, in
ons land direct 12.500 mensen tewerk en indirect 30.000.
Antwerpen is de draaischijf van de internationale diamanthandel. Dat is niet enkel een promotieslogan, het is de realiteit. Twee cijfers illustreren dat. Tachtig procent van alle ruwe diamant die in de wereld wordt gevonden - in een mijn, een rivier, in een put, of morgen op de maan - wordt fysiek in Antwerpen verhandeld. De ruwe diamant die in Antwerpen toekomt, gaat van daaruit naar verwerkende centra. Vroeger was Antwerpen het enige centrum waar diamant werd geslepen. Door onze hoge arbeidskosten is dat sinds twintig jaar niet meer zo. We hebben nog maar 2.300 slijpers. Gelukkig is de dollarkoers nu redelijk gunstig. Wanneer daarin verandering komt, zal Antwerpen waarschijnlijk nog klappen
krijgen. De verwerkende centra bevinden zich vooral in India, China, in het Verre Oosten en ook in Israël. De geslepen diamant gaat niet rechtstreeks vanuit het verwerkend centrum naar de consumentenmarkt. Hij komt voor de helft terug naar Antwerpen. Een groot handelscentrum heeft immers een aantal schaalvoordelen. Er kunnen bijvoorbeeld betere assortimenten worden samengesteld. Van alle geslepen diamanten, of het nu om een duur juweel gaat of een goedkoop, wordt een op twee fysiek via Antwerpen verhandeld. Dit is de huidige situatie, er is wel een achteruitgang. Alle grote mijnbedrijven zijn in Antwerpen aanwezig. De Beers zendt 42 procent van zijn goederen via Antwerpen, BHP die de Canadese productie commercialiseert, verzendt 65 procent van zijn goederen via Antwerpen, Rio Tinto
die de Australische en in de toekomst gedeeltelijk de Canadese productie groepeert, verzendt 100 procent van zijn goederen via Antwerpen, ASCorp, het conglomeraat dat in Angola actief is, verzendt 75 procent van al zijn goederen via Antwerpen.
Het probleem van de conflictdiamanten werd aan de oppervlakte gebracht door het Fowler-rapport dat op 15 maart 2000 ruime bekendheid kreeg. Dat rapport hernam de conclusies van een Canadees rapport van Partnership Africa-Canada (PAC). De heer Fowler was trouwens ook een Canadees. Canada is een belangrijk diamantproducerend land. Dat Canadees rapport was zelf geïnspireerd op een rapport van IPIS. Een aantal zaken komen in al die rapporten terug.
De bottom line van het
Fowler-rapport was dat in Antwerpen niet serieus wordt nagegaan of diamanten conflictgebonden zijn. Daarbij werd niet gezegd dat de heer Fowler slechts één centrum had onderzocht en dat hij zich enkel gebaseerd had op de Belgische statistieken, gewoon omdat België het enige land is dat statistieken publiceert. In het Fowler-rapport stond dus geen enkel gegeven over India, Israël, Dubai, en het bevatte nauwelijks gegevens over een aantal Afrikaanse landen omdat ze gewoon niet waren onderzocht.
We waren er ons uiteraard van bewust dat het over een delicate problematiek ging en hadden op 28 januari 2000, twee maanden voor de publicatie van het Fowler-rapport ons eigen plan gelanceerd: het Strategic plan for transparency in
the African diamond trade. De kernpunten van dat plan zijn de volgende. Ten eerste, ons concentreren op de plaats waar het probleem zich situeert, namelijk Afrika. Ten tweede, ons toespitsen op de betrokken landen in Afrika, Angola, Sierra Leone en Congo. Ten derde, een lokale Diamond Office-structuur opzetten en nieuwe certificaten van origine instellen. In Afrika werd daar in het verleden al eens mee geknoeid. We proberen ook een gesloten lijn tot stand te brengen tussen het land dat de diamant verzendt en het land dat de diamant importeert via een import confirmation document. Ten slotte willen we dat data geregistreerd worden en verifieerbaar en controleerbaar zijn.
De krachtlijnen van dat plan waren enkele maanden tevoren al uitgetest in de
eerste besprekingen met de regering van Angola, die zich bewust was van de aankomende problemen. Angola was het eerste land waartegen de VN een embargo had afgekondigd. We stelden dus voor om daar structuren tot stand te brengen, computerapparatuur te leveren en opleiding te geven met het oog op het uitreiken van de certificaten.
Sommigen zullen zich afvragen waarom certificaten nodig zijn en denken dat ook met laserapparatuur wetenschappelijk kan wordt vastgesteld waar een diamant vandaan komt. Die discussie is drie jaar geleden met alle universiteiten van ons land gevoerd. Verschillende procedures werden uitgetest, onder meer laser ablation inductively coupled plasma mass spectrometry. Een jaar geleden werden op een conferentie in het Witte
Huis, nog onder het presidentschap van Bill Clinton, alle mogelijkheden van dat soort originebepaling van tafel geveegd. Misschien kan het over vijf jaar, maar vandaag nog niet.
Daarom hebben we met de twee meest gevoelige landen Angola en Sierra Leone gesprekken aangevat. De met die landen gesloten overeenkomsten hebben betrekking op een niet-vervalsbaar certificaat van origine. Dat heeft ons heel wat moeite gekost en de heer Van Bockstael kan daarover desgewenst toelichting verschaffen.
Ten tweede, zorgen we voor een onafhankelijke evaluatie van de diamant. We zijn immers ook bezorgd over de goede organisatie van de diamantmarkt in die landen. We willen dat iedereen krijgt waar hij recht op heeft, hoewel dat onze
verantwoordelijkheid niet is en we ook niet over de bevoegdheid beschikken om de markt lokaal te organiseren of politioneel op te treden.
Ten derde, maken we gebruik van elektronische datatransmissie. Dat hadden we al uitgeprobeerd in Sierra Leone, waartegen een embargo was afgekondigd. Het kon worden opgeheven onder voorwaarde van de invoering van een systeem van certificaten. Sierra Leone heeft daarvoor een beroep gedaan op de Hoge Raad voor Diamant. De Verenigde Naties hadden dat trouwens aanbevolen. De elektronische datatransmissie betekent dat de gegevens bij export worden geregistreerd en de geëxporteerde loten digitaal worden gefotografeerd. Die digitale informatie komt in Antwerpen aan zodat men de partij kan bekijken en vergelijken. Het
certificaat bevat een retourdocument en wanneer het in Antwerpen aankomt, keert een strook terug naar Sierra Leone, zodat men kan nagaan of wat hier is aangekomen overeenstemt met wat daar is vertrokken. Ten slotte moeten er statistieken gepubliceerd worden.
Essentieel in die afspraken met Angola en Sierra Leone is dat er één enkel punt van export is, zoniet wordt de controle veel moeilijker. Een en ander is gebaseerd op het Antwerpse Diamond Office-systeem, dat als volgt werkt. Voor alle import en export is een import- of exportlicentie vereist. Een diamantverdeler moet officieel erkend en geregistreerd zijn bij het ministerie van Economische Zaken. Alle diamanten worden fysiek geïnspecteerd bij het binnenkomen en het buitengaan
uit België. België is het enige land ter wereld waar alle zendingen geopend worden. Uit de analyse die later in de Kimberley-werkgroep werd gemaakt, is gebleken dat onze controles eigenlijk veel strenger zijn dan in om het even welk ander land. Dat is het paradoxale van de problematiek van de conflictdiamant: eerst werd er gezegd dat er geen controle was, maar misschien moet België nu minder controles uitvoeren om op het niveau te komen van de andere landen.
Elke zending wordt onderzocht door experts die onder toezicht staan van het ministerie van Economische Zaken en moet natuurlijk de douane passeren, die onder toezicht staat van de minister van Financiën. België is het enige land dat maandelijkse statistieken publiceert over de
import en export van diamant. Op inbreuken op embargo's en op illegale import of export staan zeer zware straffen: de goederen worden in beslag genomen en er kunnen boetes worden opgelegd die het dubbele bedragen van de waarde van de goederen.
We zijn dus gestart met Sierra Leone en Angola. We waren ons ervan bewust dat het niet volstaat om alleen in die twee landen iets te doen. Er zijn immers nog andere landen in Afrika die ook diamant exporteren en waar er ook smokkelroutes zijn. Die smokkelroutes hebben niet noodzakelijk iets te maken met het conflictgebonden karakter van een diamant, maar kunnen gewoon voortspruiten uit het feit dat een lokale graver over de grens meer krijgt omdat een monopoliehouder hem op een bepaald ogenblik een te kleine winst
geeft. Daarom hebben wij geprobeerd om dit systeem meteen ook voor een aantal andere grote diamantexporterende landen toe te passen, namelijk Guinee, Congo, Liberia en de Centraal-Afrikaanse Republiek.
Guinee is een belangrijke diamantproducent en heeft een vrij goed gestructureerde interne markt. We hebben op 2 mei 2001 een akkoord gesloten en uitgevoerd met de minister van Mijnwezen waarbij de Hoge Raad voor Diamant zich ertoe heeft verbonden technische assistentie te verlenen bij de ontwikkeling van het certificatensysteem en van de informatica.
We hebben ook gesprekken gehad met de heer Jenkins Dunbar, de Liberiaanse minister van Mijnwezen. Voor Liberia geldt op het ogenblik een embargo. We hebben recent nog
contact gehad met de heer Jenkins Dunbar omdat de heer Peleman hem in Londen had verzocht contact met ons op te nemen in verband met de uitwerking van een certificatensysteem, zodat het embargo gelicht zou kunnen worden. We hebben de heer Jenkins Dunbar duidelijk gemaakt dat Liberia een problematisch land is en we eerst de instemming van de Verenigde Naties willen vragen. Ook de Europese Commissie heeft Jenkins Dunbar naar ons gestuurd voor technische assistentie bij de uitwerking van een certificatenstelsel. We stellen vast dat hoewel sommigen in deze commissie hebben beweerd dat certificaten overbodig zijn, ze de heer Jenkins Dunbar niettemin naar ons verwijzen.
Soortgelijke gesprekken hebben we ook gehad met president Patassé van de
Centraal-Afrikaanse Republiek op 15 mei 2001. Dit land is een belangrijk diamantproducent. Op verzoek van de Kimberley-werkgroep werden de gesprekken over de certificatenovereenkomsten evenwel bevroren.
Op 27 april 2001 werd een overeenkomst afgesloten met de Congolese minister van Mijnwezen. De lokale markt was toen net geherstructureerd. Voordien bestond er immers een Israëlisch monopolie: gedurende zes maanden werd de diamant naar Tel Aviv gestuurd omdat één firma de exclusieve rechten had gekregen van de voorganger van Kabila junior. Dit monopolie werd vorig jaar opgeheven. Er zijn nu opnieuw tien licenties voor aankoopkantoren. Inmiddels is onze elektronische apparatuur in Kinshasa gebruiksklaar en kan het
certificaat binnenkort worden afgeleverd. Mede op verzoek van de Kimberley-werkgroep hebben we echter beslist te wachten op de resultaten van de werkgroep.
Na deze gesprekken rijst nu de vraag hoever België kan gaan. Kan België niet meer doen en de invoer van goederen uit die landen verbieden? We hebben dat onderzocht. Allereerst zijn we 2,5 jaar geleden gestart met een petitie waarnaar wordt verwezen in het progress report.
Deze petitie die aansloot bij een actie voor meer ethische bewustwording, werd door bijna alle diamantairs ondertekend.
Er rijst natuurlijk een legaliteitsvraagstuk. Tegen sommige landen heeft de internationale gemeenschap, via de VN, een embargo ingesteld. De
goederen kunnen dan niet meer worden ingevoerd. Gelukkig beschikken we over een zeer goed systeem waardoor het embargo binnen het uur uitvoerbaar kan zijn. In de Verenigde Staten is dat anders. Zo heeft het de Amerikaanse overheid zes maanden gekost om het embargo tegen diamanten vanuit Sierra Leone uitvoerbaar te maken.
Meestal zijn de embargo's voorwaardelijk. Dat is het geval voor Angola en Sierra Leone waarvoor de embargo's gekoppeld zijn aan een certificatenregime. Misschien komt ook Liberia hiervoor in aanmerking. Bij een onvoorwaardelijk embargo, zoals nu van toepassing op Liberia, moeten de VN instemmen met de opheffing ervan.
In alle andere gevallen bestaat er geen wettelijke beperking op de handel van diamant door een
bepaald land. Importbeperkende maatregelen zijn onderworpen aan de GATT-regels voor landen die aangesloten zijn bij de Wereldhandelsorganisatie. Voorts is er het verdrag van Cotonou, dat het verdrag van Lomé vervangt, waardoor alle maatregelen onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen. België is ter zake niet meer bevoegd. Om unilaterale importbeperkende maatregelen te nemen, moeten we over een stevige wettelijke basis beschikken. A fortiori geldt dit voor de Hoge Raad voor Diamant.
De internationale concurrentie is voor ons land een belangrijk gegeven. We moeten onze positie verdedigen. Zo wil Israël een deel van de ruwhandel overnemen en heeft het een ruwbeurs opgericht die het internationaal bijzonder actief promoot. De
heer Gertler, neef van de voorzitter van Israel Diamond Exchange, is er in 2001 in geslaagd van Kabila senior het distributierecht op alle Congolese diamant te verwerven. Gelukkig voor ons heeft dat akkoord maar zes maanden stand gehouden.
Ten tweede zou initieel 50% van de export van de Angolese diamant naar Israël gaan, waar een conglomeraat van een Israëli en een Belg de goederenstroom netjes had verdeeld, 50%-50%. Initieel zou de helft van de goederen dus naar Tel Aviv vertrekken. Ik verheel u niet dat wij dat niet graag zien gebeuren. Wij trachten dat dan ook actief en pro-actief te verhinderen.
Verder is er de concurrentie met New York, waar zeer bekwame handelaars contracten hebben weten af te sluiten en
licenties weten te bekomen in Sierra Leone en in Congo. Dat heeft tot gevolg dat wij vandaag veel meer goederen ruw uit New York importeren, die eigenlijk afkomstig zijn uit Afrika, maar niet meer rechtstreeks naar Antwerpen komen.
Er is het nieuwe handelscentrum Dubai. Het afgelopen jaar hebben wij langs die weg voor niet minder dan 190 miljoen dollar geïmporteerd, terwijl dat in 1996 nog nauwelijks gebeurde. Dat is dus toch een fenomenale stijging. Dubai is uitgegroeid tot een belangrijk distributiecentrum van diamant voor het Midden-Oosten en de Verenigde Arabische Emiraten werpen zich dus op als een nieuw handelscentrum voor diamant.
Ten slotte ontpopt Zuidelijk Afrika zich als een regionale zwaargewicht en tracht
heel grote delen van de handel in ruwe diamant in Afrika voor zijn rekening te nemen. Dat verklaart de belangrijke stijging van ruwe diamant uit Zuid-Afrika in onze statistieken.
Waarom zeg ik dat nu allemaal? Ik zeg dat omdat wij ons soms eenzaam voelen in de woestijn. Sinds twee jaar en half zijn wij pro-actief bezig met het oplossen van de conflict diamonds. Andere volgen rustig, vele maanden later. Zij ondervinden minder druk, behoren niet tot de Europese Unie en zitten dus niet opgezadeld met al die ethische problemen. Wij nemen onze ethische verantwoordelijkheid wel op, maar wij mogen niet vergeten dat een en ander ons natuurlijk ook wat kost. En nu en dan moeten wij toch ook aan onze boterham denken en aan de boterham van de zo wat 30.000
mensen waarvoor wij instaan.
Wij ontlopen onze verantwoordelijkheid echter niet en zijn als eerste gestart met de ontwikkeling van certificatenregimes. Zes maanden nadat wij hiermee waren begonnen, zijn op 11 en 12 mei 2000 de Kimberley-meetings van start gegaan. Kimberley was initieel een Afrikaans initiatief. Het ging op initiatief van Zuid-Afrika uit van de SADEC-landen. Wij waren daarbij onmiddellijk betrokken samen met het thuisland van De Beers, namelijk Groot-Brittannië, en nog enkele andere landen. Vele andere diamantdistribuerende landen waren daarbij aanvankelijk niet betrokken. Van meet af aan wensten wij een snelle oplossing voor het probleem van de conflict diamonds. Onder `snel' verstonden wij enkele jaren en geen
decennium. Daarom wilden wij ons eerst beperken tot Afrika en meer bepaald tot enkele landen die wij kennen, met name Angola, Sierra Leone en Congo. Later zouden er andere landen kunnen bijkomen. Als we in al die landen een diamond office hebben met digitale screening en met computers, dan zullen die stromen zich na verloop van tijd zelf neutraliseren.
Als men rond de tafel zit en er komen al maar meer partijen bij, dan wordt de discussie moeilijker. Intussen zijn er 10 of 12 vergaderingen achter de rug. In het begin had Kimberley wat te lijden van groeipijnen, omdat er bij elke vergadering nieuwe landen aan tafel zaten, die eigenlijk slechts van ver bij de diamantsector zijn betrokken. Daardoor heeft het besluitvormingsproces ernstige vertraging
opgelopen. Er zijn vergaderingen geweest in Luanda in juni 2000, in Londen in juli 2000, in Windhoek en in Pretoria in september 2000. Er vond dan nog een tussentijdse conferentie plaats te Londen in oktober 2000. Uiteindelijk vond een eerste technische vergadering plaats te Windhoek. Wij hebben aan deze vergaderingen altijd deelgenomen als experts die hun expertise ter beschikking stelden.
Intussen zaten er in april en in juni 2001 te Brussel en te Moskou 38 landen aan tafel. Na een screening van alle controlesystemen over heel de wereld kwam men tot het besluit dat het Belgische systeem het strengste was. Dat stond dus haaks op de bevindingen van het Fowler-rapport van 14 maanden vroeger. Plots begon men te spreken over
het Antwerps model. Dat deed ons deugd, maar daarmee was het probleem nog niet van tafel.
In het Kimberley-proces is op een bepaald ogenblik besloten zich niet langer te concentreren op de Afrikaanse landen. Het probleem is veel groter en er moet een wereldomvattend systeem komen. Wij hebben die beslissing gesteund maar dat heeft het proces niet vergemakkelijkt.
De aanpak van de Hoge Raad van de Diamant om te beginnen met de landen in Afrika waar het probleem het nijpendst is, en vervolgens apparatuur te installeren in de andere landen, is op het internationale forum dus eigenlijk van tafel geveegd. Daarom hebben wij de gesprekken die met sommige landen al een heel eind waren gevorderd, gestaakt.
Wij hebben dan het uitgangspunt gehuldigd dat vermits de Belgische regering evenals wij zelf deelnemen aan het Kimberleyproces, wij voortaan de beslissingen van de Kimberley-groep zouden volgen, afgezien van de vragen die wij eventueel hebben bij een besluitvorming met 38 landen. In een internationaal gezelschap moet men zich nu eenmaal schikken naar de beslissingen van de meerderheid en heeft het weinig zin om in de woestijn te blijven preken.
Toch wil ik benadrukken dat er één groot verschil bestond tussen de uniforme regeling voor controle en de regeling die wij voorstellen. Zoals ik daarstraks heb uiteengezet, voorziet onze regeling in één Diamond Office, one point of entry, in import- en
exportvergunningen, maar ook in de fysieke controle van alle diamanten en niet in een controle at random, bijvoorbeeldéén op duizend. In het diamond office wordt elk pakje opengedaan en gecontroleerd, daarom werken er ook 11, en binnenkort 15 experts. Dat is een grote investering. Als alle 38 landen 20 experts in dienst moeten nemen, dan wordt dat een moeilijke zaak en daarom pleit het Kimberley - overleg voor een controle at random. Die manier van controleren is overigens het algemene gebruik. Bij de controle op de import van meubelen in de haven van Antwerpen wordt er bijvoorbeeld hoogstens 1 container op 1000 containers geopend. Bij ons wordt elke partij fysiek gecontroleerd.
In het raam van onze deelname
aan het Kimberley-overleg staan wij nu voor een moeilijk probleem, want wij zijn geen vragende partij voor de afbouw van de controles. Wij zouden het niet erg vinden dat ze behouden blijven, maar wij stellen vast dat de internationale realiteit in de andere richting schijnt te evolueren. Wij willen anderzijds natuurlijk ook niet in een competitief volkomen nadelige positie terechtkomen ten overstaan van al die opkomende centra.
Ik meld dit maar om aan te tonen hoe moeilijk dit alles is. Men moet zich ervoor hoeden op de pianist te schieten als blijkt dat die pianist zijn partituur zeer goed speelt en daarvoor eigenlijk internationale lof krijgt. Nu maant echter de Europese Unie, die dit proces leidt, België aan tot een versoepeling van zijn
controles.
Wij zijn geen vragende partij, maar zullen ons eraan houden.
Wat doen we met personen van wie we vermoeden dat ze niet bonafide zijn? Op het World Diamond Congress dat bijna twee jaar geleden in juli te Antwerpen werd gehouden en waarop de World Federation of Diamond Bourses en de International Diamond Manufacturers Association aanwezig waren, werd bepaald dat elke persoon van wie duidelijk kan worden aangetoond dat hij in conflictdiamant handelt en de embargo's overtreedt, zal worden buiten gegooid. Zijn naam zal in alle diamantbeurzen ter wereld worden bekendgemaakt zodat hij zijn zaken kan opdoeken.
We hebben op dit punt een samenwerkingsakkoord gesloten met het Antwerpse parket. Als
we informatie krijgen, geven we die onmiddellijk door. Ieder heeft echter zijn verantwoordelijkheid. Het gerecht moet onderzoeken en vervolgen, wij hebben ons ertoe verbonden te informeren.
Dit wordt naming and shaming genoemd. We hebben niets tegen deze praktijk, maar het moet goed gebeuren. Het kan niet dat men enkele maanden later zijn uitspraken moet herroepen. We hebben alle gevallen die ons werden gemeld, onderzocht. Het is echter vrij vervelend dat in bijna alle gevallen waarin personen met Antwerpse origine werden gemeld, de instantie die de betichtingen heeft geuit, naderhand verplicht is geweest tot een openbare rechtzetting. Ik zal geen namen noemen. Ik heb de documenten bij me. De gevallen zijn bekend. De Britse minister Hain
heeft een aantal namen genoemd; ook in enkele rapporten van de expertspanels van Angola en Sierra Leone werden namen genoemd. De voorzitters van deze panels hebben achteraf rechtzettingen moeten publiceren. Dit is natuurlijk zeer vervelend. Er is één, pijnlijk geval bekend van een handelaar die het voorwerp was van een naming and shaming en die ten gevolge hiervan failliet is gegaan.
Voorzichtigheid is geboden want niets is eenvoudiger voor een diamantair om in deze commissie een concurrent uit te schakelen. We zeggen niet dat alle informatie geheim moet worden gehouden. Ze mag openbaar worden gemaakt, maar wel op een wijze dat ze duidelijk, gestaafd en bewijsbaar is. Doet men dit niet, dan moet men niets zeggen. Dit heeft niets te maken
met de zwijgplicht, maar wel met wettelijkheid en het recht op verdediging.
De Belgische overheid kan nog meer doen. We maken deel uit van het Kimberley-proces. Als we het probleem niet alleen willen aankaarten, maar ook oplossen, dan moeten we werk maken van een bilaterale samenwerking met een aantal van de diamantexporterende landen in Afrika zodat we hen via ontwikkelingssamenwerking fondsen ter beschikking stellen om de infrastructuur voor de controle ter plaatse te optimaliseren.
Uiteindelijk is het niet de taak van de Hoge Raad voor Diamant om overal informatica- en communicatienetwerken op te richten. We doen dit omdat we er een belang bij hebben, maar eigenlijk zouden we dit niet alleen moeten doen. In samenwerking met
de overheid kunnen we de markten beter structureren. Wij kunnen opleiding geven; nu reeds leiden we per jaar meer dan duizend studenten op. We kunnen ook infrastructuur en materiaal ter beschikking stellen. We doen dit uiteindelijk om ons voortbestaan als wereldcentrum veilig te stellen. We willen dit zo snel mogelijk doen zodat we deze pagina kunnen omslaan en ons kunnen concentreren op de versteviging van onze sterke handelspositie, die permanent onder vuur ligt
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de spreker voor zijn duidelijke uiteenzetting.
Mijn eerste vraag heeft betrekking op het naming and shaming. De heer Meeus heeft verwezen naar het protocol dat met het parket werd afgesloten. Hij heeft gesteld dat alle gevallen werden onderzocht en werden doorgespeeld aan het parket. Hoeveel onderzoeken zijn momenteel lopende? Werden reeds aanhoudingen verricht? Ik verwijs nogmaals naar een artikel van Douglas Farah in de Washington Post met de titel "Digging up Congo's dirty gems - Officials say diamond trade funds radical Islamic groups". Ik citeer: "In the past 18 months, two Belgian intelligence reports have linked the Congolese diamond trade to the funding
of terrorist organizations, specifically Hezbollah ... Among those now under criminal investigation in Belgium are Samih Ossaily and his cousin, Aziz Nassour."We weten dat die laatste ondertussen in Beiroet zit. Er wordt beweerd dat Samih Ossaily nog steeds in België verblijft.
Mijn tweede vraag is van praktische aard. Ik maak een reisje in Afrika en bots in Sierra Leone op een plaatselijke mijndelver die mij iets verkoopt. Ik verstop dit op mijn terugreis. Ik geef niets aan want het gaat om een kleinigheid. Eenmaal aangekomen in Brussel verkoop ik het voor een mooie prijs in een louche winkel waar men mij verzekert dat de diamant in het circuit terechtkomt. Is het mogelijk dat dergelijke gesmokkelde diamanten via een omweg op de Antwerpse markt
terechtkomen? Zo ja, hoe kan dit en wat kunnen we ertegen doen?
Uganda en Rwanda zijn betrokken bij de exploitatie en verhandeling van Congolese diamanten. Volgens de heer Dietrich doen deze landen een beroep op licentiehouders om de diamanten te verhandelen. Hij vertelde zelfs dat Zuid-Afrika niet eens de namen van alle licentiehouders geeft, laat staan hun productiecijfers. Ziet u mogelijkheden om "stroomopwaarts", dus in Afrika, een controle in te stellen? In hoeverre is onze reglementering op de licenties aan eventuele verbeteringen toe? Wordt van al onze licentiehouders de omzet geregistreerd en kunnen we echt nagaan met wie ze handelen? Als we dat in kaart kunnen brengen, weten we immers al veel.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Ik sluit me aan bij het dankwoord van collega Maertens aan het adres van de heren Bornstein en Meeus voor hun duidelijke uiteenzetting en de verstrekte informatie.
De heer Meeus zei dat 80% van het diamant via Antwerpen passeert. Het grootste deel ervan gaat voor bewerking naar het buitenland. Welke hoeveelheid blijft er in België?
Waarom passeert het diamant in eerste instantie via Antwerpen? Waarom wordt het niet rechtstreeks naar de bewerkingscentra gestuurd, aangezien het in elk geval toch terug naar Antwerpen komt? Geeft dat u de kans om de stenen te markeren?
Kunnen we de lijst van aanvoerlanden
voor Antwerpen krijgen?
Is het juist dat Groot-Brittannië de voornaamste leverancier van Antwerpen is? Maakt dat land zijn import- en exportstatistieken voor diamant bekend?
Er werd ons verteld dat de statistieken weinig betrouwbaar zijn. Sommige in België gepubliceerde statistieken maakten melding van miljoenen karaat die in de Democratische Republiek Congo zouden zijn geproduceerd, terwijl dat land zulke hoeveelheid niet kan voortbrengen.
Inzake de certificatie heb ik de door u verstrekte documenten bekeken. Het certificaat wordt afgesloten met de regeringen. Zoals u zei bestaat er een probleem aan de basis, op het niveau van de delvers, de "grootvaders" die het
werk doen. Welke garantie hebben we dat het aan u afgeleverde certificaat betrouwbaar is? Hoe kunnen we zeker zijn dat wat werd verkocht "zuiver" is?
De heer Peter Meeus. - Op de vraag over de lopende onderzoeken kan ik niet antwoorden, gezien het geheim van het onderzoek. Het onderzoek is in handen van de procureur des Konings. We hebben hem gegevens verstrekt over Ossaily/Nassour en hij moet daaruit nu conclusies trekken. We hebben wel vastgesteld dat geen van beiden lid zijn van de Antwerpse diamantbeurzen. Dat betekent dat wij geen disciplinaire bevoegdheid hebben. We hebben ook nagekeken of ze in de betreffende periode nog belangrijke importactiviteiten hadden, omdat er een link zou zijn met Al-Qaeda, maar sinds 1999 blijkt dat niet het geval te zijn. Verder zit deze zaak bij de procureur des Konings die op basis van de gegevens die hem ter beschikking zijn gesteld, indien nodig tot vervolging kan
overgaan.
Er werden al mensen verdacht gemaakt terwijl achteraf werd vastgesteld dat daarvoor geen grond was. Ik wil allerminst suggereren dat dat in dit geval ook zo is, maar men moet er toch voor zorgen voldoende gegevens te hebben wanneer men namen in de openbaarheid gooit. In dat geval moet iedereen ook zijn verantwoordelijkheid nemen.
Volgens de reglementen van de beurzen kunnen wij disciplinair en preventief optreden. We kunnen bijvoorbeeld preventief schorsen zolang het onderzoek loopt, maar het parket moet zorgen voor het gerechtelijk onderzoek en de vervolging.
Smokkel van diamant - of van welke producten dan ook - zal niemand ooit volledig kunnen verhinderen.
We kunnen alleen zorgen dat de reden om te smokkelen verdwijnt. In het kader van het Kimberley process werd een internationaal certificeringssysteem met internationale monitoring uitgewerkt. Dat zorgt ervoor dat een land met slechts een beperkte productiecapaciteit voor diamant, slechts diamanten kan exporteren wanneer er een overeenkomstige import zwart op wit op papier staat. Zo niet, kan het land niet meer exporteren. Dat is het grote voordeel van het Kimberley process en daarmee kan men een stukje van de "rommel" in de statistieken opkuisen zodat ze dichter bij de realiteit komen te liggen.
Ik voeg er meteen aan toe dat we natuurlijk blijven zitten met het probleem van de legaliteit. Reglementen in het kader van de World Trade
Organization kunnen wij Belgen niet zomaar aan onze laars lappen. We kunnen import uit Rwanda niet zomaar weigeren. Dat kan niet in het kader van de uitvoering van het Lomé-akkoord en bovendien is deze bevoegdheid overgedragen aan de Europese Unie. De totale import vanuit Rwanda en Uganda is overigens eerder klein. Vanuit Uganda wordt per jaar voor 2,5 miljoen dollar en vanuit Rwanda voor 1,2 miljoen dollar geïmporteerd. Absoluut gezien is dat natuurlijk veel geld, maar in de context ziet het er al anders uit. Voor beide landen samen kom ik op 3,7 miljoen dollar en dat is de productiecapaciteit van één middelgrote zichthouder van De Beers per maand. Ik zeg niet dat de import vanuit Rwanda en Uganda verwaarloosbaar is en in het kader van het Kimberley process moet
er een oplossing komen, maar in de globale context is hij wel heel klein. Een grote zichthouder van De Beers is goed voor 20 miljoen dollar per maand en er zijn wereldwijd 150 zichthouders.
Ik kom nu bij de vraag over het verbeteren van de licenties. Op het ogenblik wordt de waarde door Economische Zaken geregistreerd. Er bestaan dus per firma zeer gedetailleerde importgegevens, met alle transacties. Dat is dus volledig traceerbaar. Wij hebben die cijfers niet om de eenvoudige reden dat er nog zoiets als eerlijke concurrentie bestaat. De cijfers worden bijgehouden in het kader van de wet op de statistiek, maar het zou nogal gemakkelijk zijn wanneer de Hoge Raad en zijn voorzitter zouden kunnen achterhalen wie er allemaal invoert, naar waar de uitvoer gaat en
wie er klant is bij wie. In het economisch leven gebeurt zoiets natuurlijk niet. Die gegevens zijn geheim en u kunt u zich daarvoor het best tot Economische Zaken wenden.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Gisteren zei de minister nog dat de onafhankelijkheid van zijn ambtenaren beter zou kunnen zijn. Bestaat er een soort corporatieve geest tussen de experts waardoor het niet meer zo duidelijk is wie nu tot de sector behoort en wie de ambtenaren zijn?
De heer Peter Meeus. - Wij hebben de minister laten verstaan dat we geen enkel probleem hebben met een meer permanente controle op de expertises. In Amsterdam, Frankfurt, Portugal en Griekenland is er evenwel geen enkele controle op de binnenkomende goederen.
Van de ruwe diamant blijft alleen de diamant in België die hier wordt geslepen. Wat in stock blijft wordt later verkocht.
Wat is nu de verwerkende capaciteit van de nijverheid? De heer Bornstein is een voorname nijveraar. Er is de laatste maanden een hele evolutie geweest.
De heer Charles Bornstein. - Laat me u in het kort uitleggen waaruit de specificiteit en de kracht van Antwerpen bestaan.
De kracht van Antwerpen steunt op een geheel van factoren: zijn banken, zijn faciliteiten, zijn ligging in het centrum van Europa, het feit dat het inzake sortering een wereldcentrum is. De hele wereld stuurt er zijn ruwe diamant heen. De grote productie van India, Sri Lanka, China komt bij ons om er gesorteerd te worden door zeer grote bureaus die nadien die productie over de hele wereld verdelen. Dat maakt onze fierheid uit; wij blijven nog steeds "het" wereldcentrum.
Van die enorme productie wordt amper een halve percent in België verkocht. Maar dat is
niet het probleem. Voor ons is van belang die sterke positie blijvend te verdedigen tegen anderen die ze ons benijden.
U wilde weten of Groot-Brittannië bij ons veel diamant invoert. Ja, via De Beers, dat voor ongeveer vijf miljard dollar per jaar verdeelt, waarvan 42% in Antwerpen. Londen is dus de voornaamste invoerder van ruwe diamant via Antwerpen, maar enkel via De Beers.
U sprak ook over een licentie. Daarvoor geef ik het woord aan Mark Van Bockstael.
De heer Mark Van Bockstael. - U stelde vragen over de betrouwbaarheid van de certificatie.
Er bestaat nu in twee landen een officieel door de Verenigde Naties goedgekeurd certificaat van herkomst: in Angola en in Sierra Leone.
Het antwoord op de vraag of het certificaat te vertrouwen is wanneer de diamant wordt uitgevoerd vanuit het uitvoerland om in het invoerland, zoals België of de Europese Unie, te worden ingevoerd - want zo moet de vraag worden gesteld - is ja. Het probleem rijst elders. Wat gebeurt er vóór de uitvoer? Kunnen sluikhandelaars in het land zelf diamant uit conflictgebieden op de legale markt brengen? In Afrika is dat een pertinente vraag.
Onze interventiemogelijkheden zijn daar spijtig genoeg beperkt.
Inzake certificatie moet nu ook gewag worden gemaakt van het Kimberley-certificaat. Dat zal in een nabije toekomst het certificaat bij uitstek worden. Het zal vóór het einde van 2002 worden ingevoerd in alle landen die aanwezig zijn op de markt van de ruwe diamant. Wat is daarvan de betrouwbaarheid? Alles moet nog worden bewezen. De betrouwbaarheid van het systeem werd bewezen in Angola en Sierra Leone.
U vroeg ons naar de lijst van landen die aan Antwerpen leveren. Daar staan ook de Britse Maagdeneilanden, Mauritius, Portugal, Noorwegen en de Seychellen op. De lijst is zeer lang. Willen al die landen het diamant op officiële wijze
blijven verhandelen? Voor de landen die deel uitmaken van de Kimberley-groep, is de enige mogelijkheid te werken met de certificatie. Indien die landen niet in de mogelijkheid zijn of niet willen werken met die certificaten, indien Dubai bijvoorbeeld niet wil deelnemen aan het Kimberley-systeem, zal in 2003 elke uitvoer vanuit Dubai worden tegengehouden aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Dat is het positieve gevolg van de toepassing van dat Kimberley-certificaat.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Europa is als een zeef, men kan er gemakkelijk binnen en de douane werkt niet overal even effectief. Dat is precies het probleem. Zou een offensieve aanpak niet beter zijn? De Europese Commissie zou een richtlijn kunnen opstellen om de conflictdiamant te omschrijven op ethische gronden. Men zou moeten werken met limited entry points, het doet er niet toe of dat in Londen is of Parijs, zodat diamant alleen op die plaatsen legaal kan binnenkomen. Op die manier zullen de concurrenten aan de andere kant van de oceaan zitten.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Indien men in de handel een bewerkte steen wil kopen, wordt die steen gepresenteerd in een "kit" waarop onder meer het Kimberley-certificaat en dat van de Hoge Raad voor Diamant worden vermeld. Er is ook een elektronische chip. Welke gegevens worden daarin opgeslagen?
De heer Charles Bornstein. - Voor elke door de HRD of door andere laboratoria gecertificeerde steen bevat de chip de met de microscoop voor de steen verzamelde gegevens. Er is geen geheim. Die chip geeft slechts weer wat duidelijk in de "kit" wordt vermeld.
Mevrouw Marie-José Laloy (PS). - Kunnen daarop geen gegevens over de herkomst en de afgelegde weg van de diamant worden vermeld?
De heer Charles Bornstein. - Het is onmogelijk het spoor van een bewerkte diamant te kennen uitgaande van de herkomst van de ruwe steen. Alle laboratoria van de wereld hebben het geprobeerd, maar het is zeer moeilijk. Het is al moeilijk om de herkomst van een ruwe steen vast te stellen. Voor een bewerkte steen is het zo goed als onmogelijk.
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - De heer Meeus sprak over een mogelijke verbetering van de infrastructuur voor de controle ter plaatse. Waarin kan dat bestaan?
Indien we over veel middelen konden beschikken, hoe zou de certificatie dan kunnen worden verbeterd? Ik heb geen duidelijk beeld van die certificatieproblematiek. Voor goud en zilver begrijp ik het nut om zeker te zijn van de kwaliteit en het gewicht van het metaal, maar voor de oorsprong van de diamant begrijp ik dat niet.
De heer Marcel Colla (SP.A). - De heer Meeus heeft gezegd dat andere centra in de wereld een deel van markt proberen te veroveren via invoer van ruwe diamant. Voorbeelden daarvan zijn Dubai, New York en Tel Aviv. Ik vermoed dat er in deze centra ook een vorm van controle op ingevoerde diamant bestaat. Uit het Kimberleyproces is gebleken dat de controle in deze andere landen minder scherp is dan in België. Een niet onbelangrijk deel van de ruwe diamant die oorspronkelijk in Dubai of New York of in Tel Aviv werd geïmporteerd, komt terecht in Antwerpen. Moet België genoegen nemen met de minder strenge controle die in deze centra is gebeurd, of herneemt België de controle alsof de ruwe diamant rechtstreeks uit Angola of Sierra Leone
komt?
Als diamant wordt geëxporteerd uit om het even welk Afrikaans land naar bijvoorbeeld Rijsel en van daaruit wordt overgebracht naar Antwerpen, zijn er dan in België dezelfde reglementaire vereisten en controles alsof de diamant rechtstreeks uit het producerend land zou komen? Zo ja, staat deze reglementering haaks op de Europese situatie? Zal de Europese Commissie niet optreden om een einde te maken aan een situatie die in strijd is met de Europese wetgeving, indien er tenminste op dat vlak Europese richtlijnen bestaan?
Mijn derde vraag is veeleer van economische aard. Een deel van de diamant komt niet via De Beers in België, maar bijvoorbeeld rechtstreeks uit Afrikaanse landen. Om problemen op ethisch vlak
uit te sluiten, zou België ervoor kunnen kiezen geen diamant uit die landen meer te aanvaarden? Ik laat even buiten beschouwing of dit voor de Wereldhandelsorganisatie of de Europese Unie aanvaardbaar zou zijn. Zou deze houding ook niet tot gevolg hebben dat op een directe manier de reeds belangrijke machtspositie van De Beers nog zou worden versterkt?
De heer Peleman heeft in deze commissie gezegd dat er een wezenlijk probleem is omdat de werkelijke productie van diamant en handel in diamant een veelvoud bedraagt van de officiële. Daarom relativeert hij ook het Kimberleyproces. Het grootste probleem volgens hem is immers de smokkel.
Wat vindt de heer Meeus daarvan? De heer Peleman vindt ook dat de Belgische douane
nog altijd veel te laks is. Als iemand het land binnenkomt met een partij diamant, vraagt men hem zelfs niet of hij in het land van herkomst is geweest. We zouden de controle aan onze grenzen kunnen verbeteren om de smokkel tegen te gaan. Wat is de mening van de heer Meeus hieromtrent?
De heer Meeus verwees naar producerende landen met een kleine productie, maar met een grote import. Volgens hem kan Kimberley daarop een antwoord bieden. Op welke manier controleert men echter de diamant die België binnenkomt via personen die niet uit een productieland komen? Verloopt de controle op dezelfde manier als voor diamant die wel uit een productieland komt?
Onze commissie moet ook nagaan of de natuurlijke rijkdommen van een land
niet worden geplunderd. Kan met het huidige controlesysteem worden nagegaan of het betrokken land een faire prijs krijgt voor zijn grondstoffen?
Ook de heer Peleman heeft Kimberley gerelativeerd. Verwijzend naar Sierra Leone, verklaarde hij dat men zelfs voor diamant met een certificaat niet kan garanderen dat hij niet uit rebellengebied afkomstig is. Een diamantair die diamant wil invoeren, kan dit dan ook moeilijk controleren. Is dit inderdaad mogelijk? Het gaat hier niet om plundering, vermits belasting geheven wordt op de geëxporteerde diamant. Er rijst wel een politiek probleem omdat het embargo wordt omzeild. (De heer Bornstein verlaat de vergadering)
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ik dank de heer Meeus voor zijn zeer omstandige uitleg. Ik apprecieer vooral zijn gedrevenheid.
We hebben van verschillende experts gehoord dat diamant anders is dan andere grondstoffen, wellicht omdat diamant zo gemakkelijk verhandelbaar is. We hebben ook vernomen dat ministers van Mijnbouw van verschillende Afrikaanse landen toegeven dat 80 tot 90 procent van de handel in diamant oncontroleerbaar is. De heer Peleman verklaarde dat smokkeldiamant 20 tot 50 procent van de wereldhandel uitmaakt. Dat is een bijzonder hoog percentage. Is dat werkelijk zo?
We vernemen ook dat mensen hier aankomen met een document uit Zambia, een land waar helemaal geen diamanten te
vinden zijn. Wat doet de Hoge Raad voor Diamant hiermee? Ik heb wellicht geen document nodig. Geregistreerde diamantairs kunnen mijn diamanten gewoon overnemen. Diamanten kunnen dus gemakkelijk zonder enig certificaat in het circuit terechtkomen.
De heer Meeus zegt dat de controle bijzonder streng is. Het Diamond Office is een overheidsdienst die fungeert als intern douanekantoor en bemand wordt door mensen van de Hoge Raad voor Diamant. Zij taxeren de waarde van de diamant, maar gaan niet na wat de herkomst ervan is. Dat is trouwens bijzonder moeilijk omdat de diamanten bij hun aankomst vaak gemengd zijn en hun herkomst daardoor moeilijk te traceren valt. Is dat geen probleem? Hoe kan het Diamond Office dan nog controleren?
Er
worden bijzonder weinig smokkelaars opgepakt, vooral als we er rekening mee houden dat 30 procent van de diamant gesmokkeld is. Wat is de reden hiervoor?
Wij zien dat op meerdere plaatsen terugkomen.
Wordt de band tussen diamant en wapens besproken door één van de werkgroepen van de Kimberley-conferentie? Wij merken ook dat de georganiseerde criminaliteit meer en meer in allerhande sectoren binnendringt en dus ook de band tussen diamant en wapens kan versterken.
Heel in het begin van de hoorzittingen hebben wij vernomen dat heel speciale circuits zich uitstrekken naar Oekraïne. Hebben de diamanthandelaars daarmee ook te maken? Hoe ziet u Oost-Europa in het geheel? De wapenhandel
zou zich vooral daar ontwikkelen.
Zijn er verbanden met betalingen voor diamant of zitten er altijd drie instanties in een circuit, zoals wij vanochtend hebben geleerd? Die drie elementen zouden dan zijn: diamanten worden verkocht, geld wordt gestort, wapens worden aangekocht? Ik kan mij voorstellen dat de Hoge Raad voor Diamant niet met Oekraïne bezig is, maar heeft u daarover niets vernomen op de Kimberley-conferentie?
Hoe staan de andere Europese landen tegenover de controle ter plaatse? Trekken zij de Belgische kaart of zijn zij gewonnen voor de big business en verwerpen zij die controles als een stok in de wielen?
De voorzitter. - De verwijzing naar de wapenhandel in Oekraïne hield mijns inziens meer verband met de coltan- dan met de diamanthandel, tenzij ik mij vergis.
De vraag maakt misschien wel een interessante opening naar de rol van Oost-Europa in het algemeen.
De heer Peter Meeus. - Misschien zou de heer Van Bockstael best antwoorden over de verwarring tussen het Kimberley-certificaat en het HRD-certificaat. Dat geldt ook voor de vraag van de heer Colla over de faire prijsvorming en de plundering, over de link tussen wapens en diamant in het raam van het Kimberley-proces en over Oekraïne. Ikzelf weet daar totaal niets over.
Zelf zal ik eerst ingaan op de suggestie van senator Maertens die wij trouwens ook zelf al hadden gemaakt. In het raam van gesprekken met de Europese Unie moeten wij trachten de voorwaarden zo te formuleren dat men tot enkele punten van entry komt en dat de voorwaarden zo scherp zijn dat er maar op enkele plaatsen diamant kan worden
geïmporteerd. Een en ander is natuurlijk niet zo simpel als wij het hier voorstellen. Iedereen moet eigenlijk op voet van gelijkheid worden behandeld. Wij trachten duidelijk te maken aan de bevoegde ambtenaren van de Europese Unie dat er best op indirecte wijze voorwaarden worden gesteld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Er zijn precedenten. Ook voor bepaalde andere handelsproducten bestaan er limited entry points. Dat is dus niets nieuws. De vraag is wie het initiatief neemt? Of is er al een initiatief genomen? Een keer de bal aan het rollen gaat in de Commissie, kan hij zeer snel beginnen rollen, omwille van het ethische aspect dat vastzit aan heel deze zaak.
De heer Peter Meeus. - Dit is inderdaad het juiste spoor.
Nog een woord over de smokkel. Het is niet omdat zelf uitgeroepen experts, die sinds twee jaar bezig zijn met de diamantproblematiek, hier verklaren dat tussen 20 tot 25% van de handel smokkel is, dat dit ook waar is. De heer Fowler stelde in zijn VN-rapport dat in Antwerpen 2500 handelaars in de grijze zone opereren. Wij hebben hem gevraagd die handelaars eens te komen aanwijzen. Een dergelijk aantal moet toch zichtbaar zijn. Naderhand heeft hij gezegd dat het om een vergissing ging en dat hij het had over de handelaars die in de Pelikaanstraat goudwinkels exploiteren. Zelfs VN-rapporten moeten dus met een korrel zout worden genomen.
De
smokkel in diamant is hoofdzakelijk een Afrikaans en een economisch probleem. Vaak liggen heel eenvoudige elementen aan de basis, zoals de prijs die voor goederen wordt geboden. In Afrika zijn er heel veel kleine delvers die moeten leven van de diamant. Als een multinational niet genoeg biedt voor de stenen die deze delvers hen aanbieden, dan is de kans groot dat ze een andere koper zoeken. Naar onze westerse maatstaven gaat het dus om smokkel, maar er liggen misschien wel economische, humanitaire en logistieke redenen aan de oorsprong.
De smokkel in Antwerpen moet worden gerelativeerd. Het merendeel van de handel in ruwe en geslepen diamant is momenteel in handen van maximum twintig gigantische firma's, die zetels hebben in heel de wereld en zich niet
kunnen veroorloven in de obscuriteit te handelen. Ze hebben een omzet van meer dan 100 miljoen dollar en hebben er alle belang bij om netjes belastingen te betalen, facturen op te maken en geen illegale daden te stellen. De schade die ze kunnen oplopen is immens. Het valt niet uit te sluiten dat in de marge goederen België worden binnengesmokkeld. Er zijn hiervoor echter geen fiscale redenen. Het is dus veel eenvoudiger om gebruik te maken van de gewone exportroute dan uit Rwanda of Uganda via een ingewikkelde smokkelroute met het risico dat de steen waarnaar je een jaar hebt gegraven, in beslag wordt genomen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wat met het witwassen?
De heer Peter Meeus. - Daar is geen enkele fiscale reden voor. Er worden goederen in het officiële circuit gebracht die uit een bepaald land zijn vertrokken. Ze staan in de boeken en moeten er ook weer uit.
Het fiscaal plan, waarvan ik u een kopie heb overhandigd, voorziet in een belasting op de turnover. Ik heb nog altijd niet goed begrepen hoe er in dat systeem geld kan worden witgewassen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We hebben hier al enkele keren gehoord dat er op fiscaal vlak heel wat kan worden verbeterd.
De heer Peter Meeus. - Dat verhaal dateert van vóór 1997. Sommige getuigen worden blijkbaar niet gehinderd door een grondige kennis van het dossier. Vóór 1997 waren er problemen in de sector. Dat heeft geleid tot uitvoerige onderhandelingen met de overheid op fiscaal vlak. De sector heeft zich toen ertoe verbonden om de belastbare opbrengst voor de overheid ernstig op te trekken. Er is in Antwerpen met de fiscus een protocolakkoord gesloten. De minister van Financiën heeft dat akkoord ondertekend.
De Hoge Raad voor Diamant heeft actief meegewerkt aan het vinden van oplossingen. Er is een turnoverbelasting ingevoerd, waarbij op de omzet boven een bepaald volume een flat fee betaald wordt.
Dat systeem bestaat ook in Israël. De fiscus is daarmee opgezet, want deze regeling vereenvoudigt de bewijslast bij controles.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik heb nog een opmerking over het witwassen. Er wordt vaak beweerd dat Diamond Office en de expertise onnodige zaken doen. Ik repliceer daarop het volgende. Het gaat niet alleen over het ethische karakter van bepaalde stromen. Het gaat ook om een ander aspect. Wanneer we stoppen met de waardebepaling van elke diamant, zetten we de deur wijd open voor witwaspraktijken. Op dit ogenblik is Antwerpen de laatste plaats in de Europese Unie waar iemand er zou aan denken om witwaspraktijken te organiseren. Het is gemakkelijker om naar Portugal of Griekenland te gaan, daar een douanier te zoeken die juist groenten heeft geïmporteerd en gedeclareerd. Die zal zeker bereid zijn om uw diamanten er mee door te sluizen. Op die manier
wordt de diamant namelijk in de Europese Unie ingevoerd.
Indien wij na de invoering van Kimberley verplicht zouden worden ook zo te handelen, dan bedank ik daarvoor. Ik ga vaak naar Afrika en ik stel daar vast wat er gebeurt. In tegenstelling tot de verhalen die de ronde doen, is de diamant in Afrika niet het grote monster, zeker niet in de Congolese economie. De Congolese economie is op het ogenblik een survivaleconomie die draait op diamant.
De heer Peter Meeus. - Mevrouw Thijs en de heer Colla hebben vragen gesteld over de positie van de concurrentie. Tijdens de besprekingen in het kader van Kimberley bleek duidelijk dat de meeste andere landen niet bereid zijn om over te stappen op een systeem van systematische controles, omdat dat enorm duur is. Er moeten daarvoor ambtenaren en experts opgeleid worden; er moet een hele nieuwe infrastructuur worden uitgewerkt. Bovendien zien ze er het nut nog niet van in omdat die diamanten bij hen niet altijd binnenkomen.
Ik verwijs even naar Rijsel, waarover de heer Colla vragen stelde. Diamant die vanuit Rijsel in Frankrijk wordt geïmporteerd en nadien naar Antwerpen wordt geëxporteerd, komt nog altijd voor in onze
statistieken als ruwe diamant die vanuit Frankrijk is geïmporteerd.
De nationale wet op de statistiek is hiervoor de wettelijke basis, hoewel het eigenlijk om een handel binnen de Europese Unie gaat. Dat blijft beter zo, omdat de goederen dan kunnen worden getraceerd. De wettelijke basis moet evenwel worden verstevigd. Als dat niet gebeurt, dan zullen de goederen in de toekomst worden geïmporteerd via Thessaloniki of via andere landen die tot de Europese Unie zullen toetreden en dan kan de diamant vrij circuleren, zonder enige verdere controle. Laat staan dat er al een ernstige controle zal gebeuren op het point of entry.
Er was ook een vraag over de machtspositie van De Beers. Als morgen niet meer uit
Afrikaanse landen kan worden geïmporteerd, dan geven we De Beers een groot cadeau. De groep zal onmiddellijk onderhandelingen starten met al die Afrikaanse landen.
De heer Marcel Colla (SP.A) - Maakt het een verschil uit of de ruwe diamant uit een land van de Europese Unie wordt ingevoerd of uit een ander land, bijvoorbeeld Dubai of Israël?
De heer Peter Meeus. - De controle in Antwerpen is identiek. Hetzelfde geldt voor goederen die uit Zambia komen. In Zambia wordt geen diamant gedolven. We kunnen ons afvragen hoe de diamanten in Zambia komen, maar dezelfde vraag kan worden gesteld over de 26 miljard dollar aan diamant die in België wordt verhandeld.
Zambia verhandelt jaarlijks voor 13 miljoen dollar. De goederen die uit Zambia komen, worden in België gecontroleerd. In het kader van de huidige reglementering kunnen we de goederen immers niet weigeren. Ik heb al gezegd dat we gebonden zijn aan de bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie en van het Verdrag van Cotonou, de opvolger van het Verdrag van Lomé.
De heer Mark Van Bockstael. - Toch nog een kleine verduidelijking. Zambia staat op de lijst van de landen waarvan wordt verondersteld dat ze geen eigen diamantproductie meer hebben. Op het Europees declaratiedocument - het uniek document - moeten drie parameters worden ingevuld: het land van verzending, het land van herkomst en het land van oorsprong. Het land van herkomst en het land van verzending zijn meestal hetzelfde. Het land van oorsprong is het land waar de diamant wordt gedolven. Als Zambia als land van oorsprong wordt vermeld, dan is er een probleem, want dat wordt niet aanvaard. Bij de import uit Zambia wordt Zambia als het land van herkomst gemeld; het land van oorsprong kan om het even welk Afrikaans diamantproducerend land zijn, met
uitzondering van Angola, Sierra Leone en Liberia.
Uit om het even welk ander diamantproducerend land kan diamant in de Europese Unie worden ingevoerd.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hoe komt het dat er zo veel diamant langs Zambia gaat? Van welke landen komt die diamant? Worden daar geen vragen bij gesteld? Wordt dat dan niet gecontroleerd?
De heer Peter Meeus. - Dat is het legaliteitsprobleem. We kunnen die goederen niet tegenhouden. Kimberley heeft precies tot doel hieraan iets te doen. Zambia zal na Kimberley alleen nog diamant kunnen uitvoeren die het eerst officieel heeft ingevoerd.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Diamant die afkomstig is uit één van de productielanden en via Zambia wordt doorgevoerd, blijft toch herkomstig uit één van een van de eerste landen? Zambia moet toch een certificaat van oorsprong geven?
De heer Mark Van Bockstael. - Neen. Uitgezonderd voor de diamant uit Angola en Sierra Leone, waarvoor importbeperkingen gelden, zijn geen documenten nodig. De Europese douanewetgeving vereist geen documenten, maar vraagt alleen een aangifte overeenkomstig het uniek document. Als dat in orde is, worden geen vragen gesteld. Om fiscale redenen kan alleen nog een bijkomend document worden gevraagd om de waarde van de import te bepalen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Ook niet voor Congo?
De heer Mark Van Bockstael. - Zeker niet voor Congo, zou ik bijna zeggen. Ik heb een probleem met de Europese douanewetgeving. Sinds een paar jaar ben ik de specialist inzake conflictdiamant op de Hoge Raad. Ik hou me bezig met vragen van mensen die op legitieme manier zaken willen doen. Ik heb onlangs nog een e-mail gekregen van een Belgische firma die benaderd is door de officiële vertegenwoordiger van de RCD-Goma hier in Brussel met het voorstel om diamanten te kopen. Gelukkig hebben ze ons gevraagd wat ze daarmee moesten aanvangen. Op Europees niveau had men hen gezegd dat er geen probleem was. Dát kan nu.
De heer Peter Meeus. - De Kimberley-akkoorden zouden dit moeten verhelpen. Wij hebben ons daarbij aangesloten omdat de meerderheid van landen er achter staat. Zelf hadden we het anders willen aanpakken. Wij hadden ons aanvankelijk willen beperken tot de installatie van een controle-infrastructuur in een aantal Afrikaanse landen. Dat was veel vlugger gegaan.
Bij de dertien miljoen dollar van Zambia gaat het niet noodzakelijk - en volgens mij helemaal niet - om diamanten waarmee wapens zijn aangekocht. Er kunnen economische redenen worden aangehaald waarom die goederen in Zambia terecht zijn gekomen. Er bestaat geen causaal verband tussen de export uit Zambia, Uganda, Rwanda en de wapenhandel of de plundering van natuurlijke
rijkdommen.
De heer Marcel Colla (SP.A). - Als de Kimberley-akkoorden van toepassing zijn, zal Zambia eerst moeten importeren, vooraleer het kan exporteren. Met uitzondering van de landen waarvoor een voorwaardelijk of totaal embargo geldt, is nog geen certificaat vereist. Zal dit na Kimberley wel het geval zijn?
De heer Mark Van Bockstael. - Inderdaad.
De heer Peter Meeus. - Mevrouw Thijs had vragen over het opsporen van het land van oorsprong. Ik ben daar misschien te vlug over gegaan. Mark Van Bockstael is geoloog en gemmoloog. Hij heeft voor ons deelgenomen aan de White House Conference op 10 januari 2001, die uitsluitend handelde over de vraag of het mogelijk is de herkomst van diamanten te bepalen en waarop alle internationale experts aanwezig waren. Misschien kan hij de conclusies van die conferentie samenvatten.
De heer Mark Van Bockstael. - Het grote probleem is het bewijs voor de rechtbank. Diamantairs die bijvoorbeeld 20 jaar gewerkt hebben met Sierra Leone, kunnen bijna de bocht van de rivier aanwijzen van waaruit diamanten afkomstig zijn. Als de referentiecontext Sierra Leone echter wegvalt en het om diamanten gaat die worden aangeboden als zijnde uit Rusland, waarvan de diamanten geologisch nogal overeenstemmen met die uit Sierra Leone, zal de oorsprongbepaling echter heel wat moeilijker verlopen.
Van 1979 tot 1999 was ik directeur van het Gemmologisch Instituut. Ik kreeg toen van de heer Meeus een opdracht die maar twee maanden in beslag zou nemen. Ik ben nu sinds september 1999 bezig en sta nog niet veel verder wat de
oorsprongsbepaling van individuele diamanten betreft. Het is niet juist dat er niet aan gewerkt wordt. In januari 2001 was ik in het Witte Huis. De conferentie vroeg toen aan de vorige VS-administratie een fonds van 100 miljoen dollar ter beschikking te stellen gespreid over vijf jaar. Met het geld van dat fonds zou men nagaan of het al dan niet mogelijk is de oorsprong te bepalen. De Amerikaanse administratie heeft die 100 miljoen dollar nog steeds niet op tafel gelegd. In oktober 2001 bleek op een opvolgingsconferentie in Harvard, waarop ik eveneens aanwezig was, nog eens dat het geld er nog niet was.
Momenteel bestaan er bijzonder ingewikkelde technieken die echter nooit routinematig zullen kunnen worden toegepast omdat de diamant bij het
onderzoek verdwijnt door verbranding. Een dergelijk onderzoek is wel mogelijk als men wil bewijzen dat een smokkelaar in het bezit is van een partij diamant uit oorlogsgebied. Dan kan men één diamant onderzoeken.
Canada is het verst gevorderd met het onderzoek naar de oorsprong omdat de Canadezen willen verhinderen dat diamanten uit hun mijnen worden gestolen. Ze willen het Amerikaanse publiek ook op wetenschappelijke wijze garanderen dat stenen die verkocht worden als Canadese diamant wel degelijk uit Canada komen.
Er gaat nu een nieuwe mijn open in Canada. De wetenschappelijke geochemische kenmerken lijken op deze uit Australië. Inzake referentievergaring is men dus nog niet ver gevorderd.
Als een wetenschapper 100 miljoen dollar vraagt, denkt hij daarenboven in de eerste plaats aan de uitrusting van zijn laboratorium en minder aan het probleem. Ik tracht het probleem zo snel mogelijk op te lossen, want wij hebben geen tijd te verliezen. Kimberley is niet de ideale, maar wel de minst slechte oplossing.
De heer Peter Meeus. - Diamant wordt gemengd om economische redenen. De Beers heeft in Londen 1.500 diamantsorteerders. In Antwerpen zijn dat er 1.200. Zij moeten diamant mengen, omdat loten meer waard zijn als de diamant op dezelfde grootte, kleur en zuiverheid wordt gesorteerd. Een klant betaalt meer voor een partij gesorteerde diamant. Het sorteren van diamant maakt integraal deel uit van onze activiteit, zowel wat ruwe als geslepen diamant betreft.
De heer Colla had een vraag over de verklaringen van de heer Peleman aangaande misbruik van het certificaat in Sierra Leone. In het weekblad Knack verklaarde de heer Peleman: "Daarom stellen we Liberia voor om, in navolging van Sierra Leone en Angola, een gecontroleerd
certificaat van oorsprong voor hun diamanten in te voeren." Datzelfde certificaat noemde de heer Peleman twee weken later voor deze commissie waardeloos. De heer Peleman heeft als expert van het VN-panel voor Liberia aan Liberia overigens voorgesteld dit certificaat in te voeren. Dit strookt ook met de verklaring van de Liberiaanse minister van Mijnwezen, die zei dat de heer Peleman hem voorgesteld had de Hoge Raad te vragen een certificaat op te stellen.
Het is juist dat we onze hand niet in het vuur durven te steken voor alle regeringen in Afrika, ook niet in Europa. De heer Peleman evenmin. In een aantal landen zullen wellicht misbruiken bestaan. Maar dat is niet alleen het geval in Sierra Leone of Afrika.
Er zal dus altijd
misbruik bestaan.
Wij hebben het wel heel wat moeilijker gemaakt met het systeem van certificaten die door drie personen moeten worden ondertekend, dus niet alleen meer door de minister, maar ook door de plaatselijke directeur van DiamondOffice en de Gouverneur van de Nationale Bank. Het certificaat is bovendien vergezeld van een document dat niet zo maar kan worden vervalst, met digitale foto's van de partij. De foto's die wij hier ontvangen, moeten identiek zijn aan die op het returndocument zodat de caratage en de waarde moeten kloppen. Het is dus behoorlijk wat moeilijker geworden.
Wij danken de heer Peleman voor zijn suggestie om met Liberia hetzelfde te doen als met die twee andere landen.
Misschien kan Mark Van Bockstael het nog even hebben over de lokale markt en de faire prijszetting.
De heer Mark Van Bockstael. - De commissie heeft zich al verschillende keren afgevraagd in hoe verre er sprake is van plundering.
Zelf wil ik eerst een vraagteken plaatsen bij een opmerking die de voorzitter heeft gemaakt bij het begin van de namiddagsessie. Mijnheer de voorzitter, in uw overtuiging was diamant de grootste bron van inkomsten voor de rebellen die daarmee wapens aankochten.
Sta mij toe daaraan te twijfelen, toch zeker voor het jaar 2000. U zult zich herinneren dat tijdens de eerste hoorzitting een verantwoordelijke van het TIC is komen getuigen over tantalium. Het TIC blijkt niet te weten hoeveel de dingen kosten. Volgens de informatie op het terrein waarover wij beschikken,
heeft RCD-Goma op een bepaald ogenblik tien keer meer inkomsten betrokken uit coltan dan uit diamant. Dan heb ik toch wel bedenkingen bij bepaalde uitlatingen, vooral als men niet blijkt te weten dat ongezuiverd tantaaloxide, zoals het uit Oost-Kivu via de Rwandese sluipwegen destijds op Sabenavliegtuigen, maar nu op Martinairtoestellen geraakt, in die periode 300 dollar per pond kostte. We kunnen weten hoeveel ton er uiteindelijk ongeveer is verstuurd, want ik neem aan dat Sabena zijn facturen nog niet allemaal heeft verbrand. Ik denk dus dat er nog wel wat informatie kan worden teruggevonden.
Interessant om te weten is hoe belangrijk de inkomsten uit diamant kunnen zijn en of een regio daarmee economisch uit het slop kan worden geholpen.
Waarom zijn bedrijven vaak niet geïnteresseerd? Ook niet in de periode vóór de bezetting en in de periode van het Mobuturegime, dat nu soms wordt bejubeld. In die periode was Sibeka, dat nog steeds voor 20% aandeelhouder is van Miba, niet geïnteresseerd om in Lodja of in Aketi een diamant-baggerschip op de rivier te zetten. Waarom? Wel, omdat vanuit geologisch standpunt een dergelijke mijnontginning als niet rendabel wordt beschouwd. Dat betekent dat wie die ontginning op een deftige manier tracht te ontwikkelen, er zijn broek aan scheurt. Daarmee kan geen winst worden gemaakt, enkel verlies.
Waarom wordt daar dan toch diamant gedolven? Vanochtend werd op een bepaald ogenblik gezegd dat de creuseurs, de
plaatselijke mijnwerkers, de armste dompels zijn. Het probleem is dat die mensen op dit ogenblik geen andere uitweg hebben.
Ik ken gevallen van voormalige assistenten aan de universiteit van Kisangani die momenteel met een schop in een rivierbedding staan te graven. Er is immers geen staat meer in het gebied waar ze verblijven, maar ze hebben wel nog een familie die op hen rekent.
De artisanale productie is georganiseerd in kleine coöperatieven, de zogenaamde écuries, waarin vijf tot vijfentwintig mensen samen naar diamanten graven. Ze graven op plaatsen waar in het verleden ooit een diamant is gevonden of waar geen bomen staan die moeten worden omgehakt. Het is echter best mogelijk dat in een gebied van
honderd vierkante meter waar tot een diepte van twintig meter moet worden gegraven om in de laag met diamanten te komen, maar tien diamanten zitten met een totale waarde van tien dollar.
Vóór de liberalisering van 1982 was meer dan 80% van de gedolven diamant industriediamant en bijna 20% was kwaliteitsdiamant. In de alluviale afzettingen is de kwaliteit wel iets groter, maar toch gaat het vaak om stenen die maar tien dollar per karaat opbrengen, hoewel het mogelijk is dat een steen wordt gevonden die duizend dollar per karaat zal opbrengen.
Voor de mensen in het gebied rond Kisangani is diamant delven wat de lotto in België is voor de armen die al hun geld in een lottobiljet steken in de hoop eens miljonair
te worden. De vraag is in hoeverre dit het sociale weefsel bevordert. Hetzelfde geldt voor de creuseurs in Congo. Het eerste wat ze doen als ze een diamant vinden, is hem verbergen. Rond de écuries staan echter gewapende mannen die ervoor moeten zorgen dat de diamanten niet worden verborgen, maar in de pot terechtkomen. Het is nu zeer goed mogelijk dat de diamanten die over een periode van twee tot drie maanden worden verzameld, niet voldoende opbrengen om de kosten te dekken. Om die reden zijn die mensen arm.
De diamanten worden wel op een hoger niveau verzameld. Daar wordt de prijs betaald die op de wereldmarkt wordt betaald, min de bijdrage voor de overheid.
Dit brengt me bij het prijsniveau in een land
als Congo. De comptoirs kunnen niet anders dan maximaal 80 tot 85% te betalen van de waarde die in Antwerpen wordt gevraagd als ze via de officiële kanalen willen exporteren. De lokale delvers worden uitgebuit? Ze krijgen te weinig voor hun diamant? De vraag is echter wat de waarde van een diamant in Congo is in verhouding tot de waarde van een diamant in Antwerpen. Uiteraard moeten ook de exporttaksen en de kosten van de comptoirs worden afgetrokken. De licentie voor een comptoir is momenteel vrij duur. Als ze hun kosten er niet uithalen, dan wordt heel de handel naar de smokkel geduwd.
Wat kunnen we nu doen aan de armoede waarin die plaatselijke diamantdelvers leven? Hier komen we op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking. Diamant kán
hierin een rol spelen, maar niet de rol die het nu heeft.
Sierra Leone importeert nu heel wat producten die het vóór de oorlogen van de jaren 80 zelf uitvoerde, zoals rijst en vis. Er moet al een hele inspanning worden geleverd om de door het graven vernietigde gronden weer vruchtbaar te krijgen. Zij die in de tropen ooit aan landbouw gedaan hebben, weten waarover ik spreek. Dat is geen sinecure, maar als we een bijdrage willen leveren tot de toekomst van die landen, moeten we het in die richting zoeken.
Het probleem dat rebellenlegers door verkoop van diamant wapens kunnen blijven kopen, zal uiteraard blijven bestaan. Toch hopen wij dat Kimberley dat zal kunnen stoppen. Ik verklaar mij nader.
Kimberley legt een aantal voorwaarden op. Een land dat niet tot de Kimberley-club behoort, kan geen diamant exporteren naar een lid van die club. Als bijvoorbeeld Zambia beslist om geen geld te investeren in het bekomen van een certificaat, kan het niet meer exporteren naar de Europese Unie, de Verenigde Staten of een ander land dat het Kimberley-akkoord heeft ondertekend.
In de Verenigde Staten wordt er een wet voorbereid, de Clean Diamonds Act, om een stok achter te deur te hebben om het Kimberleyproces te laten vooruitgaan. Op een bepaald ogenblik zag het er immers naar uit dat alles vast zat en door die stok achter de deur is er nu alleszins een akkoord dat vervolgens moet worden geïmplementeerd.
De heer Maertens vroeg of we kunnen nagaan welke diamanten verdacht zijn en welke niet.
Ik maak hier de vergelijking met de vleesproductie, die aan strikte controles is onderworpen. Als de controles correct verlopen, kan men uitmaken welk vlees of welke salami veilig is, hoewel men heel moeilijk zal kunnen bepalen van welke dieren die salami afkomstig is.
Dat is echter niet de bedoeling, ook niet bij diamant. Het is de bedoeling een systeem uit te werken dat een tracering mogelijk maakt vanaf de eerste import, via een systeem van garanties die door de diamantairs vanaf nu op alle facturen verplicht zullen moeten worden aangebracht. Dat is een deel van de industry self regulation. Het land van oorsprong
moet kunnen bewijzen dat het al het mogelijke gedaan heeft om het systeem tussen de mijn en de eerste export zo goed als waterdicht te maken. Vanaf de eerste export - ik neem nu aan dat die overeenkomt met de eerste import in België - zal de diamant door het system of warranties, een onderdeel van de industry self regulation, perfect "legitiem" zijn. Dat sluit natuurlijk niet uit dat er geen onregelmatigheden meer kunnen gebeuren, want geen enkel systeem is volledig waterdicht. Zodra het systeem wereldwijd zal worden toegepast, zal de heer Peleman echter niet meer kunnen komen verklaren dat de helft van de diamant gesmokkeld wordt, want die gesmokkelde diamant zal verdwenen zijn.
Kimberley kan de conflictdiamant natuurlijk niet helemaal
tegenhouden. Een certificaat kan de goederen die door het certificaat vergezeld zijn, alleen maar legitimeren. De conflictdiamant zal bijgevolg niet meer legaal te verkrijgen zijn. Ik heb er geen problemen mee dat dit uiteindelijk zal resulteren in een duaal systeem waarbij er "zuivere" en "onzuivere" diamant in circulatie komt. Dan zal echter blijken dat de illegale diamant circuleert in de landen waar ook de narcoticadollars en wapenhandel te vinden zijn. Ik ben daar helemaal niet boos om.
De heer Marcel Colla (SP.A). - De heer Van Bockstael beweert dat Kimberley een akkoord is. Wat is de juridische en politieke draagwijdte ervan? Wordt dat akkoord door de regeringen ondertekend? Zal het uitmonden in een internationaal verdrag dat moet worden geratificeerd?
De heer Mark Van Bockstael. - Ik had gehoopt dat wespennest te kunnen vermijden. Ik ben geen jurist, maar een geoloog en ik heb het bijgevolg soms moeilijk met de juridische begrippen.
Voor het akkoord bestonden er twee mogelijkheden: ofwel een echt akkoord dat uitmondt in een internationaal verdrag, ofwel een soort van politiek charter. Uiteindelijk werd voor de tweede mogelijkheid gekozen. Kimberley zal een politiek karakter hebben, maar het zal daarom niet minder implementeerbaar zijn. Kimberley is er gekomen op vraag van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1 december 2000. In de resolutie 55/56 staat klaar en duidelijk dat er tegen het einde van de 56ste sessie een operationeel systeem moet
voorgesteld zijn. We kijken uit naar wat er zal gebeuren. In principe komt het Kimberley-akkoord op de agenda van de 56ste sessie, medio maart aanstaande. Wij hopen dat na de Algemene Vergadering ook de Veiligheidsraad zich over het Kimberley-akkoord zal buigen omdat we dan de hele problematiek rond de akkoorden van Cotonou, van WTO, enzovoort, kunnen vergeten. De resoluties van de Veiligheidsraad primeren immers en zijn voor iedereen bindend. Dan zal duidelijk blijken wie wel of niet meewerkt. Wie niet meewerkt, zal een internationale paria zijn, zeker voor de diamantwereld.
De heer Peter Meeus. - Zoals u weet, mijnheer Colla, leven alle landen in de wereld strikt de resoluties van de Veiligheidsraad na.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Welke timing wordt er voor Kimberley vooropgesteld? De conflicten in Centraal-Afrika stapelen zich immers op en ondertussen blijft alles bij het oude. Zullen er uitsluitend bilaterale akkoorden worden gesloten of zullen er ook multilaterale akkoorden worden gesloten?
De heer Mark Van Bockstael. - Voor zover ik weet is er een multilateraal akkoord gesloten, dat door het Europese voorzitterschap is ondertekend. Het akkoord is namens het Belgische voorzitterschap in Gabarone ondertekend door de Belgische ambassadeur in Zuid-Afrika, de heer Teirlinck, en door de speciale gezant van Europees commissaris Patten.
De heer Peter Meeus. - Er zal dus normaal gezien een resolutie worden goedgekeurd in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en daarna wellicht in de Veiligheidsraad.
Op bilateraal vlak is er niets vastgelegd in het Kimberley-proces en dat is juist het grote verschil met de optie van de Hoge Raad voor Diamant. Wij suggereerden om op bilateraal vlak te starten en infrastructuren op te richten. Wij werden daarin op een bepaald ogenblik afgeremd omdat men van oordeel was dat er een internationaal systeem moet komen. Dat zal echter minder streng zijn dan het systeem dat de Hoge Raad nu hanteert.
De heer Mark Van Bockstael. - Ik wens daar nog een laatste opmerking bij te maken. Het is de bedoeling dat het akkoord vóór het einde van 2002 volledig zal kunnen worden geïmplementeerd. Dat wil zeggen dat alle ondertekenende landen dan over een export- of wederexportcertificaat zullen beschikken.
Het is evident dat eerst alle diamantproducerende landen een dergelijk certificaat moeten hebben. Het zou idioot zijn dat de Europese Unie een certificaat zou produceren voor goederen die zonder certificaat zijn geïmporteerd. Er zal uiteraard een overlappingsperiode zijn, analoog met de overgang naar de euro, maar op een bepaald ogenblik zal er alleen nog ruwe diamant kunnen worden geïmporteerd die
vergezeld is van een exportcertificaat van één van de deelnemende landen.
Dat certificaat moet natuurlijk ook gecontroleerd worden. Het kan niet dat een bepaald land zich niet aan de richtlijnen houdt en zo maar een certificaat produceert, ervan uitgaand dat alle andere importerende landen verplicht zijn om zijn diamanten te aanvaarden gewoon omdat het lid is van Kimberley. In dergelijke gevallen kan er uiteraard worden opgetreden. Er kunnen internationale missies worden gestuurd, review missions, die moeten uitmaken of er onregelmatigheden zijn. Die procedure is echter maar mogelijk op middellange termijn.
Mevrouw Thijs vroeg mij naar de controle op diamant uit Oekraïne. Het gaat hier zeker niet om
een land dat bij ons als belangrijk aangeschreven staat. De verruiming van de Europese Unie naar het Oosten zal een ernstige controle van import naar- en export uit die landen noodzakelijk zal maken. Anders wordt het dweilen met de kraan open.
De heer Peter Meeus. - Ik vestig er toch even de aandacht op dat tussen januari en december 2001 voor 111.000 dollar diamant geïmporteerd is uit Oekraïne.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Aldo Ajello. - Ik zou liefst antwoorden op de vragen die u nuttig acht voor het onderzoek. Vooraf wil ik echter de grenzen aangeven van mijn bijdrage aan deze onderzoekscommissie over de delicate kwestie van de plundering van de natuurlijke rijkdommen in de Democratische Republiek Congo.
De Raad heeft mij een politiek mandaat toevertrouwd. Mijn taak is verslagen op te maken over de politieke situatie ter plaatse. Ik ontmoet vaak de presidenten en vooraanstaande figuren van de landen die rechtstreeks of onrechtstreeks bij het conflict betrokken zijn.
Onze informatie over de plunderingen is helaas zeer vaag omdat we niet over een inlichtingendienst beschikken, in tegenstelling
tot de landen die ter plaatse inlichtingen inwinnen via hun eigen diensten of via hun onderdanen die in Congo wonen. Onze voornaamste informatiebronnen zijn dus de Verenigde Naties en de NGO's. We hebben geen toegang tot de geheime informatie van landen die dergelijke gegevens alleen op wederkerige basis uitwisselen en zeker niet met de EU.
Politiek zijn we evenwel zeer goed geïnformeerd. De plundering van de natuurlijke rijkdommen is momenteel een fundamenteel probleem in de Democratische Republiek Congo omdat het de financieringsbron en voedingsbodem is van de oorlog. Zonder de plundering is de dure oorlog niet mogelijk, maar de plundering is, althans voor sommige landen, niet de oorzaak van de oorlog.
Nemen we het voorbeeld van Rwanda. De huidige oorlog heeft een lange voorgeschiedenis. Tijdens de oorlog van 1996 verdreef Laurent Désiré Kabila de toenmalige president Mobutu. Die oorlog was het gevolg van een politieke en militaire situatie die iedereen kent. In de vluchtelingenkampen van Goma, Bukavu en Uvira leefden echte vluchtelingen samen met ex-FAR-leden en gewapende Interahamwe. De hele structuur van het voormalige Rwandese regime, dat de genocide had beraamd en uitgevoerd, controleerde de toestand in de vluchtelingenkampen. Generaal Kagame was toen vice-president van Rwanda en hij verklaarde herhaaldelijk aan iedereen die het horen wilde dat hij zelf zou ingrijpen als de internationale gemeenschap niet tussenbeide kwam om de gewapende mannen van de
vluchtelingen te scheiden zodat de vluchtelingen die dat wensten konden terugkeren en de gewapende militieleden uit de grensstreek konden worden verwijderd.
Ik heb daarover onder meer verslag uitgebracht aan de Raad Algemene zaken, aan de ministers van Ontwikkelingssamenwerking en aan het Politiek Comité. De Europese Unie en de Verenigde Naties legden evenwel de dreiging van de heer Kagame naast zich neer, in de hoop dat er niets zou gebeuren.
Persoonlijk wist ik dat hij woord zou houden. Toen de regering Kengo het burgerschap betwistte van de Banyamulenge, een Congolese bevolkingsgroep van Rwandese oorsprong, greep hij de kans meteen aan om tot actie over te gaan. De aanval op Congo was klaarblijkelijk al
lang voorbereid.
Ik denk dat zijn doel was de vluchtelingenkampen op te doeken en de mensen naar huis te laten terugkeren. Maar hij heeft toen gemerkt hoe zwak het Congolese leger was. De toenmalige regering beging immers de fout een groot offensief te willen lanceren zonder over een leger te beschikken dat sterk genoeg was om die schok op te vangen. President Museveni, die niet wilde dat Kabila Kinshasa zou veroveren, bezorgde mij, nog vóór de inname van Kisangani, een onderhandelingsvoorstel met het oog op het beëindigen van de oorlog. De Congolese regering liet deze kans liggen en koos voor het offensief. Aanvankelijk was de oorlog dus ingegeven door politieke en veiligheidsoverwegingen.
Eens
de Rwandese troepen evenwel in Congo hadden postgevat, ontdekten ze algauw dat er wat te verdienen viel. Wat Rwanda betreft, werd de exploitatie van de rijkdommen in ruime mate door de regering georganiseerd, in tegenstelling tot Uganda waar individuele militairen daartoe het initiatief namen.
Rwanda gebruikt de opbrengst voor de financiering van de oorlog en een aantal andere activiteiten. In de marge hiervan spelen ook een aantal individuele belangen een rol.
Wat Uganda betreft, is de exploitatie een zaak van verschillende zeer hoog geplaatste militairen: Salim Saleh, de halfbroer van president Museveni, en generaal Kazini, het hoofd van de generale staf. Dank zij de oorlog kunnen bepaalde individuen dus
staatsinkomsten verduisteren voor eigen rekening. Sommige Ugandese militaire groepen leveren zelfs een onderlinge strijd. In Kisangani is er ook een confrontatie geweest tussen Ugandese en Rwandese geallieerden.
Onlangs heb ik zelf kunnen vaststellen dat Kisangani in een echte wurggreep gehouden wordt. We hebben gepoogd de internationale en Europese publieke opinie te mobiliseren om de dringende nood van deze stad te lenigen. Het is een treurige vaststelling dat het Congolese volk zo te lijden heeft door het werk van roofbendes die er op uit zijn een stukje territorium te controleren, bij voorkeur een douanepost, waar veel inkomsten te rapen vallen.
Tot zover de beschrijving van de agressors. Bij de bondgenoten
van de regering is de toestand in feite niet erg verschillend. Vooral Zimbabwe gaat zich te buiten aan een doorgedreven exploitatie van de rijkdommen.
Dit blijkt duidelijk uit een studie van een Zuid-Afrikaans instituut, die al een tijd geleden werd uitgevoerd en intussen misschien werd geactualiseerd.
De toestand is verschillend wat Angola en Namibië betreft. De Angolese belangen zijn van politiek-strategische aard. Voor Angola gaat het er ook om de expansie van UNITA te beperken. Dat lukt Angola geregeld ook zonder aanwezig te blijven op het grondgebied van de Democratische Republiek Congo en het zal zich zeker terugtrekken zodra de toestand dat mogelijk maakt.
Namibië heeft Congo al verlaten.
Het echte probleem is dus Zimbabwe. Zoals in Rwanda is de exploitatie centraal georganiseerd, maar de opbrengst komt ten goede aan privé-personen veeleer dan aan de Staat.
Uganda, Rwanda en Zimbabwe zijn dus de drie landen die het meest betrokken zijn bij de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen.
Een interessante vaststelling is dat er een verstandhouding heerst tussen Rwanda en Zimbabwe, ofschoon ze vijanden zijn in het conflict, om elkaars aanwezigheid in Congo te bestendigen.
Op een vergadering van het Politiek Comité verklaarde de Zimbabwaanse minister van
Buitenlandse zaken, de heer Mudenge, dat zijn land Congo niet kan verlaten omdat anders een vacuüm ontstaat dat voor de bevolking dramatische gevolgen kan hebben. Alleen als de Verenigde Naties een belangrijke macht sturen, is hij bereid te vertrekken. Na hem nam de speciale gezant van president Kagame, de heer Mazimhaka, het woord om uitvoerig dezelfde stelling te verdedigen.
Ofschoon ze vijanden zijn, hebben ze dus gemeenschappelijke belangen en spelen ze onder één hoedje hetzij in het Politiek Comité, hetzij in de Joint Military Commission.
Zo komt Zimbabwe ertoe nabij de Rwandese grens, maar op het Congolese grondgebied, een kleine oorlog te laten voortduren met de ex-FAR en de
Interahamwe, die nu omgedoopt zijn tot Armée de Libération du Rwanda (ALIR). De bedreiging van het eigen grondgebeid dient als voorwendsel voor Rwanda om zich niet terug te trekken en Zimbabwe reageert op dezelfde manier.
Het fundamentele probleem dat moet opgelost worden, is dus de aanwezigheid van de ex-FAR en de Interahamwe in Congo. Ze vormen een - al dan niet reële - bedreiging voor Rwanda en geven Rwanda bijgevolg een argument om Congo te bezetten. Dat argument kan trouwens op de steun van een aantal landen rekenen.
Bovendien heeft het Amerikaanse State Department, door het ALIR als een terroristische organisatie te bestempelen, de Rwandezen een bijkomende legitimering verschaft:
terroristen moeten immers bestreden worden waar ze zich bevinden, in dit geval in Congo.
Als dit probleem niet wordt opgelost, kan er geen einde worden gemaakt aan de oorlog in de Democratische Republiek Congo. Sommigen zijn ervan overtuigd dit probleem enkel een voorwendsel is en dat de echte redenen van de bezetting van Congo door Rwanda van economische aard zijn. Persoonlijk denk ik dat dit een neveneffect is, dat weliswaar zeer welkom is en een grote invloed heeft.
Hoe dan ook, als de aanwezigheid van de ex-FAR en de Interahamwe als voorwendsel blijft dienen, zal het conflict nooit worden opgelost.
De voorzitter. - Alvorens het woord te verlenen aan de commissieleden wil ik de heer Ajello vragen of hij informatie heeft over MONUC en de manier waarop die missie momenteel op het terrein wordt ervaren. Deze vraag werd al bij het begin van de vergadering gesteld, en mag niet uit het oog verloren worden.
De heer Aldo Ajello. - Als speciaal gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties heb ik een vredesmissie geleid in Mozambique. Ik ben dus vertrouwd met de moeilijkheden van dergelijke missies. Ik denk onder meer aan de vraag naar de gunstige weerslag op de plaatselijke bevolking.
Het grootste probleem van MONUC is dat het mandaat voortvloeit uit een vredesakkoord dat de Verenigde Naties een waarnemende en geen actieve rol toebedeelt. In Mozambique had ik veel meer invloed op alle facetten van de reële toepassing van het vredesakkoord.
Het Politiek Comité wordt volgens een beurtrol voorgezeten door de oorlogvoerende partijen. MONUC is de ideale zondebok voor
alles wat verkeerd loopt en is niet bij machte wat dan ook te verhelpen. MONUC telt te weinig manschappen: slechts een klein aantal waarnemers die afhankelijk zijn van de oorlogvoerende partijen. Als ze die te veel storen, nemen ze grote risico's...
De rol van MONUC in de tweede fase is zeker positief omdat deze aanwezigheid de stopzetting van de gevechten mogelijk heeft gemaakt evenals de terugtrekking die door de akkoorden van Lusaka werd voorgeschreven. Veel verder reikt de impact van MONUC evenwel niet en de missie is zeker niet in staat de ongeregelde strijdkrachten te doen ontwapenen die zich momenteel in Congo bevinden, noch de terugtrekking van de buitenlandse troepen tot stand te brengen of zelfs de uitvoering van de VN-resoluties te
verzekeren, bijvoorbeeld met betrekking tot Kisangani.
Deze stad moest gedemilitariseerd worden, maar de resolutie kon niet worden toegepast, enerzijds omdat de Verenigde Naties niet over een enforcement mechanism beschikken, en anderzijds omdat MONUC niet sterk genoeg is om een dergelijke beslissing af te dwingen. Tijdens de komende derde fase, kan MONUC evenwel worden uitgebreid.
Na wat is gebeurd in Rwanda, Somalië, Angola en Sierra Leone, gelooft niemand nog dat VN-strijdkrachten indien nodig militair zullen optreden. Iedereen beseft dat het mandaat van de VN-Veiligheidsraad een uiterst beperkt mandaat van zelfverdediging is en dat dit wellicht zo zal blijven. De partijen weten dus dat men hen niets in de
weg zal leggen als ze tot actie overgaan.
Als ik nu een vredesmissie in Mozambique zou moeten leiden, dan zou zij ongetwijfeld minder gemakkelijk en wellicht minder succesvol verlopen, omdat de beperkingen van de VN-aanwezigheid nu gekend zijn.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - MONUC heeft ervoor gezorgd dat bepaalde gevechten ophielden. Vorige week werd Isiro, strategisch voor de diamant- en goudhandel, op een sluipende manier ingenomen. Hoe komt het dat MONUC daar niet aanwezig was om deze inname te verhinderen?
De Europese Unie kan unilateraal sancties of embargo's opleggen. Er moet niet worden gewacht op de VN. De VN vraagt trouwens zelf om de coltanhandel aan banden te leggen. Ook de NGO's hebben dat gevraagd in het recente IPIS-rapport. Wat zijn de mogelijkheden van de Europese Unie om op korte termijn de plunderingen te stoppen? Bestaan er zogenaamde "slimme" middelen?
Over algemene embargo's is op wereldniveau al vaak
gediscussieerd, maar bepaalde NGO's beweren dat de bevolking door het bestaan van een informele economie, helemaal niet wordt getroffen. De NGO's in Bukavu gaan nog iets verder en vragen de stopzetting van de ontwikkelingshulp en zelfs van de humanitaire hulp omdat deze door de strijders zou worden misbruikt om via alternatieve wegen wapens te kopen. Waarom laat de Europese Unie, die zich bewust is van de oorlogseconomie, nog altijd toe dat lidstaten Centraal Afrikaanse landen blijven steunen?
Ook inzake de budgetsteun voor landen die deelnemen aan het conflict is de aanbeveling van de VN duidelijk. Is er voldoende coherentie tussen de bilaterale en de multilaterale steun? Welke verschillen in benadering zijn er tussen Duitsland, Zweden en het Verenigd
Koninkrijk aan de ene kant en de algemene Europese gedragslijn aan de andere kant tegenover Rwanda-Uganda enerzijds en Burundi-Congo anderzijds? Wat onderneemt de Europese Unie op dat vlak? In mei 2001 publiceerde mevrouw Catherine André samen met de heer Luzolele Lola een interessante bijdrage Politique d'aide de l'Union européenne vis-à-vis des pays impliqués dans la guerre en RD Congo waarin ik lees: "... le mode de gestion différencié, au cas par cas, appliqué pour des raisons d'efficacité, mène à une politique d'ensemble peu cohérente qui peut être qualifiée de deux poids deux mesures ...
Dans ce cas particulier de conflit régional,
cette politique s'avère inefficace pour favoriser l'adoption et le respect des Accords de Lusaka et ne parvient pas à créer des conditions pour stabiliser politiquement et économiquement la région." De Europese Unie moet hier haar verantwoordelijkheid nemen.
In hoeverre worden de rebellen door de plaatselijke bevolking gesteund? Hoe kunnen ze door de plaatselijke bevolking worden tegengewerkt? In Bukavu spreekt men van bezetters.
Wat denkt de heer Ajello over een aantal limited entry points in Europa?
In hoeverre is Europol betrokken bij het onderzoek van het financieel terrorisme dat sedert 11 september een heel nieuwe dimensie heeft gekregen? De
Hezbollah is namelijk via Libanese middlemen in Congo aanwezig en gebruikt de diamantsmokkel om het terrorisme in stand te houden.
Denkt de heer Ajello dat de Europese Unie het certificatiesysteem van de Kimberley-akkoorden door middel van een richtlijn kan invoeren?
De voorzitter. - De heer Maertens citeerde uit een bijdrage van mevrouw Catherine André. Als voorzitter moet ik voorzichtig zijn met mijn uitspraken, maar eigenlijk is de politiek van de budgethulp misdadig.
De heer Aldo Ajello. - Er kunnen altijd sancties worden opgelegd. Persoonlijk ben ik zeer voorzichtig op dat stuk. Zoals de heer Maertens heeft beklemtoond, zouden we ons moeten beperken tot sancties tegen welbepaalde doelgroepen. Uiteindelijk treffen sancties altijd de burgerbevolking die niet verantwoordelijk is voor de toestand. Het sanctiebeleid van de buurlanden tegen Burundi heeft enorm veel gekost aan de Burundese bevolking, in tegenstelling tot de leiders die er soms zelfs munt konden uit slaan. Voorzichtigheid is dus geboden. Men kan beperkte sancties overwegen tegen de leiders en hun familie. Men zou bij voorbeeld hun visa kunnen intrekken en zodoende hun reisvrijheid aan banden leggen. Maar dit soort van maatregelen is, eerlijk gezegd, nog niet
genomen. Het idee wordt wel besproken.
Er is een verband tussen de invloed van de Europese Unie en de standpunten van de lidstaten. Gisteren, aan het einde van mijn toespraak tot de conferentie van de partijen van de niet gewapende oppositie en van het Congolese middenveld, heb ik beklemtoond dat er weliswaar een belangrijke stap voorwaarts was gezet door het sluiten van een akkoord over een gemeenschappelijk platform, maar dat het er nu op aankwam de eensgezindheid te bewaren. Blijven ze eensgezind, dan moet met hen rekening worden gehouden, anders is hun invloed onbeduidend. Voor Europa geldt hetzelfde.
Europa is niet eensgezind over dit vraagstuk. Het is mijn taak een gemeenschappelijk beleid voor te stellen.
Dat is een moeilijke opdracht, want we zijn dit beleid nog aan het uitstippelen en dat duurt even lang als de renovatie van het Berlaymontgebouw. Ik moet me dus beperken tot een erg lage "grootste gemene deler".
Bovendien duurt het lang voor we reageren omdat we met een loodzwaar systeem van raadplegingen zitten. We kunnen niet altijd onmiddellijk reageren op belangrijke gebeurtenissen omdat we elkaar eerst per brief moeten raadplegen. We formuleren dan een voorstel, een eerste land keurt het goed, een tweede aarzelt, een derde is ertegen, enzovoorts. We stellen een nieuwe tekst op waaruit we alles weglaten wat op tegenkanting zou kunnen stuiten. Uiteindelijk komt de Europese Unie dan veel te laat met een nietszeggende verklaring die niemand nog
interesseert, ook de pers niet.
De leiders van de lidstaten zijn zeer geslepen en ze kennen de regels van de internationale diplomatie heel goed. Gedurende de lange periode van koude oorlog zijn ze er meesterlijk in geslaagd om te laveren tussen de Sovjetunie en de Verenigde Staten. Zij vinden dus ook gemakkelijk hun weg tussen de Fransen en de Duitsers, tussen de Zweden en de Engelsen. Zij horen alleen die boodschap die hen past en spelen het ene land uit tegen het andere. Ingevolge deze manoeuvres blijft de invloed van de Europese Unie uiterst beperkt. Ik spreek rechtuit. Het is een deel van mijn werk, maar ook van mijn frustratie.
Moeten we de budgettaire en humanitaire hulp voortzetten? Ik ben niet in staat
een algemene regel voor te stellen. Ik denk ook niet dat er een is. Wij moeten voorzichtig zijn. Over het algemeen moeten we budgettaire hulp vermijden. In Burundi was deze hulp een bepaald ogenblik echter van doorslaggevend belang om te voorkomen dat het vredesproces vastliep. De hulp werd toegekend, met veel voorzorgen en controle om te voorkomen dat ze werd misbruikt. Men zou kunnen opwerpen dat de budgettaire hulp middelen vrijmaakt die dan wel goed kunnen worden besteed. Ik vind dat er een kosten-batenanalyse zou moeten worden gemaakt vooraleer te beslissen over het toekennen van budgettaire hulp.
Met de humanitaire hulp is het tragisch gesteld. We weten dat een belangrijk deel ervan wordt afgewend, maar we weten ook dat er mensen zouden sterven
zonder deze hulp. Er is dus maar heel weinig speelruimte.
Moeten we de landen steunen die bij het conflict zijn betrokken? Het probleem is het uitwerken van een gemeenschappelijke strategie. De positie van Rwanda is duidelijk: "Wij zijn in Congo om veiligheidsredenen, om onze veiligheid te verzekeren." Men kan dat geloven of niet. Als wij beslissen dat het niet waar is, en dus beslissen dat we ons niet bekommeren om het veiligheidsprobleem van Rwanda, dan bezorgen wij Rwanda een alibi voor zijn aanwezigheid in Congo. Het probleem van de 15.000 gewapende manschappen die Centraal-Afrika in brand steken, moet dus absoluut worden opgelost. Zijn wij niet in staat om ze te ontwapenen, ze te demobiliseren en een oplossing te vinden voor hun situatie? Er
bestaat een fatsoenlijk plan dat de betrokkenen niet naar huis terugstuurt om zich er te laten arresteren of afmaken. Het plan maakt een onderscheid tussen de personen die deelnamen aan de genocide en zij die veel later in de vluchtelingenkampen werden gerekruteerd. Wie niet aan de genocide heeft deelgenomen, moet naar huis kunnen terugkeren en de internationale gemeenschap moet voorzien in controlemechanismen om te voorkomen dat zij worden lastig gevallen. Dat is doenbaar. Daarover hebben we al een akkoord bereikt met de Rwandese regering.
Sommige personen die deelnamen aan de genocide worden gezocht door het Internationaal Tribunaal en moeten dus worden overgedragen aan dat tribunaal.
Voor wie niet door het
Internationaal Tribunaal wordt gezocht, zijn wij bereid een asielland te zoeken zo ver mogelijk van Rwanda. Niemand zal worden gedwongen om tegen zijn zin naar zijn land terug te keren. De Wereldbank heeft een project van 440 miljoen dollar voorbereid. Honderd miljoen is reeds toegezegd door de Nederlandse regering en de rest zal van de internationale gemeenschap moeten komen. Dit geld is bestemd voor de opvang door een derde land van mensen die slechts in lichte mate bij de genocide waren betrokken en die niet naar hun land wensen terug te keren. Wij hebben dus een redelijk plan.
Helaas blijven sommige landen deze rebellen - ook negatieve krachten genoemd - steunen. Ik zie niet in waarom de Democratische Republiek Congo en president Kabila steun
zouden willen verlenen aan mensen die gigantisch veel schade aanrichten.
Als wij dit probleem uit de weg ruimen, is meteen het probleem van de Rwandese aanwezigheid opgelost. Rwanda zou immers het alibi voor zijn aanwezigheid verliezen. Juridisch is dit geen valabel argument, want geen enkel land heeft het recht een ander land te bezetten. Nochtans hebben sommige landen begrip voor dit standpunt, met name de Verenigde Staten.
Dit probleem zal de internationale gemeenschap blijven verdelen en de beslissing om de hulp te staken, zal door elk land afzonderlijk kunnen worden genomen in plaats van gemeenschappelijk door de internationale gemeenschap of de Europese Unie.
Of men nu
overtuigd is dat de Rwandezen de waarheid spreken of overtuigd is van het tegendeel, iedereen heeft er belang bij het probleem uit de wereld te helpen. De Rwandezen hebben zo vaak gezegd dat hun aanwezigheid uitsluitend te wijten is aan die situatie, dat ze niet ter plaatse zullen kunnen blijven zodra het probleem is opgelost. Anders zou de hele internationale gemeenschap hun houding afkeuren. Ik ben ervan overtuigd dat ze zich dan alleen nog kunnen terugtrekken, zoals president Kagame onlangs aan de Europese trojka heeft herhaald.
Genieten de rebellen de steun van de plaatselijke bevolking? Iedereen weet dat dit niet zo is. De plaatselijke bevolking ervaart de buitenlandse aanwezigheid als een bezetting en wenst dat het probleem wordt opgelost. Zij
steunt evenmin de centrale regering. Zij wil zo snel mogelijk verkiezingen en een regering gekozen door het volk en niet van bovenaf opgelegd. We mogen niet vergeten dat de huidige regering het resultaat is van een oorlog en niet de keuze van het Congolese volk.
Ik zal het nu hebben over Isiro. MONUC zal niet tussenbeide komen, want dat behoort niet tot de opdracht. Het mandaat van de Veiligheidsraad aan een vredesmissie van de Verenigde Naties is belachelijk. Ik was ik in Mozambique met vijf bataljons van de infanterie. Als ik iets vroeg aan de commandant, antwoordde hij mij telkens dat dit niet tot het mandaat behoorde. Uiteindelijk heb ik hem gevraagd wat het mandaat inhield. Zijn antwoord luidde: "Wij zijn hier om ons te beschermen". Ik heb
geantwoord dat als de vijf infanteriebataljons enkel ter plaatse waren om zichzelf te beschermen, dat zij dan beter thuis waren gebleven, want dat zou minder hebben gekost. Ik heb dan voorgesteld het mandaat te interpreteren op een manier die enige bewegingsruimte liet. Een bureaucraat die belast is met de leiding van een operatie en die het mandaat strikt interpreteert, kan niets doen. Hij gaat erbij zitten en bevestigt dat zijn aanwezigheid enkel tot doel heeft zijn uitrusting, zijn goederen en zijn ambtenaren te beschermen. Wordt iemand bedreigd die geen deel uitmaakt van de UNO, dan hoeft men hem niet te beschermen. Als je het mandaat zo interpreteert, dan is het uiterst beperkt.
Bovendien gaat het om een oorlog tussen twee groepen die tot
dezelfde invloedssfeer behoren: de mensen van Mbusa, gesteund door generaal Kazini en door Salim Saleh, tegen de mensen van Bemba, die door Ugandese officieren worden gesteund. Twee beschermelingen van de Ugandese regering voeren onderling oorlog voor een stuk van het grondgebied. De inzet is de controle over het diamant en het goud, en vooral de controle op de douane. Coltan is niet interessant meer, nu de prijs is ineengestort.
Wij beschikken niet over een inlichtingendienst. Europol is een politioneel samenwerkingsverband, maar het GBVB heeft geen toegang tot dit soort inlichtingen. Ik denk dat de heer Solana iets aan het voorbereiden is. Tot op vandaag hebben wij evenmin toegang tot de inlichtingen waarover de regeringen van de Europese Unie
beschikken. Ik ben zeker dat de Belgische regering over informatiebronnen beschikt die veel belangrijker zijn dan de onze, omdat er een groot aantal Belgen in Congo verblijven. Maar de Belgische regering houdt die informatie voor zich. Persoonlijk heb ik het soms moeilijk met het lezen van de routinetelegrammen, de inlichtingen die de ambassadeurs hun regeringen toezenden. Er is jaloezie, men wil de zaken geheim houden... We zijn zeer ver verwijderd van een gemeenschappelijk beleid, mijnheer de senator.
De voorzitter. - De antwoorden van de heer Ajello zijn op sommige punten weinig hoopvol, maar wel correct.
We moeten deze aspecten a priori nu niet verder onderzoeken, maar ze wel in het achterhoofd houden bij de conclusies.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Professor Reyntjens, die we gehoord hebben tijdens één van onze eerste vergaderingen, verklaarde dat de heer Ajello onvoorstelbaar goed zijn best doet in Centraal-Afrika, maar dat hij zo goed als niets achter de hand heeft om de regeringsleiders ervan te overtuigen tot bepaalde akkoorden te komen. Wat heeft de heer Ajello daarvoor dan wel nodig?
Is de heer Ajello ooit door de Verenigde Naties gecontacteerd in het kader van het VN-rapport over de ontginning van grondstoffen met als doel de oorlog te laten voortduren?
De heer Ajello heeft veel contacten met verschillende Centraal-Afrikaanse landen. Heeft hij ooit Belgen ontmoet die er bekend staan als
legale of illegale handelaars? Onze commissie heeft vooral tot doel de betrokkenheid van Belgische bedrijven bij de illegale handel van grondstoffen uit Congo op te sporen.
Is de heer Ajello van mening dat België zijn schuldgevoel over de genocide tegenover Rwanda van zich moet afzetten? Nederland geeft momenteel opmerkelijk veel steun aan Rwanda. Is het niet aangewezen dat de landen van de Europese Unie samen nadenken over een eventuele opschorting of een andere aanwending van de middelen aan Rwanda, zodat dit land tot het besef komt dat het zijn troepen moet terugtrekken of dat er een oplossing moet komen voor de problemen aan de grens? Wat is de beste houding van België tegenover Rwanda om tot een oplossing te komen?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mijnheer Ajello, u hebt in uw inleiding aangegeven dat u in Mozambique verscheidene keren een vredesmissie hebt geleid. Naast de missie in Cambodja, was dat één van de weinige VN-missies die uiteindelijk tot het herstel van de vrede hebben geleid. Onlangs zijn er leden van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden op zending naar Mozambique geweest. Ze hebben er deelgenomen aan een vergadering met vertegenwoordigers van de twee partijen, het FRELIMO en het RENAMO, en ze hebben kunnen vaststellen dat er ondanks de problemen inderdaad vrede is, al is die weliswaar broos.
Mijnheer Ajello, wij kennen elkaar goed, want wij hebben samen voor de Verenigde Naties
gewerkt. Destijds hebt u mij een van de redenen voor het welslagen van die missie uiteengezet. U hebt ons gezegd, en ik bevestig dit, dat u geen traditionele bureaucraat van de Verenigde Naties bent. U kon op een heel originele manier te werk gaan.
Zou u in Congo op dezelfde manier kunnen werken als in Mozambique? Ik herinner mij dat u mij hebt uitgelegd dat als men de vrede wil herstellen via verkiezingen - wat vroeg of laat ook in Congo zal gebeuren - er op het einde van de rit winnaars, noch overwonnenen mogen zijn. Zelfs bij vrije verkiezingen, moeten de verliezers er zeker van kunnen zijn dat ze geen wraakacties moeten vrezen en dat ze meer belang hebben bij vrede dan bij het voortduren van de oorlog.
Denkt u
dat uw benaderingswijze die in Mozambique tot het herstel van de vrede heeft geleid, ook in Congo mogelijk is? De situatie is uiteraard verschillend. In Mozambique had u nagenoeg de vrije hand, wat hier niet het geval is. Er waren ook slechts twee partijen: het RENAMO en het FRELIMO. Als deze benadering niet haalbaar is in Congo, welke obstakels ziet u? Kunnen de oorlogvoerende partijen akkoord gaan met een dergelijke aanpak? Hebt u het daar al over gehad met de Europese partners? Zouden zij het ermee eens kunnen zijn?
Mocht dat niet het geval zijn dan zou ik graag vernemen wie zich afzet tegen een benadering die er uiteindelijk moet toe leiden dat er noch winnaars, noch overwonnenen zijn. Ik heb immers de indruk dat voor sommige Europese landen het
er alleen op aan komt dat hun kamp wint.
Ik stel u een politieke vraag. Bij het begin van uw betoog hebt u zelf gezegd dat uw mandaat niet inhoudt dat u zich moet verdiepen in de problematiek van de plundering van de rijkdommen. Nochtans kan alleen een politieke oplossing een einde maken aan deze oorlog.
De heer Aldo Ajello. - Mevrouw Thijs heeft mij gevraagd wat ik nodig heb om beter te kunnen werken. Het antwoord is: een gemeenschappelijk Europees beleid. Op het ogenblik bestaat dat niet.
De heer Dubié heeft mij herinnerd aan de vredesmissie in Mozambique, het grote avontuur van mijn leven, waarover ik met veel genoegen praat. Ik kon daar rekenen op de expliciete vredeswil van beide partijen en vooral op de onvoorwaardelijke steun van de gehele internationale gemeenschap. Noch de regering, noch het RENAMO kregen de gelegenheid om een land uit te spelen tegen een ander land of tegen de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
Ik ging daar niet
helemaal volgens de regels te werk. Mijn medewerker zat er zeer mee verveeld dat ik nooit iets ondernam zonder de ambassadeurs te raadplegen van de landen vertegenwoordigd in de "Supervisie- en Controlecommissie". Dat was inderdaad belangrijk want zo wist ik dat telkens ik het woord nam, ik vijf minuten later door iedereen zonder één uitzondering zou worden bijgetreden. De regering en het RENAMO stonden dus voor een muur. Ofwel kwamen ze met iedereen in aanvaring, ofwel aanvaardden ze te doen wat ik hen vroeg. Ik werd niet als de vertegenwoordiger van een voorname bureaucratie uit New York aanzien, maar als de vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap.
In het geval van de grote meren geniet ik niet dezelfde steun. Ik word door
de presidenten van de verschillende landen ontvangen en heb ik met hen uitvoerige gesprekken. Ik maak gebruik van mijn contacten in Centraal Afrika en Afrika in het algemeen, van mijn analytisch vermogen en van een zeker prestige dat ik, vooral tijdens mijn missie in Mozambique, heb opgebouwd. Hierdoor kan ik boeiende gesprekken voeren. Zo vertelde Meles Zenawi, de president van Ethiopië, me dat het met mij zeer aangenaam praten was omdat ik goed op de hoogte was en een groot analytisch vermogen had en omdat hij wist dat het gesprek toch geen gevolgen zou hebben. Hij zei me dat het om een gesprek onder vrienden ging en dat hij ervan uitging dat ik geen engagementen kon aangaan die ik onmiddellijk zou uitvoeren omdat ik niet kon steunen op een eensgezinde aanpak. Wanneer hij sprak met
de ambassadeurs van Frankrijk of Groot-Brittannië, kreeg hij andere dingen te horen. Hij vond mijn analyse interessant, maar het was slechts mijn persoonlijke analyse. Hij was de enige die me dit op de man af durfde te vertellen. De anderen denken het, maar zeggen het niet. Ik kan met iedereen spreken omdat ik, ook met hen waarmee ik het niet eens ben, een vriendschappelijke band heb. Mijn invloed is echter zeer beperkt omdat ik niet kan steunen op een eensgezind beleid waarbij de vijftien ambassadeurs 's anderendaags hetzelfde zeggen als wat ik namens de Europese Unie heb gezegd. Dat heb ik nodig om meer invloed te hebben.
De Verenigde Naties hebben ons advies gevraagd voor het eerste verslag, maar niet voor het laatste. Het laatste verslag
is trouwens uitstekend; het eerste was onvolledig. Misschien was er niet genoeg tijd om een goed verslag op te stellen. Het laatste verslag vult de lacunes in het eerste aan en het bevat interessante voorstellen. Er is evenwel nog geen enkel voorstel aangenomen omdat beslist werd de werkzaamheden van de commissie te verlengen.
Wat betreft de trafikanten, normaliter ontmoet ik die mensen niet. Ik bezoek een land, verblijf er zeer kort en vertrek opnieuw. Ik heb geen belang bij contacten met hen en ik heb die mensen ook niet ontmoet.
We zitten inderdaad met een schuldgevoel tegenover Rwanda, en terecht. Dit schuldgevoel is in het ene land veel sterker dan in het andere. In de Verenigde Staten, waar de
joods-Amerikaanse gemeenschap een sterke invloed heeft, is dit gevoel zeer sterk omdat die bevolkingsgroep erg gevoelig is voor alles wat met genocide te maken heeft. We hebben vóór, tijdens en na de genocide enorme fouten gemaakt. Vóór de genocide hebben we de toestand onderschat, ondanks alle aanwijzingen dat er iets vreselijk te gebeuren stond. Eens te meer hebben we de andere kant opgekeken in de hoop dat er niets zou gebeuren. Toen de genocide begon, zijn de Verenigde Naties vertrokken in plaats van de missie te versterken en de genocide te stoppen. We hebben de volkerenmoordenaars als het ware toestemming gegeven om iedereen uit te moorden. Na de genocide hebben we toegestaan dat in de vluchtelingenkampen dezelfde genocidale structuur ontstond als
voordien in de Rwandese dorpen. De vluchtelingen in de kampen werden gegijzeld door een gewapende minderheid. We hebben toegestaan dat kampen werden gevestigd op enkele meters van de grens. Ik ben in Uvira, Goma, en Bukavu geweest. Men kon er de grens zien. Normaal laten de regels van de Verenigde Naties dit niet toe. We hebben toegestaan dat die mensen de kampen volledig onder controle kregen; de kampen werden bewapend en er zijn ongelooflijke dingen gebeurd. We hebben inderdaad - en terecht - een schuldgevoel.
Moeten we druk uitoefenen op Rwanda en de hulp schorsen? Sommige landen zijn hiertoe bereid, andere helemaal niet. Volgens mij moet in de eerste plaats het probleem worden opgelost van de gewapende troepen die Rwanda bedreigen of door de
Rwandezen als een bedreiging worden aanzien. Eens dit gevaar geweken is, is er geen sprake meer van een schuldcomplex. We hebben dan alle troeven in handen om hen te zeggen: ga weg, er is geen reden meer om te blijven. Het echte probleem momenteel is dat door de plundering van de natuurlijke rijkdommen Congo twee maal wordt bezet, namelijk door de groepen die het land zijn binnengedrongen en door hen die nadien "kwamen helpen" en nu niet meer willen vertrekken omdat het toch zo makkelijk is om de rijkdommen van anderen in de wacht te slepen. Zolang we geen oplossing vinden voor het probleem dat beide partijen een alibi geeft om in Congo te blijven, zal er niets veranderen. Wat we ook doen of kunnen verzinnen, onder meer het opschorten van de hulp, de genocide zal in de geest en het hart
van de mensen diepe sporen nalaten.
Het Rwandese leger bestaat niet uit monsters of uit supermensen. Zijn kracht is de motivatie: de Rwandese soldaten weten dat ze strijden voor hun voortbestaan; de anderen vechten voor minder zwaarwegende redenen. Het Rwandese leger is gemeen en gewelddadig, maar uiterst doeltreffend; om die reden is het ook zo gevreesd. Als de hulp aan het land wordt opgeschort, zullen de soldaten de riem aansnoeren, maar ze zullen blijven vechten. Dat is dus geen goede oplossing. Momenteel vertegenwoordigen de ex-FAR en de Interahamwe niet meer dan 15.000 soldaten. Het moet mogelijk zijn het probleem op te lossen.
Is de aanpak die in Mozambique succes had ook in Congo mogelijk?
In het algemeen wel. Elk geval is echter specifiek. Het basisprincipe is dat vrede alleen kan worden bereikt als er geen winnaars of verliezers zijn. Er kan slechts over vrede worden onderhandeld als geen van de partijen erin slaagt om te winnen. Er is dan een zeker evenwicht. Alleen in die omstandigheden kan een duurzaam vredesakkoord tot stand komen.
In Mozambique hebben we een politieke oplossing kunnen vinden, geen militaire. De vijf infanteriebataljons vormden een ontradingsmacht, maar we hebben er nooit een beroep op moeten doen. Als men een beroep moet doen op het leger, betekent dit dat de strijd verloren is en dat de opdracht is mislukt. Wij hebben de voorwaarden gecreëerd op politiek vlak opdat de mensen zouden
begrijpen hoe het land zal worden geleid. Ik heb uren en uren besteed om de leider van RENAMO een politieke opleiding te geven. Dat was zeer interessant. Hij wou weten wat een parlement is, hoe het werkt, wat zijn rol is. Hij luisterde aandachtig en nam nota. We hebben de omstandigheden gecreëerd waaronder de basisidee van democratie kon worden aanvaard, wat geen sinecure was.
In het geval van Mozambique was de idee van verkiezingen makkelijk te verkopen omdat het deel uitmaakte van de cultuur. In de dorpen wordt het stamhoofd op basis van twee pijlers gekozen: legitimiteit en legitimatie. De legitimiteit is zijn dynastiek recht om stamhoofd te zijn, zijn afkomst; de legitimatie is het feit dat hij door de dorpelingen wordt gekozen tussen anderen
met dezelfde afkomst. Voor de organisatie van verkiezingen heb ik verwezen naar dit principe dat in de Afrikaanse cultuur geworteld zit.
Dit geldt niet voor de rol van de oppositie als permanent element in de democratische dialectiek. Dit begrip was moeilijk begrijpbaar: in Mozambique wordt permanente oppositie beschouwd als een dreiging voor de veiligheid van de groep. De reactie was eenvoudig: ze hebben een stamhoofd gekozen, hij moet leiding geven. Als ze permanent tegen hem moeten ingaan, dan heeft hij niet langer de beweegruimte om snel beslissingen te nemen en dan zal hij uiteindelijk de veiligheid van de groep in gevaar brengen. In hun ogen is de rol van de oppositie een negatieve rol. Toen ik de leider van RENAMO voor de eerste keer vertelde
dat hij de leider van de oppositie zou worden mocht hij de verkiezingen verliezen, reageerde hij geschokt: "Leider van iets negatief?". We hebben veel moeten doen om die idee ingang te doen vinden. Om die reden moeten Afrikaanse landen die de stap naar democratisering zetten in een eerste fase door regeringen van nationale eenheid worden geregeerd, waarin iedereen zich kan vinden. Wie de verkiezingen wint, leidt de regering, maar doet dit samen met anderen. Dit geniet de voorkeur op een democratisch model waarin meerderheid en oppositie in het parlement tegenover elkaar staan. Er moet rekening worden gehouden met de cultuur, de geschiedenis, de tradities. We kunnen onze modellen niet eenvoudigweg overdragen. Zelfs bij ons wordt het principe van de oppositie als permanent element van een
democratische dialectiek - de winnaar krijgt alles en de verliezer niets - niet overal toegepast. Beeld u eens in wat in Zwitserland of België zou gebeuren. Op basis van het meerderheidsprincipe zouden van de vier taalgroepen in Zwitserland alleen de Duitstaligen permanent de macht in handen hebben. Dat zou tot een catastrofe leiden.
We hebben dus een meer complex systeem van checks and balances ingesteld, dat afwijkt van het systeem dat in de Verenigde Staten bestaat. We moeten zeer voorzichtig zijn en trachten te werken aan coherente hypotheses: mochten we in Burundi en Rwanda, landen met een groot etnisch onevenwicht, de meerderheidsregel niet hebben opgelegd, dan hadden we de catastrofes die zich hebben voorgedaan kunnen vermijden.
Denkt u dat de Rwandezen na de genocide die ze hebben meegemaakt, morgen de macht zullen overdragen aan diegenen die hen vijf jaar geleden hebben trachten uit te moorden? Ze weten maar al te goed dat de tegenpartij verkiezingen die gebaseerd zijn op een systeem dat op het onze lijkt, wint. Er moet dus een garantiemechanisme worden gevonden. Bij het vredesproces in Burundi wogen dergelijke overwegingen zwaar door; hopelijk kan dezelfde formule in Rwanda worden toegepast.
Het is duidelijk dat een minderheid Rwanda niet kan blijven regeren, maar dat een oplossing moet worden gevonden die beter past dan ons systeem van verkiezingen met winnaars en verliezers. Mocht dat worden ingesteld, beginnen ze elkaar weer uit te
moorden.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Het ontbreken van een gemeenschappelijke Europese politiek is inderdaad een van de knelpunten in het dossier. Verscheidene experts hebben ons gewezen op het probleem dat de ontwikkelingshulp en de internationale samenwerking ongelijk worden verdeeld over de landen in de regio. Een groot deel van de geldstroom vanuit de Europese Unie en de VS gaat naar Rwanda en Uganda, terwijl andere landen bij het toewijzen van projecten en fondsen veel strenger en volgens andere criteria worden beoordeeld. Dit corrigeren en de ontwikkelingssamenwerking op een meer gelijke leest schoeien, zou een hefboom kunnen zijn om tot een oplossing te komen, zo werd ons gezegd. Is de heer Ajello het met deze analyse eens? Denkt hij dat een
meer eerlijke of andere verdeling van de ontwikkelingsgelden kan bijdragen tot de vrede in de regio?
Kan de heer Ajello iets meer zeggen over Zimbabwe? Er werd al meermaals gealludeerd op, om het ongenuanceerd uit te drukken, een objectief bondgenootschap tussen de aanvallers en de verdedigers, die in de coulissen een akkoord hebben bereikt om te blijven omdat iedereen daar belang bij heeft. Bij het ontmijnen van de zaak aan de kant van Rwanda moet er, zoals de heer Ajello zei, voor gezorgd worden dat de milities onder controle worden gekregen en dat hun veiligheid wordt gegarandeerd. Welk advies geeft hij om de zaak aan de andere kant te ontmijnen? Intussen zijn er aan die kant immers de facto een netwerk en economische belangen uigebouwd. Kan de heer
Ajello ons op politiek vlak advies geven inzake Zimbabwe, eventueel uitgebreid tot Zuid-Afrika? Ziet hij daar een link?
Mevrouw Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - De heer Ajello heeft uitvoerig uitgelegd dat Rwanda zijn veiligheid inroept. Ik zou meer informatie willen krijgen over Zimbabwe, waar volgende maand normaal gezien presidentsverkiezingen zullen worden gehouden.
Moet president Mugabe troepen in Congo houden? Vorige week, in een vergadering van de commissies Buitenlandse Zaken van Kamer en Senaat, scheen minister Michel hieraan de voorkeur te geven. Hij verklaarde dat het vertrek van de troepen uit Congo de problemen niet zou oplossen omdat andere landen klaar staan om het land binnen te vallen. Minister Michel was blijkbaar van mening dat Rwanda of Zimbabwe militair aanwezig moet blijven.
Moet de president van Zimbabwe na de verkiezingen ertoe worden aangezet zijn de troepen terug te trekken als teken van zijn vredeswil?
De heer Aldo Ajello. - Het samenwerkingsbeleid kan zeker als hefboom worden gebruikt. We hebben altijd geaarzeld om dit te doen omdat het politiek gebruik van ontwikkelingshulp als politiek niet correct werd beschouwd. Maar juist die politieke correctheid is een van onze vijanden geworden. In de loop der jaren hebben we een aantal taboes gemaakt die we niet meer kunnen afschudden. In Mozambique was een van die taboes dat we hulp moesten bieden aan de meest kwetsbaren. Het concept van de "gevaarlijke groep", dat van essentieel belang is bij vredeshandhaving, was afwezig. In Mozambique werden 90.000 soldaten gedemobiliseerd. Dit was een enorme operatie die perfect is verlopen. Deze soldaten werden gekantonneerd. Ze werden gevoed door het
Wereldvoedselprogramma en er werd nagegaan wie in het leger zou blijven en wie naar huis kon gaan. Ik heb het aan de stok gekregen met een voedingsdeskundige die speciaal uit Rome was gekomen om me te vertellen hoeveel calorieën de soldaten nodig hadden. Ik heb hem trachten uit te leggen dat iemand met een kalasjnikov veel meer calorieën nodig heeft dan iemand zonder en dat zijn idee om de vluchtelingen evenveel calorieën te geven als de soldaten dus complete onzin was. De vluchteling die evenveel calorieën heeft gekregen, is daarom nog niet bereid te sterven. Hij zal nog liever zijn rantsoen afstaan aan de soldaat om er zeker van te zijn dat die hem beschermt.
Politieke correctheid is een nachtmerrie voor wie prioriteiten tracht
vast te leggen. In die zin is ontwikkelingshulp misschien het enige pressiemiddel. We moeten het dus voorzichtig beginnen gebruiken. De artikelen 8 en 96 van de recente conventie van Cotonou gaan trouwens reeds in die zin. Zimbabwe is een eerste test.
Zimbabwe heeft geen veiligheidsprobleem. Het heeft geen gemeenschappelijke grens met Congo. In het laatste verslag van de Verenigde Naties worden de redenen van de Zimbabwaanse inmenging duidelijk aangegeven.
Een van de vijf redenen is het prestige en de internationale rol van Zimbabwe. Het Zuid-Afrika van de apartheid was veel nuttiger voor de Afrikanen dan het huidige onafhankelijke Zuid-Afrika. Alle Afrikanen konden zich verenigen tegen een gemeenschappelijke
vijand. De vijand was gekend en alle Afrikaanse landen steunden hun broeders die het slachtoffer waren van de apartheid. Na de onafhankelijkheid is Zuid-Afrika, dat over enorme rijkdommen en een groot economisch potentieel beschikt, de big brother geworden waar iedereen bang van is.
We kunnen ook niet heen om het ego van sommige Afrikaanse leiders. President Mugabe kon niet verdragen dat de camera's van Zimbabwe op Zuid-Afrika en Mandela werden gericht. Zijn afgunst tegenover Mandela heeft hem ertoe gebracht om zich naar aanleiding van de gebeurtenissen in Congo af te zetten tegen Zuid-Afrika.
Bovendien heeft Zuid-Afrika om diverse redenen veel geïnvesteerd in Mozambique. Nu was Mugabe de pupil van de
voormalige president van Mozambique, Samora Machel. Gedurende de bevrijdingsoorlog in Rhodesië verbleef Mugabe in Maputu. Hij staat dus bij Mozambique in het krijt. De oorlog in Mozambique tegen RENAMO was trouwens te wijten aan de steun die het land heeft gegeven aan de bevrijdingsoorlog in Rhodesië. Mugabe had ook een persoonlijk belang want de Beira-corridor, die door het centrum van Mozambique loopt, is een levensbelangrijke verbinding tussen Harare en de Indische Oceaan. Ten slotte koesterde Mugabe de hoop goede zaken te doen bij de bevrijding van Mozambique. Hij wou dus later de vruchten plukken van zijn investering.
Zodra de toestand in Mozambique was gestabiliseerd, hebben de Zuid-Afrikanen er vaste voet aan de grond gekregen.
Aangezien hun economie veel sterker was, hebben ze volledig de plaats van de Zimbabwanen ingenomen. In Congo heeft Mugabe de kans gegrepen om zijn blazoen op te poetsen.
In tegenstelling tot Mozambique bezit Congo veel natuurlijke rijkdommen. Dit fundamenteel verschil verklaart waarom ik in het geval van Mozambique de steun van de internationale gemeenschap heb gekregen. Aangezien het land niet beschikt over goud, diamant of olie, wilde niemand het voortouw nemen en was er geen verzet tegen een gemeenschappelijk beleid, wat de sleutel tot het succes was.
Geen enkele reden voor de aanwezigheid van Zimbabwaanse troepen in Congo is verdedigbaar. Mugabe kan bezwaarlijk de verdediging van de eigen economische belangen
inroepen en al evenmin zijn persoonlijk prestige of de wil om Zimbabwe te zien uitgroeien tot een regionale macht.
Zimbabwe kan zijn aanwezigheid uitsluitend rechtvaardigen door te zeggen dat er ook andere landen aanwezig zijn en dat er problemen zijn op het vlak van de veiligheid.
Zijn er werkelijk veiligheidsproblemen? Ik kan me daarover niet uitspreken, maar de Namibiërs hebben het grondgebied verlaten en er is niets gebeurd. Het aantal Angolezen is verminderd en er is evenmin iets gebeurd. Ik kan de mogelijkheid uiteraard niet uitsluiten, maar ik zie niet in waarom het vertrek van de Zimbabwanen tot een gigantische catastrofe zou leiden. Momenteel heeft Uganda drie bataljons in het gebied Bunia-Butembe.
De andere landen hebben zich teruggetrokken, maar er is niets gebeurd...
Waar het om draait is het volgende: de Zimbabwanen baseren hun aanwezigheid op die van de Rwandezen. Ze proberen er dan ook voor te zorgen dat de Rwandezen ter plaatse blijven. Als de Rwandezen weg zijn, hebben de Zimbabwanen geen enkel geldig argument meer en zal de hele internationale gemeenschap zich tegen hen keren. Dat is in zekere zin al gebeurd, gelet op de beslissingen met betrekking tot de verkiezingen, maar de Zimbabwanen willen niet opnieuw worden vernederd.
De toestand in Zimbabwe is zeer slecht. De economie zit aan de grond. Telkens wanneer ik er kom, stel ik vast dat de Zimbabwaanse dollar opnieuw in waarde is gedaald en dat de
bevolking steeds wanhopiger wordt. Men wordt op de straat lastig gevallen door verkopers, die proberen hun waar tegen belachelijk lage prijzen aan de man te brengen. Het toerisme is verdwenen. Dit land is op sterven na dood. Dat schijnt president Mugabe evenwel niet te verontrusten. Bij het bezoek van de trojka, waaraan ik heb deelgenomen, heeft de heer Michel voorgesteld dat er bij de verkiezingen waarnemers aanwezig zouden zijn. De president reageerde met "Keep out of my country" en voegde eraan toe: "We zijn al twintig jaar een democratie en we hebben geen waarnemers nodig. We hebben u niet nodig." Zoals u weet was het een woelige vergadering.
Het probleem is dus zeer ernstig. De verkiezingen zullen meer weg hebben van een oorlog. De onlangs
goedgekeurde wetsontwerpen wijzigen de kieswet en de perswet. Dit is een extreme vorm van juridisch geweld. Daarenboven is er ook nog fysiek geweld...
President Mugabe, die de internationale gemeenschap goed kent, heeft volgens mij een berekening gemaakt. Hij weet dat er gedurende enkele maanden hevige reacties zullen zijn, dat hij de verkiezingen zal winnen en dat de internationale gemeenschap na zes maanden terug zal komen.
Als deze laatste niet krachtig optreedt, moeten we niet meer spreken over democratisering in Afrika. Het is niets meer dan geld- en tijdverspilling, en de bevolking is altijd het slachtoffer. Verkiezingen zullen telkens een synoniem zijn van oorlog, conflict, grote spanningen en trauma's, die
uiteindelijk nergens toe leiden omdat de machthebbers toch opnieuw winnen.
We staan voor de keuze: ofwel roepen we de Zimbabwaanse regering een halt toe, ofwel vergeten we de democratisering en laten we het de Afrikanen maar zelf uitzoeken.
Dit heeft niets te maken met het plunderen van de natuurlijke rijkdommen, maar ik wou het toch zeggen omdat deze toestand mij zeer diep raakt.
De voorzitter. - Ik dank de heer Ajello voor zijn interessante en eerlijke antwoorden. Ik denkt dat hij inzake Zimbabwe meer dan gelijk heeft. We hebben het land met enkele collega's bezocht en zelf ben ik al naar vele Afrikaanse landen gereisd waarvan de president niet de lieveling van de bevolking was, maar nergens heb ik bij de gewone mensen zoveel haat gevoeld als in Zimbabwe. Ik hoop dan ook dat de internationale gemeenschap ten minste de moed zal opbrengen om de verkiezingen niet te erkennen want we weten allemaal dat ze niet eerlijk zullen verlopen.
Generaal Kazini en Salim Saleh kunnen hun rol toch enkel spelen omdat ze door Museveni worden gesteund. Of vergis ik me?
Enkele dagen geleden had
ik telefonisch contact op het hoogste niveau met Burundi. Er werd me gezegd dat er wordt gedaan wat mogelijk is, maar dat Zimbabwe hen in de wielen rijdt door het gewapend verzet aan de grenzen te blijven steunen, wat zeer zwaar is.
Vorige week werd hier in de commissie verklaard dat Namibië een veilige thuishaven is voor diamant uit bezette gebieden.
Ik denk dat de stelling van de heer Ajello over de Interahamwe juist is, maar waarom slaagt men er dan niet in om iets te doen aan de Interahamwe die nog aan de grenzen aanwezig zouden zijn? Ik spreek in de voorwaardelijke wijs, want ik ben niet helemaal overtuigd dat ze er zijn.
Ik weet wel dat Rwanda een verleden heeft dat ons rode kaken
bezorgt, maar dat betekent nog niet dat we van een legitiem regime in dat land kunnen spreken. Voor zover ik weet is er tot nog toe geen enkele poging gedaan om een vorm van democratie in te stellen. Ik weet perfect dat in Burundi en Rwanda bij verkiezingen niet alle stemmen even zwaar wegen. Dat is zelfs in België niet het geval, maar we maken er geen probleem van omdat we weten dat we met broze evenwichten moeten werken. Burundi heeft vandaag dingen op papier staan en heeft de vaste wil ze ook uit te voeren en ik zie niet in waarom in Rwanda niet hetzelfde kan worden gedaan. De legitimiteit van het Rwandese regime is even gering als die van het Burundese regime en toch blijft men Burundi behandelen als verdacht, terwijl de Rwandezen in de watten worden gelegd. Dat is niet
terecht.
Is het hoofdprobleem niet dat Congo in feite geen staat meer is? Er is geen administratie, geen controle, geen leger, geen politie, geen douane en de essentiële instellingen om van een staat te kunnen spreken, bestaan niet meer. De structuur is volledig verdwenen.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - De heer Ajello heeft gelijk. Om een probleem op te lossen, moet men de oorzaken ervan aanpakken. Er kan niet worden ontkend dat de huidige dramatische toestand het gevolg is van de genocide in Rwanda en vervolgens van de aanvallen van de Interahamwe. Het zou gemakkelijker zijn deze mensen te isoleren als de Rwandese regering een inspanning zou doen en de bereidheid zou tonen de discussie aan te gaan over de wenselijkheid van het handhaven van een militaire dictatuur, die een minderheid vertegenwoordigt. Ik weet dat het onmogelijk is snel een democratisch regime met algemeen stemrecht te installeren, maar als de Rwandese regering niet bereid is een inspanning te doen, geeft ze haar tegenstanders geen enkele reden om de strijd te staken. Zouden we geen druk moeten uitoefenen op Rwanda opdat de regering een oplossing mogelijk maakt?
De heer Aldo Ajello. - Verdedigt de heer Museveni hen? Hij belet hen alleszins niet te handelen. Daarvoor zijn er verscheidene redenen. Het is interessant te weten dat er in het Ugandese leger nog andere generaals zijn die met andere groepen dan die van Salim Saleh deelnemen aan de plundering. Er is een strijd binnen het Ugandese leger waaruit blijkt dat de greep die de heer Museveni op het leger heeft, vrij beperkt is. Als president van Oeganda blijft hij wettelijk verantwoordelijk voor het leger. Daaraan kan hij niet ontkomen.
Burundi heeft enorme inspanningen gedaan, die wij ten zeerste waarderen. Ik was aanwezig bij de installatie van de nieuwe regering. Dat was een belangrijk moment omdat we president Buyoya ertoe
hebben kunnen overhalen het vredesproces zelfs zonder staakt-het-vuren voort te zetten. Dat was niet gemakkelijk: weinig presidenten zouden dat in die omstandigheden hebben aanvaard. Hij heeft ingestemd met de vorming van een regering van nationale eenheid met alle partijen, ook met vertegenwoordigers van de Palipe-Hutu en van het FRODEBU, die als uiterst radicaal bekend staan.
Als president Buyoya beweert te worden tegengewerkt door Zimbabwe, bedoelt hij dat Zimbabwe de rebellen van de FDD financiert en opleidt. De FNL krijgen minder steun omdat ze in het binnenland gelegerd zijn.
Er zijn twee rebellenbewegingen: de FNL, die zich hoofdzakelijk in het landelijke gebied van Bujumbura bevinden en de FDD in Congo.
Het is duidelijk waarom Zimbabwe deze bewegingen steunt: als de oorlog in het oosten voortduurt, moeten de Rwandezen en de Burundezen elkaar daar, op het Congolese grondgebied bevechten en kan Zimbabwe er niet aan ontsnappen. Het is een vicieuze cirkel.
Deze verklaring van president Buyoya is een indirecte bevestiging van mijn analyse. Ik denk dat president Kabila zwaar onder druk wordt gezet om zijn steun te handhaven, ook al zijn de ministers van Buitenlandse Zaken van Congo en van Burundi onlangs overeengekomen een pact te sluiten dat Burundi zijn troepen uit Congo terugtrekt en dat Congo zijn steun aan de FDD stopzet. Als het inderdaad zover komt, wordt het moeilijker voor Zimbabwe om de FDD nog te steunen omdat deze steun verscholen zit achter de
steun van de Republiek Congo.
Ik weet niets af van de rol van Namibië in de diamanthandel. Ik weet dat Namibië in de strijd tegen de rebellen een rol heeft gespeeld die te maken heeft met het Himarijk. Jean-Pierre Chrétien en ikzelf denken dat dit slechts voor de schijn is. De heer Chrétien heeft daarover een boek geschreven, maar hij heeft ook een zeer interessant artikel geschreven voor een commissie van het Franse parlement die zich bezighield met het Rwandese vraagstuk. De president van Namibië geloofde dat er een samenzwering bestond om een Himarijk te stichten dat over heel Afrika zou heersen. Dat is het Hutu-Tutsiverhaal van het protocol van de wijzen van Sion, dat alle acties tegen de Tutsi rechtvaardigde. Zelfs de
heer Mugabe leek erin te geloven.
Mugabe heeft verklaard de vorming van een Himarijk te zullen beletten. Ik heb hem erop gewezen dat hij op die manier de Bantoe en de Hima tegen elkaar zou opzetten, waardoor heel Centraal-Afrika een bloedbad zou worden. Gelukkig heeft niemand hem gevolgd. Over de "havens" of diamantbasissen weet ik niet veel.
Waarom konden 15.000 of 20.000 leden van ex-FAR, Interahamwe, FDD en andere groepen niet ontwapend worden? Men kreeg ze niet weg omdat niemand het risico wou nemen een dure en risicovolle militaire actie te ondernemen. Als de internationale gemeenschap in 1996 had ingegrepen, had men twee oorlogen kunnen vermijden.
Bij de eerste aanval in
1996, toen het Rwandese leger Congo binnenviel en de kampen van Goma, Bukavu en Uvira verwoestte, verklaarden Museveni en Kagame dat ze het ruwe werk hadden opgeknapt en dat ze bereid waren de internationale gemeenschap de rest te laten doen. In die tijd sprak men van de multinationale macht, die door mevrouw Bonino de multinationale klucht werd genoemd. Het mandaat dat Museveni en Kagame aan deze multinationale macht wilden toekennen, bestond erin de ex-FAR en Interahamwe te ontwapenen, ze te verwijderen van de grens en de ware vluchtelingen toe te laten naar hun land terug te keren. Op die voorwaarden waren ze bereid een einde te maken aan de oorlog. Alle vluchtelingen die uit de kampen waren gevlucht, hadden zich rond Goma gegroepeerd. Het Rwandese leger had ze omsingeld maar deze
enorme massa mensen nog niet aangevallen. De Veiligheidsraad keurde een resolutie goed die bepaalde dat de multinationale macht over alle mandaten zou beschikken, maar dat ze niet bevoegd zou zijn om deze mensen te ontwapenen. Beide landen moesten voor humanitaire corridors zorgen en de vluchtelingenkampen opnieuw opbouwen.
Daarmee waren Rwanda en Oeganda het niet eens. Ze weigerden de multinationale macht, wat tot een enorme stroom van naar huis kerende vluchtelingen leidde.
Telkens wanneer zij met dit probleem wordt geconfronteerd, weigert de internationale gemeenschap zich ermee te bemoeien. De prijs van deze weigering is torenhoog. De heer Dubié heeft erop gewezen dat men altijd probeert de negatieve
effecten van een crisis op te lossen zonder de oorzaken aan te pakken.
Ik ben het ermee eens dat het Rwandese regime niet over meer legitimiteit beschikt dan die van de buurlanden. Zelfs als er in Congo vrede komt, zijn de problemen van Centraal-Afrika nog niet opgelost.
Ik zal mij in de toekomst misschien met iets anders bezighouden omdat ik dit soort van opdrachten een beetje beu ben. Iemand anders zal mijn werk echter voortzetten, omdat er nu eenmaal democratie moet komen in alle landen van Centraal-Afrika en in de eerste plaats in Rwanda. Om dat te realiseren volstaat het niet de Rwandese regering te verplichten tot onderhandelen met degenen die de genocide hebben gepleegd.
Er moet een nieuw Hutu-leiderschap groeien dat niet per definitie schuldig is aan genocide. Het is slechts een minderheid van op hol geslagen gekken die zich daaraan schuldig hebben gemaakt. De grote meerderheid van de bevolking heeft er niet aan deelgenomen. Het is ondenkbaar het probleem van de democratie in Rwanda op te lossen door generaal Bizimungu, die de genocide heeft bedacht, samen met de heer Kagame aan een onderhandelingstafel te zetten. Sommigen meenden te goeder trouw dat dit mogelijk was omdat het de gewoonte is dat de protagonisten na een oorlog samenkomen om te onderhandelen. Een genocide is echter geen oorlog en de wonden die een genocide nalaat zijn veel dieper en dramatischer omdat het gaat om de opzettelijke vernietiging van een etnische groep.
Het juridische aspect is het enige positieve punt in de evolutie van de Rwandese toestand.
Rwanda heeft de gachacha opgericht, die traditionele rechtbanken zijn. Omdat de gewone rechtbanken onmogelijk de 130.000 personen kunnen berechten die zich vandaag in de gevangenissen bevinden, heb ik Kagame uitdrukkelijk verzocht een oplossing te zoeken. Het systeem, dat zijn doeltreffendheid nog moet bewijzen, zou over enkele maanden van start moeten gaan zodat de genocide-erfenis kan worden opgeruimd.
Zolang er nog 130.000 mensen in gevangenissen zitten, kan er in Rwanda geen sprake zijn van een nationale verzoening. De Rwandezen moeten beseffen dat, als er einde komt aan de straffeloosheid, de
enkele aanstichters van de volkenmoord kunnen worden vervolgd en het vergevingsproces kan aanvangen.
Pas dan kan een aanvang worden gemaakt met een legitimering van de regering. De voorbije verkiezingen werden betwist door de internationale gemeenschap omdat de organisatie ervan nogal sterk Afrikaans getint was. Later komen er nog andere verkiezingen voor de provincies, de gemeenten en zelfs voor het parlement. De basiselementen voor een echte democratie ontbreken echter nog grotendeels. We kunnen een geste doen, maar het zou fundamenteel verkeerd zijn vandaag de interne ontwikkeling van Rwanda met de vrede in Congo te verbinden, omdat de oorlog in Congo daardoor nog langer dreigt aan te slepen. Dat is de fundamentele vergissing die enkele ministers
van Kabila begingen, vooral dan Mwenze Kongolo. Deze laatste leidde de operatie in Kamina waarbij zowat tweeduizend ex-FAR en Interahamwe waren betrokken. Aanvankelijk was sprake van 3.000. Uiteindelijk waren het er 1.800. We hebben zelf kunnen vaststellen dat het om Rwandezen ging vermits ze Kinyarwanda spraken en een militaire opleiding hadden gekregen.
De Congolese regering, behalve Kabila dan, wil nu deze mensen samen met de Rwandese regering aan de onderhandelingstafel krijgen. Dat is onaanvaardbaar. Mensen moeten ontwapend en gedemobiliseerd worden, om klaarheid te scheppen over wie kan terugkomen, wie verbannen moet worden, en wie voor het internationaal gerechtshof moet verschijnen. Het Rwandese probleem moet binnen een ander kader een
oplossing krijgen.
Dat is de reden waarom we aandringen op een internationale conferentie over de vrede, de veiligheid en de samenwerking in de regio van de Grote Meren. Gedurende jaren zijn we de enigen geweest die dit voorstel, dat oorspronkelijk van de Verenigde Naties en de OAE kwam, verdedigden. Over een eerder Frans voorstel kon geen eensgezindheid worden bereikt omdat Frankrijk toen niet als een neutraal land werd beschouwd. Het voorstel dook later weer op in een VN-verslag en werd uiteindelijk aanvaard. Om sneller vooruit te kunnen gaan, hebben we bij het voorbereidend werk gesteund op documenten van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.
We moeten ervoor zorgen dat de huidige Rwandese
regering democratisch en legitiem wordt. Op dit ogenblik is dat niet het geval. Wat we nu in Burundi doen, is gezien de gelijkenis tussen beide landen, niet zonder invloed op wat morgen in Rwanda zal gebeuren.
De belangrijkste oorzaak van de catastrofe in Congo is dat Congo niet bestaat. Er is geen Staat, geen structuur, niets. Ik heb Congo doorkruist van noord naar zuid en van oost naar west. Het land is volledig verwoest. Het is een schandaal dat een land dat over dergelijke grote rijkdommen en mogelijkheden beschikt, zich in een dergelijke toestand kan bevinden.
Ik herhaal dat er geen Staat, geen leger is. De Rwandese, Ugandese en Angolese burgeroorlogen spelen zich allemaal af op het grondgebied van de
Democratische Republiek Congo die een soort niemandsland is geworden waar iedereen naar goeddunken binnen en buiten loopt.
Niemand heeft nog de controle in de Democratische Republiek Congo. President Mobutu wist zelfs niet dat er geen leger meer was: slechts 10 procent van de speciale presidentiële divisie was uitgerust om te vechten, de rest was er alleen voor de parade. De stafchef van het Rwandese leger vertelde me dat, als het tot een treffen kwam, zijn mannen wat lawaai maakten, enkele schoten losten en een tiental minuten wachtten: kwam er geen reactie, dan betekende dit dat de Congolezen weggelopen waren en dat zijn mensen zonder problemen konden doorstoten; kwam er wel reactie, dan waren het Interahamwe en moest er gevochten
worden.
Op de vergadering met de burgermaatschappij en de niet-gewapende oppositie hebben we eergisteren lang gediscussieerd over het soort Staat dat moet worden opgebouwd, de overgangsinstellingen en de oprichting van een echt leger dat het land kan verdedigen. Het verslag van de Verenigde Naties is op dit punt zeer duidelijk.
De voorzitter. - Namens de commissie dank ik u voor uw bijdrage. We vonden het interessant te horen dat u een aantal verklaringen die eerder voor de commissie werden afgelegd, hebt bevestigd.
Voor de bevolking hoop ik dat de internationale gemeenschap rust zal kunnen brengen in de regio: men heeft het vaak over Staten, legers, groepen, maar zelden over de plaatselijke bevolking, die elke dag steeds meer onder de situatie lijdt. Dat is onaanvaardbaar op internationaal vlak, maar spijtig genoeg zijn maar weinig Staten hierom bezorgd.
Ik maak van de aanwezigheid van professor Tabezi gebruik om hem het woord te geven.
Professor, wellicht hebt u
gelijk wat de situatie ter plaatse betreft, maar u houdt geen rekening met de beperkte mogelijkheden van de MONUC, waarvan het mandaat niet aangepast is aan de plaatselijke noden.
De heer Tabezi. - Ik ben de eerste ondervoorzitter van de burgermaatschappij van Maniema. Ik kom uit Kindu. Ik heb deelgenomen aan de voorbereidende vergadering voor de Intercongolese dialoog die zopas ten einde liep. Ik voel me erg gevleid voor deze hoge vergadering te kunnen getuigen, temeer omdat het voor iemand die in door rebellen bezet gebied leeft, niet gemakkelijk is om het land uit te komen en in het Westen te gaan getuigen over de gruweldaden die zich in zijn vaderland afspelen.
Ik had u documenten en tastbare bewijzen willen voorleggen, want als activist van de burgermaatschappij ben ik van nabij betrokken bij wat zich bij ons afspeelt. Spijtig genoeg werd ik gedurende 48 uur vastgehouden door de
veiligheidsdienst van het Rassemblement congolais pour la démocratie in Goma. Ik werd geslagen en al mijn documenten werden in beslag genomen. Zonder mijn collega's, die vrienden van buitenaf hebben kunnen waarschuwen, was ik misschien niet hier geweest.
Op het einde van onze vergadering heb ik mijn ongenoegen geuit over het feit dat de terugtrekking van de buitenlandse troepen onvoldoende aan bod was gekomen. Op het ogenblik dat ik mijn provincie verliet, was de Rwandese regering bezig haar troepen in Kindu te versterken in de plaats van ze, overeenkomstig de akkoorden van Lusaka, terug te trekken.
De heer Ajello verklaarde dat de aanwezigheid van de Interahamwe door Rwanda als alibi werd gebruikt om
Congolees grondgebied te bezetten. Het Rwandese leger is al vier jaar in Maniema. Het vecht er tegen de Maji-Maji die ginds "negatieve strijdkrachten" worden genoemd. Ze hebben nooit een Interahamwe gevangene getoond. De inwoners van Maniema weten dat er daar geen Interahamwe zijn. Als Rwanda het werkelijk op de Interahamwe gemunt had, zou het zijn leger niet in Maniema ontplooid hebben. De reden waarom er geen zijn, is eenvoudig: tijdens de opmars van het Rwandese leger, samen met Kabila, werden de Hutu systematisch afgeslacht, te beginnen met de gewapende Hutu, namelijk de ex-FAR en de Interahamwe. De overigen bevinden zich nu ver van Rwanda, richting Kinshasa en sommige zelfs in Gabon. Nog anderen zijn wellicht in de nabijheid van de Rwandese grens gebleven.
Vermits Maniema zich in het midden van Congo bevindt, zouden de Interahamwe er zich niet veilig voelen bij gebrek aan terugvalbasis en ondersteuning. In elk geval hebben wij, als inwoners van Maniema, nog nooit een Interahamwe te zien gekregen en we vragen ons af waarom de Rwandezen hun posities blijven verstevigen.
We kunnen bewijzen dat de rijkdommen worden geplunderd. In Punia, Kailo, Saramabila werken Rwandese gevangenen die men uit de Rwandese gevangenissen heeft gehaald, om onder meer coltan, goud en diamant te delven. De Congolezen mogen hun groeven zelfs niet betreden.
We kunnen bevestigen dat de MONUC via tussenpersonen bij de goud- en diamanttrafiek betrokken is.
Vóór ik vertrok, moest ik 20 gram goud verkopen. Iemand van de MONUC heeft het gekocht. Dat is al een bewijs.
Eens teruggekeerd, zullen we opnieuw bewijsmateriaal verzamelen. Het zal misschien moeilijk zijn het u te bezorgen, maar wellicht kan u de MONUC in Kindu vragen als tussenpersoon op te treden.
Op dit ogenblik zijn er gevechten aan de gang in Kindu. De MONUC kijkt onverstoorbaar toe. Vroeger achtervolgden de rebellen en hun bondgenoten, de Rwandese strijdmachten, de Maji-Maji in het maquis. Op een bepaald ogenblik hebben we met verbazing vastgesteld dat de Rwandezen de oorlog niet meer in de brousse, ver van de bevolking, uitvochten, maar hun getalsterkte begonnen op te drijven.
Ze deden dat om een verdere ontplooiing van de MONUC te verhinderen. De jonge Maji-Maji hebben niet gewacht tot de Rwandezen hen de brousse zouden injagen, maar zijn zelf in de aanval gegaan. Vreemd genoeg vallen de Rwandezen nu niet deze Maji-Maji aan, maar keren ze zich tegen de burgerbevolking. Jonge mensen worden zonder vorm van proces afgeslacht, huizen worden geplunderd of in brand gestoken, enkel en alleen op verdenking van verwantschap met de Maji-Maji. Vrouwen worden verkracht. Als activisten van de burgermaatschappij en van de mensenrechten moesten we onlangs onderduiken.
Zelf heb ik Kindu in het geheim verlaten. Toen ze dit te weten kwamen, hebben ze mij in Goma aangehouden. Ik weet niet wat er zal gebeuren als ik terugkeer, maar ik ga
terug: iemand moet toch bereid zijn te sterven opdat er iets zou bewegen.
Wij Congolezen hebben het gevoel niet meer als menselijke wezens te worden beschouwd.
Ik heb de heer Aldo Ajello het Rwandese beleid horen verdedigen. Het is een onmenselijk beleid. Hoe kan hij aanvaarden dat wij zouden onderhandelen met rebellen die de wapens hebben opgenomen om ons te doden als hij tegelijk niet aanvaardt dat de Rwandezen dezelfde inspanning doen tegenover diegenen die zich schuldig hebben gemaakt aan volkenmoord? Vindt u dat 800.000 doden in Rwanda te veel is en dat meer dan 3 miljoen doden in Congo niets is?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - De verklaring die we hebben gehoord, doet vragen rijzen over de eventuele veiligheidsrisico's voor de getuige. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat hem in zijn land niets zal overkomen? Aangezien hij een verklaring heeft afgelegd voor onze commissie, zijn wij verantwoordelijkheid voor zijn veiligheid.
Ik ben het niet eens met alles wat hij heeft gezegd. Ik vraag me overigens af waarop hij zijn verklaring baseert dat de heer Ajello het Rwandese regime heeft verdedigd. De heer Ajello heeft getracht vanuit zijn standpunt de hoofdoorzaak uiteen te zetten van het geweld dat Congo heeft verdeeld. Hij heeft toegegeven dat hierover wellicht andere standpunten zijn. Volgens mij heeft hij het
Rwandese regime in geen enkel opzicht verdedigd.
De voorzitter. - Ik vind evenmin dat de heer Ajello het Rwandese regime heeft verdedigd of heeft beweerd dat de bezetting van Congo legaal zou zijn. Hij heeft uitsluitend een historische schets gegeven van de toestand. Hij heeft geen partij gekozen. Integendeel, hij heeft gezegd dat het niet aan hem was partij te kiezen.
Mijnheer Dubié, het enige wat ik kan doen is de minister van Buitenlandse Zaken een boodschap sturen met het verzoek het nodige te doen. Hebt u misschien een beter idee?
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Jan Gorus. - Ik zal een overzicht geven van de economische toestand in Congo, en meer bepaald in de provincie Katanga, die ik vrij goed ken omdat ik er elk jaar drie of vier maanden doorbreng en er onderzoek doe naar de evolutie van het conflict in Centraal Afrika. Momenteel werk ik mee aan een onderzoek van het Brussels Centre of African Studies over de transformatie in de Afrikaanse staten in het algemeen en de staten van Centraal Afrika in het bijzonder. Het gaat hierbij vooral om processen die verband houden met de transformatie van de zogenaamde postkoloniale fase naar iets anders. Men kent het eindpunt van deze evolutie nog niet, maar de landen verkeren duidelijk in een transformatie en de crisis in de regio van de Grote Meren is hiervan een
symptoom.
De crisis in Congo is inderdaad geen geïsoleerd politiek fenomeen, maar een uiting van een algemene herschikking van het postkoloniale statensysteem in Centraal Afrika en van de transformatie die de Afrikaanse staten sinds het begin van de jaren negentig hebben ondergaan. Sinds het begin van de jaren negentig zijn op het Afrikaanse continent ondanks de algemene economische crisis en de hoge schuldenlast een aantal nieuwe economische groeipolen ontstaan. Landen als Uganda, Rwanda en Zuid-Afrika hebben een economische ontwikkeling ondergaan en er zijn nieuwe handelsstromen en uitwisselingsmechanismen tot stand gekomen. Maar de regio kent ook plaatsen waar de staat en de economie zijn geïmplodeerd. In verschillende zones is het staatsgezag
zo goed als verdwenen en is de economie tot een roofeconomie verworden.
Dit fenomeen is gerelateerd aan de mondialisering en aan het ontstaan van nieuwe economische assen, die nieuwe vormen van handelsbetrekkingen en handelswegen genereren. Zo is in de regio van Zuid- en Oost-Afrika een zeer intense uitwisseling ontstaan van allerlei tweedehandsproducten uit Dubai. Ook binnen het Afrikaanse continent zelf zijn nieuwe uitwisselingsassen ontstaan, zoals bijvoorbeeld van Zuid-Afrika naar de regio van de Grote Meren. Dit is een gevolg van de verdwijning van de apartheid. Zo ontstaan nieuwe geo-economische verhoudingen en nemen bepaalde regionale actoren, zoals Zuid-Afrika, een dominante positie in. Die posities worden dan weer aangevochten door andere regionale
mogendheden zoals Zimbabwe of Namibië. Er zijn ook minder voor de hand liggende assen, zoals de uitwisselingen tussen Rwanda en Uganda, enerzijds, en West Afrika, anderzijds. Dit is een recent fenomeen.
De buitenlandse interventie in Congo en de economische gevolgen die ze met zich heeft gebracht, werd uiteraard in de hand gewerkt door het feit dat ongeveer alle economische activiteiten in Congo in grensgebieden gesitueerd zijn. Wie een kaart bekijkt waarop de economische activiteiten in Congo in beeld worden gebracht, stelt vast dat de belangrijkste activiteiten bijna altijd bestaan in de uitwisseling met buurlanden en dus de medewerking van die buurlanden vereisen.
Dit geldt onder andere voor de exploitatie van de
petroleumbooreilanden in de Congostroom en voor de diamantwinning in Kasai en langs de Angolese grens. Ook in de mijnprovincie Katanga en in Kivu stellen we dit vast.
Deze economische activiteiten hebben steeds een inmenging van de buurlanden meegebracht. Een aantal staten, zoals Rwanda en Uganda, heeft van de implosie van de Zaïrese/Congolese staat gebruik kunnen maken om in het Congolese grondgebied te infiltreren. Ze hebben hun militaire aanwezigheid in Congo aangewend om hun eigen economie op te peppen. Rwanda, Uganda en andere staten die in het conflict zijn geïntervenieerd, hebben onder andere gebruik gemaakt van plaatselijke conflicten tussen verschillende bevolkingsgroepen, van migratiestromen en van warlords. Zo hebben ze vooral in
het oosten, en in mindere mate ook in het westen van Congo, een roofeconomie opgebouwd, die hoofdzakelijk is gebaseerd op gecriminaliseerde netwerken. Die worden geleid door personen met dubieuze reputaties, maar hebben zeer sterke bindingen met de politieke of de militaire wereld in de Afrikaanse landen. Ook zijn er vertakkingen tot op internationaal niveau; de laatste jaren zijn die uitgebreid tot maffiose en andere organisaties.
In Congo is de staat de laatste vijf tot tien jaar werkelijk geïmplodeerd. De staat heeft zich uit bepaalde zones en regio's teruggetrokken. Nochtans had Mobutu bij zijn aantreden een poging gedaan om een zo volledig mogelijke greep te krijgen op de Zaïrese/Congolese samenleving door de uitbouw van de MPR-staat, waarbij
werd getracht de bevolking zoveel mogelijk economisch actief te maken. Toen deze operatie om allerlei redenen op een mislukking uitdraaide, heeft het staatsapparaat zich uit grote oppervlakten van het Zaïrese/Congolese grondgebied teruggetrokken. Hierdoor ontstond de fameuze archipelstaat van het einde van het Mobututijdperk, die eigenlijk tot op heden is blijven bestaan. We kunnen niet beweren dat de staat niet bestaat en niet op een aantal plaatsen aanwezig is; hij is echter niet op alle plaatsen aanwezig en over grote delen van het grondgebied heeft hij de controle verloren. De staat is via milities, militairen of een meestal repressieve administratie aanwezig op die plaatsen waar economisch interessante activiteiten aanwezig zijn. De overheid probeert dus eerder markten en
economische activiteiten te controleren en heeft niet zozeer de ambitie om over het gehele grondgebeid een administratie te vestigen. Dat is gelet op de schaarse beschikbare middelen ook niet meer mogelijk.
Ook de overheid is dus begonnen met het uitbouwen van netwerken van personen die diverse illegale of paralegale economische activiteiten uitoefenen. We kunnen dus spreken van een ware instrumentalisering van de wanorde: het niet functioneren van de staat draagt bij tot de instandhouding van allerlei parallelle activiteiten, die zeer vaak gecriminaliseerd zijn. De personen uit de politieke wereld die deze netwerken controleren, kunnen er rente en profijt uit halen.
Dit gaat des te gemakkelijker omdat in de periode van de
implosie van de staat ook de belangrijkste overheidsbedrijven implodeerden. Een voorbeeld is Gécamines, dat op zijn hoogtepunt in de jaren 1970-1980 ongeveer 450.000 ton koper per jaar produceerde en nu met moeite nog aan 40.000 ton komt. De cijfers van vorig en dit jaar zijn me nog niet bekend, maar ik vrees dat ze nog lager liggen.
Door de oorlog is er in de Congolese economie een nieuw fenomeen ontstaan, namelijk de verdeling van het grondgebied niet alleen in twee verschillende bezettingszones, maar ook in twee verschillende economische zones. Zeer belangrijk daarbij is dat de Congolese frank in de zone die door de regering wordt bezet, tot driemaal minder waard is dan in de zone die door de rebellen wordt bezet.
De
bezetting heeft natuurlijk allerlei nefaste gevolgen voor het economisch leven en de economische desintegratie wordt nog versterkt door de oorlogssituatie. Niet alleen in Oost-, maar ook in West-Congo zien we misschien nog geen roofbouw, maar de economie wordt wel "afgeschraapt", zowel door de overheid, als door de bezettende troepen.
Deze hele economische evolutie wil ik illustreren aan de hand van de belangrijkste economische sectoren in Katanga, aangezien ik daar mijn terreinonderzoek heb gedaan.
De dominante economische activiteit is uiteraard de mijnbouw, met wat er overblijft van Gécamines, die zorgt voor de productie van kobalt, koper en kleine hoeveelheden non-ferrometalen. Congo heeft de grootste kobaltvoorraden
ter wereld - men schat ze op meer dan de helft van de wereldvoorraad - en ook enorme kopervoorraden, die veel groter zijn dan men aanvankelijk dacht. De meeste sites hebben namelijk een diabolovorm: ze versmallen wanneer men dieper graaft, maar daarna verbreden ze weer. Een tweede belangrijke sector in de Katangese economie wordt natuurlijk gevormd door de toeleverings- en verwerkingsbedrijven voor de mijnbouw. Vroeger was er daarnaast nog een vrij belangrijke landbouwactiviteit, gericht op het bevoorraden van de steden en de arbeiderskampen, maar die heeft nu ook een zeer slecht perspectief. Tenslotte zijn er commerciële activiteiten, vooral gericht op de import van consumptiegoederen voor de steden.
Door de oorlog kwamen er ook nieuwe activiteiten
bij. Door het bestaan van de twee economische zones en het waardeverschil van de Congolese frank ontstond er een zeer intense sluikhandel tussen de zones, die verloopt via een omweg langs het oosten. De aanwezigheid van een groot aantal vluchtelingen, onder meer langs de grens met Angola, deed in Katanga eveneens nieuwe handelactiviteiten ontstaan, waarbij diamanten tegen consumptiegoederen worden geruild. Zo is er tussen Lubumbashi, Dilolo en de Angolese grens een nieuwe handelsstroom gecreëerd.
Ik beschrijf nu even de verschillende economische sectoren en bekijk hoe de oorlog de activiteit ervan heeft gewijzigd.
De toestand van de reuzenbedrijf Gécamines is momenteel ronduit belabberd. De instorting van de
productiecijfers was al grotendeels voltrokken vóór het AFDL en de regering-Kabila de macht grepen en was niet alleen het gevolg van mismanagement en verkeerde investeringen, maar ook en vooral van de fameuze "puncties", les ponctions. Die puncties zijn grote bedragen die de overheid formeel of informeel van Gécamines afnam. De praktijk was typisch voor het Mobuturegime, maar werd zeker in de beginjaren van het Kabilaregime voortgezet. Daarnaast zijn er door de oorlog nog andere middelen gevonden om Gécamines van een aantal assets te ontdoen. Bovendien werd er niet geïnvesteerd en is de technologie van Gécamines totaal verouderd, waardoor de productiekost veel hoger ligt dan in andere, meer gemoderniseerde bedrijven.
Bij de overname door het AFDL was de toestand dus niet bijzonder goed, maar toch hoopten een aantal ondernemingen, verleid door de grote voorraden, onder het nieuwe regime opnieuw te kunnen investeren. Oorspronkelijk dachten de regering en onder meer minister Mpoyo aan megaprojecten zoals dat rond de groep Kolwezi West, waarbij een enorm internationaal consortium zou worden opgericht met medewerking van grote mijnbouwbedrijven. In die eerste periode waren senior en junior companies geïnteresseerd in nieuwe investeringen, maar dat enthousiasme bekoelde zeer snel. Na een paar maanden trok een groot aantal kandidaten, vooral grote mijnbouwmaatschappijen, zich terug wegens de besluitloosheid van de regering, de onzekerheid in verband met de wending
die het regime zou nemen - naar een meer liberale of een meer geleide economie - en omdat de rechtsstaat en de rechtszekerheid absoluut niet gewaarborgd waren, terwijl voor de mijnbouw enorme investeringen vereist zijn. Voor een normaal mijnbouwproject belopen die toch een miljard dollar en meer; bij kleinere projecten gaat het over een paar honderd miljoen dollar. Het resultaat van deze evolutie was dat enkel een paar junior companies, zoals American Mining Fields en Tenke Fungurume Mining Company, een joint venture met Lundin, een Zweeds bedrijf, geïnteresseerd bleven om een paar kleine projecten over te nemen die investeringen van een paar honderd miljoen dollar impliceerden.
Deze kleine ondernemingen worden vaak geleid door avonturiers,
personen die prospectie gedaan hebben in grotere maatschappijen, die zelfstandig begonnen zijn en proberen ergens concessies te verkrijgen. Ze hebben wellicht de bedoeling deze concessies later te verkopen aan grotere maatschappijen. We stellen ook vaak vast dat de junior companies die in Katanga concessies hebben bekomen, een politiek voeren die voornamelijk gericht is op succesvolle beursoperaties, bijvoorbeeld op de beurs van Toronto. Deze kleine bedrijven zijn trouwens gedeeltelijk in handen van grotere ondernemingen. De grote maatschappijen voeren in dit rijke mijngebied eigenlijk een positioneringstrategie.
In afwachting van een verbetering van de exploitatievoorwaarden maken ze gebruik van kleinere maatschappijen om een aantal concessies te
bekomen en het terrein te bezetten. De voorwaarden zijn momenteel niet goed. De prijs van koper en kobalt is enorm gezakt. Het totaal aanbod van koper op de wereldmarkt is, ondanks de geweldige productievermindering van Gécamines, niet gedaald. Dat is een zeer merkwaardig fenomeen, maar de lage productie van Gécamines wordt opgevangen door het ontginnen van nieuwe mijnen in Latijns-Amerika. Daardoor is de prijs gedurende een zekere tijd stabiel is gebleven en nadien zelfs gedaald. Ook de prijs van kobalt is spectaculair gedaald, omdat kobalt een bijproduct is van andere metalen, onder meer van zink, waar een grote vraag naar is. Een productieverhoging is momenteel niet interessant, want ze zou de prijs nogmaals negatief beïnvloeden.
De
ontginning van koper, kobalt en andere non-ferro metalen zoals zink is geblokkeerd door de internationale situatie en door de houding van de grote mining companies die via de kleine mining companies de zaak blokkeren.
De enige die werkelijk in de Katangese mijnbouwsector heeft geïnvesteerd is Forrest International. Deze groep wordt geleid door George Forrest, een Belg van Nieuw-Zeelandse afkomst en lid van een familie die al generaties in Katanga verblijft. De mine tailing waarin Forrest heeft geïnvesteerd is exemplarisch voor de huidige mijnbouwactiviteit. Oude slakkenbergen worden afgegraven en de materie wordt ter plaatse verwerkt tot een product dat in het buitenland kan worden verkocht. Er wordt dus serieus
geïnvesteerd in het opgraven en het verwerken van afvalproducten. Alleen in de mijn van Luiswishi wordt momenteel nog aan openluchtmijnbouw gedaan. Deze mijn wordt eveneens door Forrest International uitgebaat en levert via de concentrator van Kipushi een concentraat dat via Zuid-Afrika wordt geëxporteerd.
Een bijkomende handicap voor de Katangese mijnbouw is de verre afstand van de zee, waardoor geen snelle uitvoer mogelijk is. Vermits de spoorweg via Angola nog steeds onderbroken is, duurt het meer dan veertien dagen vooraleer het erts in Zuid-Afrika toekomt.
Heel wat concessies van Gécamines worden dus niet rationeel geëxploiteerd en vallen ten prooi aan artisanale mijnbouw. Er zijn in Katanga 71.000
zogenaamde creuseurs, dat zijn mensen die in zeer primitieve omstandigheden, zonder enige beveiliging, schachten en gangen graven van maximaal 1,20 meter hoog en 50 centimeter breed. Ze proberen brokstukken heterogeniet, een koper-kobalt-erts, op artisanale wijze uit te graven. De creuseurs verkopen het erts in zakken. Het wordt opgekocht door handelaars, waaronder nogal wat Grieken en Libanezen, of door personen die verbonden zijn met belangrijke lokale politici. Het erts wordt uitgevoerd naar Chambishi, één van de grote mining sites in Zambia. Een recent verbod van de regering heeft niet kunnen verhinderen dat een groot deel van het heterogeniet zonder enige controle over de grens gaat.
De export van heterogeniet biedt
alle geledingen van de plaatselijke administratie de mogelijkheid om op elk niveau van de handel boetes, taksen of inkomsten te verwerven. Zowel bij het transport als bij het over de grens brengen van heterogeniet kunnen de veiligheidsdiensten, de douanediensten en de controlediensten inkomsten genereren. Die netwerken kunnen in Katanga worden teruggebracht tot twee ministers, die het hele systeem controleren.
Naast de implosie van de mijnsector kreeg Gécamines ook nog te maken met een plundering van de concessies door de overheid. Tot tweemaal toe ontnam de overheid Gécamines concessies om ze toe te kennen aan Zimbabwaanse maatschappijen. Zo werd de volledige Groupe Centre van Likasi overgedragen aan de Central Mining Group, een
maatschappij die wordt geleid door Billy Rautenbach, een Zimbabwaanse zakenman die reeds betrokken was bij een aantal dubieuze zaken en die nauwe contacten met Mugabe zou hebben. Deze constructie is bedoeld om Zimbabwe te vergoeden voor de oorlogsinspanningen, maar eigenlijk was de maatschappij zodanig ineengestoken dat de opbrengsten niet naar de Zimbabwaanse staat terugvloeien, maar wel naar de aandeelhouders, belangrijke Zimbabwaanse politici. Door een joint venture kunnen ook sommige Congolese toppolitici er persoonlijk profijt uit trekken.
Onlangs werden de mijnen van Kakanda en Kambove aan een Zimbabwaanse maatschappij overgemaakt, ditmaal geleid door de Nederlander Bredenkamp, een vertrouwensman van het Zimbabwaanse regime die vroeger reeds betrokken
was in de internationale wapenhandel. Deze Zimbabwaanse constructies dragen bij tot de teloorgang van het patrimonium van Gécamines, omdat de mijnbouw die er wordt toegepast uit zogenaamde grattage bestaat, dit is het afschrapen van de nuttige lagen. De mijnen worden niet op rationele wijze uitgebaat. Er wordt onmiddellijke winst nagestreefd, zonder te investeren in infrastructuur.
Tot daar het helaas pessimistische overzicht van de Katangese mijnbouwsector.
Een groot deel van de overige economische activiteiten van Katanga is afhankelijk van de mijnsector. Dat is onder meer het geval voor de toeleveringsbedrijven, zoals de elektriciteitsmaatschappij SNEL, de spoorwegmaatschappij SNCC en de ondernemingen die
onderdelen aan de mijnsector leveren. Door het stilvallen van de mijnsector komen al deze ondernemingen ook in moeilijkheden. Een voorbeeld hiervan is Sometole, een plaatverwerkend bedrijf dat momenteel te koop staat. De meeste ondernemingen in Lubumbashi waarvan de activiteiten volledig op de mijnsector waren gericht, hebben geen werk meer. Dat alles leidt tot grote werkloosheid en ongenoegen. In de mijnsector werd er recentelijk verschillende malen gestaakt. Er is sociale onrust en het risico op plunderingen bestaat. Bij mijn laatste bezoek in november had Gécamines tien maanden achterstand in de uitbetaling van de lonen. Een aantal nabij gelegen bedrijven, zoals het Zuid-Afrikaanse Swaenepoel, had eenzelfde achterstand.
In de sector van de
toeleveringsbedrijven en het transport zijn ook de gevolgen van de oorlog merkbaar. De Congolese regering sloot bijvoorbeeld een akkoord met Zimbabwe, waardoor de Zimbabwaanse spoorwegen een deel van het gewonnen erts naar Zimbabwe kunnen transporteren, wat de Congolese toeleveringsbedrijven benadeelt. Bovendien gebeurt een deel van de verwerking van de mine tailing ook in Zimbabwe. De Agricultural Development Authority van Zimbabwe kreeg volgens dat akkoord 500.000 hectare landbouwgrond om een landbouwproject te ontwikkelen. Onlangs werd ook een Zimbabwaanse bank geopend in Lubumbashi, die echter met wantrouwen door de plaatselijke bevolking wordt bekeken.
Ook de commerciële activiteiten hebben onder de situatie te lijden. Het handelsvolume is
verminderd ten gevolge van de crisis in de mijnsector. Bovendien werd de import van consumptiegoederen en van brandstoffen gedurende lange tijd gehinderd door de vaste pariteit van de Congolese frank - waarvan de waarde totaal illusoir was - én de minimumprijzen voor een aantal producten, zoals petroleum. Er heerste lange tijd een permanente benzineschaarste in Katanga. Sinds het vlotten van de koers van de Congolese frank is het probleem van de energiebevoorrading grotendeels opgelost. Er blijft wel een bijna voortdurende schaarste bestaan aan allerlei producten in heel de provincie.
Door de oorlog en het bestaan van twee zones is er een handel ontstaan tussen het oosten en het westen van Congo. Dat heeft niet alleen te maken met het feit dat de
Congolese frank in het oosten ongeveer drie maal meer waard is dan in het westen, maar ook met het feit dat er in het oosten landbouwproducten worden geproduceerd die moeilijker te verkrijgen zijn in het westen. Zo worden er landbouwproducten uit Kivu uitgevoerd naar Tanzania, vanwaar ze worden uitgevoerd naar Zambia. Van de grenspost van Kasumbalesa, worden ze met bussen vervoerd naar Lubumbashi. Vandaar worden ze met gecharterde vliegtuigen doorgestuurd naar Kinshasa, omdat de prijzen in die stad wegens de nog grotere voedselschaarste nog hoger liggen dan in Lubumbashi. Bovendien verdrievoudigen de handelaars hun winst als ze hun geld terugbrengen naar het oosten.
Ongeveer een jaar geleden werden ook Congolese bankbiljetten, die in Kinshasa op de markt
werden gebracht, uitgevoerd naar het oosten. Er werd gespeculeerd op het verschil in wisselkoers. Volgens betrouwbare bronnen waren daarbij niet alleen maffiose Indiase handelsnetwerken betrokken, maar ook de top van de Congolese politiek.
Ook de vluchtelingenstromen doen handelsstromen ontstaan. In Katanga zijn veel vluchtelingenkampen, onder meer langs de grens met Angola, bijvoorbeeld in de buurt van Dilolo. Dit geeft handige personen de opportuniteit om een handel op te zetten in allerlei goederen voor de vluchtelingen. Consumptiegoederen en kledij, dus goederen met een kleine waarde, worden in de kampen omgewisseld tegen diamant, die uiteraard afkomstig is uit het UNITA-gebied. Vroeger werd er nauwelijks diamant verhandeld in een stad als Lubumbashi.
Door het bestaan van de vluchtelingenkampen en van een spoorweg die leidt tot de buurt van Dilolo en de kampen, is er nu een nieuwe vorm van handel.
Verontrustend is vooral dat deze nieuwe netwerken, die ontstaan ten gevolge van de oorlog of van de inmenging door de politieke top, zeer dikwijls contact hebben met maffiose organisaties uit Oekraïne of Kazakstan. Nu blijkt dat er ook in het westen van Congo - van het oosten was het al bekend van de coltanhandel - contacten zijn met maffiose organisaties. Die netwerken leiden niet alleen via allerlei vliegtuigmaatschappijen naar Wit-Rusland of Oekraïne, maar ook naar Azië, meer bepaald naar India en Pakistan. Er zijn bijvoorbeeld Indiase handelaars uit Zanzibar die zich komen vestigen in Kongo en
er participeren in netwerken die zich ook met illegale handel bezighouden, zoals illegale geldwissel, witwasoperaties, illegale diamanthandel.
Deze evolutie is verontrustend.
Ten slotte wil ik het nog even hebben over de landbouw. Momenteel stellen de grote landbouwconcessies in Katanga het niet goed, omdat de maïs uit Zuidelijk Afrika goedkoper is dan de maïs die ter plaatse kan worden geproduceerd.
In Katanga, het gebied dat ik heb bestudeerd, ontwikkelt zich misschien nog geen roofeconomie, maar toch wel een extractie - of schraapeconomie, die alle mogelijke bronnen tracht uit te putten, zeer dikwijls via interventie van de overheid. Gezien de internationale context kan de werkelijke
motor van de economie in Katanga niet snel op gang kan komen. Die impasse zal nog wel een tijd duren, zodat de informele economie, onder andere de heterogeniethandel, zal blijven bestaan.
Tezelfdertijd kunnen we in Katanga vaststellen dat de strijd om de controle van deze schaarse bronnen steeds heviger wordt en dat diverse politieke formaties zich aan het groeperen zijn om een deel van het economische leven zo goed mogelijk te beheersen. Zo is er in Katanga momenteel een zeer grote oppositie aan het groeien tussen de noordelijke Lubakat en de zuidelijke Lunda, die zich uitkristalliseert in de strijd tussen de UFERI, die nu overwegend door zuidelijken gedomineerd lijkt te worden, en een afscheuring van die partij, de UNAFEC, Union des nationalistes
fédéralistes congolais, geleid door Kyungu en door de vice-gouverneur, Jacques Muyumba, die uit het noorden afkomstig zijn. Beide zijn bezig milities op te richten. Jacques Muyumba heeft de Moyo Wa Chuma opgericht. Deze milities hebben contacten met belangrijke handelaars in de streek die actief zijn in de buurlanden, en trachten het politieke en economische leven te domineren. Op die manier stijgt de politieke spanning en neemt het geweld toe. Enkele maanden geleden zijn er politieke moorden gepleegd, die alleen kunnen worden begrepen in een context van intense vermenging tussen economisch actieve netwerken en de politieke wereld.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ten eerste zou ik de voorzitter willen suggereren om de hulp van professor Gorus in te roepen bij het in kaart brengen van de mijnconcessies.
Verder heeft professor Gorus het gehad over de hogere waarde van de Congolese frank in de oostelijke gebieden, die door de rebellen worden gecontroleerd, maar hij is niet ingegaan op de deviezenhandel die wordt georganiseerd door firma's, die daarvoor zelfs vliegtuigjes huren. De dollar- en ook de diamanthandel houdt hiermee verband. De diamant afkomstig uit de gebieden die door UNITA worden gecontroleerd, is immers een wereldwijd betaalmiddel geworden. Ik zou graag vernemen hoe België daarbij betrokken is? Persoonlijk weet ik dat een Belgische
familie handel drijft in deviezen. Namen kunnen eventueel in een vergadering met gesloten deuren worden genoemd.
Professor Gorus sprak over Gécamines, over de groep Forrest International en over de mijn van Luiswishi. Palmarès politique van 22 oktober 2001 meldt onder meer dat Forrest International producten ter waarde van 129 miljoen US-dollar uit de Luiswishimijn heeft weggehaald, ook al bepaalde het protocolakkoord met de regering dat de jaarproductie in gelijke delen moest worden verdeeld tussen Forrest International en Gécamines. Dat zou eigenlijk neerkomen op een soort van officiële roofbouw.
Professor Gorus had het over kleine ondernemingen, maar Forrest International, dat
een groot stuk van Gécamines heeft overgenomen of liever gekocht, is geen kleine groep. Misschien gelukkig dat er ondernemingen als Forrest International zijn, want zodoende zijn van de tienduizenden arbeiders van vroeger nog enkele duizenden aan de slag kunnen blijven, maar tegelijkertijd vloeit nu een groter deel van de toegevoegde waarde naar België in plaats van naar de Congolese bevolking. Dat is toch een vorm van roofbouw.
Voor dergelijke verkopen of aankopen moet uiteraard de Belgische Delcrederedienst tussenbeide komen. Deze namiddag zullen wij daarover minister Neyts ondervragen en de vraag rijst hoe wij een en ander vanuit ethisch oogpunt moeten bekijken. Met toepassing van het OESO-principe en van de Congonota van 24 april van de
eerste minister moet de handel op een ethisch verantwoorde wijze worden gedreven en moeten de Belgische bedrijven in deze hun verantwoordelijkheid opnemen.
Professor Gorus heeft niet gesproken over Kinross van Urbain Brabants. Dat verwondert mij, want die heeft toch banden met Forrest International en met mijnen zoals Kamoto.
Kinross kocht de groep West, de long van Gécamines, dat nu doodgebloed is. De vakbonden hebben Kabila junior gevraagd om deze verkoop nietig te verklaren omdat hun broodwinning op het spel staat.
Internationale en met België gelinkte bedrijven voeren een economisch beleid - ik beweer niet dat ze wetten overtreden - dat niet meer valt onder de noemer fair
trade, maar meer te maken heeft met de plundering van Congo of het niet laten terugvloeien van de toegevoegde waarde. De Congolese staatskas wordt leeggezogen en Belgische bedrijven, misschien zelfs ook de Delcrederedienst, werken daaraan mee. Gécamines was het enige bedrijf dat nog voor inkomsten kon zorgen.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik dank de spreker voor zijn zeer gedetailleerde, maar spijtig genoeg ook zeer pessimistische uiteenzetting.
Wat de machtsovername door de AFDL betreft, had hij het over de concessies die aan bepaalde ondernemingen werden toegekend en over de aftopping van Gécamines. Was er niet meer aan de hand? Ik denk aan de ondersteuning van de oorlogsinspanningen van de AFDL door bepaalde ondernemingen via wapentransporten of logistieke steun.
Bovendien was ik verrast te vernemen dat de Delcrederedienst, na een beslissing van de minster van Financiën, de investeringen van Malta Forrest heeft gewaarborgd. Het ging om een bedrag van 500 miljoen
frank. Ik heb nooit begrepen waarom de Delcrederedienst afweek van de regel dat kredieten voor Congo niet worden gewaarborgd. Wat zal er met een dergelijke waarborg gebeuren?
Het treft me ook dat de verbrokkeling en de ontwrichting van Congo voortgaan zonder dat de nieuwe regering hieraan iets heeft veranderd. In dat opzicht blijft de toestand die bestond onder vader Kabila voortduren.
U had het over de concentratoren die in Zimbabwaanse handen zijn overgegaan. Onze commissie werd precies opgericht om deze negatieve evolutie tegen te gaan. Ik begrijp niet welk belang Congo daarbij heeft, behalve dan een privé-belang. Op welke manier kunnen we hieraan een halt toe roepen, zowel in Congo, Zimbabwe als in
ander Staten? Worden op dit ogenblik diplomatieke inspanningen geleverd, bijvoorbeeld door de Europese Unie, om deze ontwikkeling af te remmen?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wie zorgt vandaag voor de inkomsten van de heer Kabila waardoor de Congolese Staat of wat ervan overblijft verder kan blijven functioneren?
In zijn boek "Le choix de la liberté" legt de heer Bemba uit welke percentages Kabila vraagt om zijn kas te spijzen. Hij preciseert zelfs waar de fondsen vandaan komen. Is dat juist? Heeft Kabila bijkomende persoonlijke inkomsten? We weten het niet, maar het zou kunnen verklaren waarom hij de wegen in Gbadolite heeft kunnen heraanleggen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Hebt u een idee over de inkomsten die de Congolese staat haalt uit alle bedrijven die op dit ogenblik nog actief zijn? Wanneer de Congolese staat maar iets meer dan honderd miljoen inkomsten kan genereren, kan ze de bevolking ook niet veel bieden. We stellen vast dat er enorm veel grondstoffen verdwijnen en we vragen ons af hoeveel de Congolese staat daarvan terugkrijgt.
Wat is uw mening over de invloed van het IMF en de Wereldbank op de Congolese ontwikkeling?
De heer Jan Gorus. - Ik wens eerst even te preciseren dat mijn onderzoek in de eerste plaats betrekking heeft op Katanga en dat ik de zaken die ik buiten Katanga door persoonlijke observatie heb waargenomen, niet kan evalueren. Ik heb uiteraard een algemeen idee over de situatie in Kasai of Kivu, maar ik heb op dat vlak geen persoonlijk ervaring.
Er werden mij twee vragen gesteld over de Congolese staatskas en de inkomsten van de Congolese staat. Het is bijzonder moeilijk om daar op te antwoorden. Wij zijn, met medewerking van een van onze voormalige assistenten die professor is aan de universiteit van Kinshasa en in het Rekenhof heeft gewerkt, nu trouwens bezig met het opstarten van een project om uit te maken welke inkomsten de
Congolese staat zou moeten hebben en welke inkomsten ze effectief heeft.
Zo zijn er de belastingen, de personenbelasting en de belasting op de bedrijven. We kunnen er waarschijnlijk van uitgaan dat de staat maar 10 tot 15% in kas krijgt van wat ze werkelijk zou moeten ontvangen. De belangrijkste inkomsten zijn afkomstig van petroleum en diamant en van de in- en uitvoerrechten, maar de inkomsten van die rechten zijn maar een fractie van wat de Congolese staat toekomt. Het is immers een bekend feit dat de ambtenaren in de taxatiediensten sedert jaren niet meer betaald worden en dat zij het dan maar op een akkoordje gooien met de belastingplichtigen. We weten echter op dit ogenblik niet waar het geld vandaan komt en hoeveel er zou moeten worden
geïnd.
Er werd mij ook gevraagd of het geïnde geld aangewend wordt zoals het in de begroting is ingeschreven. Ik kan daar nog niet op antwoorden, omdat die studie nog niet gemaakt is. We hopen dat we hiervoor een subsidie zullen krijgen, want we vinden het bijzonder belangrijk dat we weten waar het geld gegenereerd wordt en waar het naartoe gaat.
Het antwoord dat ik kan geven, is gebaseerd op gesprekken met bedrijfsleiders. Ik heb hen gevraagd hoeveel belastingen ze nu eigenlijk effectief betalen. Ze hebben mij geantwoord dat ze ongeveer 10% betalen van wat ze zouden moeten betalen omdat de belastingdienst hen eerst zo hoog mogelijk taxeert en nadien begint te onderhandelen. Zo proberen ze een zo laag mogelijk bedrag
te betalen. Dat is natuurlijk een zeer wisselvallige berekening waar niemand zicht op heeft, maar we zullen daar iets aan doen.
De meeste andere vragen hebben een politiek karakter. Er was een vraag over de handel in deviezen. Er is inderdaad een enorme handel in deviezen en er zijn aanzienlijke witwasoperaties. Onder meer de maffiose Oost-Europese kanalen hebben betalingen verricht voor de aankoop van coltan in dollars, waaronder een groot aantal valse dollars.
De Congolese markt wordt overspoeld met valse dollars die afkomstig zijn van maffiose bronnen. Daarom worden sommige bankbiljetten niet meer aanvaard. Men kan betalen met de nieuwe dollarbiljetten met grote koppen, die nog niet zijn vervalst. Andere biljetten worden
niet meer aanvaard, ook al zijn het goede biljetten.
Er is een grote influx van deze vorm van financiering, namelijk het binnenbrengen van deviezen. Dat heeft te maken met de verkoop van gemakkelijk te verhandelen producten. Ik ben ooit getuige geweest van het buitensmokkelen van twee valiezen vol goudklompjes door een Belgische firma. Een aantal internationale krachten is hierin actief. Dat maakt deel uit van de criminalisering van de netwerken.
Ik zal het nu hebben over Gécamines, het probleem van Luiswishi en de groep Forrest. De Forrest International Group is betrokken in joint ventures. Dat betekent dat zowel Gécamines als Forrest een deel in hun bezit hebben. In principe heeft Gécamines dus recht op
een deel van de opbrengst. We moeten evenwel rekening houden met het probleem van de ponctions. Geregeld neemt de centrale overheid van Kinshasa een deel van het geld in beslag dat Gécamines heeft verworven. De winsten worden in de staatskas gestort en zouden aan Gécamines moeten worden teruggegeven. Dat gebeurt evenwel niet, met als gevolg dat Gécamines geen inkomsten heeft en niet in staat is zijn schulden te betalen. Er moeten allerlei constructies worden uitgedacht om te beletten dat ertsen van Gécamines worden uitgevoerd. In het buitenland zouden ze immers in beslag worden genomen omdat het bedrijf een groot aantal internationale schuldeisers heeft. Enkele jaren geleden werden in Zuid-Afrika geregeld stocks van Gécamines in beslag genomen om
op die manier te proberen schuldvorderingen te recupereren.
Er is natuurlijk ook een probleem van belangenvermenging. George Forrest was op een bepaald ogenblik tegelijkertijd actief bij STL - het nieuwe project Luiswishi - én Gécamines. Hij is inmiddels bij Gécamines vervangen door een groep van vier personen, waaronder een medewerker van Gécamines, de heer Polet, een Belg. De heer Polet vervult nu een van de topfuncties bij Gécamines.
De winsten van Gécamines komen de bevolking inderdaad niet ten goede. Ze worden immers in de eerste plaats aangewend voor de financiering van de oorlogsinspanning. De werknemers van Gécamines worden in natura betaald. Ze krijgen een kleine
hoeveelheid maïs om te kunnen overleven. De jongste jaren zijn de winsten niet teruggevloeid naar het bedrijf. Dat is overigens een van de redenen waarom het bedrijf ten onder is gegaan. Het kan niet investeren om het bedrijf te doen functioneren.
Op de vraag van de heer Dallemagne kan ik antwoorden dat een aantal bedrijven de oorlogsinspanningen van AFDL heeft gefinancierd. Ik ken er minstens één, dat enkele weken geleden overigens een mijnconcessieovereenkomst heeft ondertekend met de regering.
Ik weet niet in welke omstandigheden Forrest International een garantie heeft gekregen van de Delcrederedienst. Wat er precies is gebeurd, kan ik niet in detail meedelen omdat ik niet over de gegevens terzake
beschik.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Mijn vraag is niet volledig beantwoord. Ik beweer niet dat privé-initiatief in Congo abnormaal zou zijn. Het is goed dat Belgen in Congo investeren. Ik zou alleen willen weten wat er echt naar de Congolese begroting gaat, afgezien van wat Gécamines krijgt.
Zijn er bedragen die van Gécamines of van elders naar de Interahamwe gaan? Via welke financiële kanalen tracht men opnieuw een leger op de been te brengen dat volgens de schattingen van Rwanda 40.000 man sterk is? Ik ben ervan overtuigd dat dit geen improvisatiewerk is! Betekent dit dat er een akkoord bestaat om een deel van de fondsen uit Lubumbashi en Kolwezi hiervoor aan te wenden? Deze vragen raken de
opdracht van onze onderzoekscommissie. Wij moeten méér doen dan ons beklagen over wat elders gebeurt, we moeten de toestand in Congo zelf onderzoeken. Kan er duidelijkheid worden geschapen over deze geldstromen?
De heer Jan Gorus. - Ik zal daar bij een andere gelegenheid op terugkomen. Ik zeg nu enkel dat Gécamines de Interahamwe niet rechtstreeks financiert. Dat gaat anders in zijn werk: sommige bezittingen en opbrengsten van Gécamines belanden in de Staatskas en dan volgen er andere bewegingen. In Congo heet dat de "financiering van de oorlogsinspanning".
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Als men het zuiver objectief bekijkt, maakt het weinig uit of de financiering van de Interahamwe via Goma of via Gécamines loopt. Het gaat hoe dan ook om een georganiseerde exploitatie om de oorlog in stand te houden. Wij willen de precieze oorsprong van dat geld kennen. Wordt het geld via de Congolese Staatskas versast? Vloeit het langs andere kanalen? Zo ja, welke? Ik wil een evenwichtige discussie.
De voorzitter. - De analyse van mevrouw Lizin is pertinent. Zij snijdt de kern van de kwestie aan. Het is slechts één van de elementen, maar even belangrijk als de financiering van het Burundese FDD door de Zimbabwanen. Verschillende groepen in dit gebied hebben er belang bij dat dit conflict blijft aanslepen, want het levert hen een aanzienlijke winst op. Ik denk dat de heer Gorus bereid is hierover achter gesloten deuren meer precieze informatie te verstrekken.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uit de laconieke antwoorden van de heer Gorus blijkt inderdaad dat wij deze gedachtewisseling misschien op een andere manier moeten verder zetten. Toch kan hij vooraf misschien nog uitleggen hoe hij de toekomst ziet. Welke druk kan op Congo en Zimbabwe worden uitgeoefend? Zou er tegen sommige firma's bij voorbeeld een embargo kunnen worden uitgeroepen?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - De heer Gorus beschikt blijkbaar over bijzondere interessante informatie, maar hij deinst ervoor terug om deze in een openbare vergadering te verstrekken. Mijnheer de voorzitter, ik vraag u dat wij deze vergadering voortzetten achter gesloten deuren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik vraag ook de vergadering met gesloten deuren voort te zetten.
De voorzitter. - Ik verzoek het publiek en alle personen die de eed niet hebben afgelegd, de zaal te verlaten.
(De vergadering wordt met gesloten deuren voortgezet.)
(Voorzitter: de heer André Geens)
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Ik zal een uiteenzetting geven over het Kimberley-proces dat tot doel heeft om een systeem op te stellen dat de legaliteit van de diamanthandel kan verzekeren of in ieder geval aanzienlijk kan verbeteren.
In mei 2000 vond in Kimberley, op initiatief van de SADC, Southern African Development Community, een vergadering plaats met als doel het opstarten van informeel overleg over de problematiek van conflictdiamant. De Belgische regering was op die vergadering vertegenwoordigd, maar ook NGO's en de vertegenwoordigers van de diamantindustrie namen er aan deel. Deze bijeenkomst was de aanzet van een lange reeks
vergaderingen die later het Kimberleyproces werden genoemd.
Een eerste vergadering op ministerieel niveau greep plaats in Pretoria in september 2000. In de conclusies van Pretoria is er voor het eerst sprake van een certificaat van oorsprong en ook, en dat is belangrijk voor België, van de nood aan vergelijkbare en openbare statistieken.
Belangrijke diamantproducerende of -verhandelende landen, zoals Rusland, Israël en India hadden zich intussen ingepast in het Kimberleyproces, wat aanvankelijk niet het geval was.
In december 2000 werd verslag uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en dat resulteerde in resolutie 55-56(2000) waarin de Kimberley-groep
werd gemandateerd om een internationaal certificaatsysteem uit te werken voor ruwe diamant en waarin deze groep tevens werd gevraagd verslag uit te brengen aan de Algemene Vergadering van de VN ten laatste op het einde van de 56ste sessie.
Op een nieuwe vergadering, te Windhoek (Namibië), in februari 2001, werd dan een road-map van conferenties uitgewerkt, die vijf stappen bevatte: een conferentie te Brussel, een te Moskou, een te Twickenham, een te Luanda en een te Gaborone.
De energie en de middelen die de Belgische regering in nauwe samenwerking en in overleg met de Hoge Raad voor Diamant in deze kwestie hebben geïnvesteerd, hebben hun vruchten afgeworpen. De certificatiesystemen die in uitvoering
van overwegend embargoresoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werden opgezet met Sierra Leone en Angola werden als internationaal model vooropgesteld. De rol van België als voortrekker in het bestrijden van conflictdiamant wordt niet betwist. De transparantie en de toegankelijkheid van onze informatie zijn ons handelsmerk geworden. De vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor Diamant hebben er in deze commissie de aandacht op gevestigd dat België één van de weinige landen is met statistieken, die bovendien zeer gedetailleerd zijn. Dit maakt ons kwetsbaar, omdat ze door iedereen kunnen worden geraadpleegd, maar getuigt tegelijkertijd van de ernst waarmee België en iedereen die betrokken is bij de diamantindustrie en -handel te werk gaan.
Ik schets de concrete situatie. De ministeriële bijeenkomst van Gaborone in december vorig jaar heeft de essentiële elementen van een internationaal certificatiesysteem goedgekeurd. Dat systeem moet tegen het einde van 2002 volledig operationeel zijn.
Enkele inleidende beschouwingen. Ik herinner er ten eerste aan dat het de Europese Commissie is die namens de vijftien lidstaten onderhandelt. De Commissie heeft hiervoor van de Raad een exclusief mandaat gekregen op basis van artikel 133 van het Verdrag van de Europese Unie. Om echter een signaal te geven dat het hier niet louter gaat om een handelsmaterie, maar om een zaak met belangrijke politieke implicaties hebben alle lidstaten, op vraag van België, ook een
gemeenschappelijk standpunt ingenomen.
Het internationaal certificatiesysteem heeft ten tweede uitsluitend betrekking op de ruwe diamant. Het is ten derde de bedoeling een versterkte en hopelijk tijdelijke controle op de handel in ruwe diamant te organiseren, met het oog op het maximaal weren van conflictdiamant uit deze handel, ook al wordt het aandeel van de conflictdiamant in de totale handel slechts op 4% geraamd.
De teksten waarin het internationaal certificatiesysteem waarover ik sprak wordt beschreven, zijn politieke en geen juridisch bindende documenten. Het is als het ware een politiek charter, maar geen verdragsrechtelijke tekst die de hele procedure van ratificatie en goedkeuring moet doorlopen.
Het document waarvan sprake, het Kimberley process working document 9/2001 bestaat uit een preambule, zes hoofdstukken en drie bijlagen.
In hoofdstuk I worden enkele termen gedefinieerd. De delicaatste opdracht was een goede definitie te vinden voor de conflictdiamant. In de definitie die uiteindelijk tot stand is gekomen, wordt verwezen naar resoluties van de VN-Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN. Door deze dubbele verwijzing wordt de politieke verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties in deze aangelegenheid onderstreept.
In hoofdstuk II worden de vereisten vastgelegd waaraan een Kimberley-certificaat dient te voldoen.
In bijlage 1 worden de
verplichte en keuzevereisten opgesomd. Verplicht is bijvoorbeeld het vermelden van het land van oorsprong van de diamant wanneer het om een ongesorteerd lot gaat. Een importbevestigingsstrook is dan weer niet verplicht, maar wel aanbevolen.
Het opschrift dat ieder certificaat dient te bevatten, zal niet zeggen dat de zending diamant conflictvrij is, maar zal wel aanduiden dat aan alle vereisten van het Kimberley-proces voldaan is.
Er werd voor deze weg gekozen omdat meerdere landen die aan de jongste bijeenkomst deelnamen, van oordeel waren dat het een aansprakelijkheidsrisico zou inhouden het conflictvrije karakter van de zendingen te garanderen want dan wordt de instantie die de garantie geeft, aansprakelijk en niet de
instantie die, eventueel in strijd met de akkoorden, diamanten vanuit een conflictzone in het handelscircuit zou hebben gebracht. Dat leek een te groot risico.
In hoofdstuk III worden de basisprincipes van het certificatiesysteem vastgelegd. In deze sectie staat een belangrijk artikel ter discussie. Dit artikel bepaalt dat deelnemers aan het proces geen handel in ruwe diamant - import of export - met niet-deelnemers kunnen voeren. Het artikel zoals het thans is geredigeerd, bepaalt dat diamanthandel enkel mogelijk is tussen landen die de politieke tekst hebben onderschreven.
Verscheidene deelnemers vrezen dat deze clausule een handelsbelemmering inhoudt die de toetsing aan de regels van de Wereldhandelsorganisatie niet zal
doorstaan. De geloofwaardigheid van het systeem ligt in deze bepaling vervat. Een werkgroep binnen de Kimberley-groep zal verder onderzoeken hoe een dergelijke bepaling de conformiteitstest met de Wereldhandelsorganisatie kan doorstaan.
Sommige goederen - in dit geval diamant - zijn afkomstig uit een land dat het voorwerp uitmaakt van een geheel of een gedeeltelijk embargo. In dat geval is handel met het betrokken land niet toegestaan of mag het product waarop een embargo rust, niet worden verhandeld. Dat is duidelijk. Er rijzen evenwel problemen wanneer men handel wil drijven met een land of een gebied waar conflicten bestaan, al dan niet in sluimerende vorm, maar waarop geen embargo bestaat. De auteurs van het ontwerp meenden dit probleem op te lossen door
te bepalen dat handel enkel mogelijk is tussen landen die het Kimberley-document onderschrijven en die zich er politiek toe engageren alle bepalingen te respecteren. Er wordt gevreesd dat de Wereldhandelsorganisatie deze bepaling onverenigbaar acht met de basisregels van de organisatie, namelijk dat men niet kan weigeren handel te drijven met een bepaald land.
Hoofdstuk IV behandelt de interne controle. In dit hoofdstuk wordt bepaald dat elke deelnemer de plicht heeft geloofwaardige interne controles uit te bouwen. In bijlage 2 worden daartoe een aantal aanbevelingen opgesomd.
Hoofdstuk V handelt over samenwerking en transparantie. De deelnemers aan het proces dienen elkaar te informeren over de manier waarop ze de bepalingen
implementeren. Tevens dienen ze informatie te verschaffen over de resultaten en moeten ze eventuele onregelmatigheden meedelen. Deze sectie voorziet in het opstellen van statistieken die via het voorzitterschap ter beschikking moeten worden gesteld van alle deelnemers.
Bijlage 3 heeft betrekking op de oprichting van een werkgroep die formaat en methode van dergelijke statistieken en lijsten van eventuele onregelmatigheden dient te ontwikkelen. Tot op heden is België het enige land dat gedetailleerde statistieken over in- en uitvoer openbaar maakt.
Hoofdstuk VI regelt een aantal administratieve, maar niet onbelangrijke zaken. Zo is er de kwestie van het Kimberley-secretariaat. Vele deelnemers menen dat voor het goed
functioneren van het systeem een secretariaat nodig is, onder meer om het voorzitterschap bij te staan bij het inwinnen en doorspelen van informatie, het organiseren van vergaderingen en het beleggen van de monitoring missions. Andere deelnemers zijn evenwel terughoudend en willen geen internationaal orgaan creëren dat op een bepaald ogenblik een eigen leven zou kunnen gaan leiden.
Hierbij wordt het argument gebruikt dat Kimberley een tijdelijk mechanisme zou moeten zijn en bijgevolg overbodig zou moeten worden eens er geen conflicten meer zijn.
In hoofdstuk VI worden tevens enkele modaliteiten uitgewerkt aangaande de verificatie van het certificatiesysteem bij de deelnemende landen. De belangrijkste verworvenheid
is het feit dat review missions mogelijk moeten zijn om de tenuitvoerlegging van Kimberley op het terrein te kunnen verifiëren.
Vooraleer het Kimberley-certificatiesysteem zal kunnen worden toegepast - dit zal voor het einde van dit jaar zijn - moeten nog enkele problemen worden opgelost, zoals de compatibiliteit met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, het formaat van het statistisch systeem of de modaliteiten voor de monitoring. Dit zal de komende weken door een aantal werkgroepen worden besproken.
Op plenaire vergaderingen die in maart in Canada en in de zomer in Zwitserland zullen worden gehouden, zullen de laatste plooien moeten worden gladgestreken.
Dit brengt me bij de
volgende, voorlopige, conclusies. Ten eerste vormen de bepalingen van de overeenkomst die nu op tafel ligt, een goede basis om het probleem van de conflictdiamant grotendeels of zelfs volledig op te lossen. Zowat alle landen die een belangrijke rol spelen bij de productie, de verwerking of de handel van diamanten hebben het document onderschreven. Het Kimberley-certificatiesysteem zal echter pas volledig geloofwaardig zijn als het zo universeel mogelijk wordt toegepast. Pas dan zijn er voldoende garanties dat er geen alternatieve handelsstromen kunnen ontstaan met conflict- of andere diamanten.
Voor België mochten de bepalingen nog verder gaan; niets weerhoudt een deelnemer aan het proces er echter van strenger te zijn. Om die reden zal de Belgische
regering er bij de Europese Commissie voor pleiten om verder te gaan en het internationaal erkende Belgische systeem te valoriseren.
Ten slotte volstaat de invoering op wereldschaal van een internationaal certificatiesysteem niet om het probleem van de conflictdiamant uit de wereld te helpen. Hiervoor zijn heel wat bijkomende maatregelen nodig. Zo moeten in de diamantexporterende landen controlestructuren worden ingesteld of versterkt. Dit geldt zeker voor landen in Afrika die worden geconfronteerd met permanente of punctuele conflicten. Er moeten ook concrete afspraken komen tussen de douane- en de politiediensten van de uitvoer- en de invoerlanden. Ook moeten de rijke landen in het noorden meer bereidheid tonen om dergelijke programma's te
financieren.
Tot zover deze stand van zaken over de beteugeling van de handel in diamanten uit conflictzones.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Ik dank de minister voor haar duidelijke uiteenzetting over het Kimberley Process, maar merk op dat op de uitnodiging stond dat ze het zou hebben over de Task Force"Diamant". Beide hangen natuurlijk samen en om haar niet opnieuw een uiteenzetting te laten houden, kom ik meteen tot concrete vragen.
De minister heeft het Kimberleyproces op internationaal niveau bekeken. Dat moet ook, want daar begint het allemaal. Ons Belgisch certificatiesysteem wordt nu wereldwijd erkend en mag als voorbeeld dienen, ook al kan het nog sluitender worden gemaakt. In onze commissie werden al vooral politieke vragen gesteld over het systeem en de toepassing ervan en over de evolutie van de Europese
regelgeving.
Hoe ligt de relatie tussen de lidstaten van de Europese Unie op dit vlak? We weten dat de Europese Commissie het thema naar zich toe heeft getrokken. Welke "smart sanctions" kan de Commissie uitwerken? De uitwerking ervan is doorgeschoven naar twee diensten. Is dat eigenlijk wel de goede weg? Indien immers de Europese regelgeving een grootste gemene deler wordt van wat er in de lidstaten bestaat, dan wordt het zeker een minder strikt systeem dan het Belgische. Moet de Commissie zich niet meer bewust worden van het feit dat ons Belgisch certificatiesysteem tot nu toe niet alleen het beste middel is om de markt te beschermen tegen de rogue states, maar ook de mogelijkheid biedt een streng beleid te voeren tegen witwaspraktijken en
organisaties à la Al-Qaeda. We weten immers hoe het er in Dubai aan toe gaat en hoe Hezbollah van de illegale circuits profiteert. Ik durf de voorzitter dan ook voorstellen de heer De Vries van de sanctiecommissie uit te nodigen. Mijns inziens moet onze commissie de Europese Commissie ook schriftelijk vragen of we in onze Belgische wetgeving niet een paar links moeten leggen naar een algemene Europese wetgeving om in onze opdracht te kunnen slagen.
De minister heeft onlangs ook het covoorzitterschap van de task force "Exploitatie in Congo" op zich genomen. Dat loopt parallel met onze opdracht en is een zeer goede zaak. Zijn er voor deze nieuwe task force voldoende middelen en mensen? Welke agenda heeft ze? Kan de commissie erop rekenen geregeld een
verslag te ontvangen of kan de bevoegde ambtenaar zelfs geregeld onze vergaderingen volgen?
Ik heb nog een aantal vragen over de Delcrederedienst. Is men van plan om de beslissingen over de leningen van staat tot staat aan ethische normen te onderwerpen? Dat kadert overigens in de opdracht van de onderzoekscommissie en in het algemeen Afrikabeleid van de eerste minister. Hoe meent de minister dat via de Delcredere te realiseren? Is het mogelijk de listings te bekomen van de bedrijven die de voorbije jaren, vanaf 1995, een waarborg hebben gekregen?
In het IPIS-rapport staat "... naar alle lidstaten en Europese landen; ze moeten de nodige maatregelen treffen om een einde te maken aan de handelsactiviteiten die op een directe of
indirecte manier bijdragen tot de financiering van de oorlog in de DRC. Banken en verzekeringsbedrijven, inclusief de exportkredieten verleend door de staat moeten aan een onderzoek worden onderworpen." Ik denk dat de NGO's duidelijk weten waarover ze het hebben.
Is de minister bereid tegemoet te komen aan de VN-aanbevelingen aan de Belgische regering, onder meer om een tijdelijk embargo af te kondigen voor coltan.
De internationale handelsrelaties vormen de kern van het probleem. De minister heeft geregeld laten horen dat de internationale handel een probleem is voor de vrede in Afrika.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - In verband met de Diamant Task Force kan ik de hoofdelementen geven. Er bestaat sedert februari 2000 een interdepartementale werkgroep waarvan het covoorzitterschap wordt waargenomen door Buitenlandse Zaken en Economische Zaken. Het kabinet van de premier, Ontwikkelingssamenwerking, Justitie, Douane, de militaire recherche, de Staatsveiligheid en het Parket zijn daarin vertegenwoordigd. De doelstellingen van de Task Force bestaan er precies in inlichtingen in te zamelen en uit te wisselen, een inventaris ervan op te stellen, bij te houden en aan te passen, alle gevoelige punten te identificeren en de nodige maatregelen voor te bereiden.
Het doel is er mee zorg voor te dragen dat alles wat betrekking heeft op diamant zo transparant mogelijk zou zijn en dat het controleregime zo goed mogelijk zou kunnen werken.
Binnen de Task Force worden de Belgische standpunten inzake de illegale trafieken van diamant of van diamant afkomstig uit conflictzones behandeld. Er bestaat een brochure "diamant: de initiatieven van België" die in drie talen, Engels, Frans en Nederlands, te Windhoek in februari 2001 werd verspreid.
De acties die namens België worden ondernomen in het hele Kimberleyproces, worden ook in de Task Force voorbereid. Daarenboven waakt de Task Force erover dat de resoluties van de Veiligheidsraad in verband met de conflictdiamant, meer bepaald
de resoluties betreffende Sierra Leone, Angola en Liberia, nauwgezet worden opgevolgd. In het geval van Sierra Leone werd een certificatiesysteem uitgewerkt dankzij de samenwerking van de Belgische, Britse en Amerikaanse overheden en met de expertise van de Hoge Raad voor Diamant. Dat systeem werd goedgekeurd door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
De Hoge Raad heeft de Task Force bijgestaan bij haar werk. De Task Force heeft inmiddels een subgroep opgericht, met name de Task Force Diamond Intelligence, die als opdracht heeft om de actie van de diverse diensten in verband met de strijd tegen illegale trafieknetwerken en trafikanten op te voeren. Daar wordt vooral alle informatie die kan worden opgespoord, ingezameld en uitgewisseld.
Binnen de administratie zullen binnenkort twee extra mensen worden gelast met de bestrijding van de uitbuiting van de natuurlijke rijkdommen van Congo. De beleidslijnen die daarbij worden gevolgd, zijn precies dezelfde als deze die in verband met diamant worden gevolgd, namelijk dat de resoluties van de Algemene Vergadering of van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zeer nauwgezet worden opgevolgd.
De relatie tussen de commissie en de lidstaten is niet altijd even eenvoudig omdat de commissie of de mensen die de commissie in deze aangelegenheid vertegenwoordigen, op het ambtelijke vlak naar ons gevoel soms een al te economische benadering van de problematiek ten toon spreiden.
Daarom hebben wij, in
overleg met andere regeringen die eveneens sedert jaren actie voeren tegen de handel in illegale en conflictdiamant, er tijdens het Belgische voorzitterschap voor gezorgd dat de Commissie een duidelijk onderhandelingsmandaat kreeg, waarbuiten ze niet kan en mag treden. Daarin staat heel duidelijk dat controles die op aanbeveling van de Commissie zouden worden opgezet, niet minder streng mogen zijn dan de huidige.
In verband met de sancties, smart sanctions of andere, kan ik u zeggen dat een dergelijke aangelegenheid altijd in de Raad Algemene Zaken moet komen. Sancties die door de Verenigde Naties of de Veiligheidsraad zijn afgekondigd, worden natuurlijk nageleefd, ook door alle lidstaten van de Europese Unie. Ik heb toch nog niet anders geweten dan
dat deze sancties altijd eerst in de Algemene Raad komen waar de ministers van Buitenlandse Zaken en hun eventuele adjuncten aanwezig zijn.
Na de aanslagen van 11 september 2001 zijn er in de Europese Unie maatregelen getroffen - vooral voorbereid door de Commissie, de Raad Binnenlandse Zaken en de Raad Justitie - met het oog op de bestrijding van witwaspraktijken en netwerken die zich rechtstreeks of onrechtstreeks met terrorisme inlaten. U kent ze. Ze bestaan onder meer in het opstellen van een strikt confidentiële lijst van de organisaties en personen ten aanzien van wie er een vermoeden bestaat dat zij links hebben met het internationale terrorisme en die het voorwerp zijn van alle vormen van bewaking. U zult begrijpen dat die lijst
vertrouwelijk is.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Een onderzoekscommissie kan die lijst misschien wel opvragen.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Dat zal bijzonder moeilijk zijn omdat het gaat om een lijst van de Europese Unie, van de Commissie.
Een tweede lijst bevat de organisaties en personen van wie haast vaststaat dat ze zich inlaten met terroristische activiteiten. Die lijst is niet geheim. Het Europees Parlement kent die lijst. Daarin zijn opgenomen de organisaties en personen die voorkomen op de desbetreffende resolutie van de VN-Veiligheidsraad en de personen en organisaties die eraan toegevoegd zijn door de Europese Unie. Men doet zijn uiterste best om te voorkomen dat dergelijke lijsten strijdig zouden zijn met de basisbeginselen van de
bescherming van het privé-leven, van de vrijheid van beweging, enzovoort. Iemand komt niet op die lijst omdat er tegen hem een zeker vermoeden bestaat of omdat hij in een of ander rapport wordt vermeld. Dat wordt zorgvuldig besproken in een bijzondere werkgroep van de COREPER van de Europese Unie. Die lijst is relatief confidentieel, maar niet geheim. Daarnaast zijn er vanzelfsprekend nog de besprekingen en het akkoord inzake het Europees aanhoudingsmandaat.
U vraagt naar het verband tussen de Europese en de Belgische wetgeving. Inzake sancties pleit men niet voor wetgeving, maar wel voor een politiek besluit waardoor sancties die door de Verenigde Naties werden uitgevaardigd, ook toepasbaar worden verklaard voor de Europese Unie en de lidstaten. Zo
werd er om redenen die u bekend zijn, op de jongste vergadering van de Raad Algemene Zaken een besluit getroffen betreffende Zimbabwe.
Wat de Delcrederedienst, de leningen van staat tot staat en de handel en wandel van bepaalde bedrijven betreft, wordt ervoor gezorgd dat het regeringsbeleid past binnen de algemene en ethische krijtlijnen, en ook binnen de OESO-normen. Zo worden de beginselen van de OESO inzake het loskoppelen van ontwikkelingshulp strikt nageleefd, ook al zijn we ons ervan bewust dat het verdedigen van economische belangen hierbij een rol speelt. Ten aanzien van de betrokken landen wordt wel degelijk een appreciatie geformuleerd, die ook politieke elementen bevat. Men zou kunnen zeggen dat dit een omweg is omdat er een categorisatie van de
landen werd opgesteld, die het financiële risico weergeeft, maar waarbij ook rekening wordt gehouden met de politieke situatie. Een conflictsituatie bedreigt de stabiliteit van een land en doet het financiële risico toenemen. Bovendien zijn er landen waar wij zeker geen investeringen aanmoedigen, ook niet via overheidsmaatregelen.
Ik ben niet de enige die bevoegd is voor het toezicht op de nationale Delcrederedienst. Ook de ministers van Economische Zaken, Financiën en Buitenlandse Zaken dragen op dat vlak verantwoordelijkheid. Het is dus niet enkel aan mij om te beslissen of dergelijke lijsten al dan niet kunnen worden meegedeeld. Daarover moet ik eerst overleg plegen.
Ik zal trachten geen waardeoordeel uit te
spreken over de rapporten die door allerlei NGO's worden opgesteld. Ik wil enkel zeggen dat er een groot verschil bestaat tussen de NGO's onderling. Zoals uit een document van de Hoge Raad voor Diamant is gebleken, worden in VN-rapporten soms per vergissing namen geciteerd, die naderhand niet correct blijken te zijn. Men mag niet te vlug denken dat een bedrijf zich aan ethisch onoorbare praktijken bezondigt.
Een tijdelijke ban op coltan of op andere producten is uitsluitend zinvol op het niveau van de Europese Unie als geheel. Ik weet niet of er initiatieven in die zin bestaan. Ik wil er echter op wijzen dat de waarde van coltan volgens het VN-rapport en de bijlagen ervan ongelofelijk is gedaald.
De straatwaarde van coltan is
gedaald van een piek van 300 dollar per pond tot nog 20 dollar per pond. Die prijsdaling is er mede gekomen door de internationale druk en de strenge rapporten.
Iedereen weet dat er een dilemma bestaat over de houding die moet worden aangenomen tegenover conflictzones. De leden hebben in de bijlagen van het VN-rapport ongetwijfeld gelezen dat Congo niet alleen wordt geconfronteerd met een grootscheepse uitbuiting van zijn natuurlijke rijkdommen, maar ook van de human resources. De bevolking is het allergrootste slachtoffer. Iedereen moet zich dan ook afvragen wat we best kunnen doen. Moeten we ons afkeren van een gebied omdat er op politiek en militair vlak vreselijke zaken gebeuren? Met het gevolg dat we de bevolking volledig aan haar lot overlaten.
Of moeten we toch nog een aantal dingen proberen te doen? Ik ben ongetwijfeld niet de enige die met een dubbel gevoel zit als ik vaststel dat in een bepaald gebied humanitaire hulp wordt verstrekt en dat daarvoor een akkoord moet worden gesloten met de strijdende partijen. Het is een ambigue situatie waarmee we rekening moeten houden wanneer we ons beleid bepalen tegenover zones die door conflicten worden verscheurd. Dat geldt zeker als het gaat om conflicten die al lang aanslepen en waarvan het einde nog niet in zicht is. Als we beslissen de bevolking niet aan haar lot over te laten dan is de vraag welke vormen van steun we willen verlenen en langs welke kanalen?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De minister had het over de interkabinettenwerkgroep die is opgericht in april 2001 na het eerste VN-rapport. We vragen ons af of de werkgroep intussen al een rapport heeft uitgebracht. Zo ja, dan is het natuurlijk bijzonder interessant dat onze commissie daarover kan beschikken, want twee instellingen die naast elkaar aan hetzelfde werken, dat is een beetje zinloos.
Ik vraag me ook af of we niet meer bilaterale verdragen moeten sluiten met de landen in conflictgebieden, zodat we ter plaatse meer controle kunnen uitoefenen. We weten allemaal dat er diamantstromen in ons land uitmonden.
Volgens het VN-rapport is er in Antwerpen geen controle. Peter Meeus van de
Hoge Raad voor Diamant heeft met overtuiging het tegendeel beweerd. Maar daartegenover staan de uitspraken van Johan Peleman van IPIS die zelfs pleit voor het oprichten van een onderzoekscommissie in België om druk uit te oefenen op de Hoge Raad voor Diamant. Wat vindt de minister daarvan? Zou het goed zijn een Europees of VN-embargo in te stellen tegen diamanthandel uit conflictgebieden?
Hoe er staat het met de uitwerking van een gedragscode voor bedrijven die actief zijn in conflictzones? In zijn antwoord op een parlementaire vraag net voor het zomerreces verklaarde staatssecretaris Boutmans dat het daarvoor hoog tijd was, maar dat dit zou worden doorgeschoven naar de task force. Is er dus al een gedragscode en wordt hij toegepast?
De minister van Buitenlandse Zaken wees er onlangs op dat we de hele diamanthandel juridisch wel in orde kunnen brengen, maar dat de zaak ook een moreel en politiek aspect heeft. Zelfs als we zorgen voor een gesloten circuit, kunnen we dan wel rekenen op de diamanthandelaars? Hoe gemakkelijk kan diamant door het ontbreken van controle immers niet via een alternatieve weg worden ingevoerd en hoe kan de Kimberley-conferentie dat beletten? Zijn er in België al ooit conflictdiamanten gevonden en worden die dan in beslag genomen?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Mevrouw Neyts heeft gelijk als ze zegt dat ook de human resources worden uitgebuit. We hebben gehoord van de trieste verkrachtingen door de rebellen van RCD-Goma. Het is duidelijk dat seks en aids in Oost-Congo als wapen worden gebruikt met alle menselijke verwoestingen van dien. Kan het verhaal van dokter Debaille geen aanleiding zijn om aan Rwanda nieuwe eisen te stellen op diplomatiek en economisch vlak?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Een rapport van de ad hoc werkgroepen over de uitbuiting van de natuurlijke rijkdommen van Congo zal over enkele maanden aan de ministerraad worden voorgelegd. Ik vermoed dat het nadien een openbaar stuk zal worden waarover dan ook kan worden gedebatteerd.
De Hoge Raad voor Diamant is van plan certificatiesystemen te ontwikkelen voor diamant uit conflictlanden of landen die eraan grenzen. Dergelijke systemen moeten evenwel door de VN-Veiligheidsraad worden goedgekeurd. Certificatie lijkt mij doeltreffender dan bilaterale akkoorden. In conflictlanden is er immers niet altijd een overheid aanwezig om een bilateraal
akkoord mee te sluiten. Als er zoals in Congo, wel een regering en dus een gesprekspartner is, dan is het mogelijk bij te dragen tot een verbetering van de toestand.
Dat er geen controle in Antwerpen zou bestaan, verbaast me uitermate. Ik heb tot tweemaal toe met eigen ogen gezien dat het omgekeerde waar is: een eerste keer jaren geleden bij een eerste bezoek aan Antwerpen, en een tweede keer enkele weken geleden. Elke binnengekomen partij diamant al dan niet gesorteerd, wordt in Antwerpen gecontroleerd door experts die de steentjes letterlijk tegen het licht houden, onder de loep bekijken, certificeren en de waarde ervan schatten.
De Kimberley-landen zijn overeengekomen dat het Kimberley-certificaat moet worden uitgereikt door
het land van waaruit de diamant vertrekt. Wanneer er meer diamant vertrekt dan er redelijkerwijze kan worden gedolven in het land dat het certificaat verstrekt, moet dat land aan de hand van importstatistieken aantonen dat het het overeenstemmende verschil heeft geïmporteerd. Zover zijn we dus nog niet, maar het is toch al afgesproken.
Er zijn in Antwerpen verschillende organisaties die diamant verhandelen. Daar hangen in de hal grote zwarte borden met namen en adressen van personen die betrapt zijn op het niet respecteren van de regels, ofwel omdat ze zich uit de voeten hebben gemaakt met diamant waarvan ze niet de eigenaar waren, ofwel omdat het vaststaat dat ze zich met illegale activiteiten hebben beziggehouden. De Hoge Raad kan dergelijke maatregel
wel maar treffen ten aanzien van die diamantairs die lid zijn van een van de organisaties.
De controle gebeurt door experts van het ministerie van Economische Zaken, en niet door experts van de Hoge Raad zelf. Daaruit besluiten dat er in heel Antwerpen geen enkel steentje te vinden is, dat niet is gecontroleerd, is misschien iets te veel verwachten. De Hoge Raad heeft met het parket van Antwerpen een akkoord gesloten om onregelmatigheden mee te delen. Het parket onderzoekt dan de zaak.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De heer Peleman zei dat de Hoge Raad voor Diamant wel namens de Staat werkt, maar bemand wordt door mensen uit het circuit.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Ik zou daar natuurlijk heel impertinent op kunnen antwoorden dat de heer Peleman ook rapporten voor zichzelf schrijft, waarmee ik niet zeg dat het geen ernstige rapporten zijn. Er is wel degelijk een controle op de regelmatigheid van de operaties.
Ik ben er niet van overtuigd dat een VN-embargo tegen diamant uit alle conflictzones een goed idee is. In de VN is het politiek gezien heel moeilijk zo een ruim embargo overeen te komen. Er bestaan wel embargo's tegen diamant uit bepaalde landen of gebieden. Bijvoorbeeld tegen diamant afkomstig uit de door Unita gecontroleerde gebieden in Angola en tegen Liberia waarvoor
een algemeen embargo geldt.
Binnen afzienbare tijd zullen contacten gelegd worden voor een gedragscode voor het bedrijfsleven. Daarvoor zullen gesprekken gevoerd worden tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de bedrijven, want in de praktijk verloopt het gewoonlijk minder vlot dan gewenst.
Volstaat het Kimberley-proces om de hele diamanthandel te zuiveren? Ik vrees van niet. Maar dat betekent niet dat het geen essentieel element is. We hopen alleszins tegen begin volgend jaar over een ruim certificatiesysteem te beschikken zodat diamant uit conflictzones zo veel mogelijk uit de legale handel kan worden geweerd en tegelijkertijd het bonafide karakter van die diamanthandel ten opzichte van derden kan worden verzekerd. Ik
wijs er trouwens op dat een aantal NGO's wel degelijk bij het hele Kimberley-proces betrokken zijn en aan de vergaderingen deelnemen, hoewel ze niet altijd even gelukkig zijn met het resultaat omdat ze vinden dat het allemaal een beetje moeizaam en traag verloopt. Toch is er vooruitgang. Zo heeft de Russische regering haar houding versoepeld en ook India, toch een belangrijk land voor zowel de import en export als de verwerking van diamant.
Senator Maertens had het over de rol van RCD Goma en het feit dat ziekten zoals aids in Oost-Congo op grote schaal worden verspreid. Hij heeft gelijk. De minister van Volksgezondheid van Congo vertelde mij vorig jaar dat de sanitaire situatie dramatisch is.
Er is niet alleen aids, maar ook
andere vreselijke ziekten zoals Ebola. Die ziekten worden soms in het oerwoud opgedaan en omdat die ziekten zo goed als uitgeroeid waren, is de natuurlijke weerstand verdwenen.
Het is een feit dat het conflict tot allerlei uitwassen leidt. Een van de belangrijkste doelstellingen van minister Michel is een einde te maken aan het conflict in en rond Congo. Daartoe moeten wel alle betrokkenen rond de tafel worden gebracht. Van het militaire optreden moeten we geen heil verwachten. Het VN-rapport vermeldt overigens dat een aantal betrokkenen geen enkel belang hebben bij het stopzetten van het militaire conflict, zeker niet op korte termijn, omdat het hen veel economische voordelen oplevert.
Om de betrokkenen ervan te overtuigen dat
ze moeten onderhandelen, is vooraf een dialoog met alle partijen noodzakelijk. De Belgische regering, de VN en nog andere instanties kunnen zich inzetten voor die dialoog. Het is wel belangrijk dat niemand vooraf wordt uitgesloten waarmee ik niet beweer dat we alle partijen tegelijkertijd moeten zien. Dat is zelfs niet aangewezen omwille van de verstrengeling van de verschillende conflicten.
Wie een oplossing nastreeft moet met iedereen willen praten ook met beschuldigden. Zo kreeg ik naar aanleiding van mijn rondreis in de Centraal-Afrikaanse hoofdsteden in november 2000 het verwijt te willen praten met een minister die ergens van beschuldigd was. Dat kan toch moeilijk anders voor wie alle partijen rond de tafel wil brengen. Het is altijd een kwestie
van afwegen. De conferentie in Brussel ter bevordering van de Intercongolese dialoog is heel goed verlopen. Momenteel wordt de conferentie voorbereid die in maart in Zuid-Afrika zal plaatsvinden. Hopelijk bevordert ook die de toenadering.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat gebeurt er als er een partij conflictdiamant wordt gevonden?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Daarop kan ik geen antwoord geven. Ik weet wel dat de Hoge Raad verdachte transacties meldt aan het Antwerps parket.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat gebeurt er met een partij die wordt aangeslagen?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Die wordt verbeurd verklaard.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De minister heeft verwezen naar de heel vertrouwelijke Europese lijst met namen van terroristische organisaties en dergelijke. We kunnen die echter niet inzien.
Ik hoor ook dat in Antwerpen een zwarte lijst met allerlei namen rondgaat. We weten ook dat er een protocol is tussen de Hoge Raad en het parket op basis waarvan de Hoge Raad, die de reputatie van de sector wil beschermen, alle informatie aan Justitie doorgeeft. We vernemen echter niets over wat met die informatie gebeurt.
Collega Thijs vroeg of er reeds diamanten werden gevonden. Het enige dat de minister kan zeggen is dat er reeds verbeurd zijn verklaard. Het behoort tot de opdracht van de commissie te
weten te komen welke Belgische personen, firma's en connecties een negatieve rol spelen. Tot nu toe hebben we niets kunnen ontdekken.
Vandaag las ik in de krant dat plotseling een onderzoek werd geopend in de zaak van de wapenhandelaar Victor Bout, die reeds zes jaar aansleept. Beschikt het Antwerps parket misschien over te weinig personeel om zich met dat soort zaken bezig te houden? Misschien moet binnen Justitie een task force voor de diamant en voor andere criminele activiteiten worden opgericht. Justitie werkt traag en zeker: ze moet over alle materiële bewijzen beschikken en een internationaal of Europees aanhoudingsbevel kunnen uitschrijven. We willen boter bij de vis. Als de criminelen die Afrika leegplunderen naar België komen, dan moeten
ze hier effectief worden opgepakt.
De heer Jan Remans (VLD). - Van de minister heb ik begrepen dat Europa een lijst heeft van groepen met banden met het terrorisme. Van de heer Ajello heb ik echter begrepen dat de Europese Unie geen eigen inlichtingendienst heeft, niet kan beschikken over de geheime informatie van de inlichtingendiensten van de verschillende landen en daarom een probleem heeft om de maatregelen te nemen die de heer Maertens vraagt. Wat moeten we nu geloven?
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Ik begrijp natuurlijk het ongeduld en de frustratie van de heer Maertens, maar een uitdrukking als "we wensen boter bij de vis" betreur ik wanneer het gaat over het aanklagen en veroordelen van mensen. Ik wil a priori geen enkele verantwoordelijkheid terzijde schuiven, maar mag ik erop wijzen dat uit het VN-rapport en het interimrapport blijkt dat de plundering van Congo, die al een aantal jaren aan de gang is, wordt georganiseerd door regeringen, militaire en politieke leiders die bij naam worden genoemd en die ingezetenen van het land zelf of van de buurlanden zijn. Dat betekent niet dat we westerse bedrijfsleiders die hiervoor hand- en
spandiensten leveren, niet moeten opsporen, integendeel, maar we moeten ook het geheel bekijken en durven onderstrepen wie aan de basis ligt van de systematische uitbuiting van niet alleen de natuurlijke rijkdommen, maar ook van de conflicten waarvan de bevolking het slachtoffer is. Nogmaals: ik begrijp de frustratie. Toen ik in november 2000 Centraal-Afrika overvloog en vanop veilige hoogte naar beneden keek, zag ik een onvoorstelbaar mooi gebied, maar op zo een grote hoogte ziet men de erge dingen natuurlijk niet. Eenmaal geland, kon ik de mensen wel met de hoofden tegen elkaar slaan om wat ze met dat onvoorstelbaar mooi continent al jaren aan het doen zijn. Ik weet dat het Westen een deel van de verantwoordelijkheid draagt, maar we moeten de dingen toch ook ruim bekijken.
Ik had misschien ongelijk informatie te geven over wat er recent in de Europese Unie is gebeurd op het vlak van de bestrijding van het internationale terrorisme. Ik zet het nog eens op een rijtje. Heel kort na de verschrikkelijke aanslagen van 11 september heeft de VN-Veiligheidsraad een resolutie goedgekeurd waarin wordt gedecreteerd dat alle landen van de Verenigde Naties de gelden van organisaties en individuen die verdacht worden van banden met de terroristische organisaties, moeten bevriezen.
Er bestaan twee lijsten. Ten eerste is er een VN-lijst van organisaties die als terroristisch worden bestempeld en van wie daar banden mee heeft. De afspraak is dat de tegoeden van de betrokken organisaties en personen moeten worden
bevroren. Onder het Belgisch voorzitterschap heeft de Europese Unie al vlug beslist die afspraak na te komen. Maar daarenboven heeft de Europese Unie beslist de VN-lijst aan te vullen met een lijst met eigen namen. In principe is die vertrouwelijk, maar dat sluit niet uit dat ze onder bepaalde voorwaarden kan worden ingekeken, bijvoorbeeld door een bepaalde commissie van het Europees Parlement. De vertrouwelijke lijst wordt vastgelegd door een bijzondere werkgroep van de permanente vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie.
Dan is er ook nog een tweede lijst van organisaties en mensen van wie de handel en wandel nauwkeurig in het oog moet worden gehouden. De lijst wordt grotendeels opgemaakt door en is bestemd voor de
inlichtingendiensten.
De relaties tussen de inlichtingendiensten en de Europese Unie en de inlichtingendiensten onderling zijn erg ingewikkeld en wisselend. Tot voor kort stonden de lidstaten zeer weigerachtig tegenover een samenwerking van hun inlichtingendiensten. De jongste tijd zou het ingevolge de ernst van de dreiging een beetje vlotter verlopen. Aanvankelijk hield de Europese Unie zich niet bezig met binnenlandse en buitenlandse veiligheid en defensie. Maar sedert die aspecten geleidelijk aan het beleid zijn toegevoegd, krijgt dat beleid stilaan ook meer vorm.
Ik kan de commissie wel verzekeren dat het Europees parlement heel omzichtig omgaat met die lijst. Het wil alleszins voorkomen dat regeringen die om een of andere
reden wat hebben tegen een organisatie, een NGO of een persoon hun namen op de lijst zouden kunnen plaatsen. Ik wijs er ook op dat het controlemechanisme maar in december van vorig jaar is opgestart en dat het dus nog in zijn kinderschoenen staat.
Dan wil ik nog iets zeggen over Antwerpen. In het Antwerpse justitieapparaat is een speciale cel belast met het gerechtelijk onderzoek naar misdaden die verband houden met diamant en de procureur des Konings heeft duidelijk en publiekelijk gesteld dat de opsporing daarvan een absolute prioriteit is.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De Hoge Raad voor Diamant heeft inderdaad nogal wat informatie doorgespeeld aan het parket. We hebben echter nog niets gehoord over het resultaat daarvan. Vandaar mijn visserstaal, dat we boter bij de vis willen.
De minister heeft verwezen naar de plaatselijke regeringsleiders en militairen in en rond Congo, die voor een groot deel verantwoordelijk zijn. Kan België geen duidelijke politieke signalen geven en openlijke politieke veroordelingen uitspreken? Dat wil niet zeggen dat er partij moet worden gekozen, maar criminele zaken mogen toch worden veroordeeld. Als de namen van degenen die de trafieken beheersen gekend zijn, is het noodzakelijk dat België zijn verantwoordelijkheid
neemt en een politieke veroordeling durft uit te spreken. Ik denk dat minister Michel daar de moed toe heeft. Ik vertrouw erop dat die uitspraak er komt.
Mevrouw Annemie Neyts-Uyttebroeck, minister toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw. - Minister Michel noch ikzelf zullen aarzelen om te zeggen wat er moet worden gezegd. Het is echter niet altijd zeer bevorderlijk om dergelijke uitspraken publiekelijk te doen ten aanzien van personen, organisaties of staten die men ertoe wil overhalen iets te doen wat ze a priori niet willen doen. Niet alle betrokken regeringen hebben de bekommernis om zo snel mogelijk de vrede te herstellen, zoniet was het al lang gebeurd. Het komt erop aan de regeringen over de streep te krijgen.
Zoals u weet bestaat de conflictsituatie al jaren, sinds 1996 in hevige vorm. Weinig landen laten er zich er zo mee in als België.
Minister Michel zet zich, gesteund door de hele regering, ongelooflijk in met betrekking tot deze conflictsituatie.
Zelfs als zijn optreden wordt geapprecieerd, moet hij toch nog altijd zorgvuldig afwegen. Hoewel we nu in een fase van staakt-het-vuren zitten, worden nog geregeld kleine conflicten gesignaleerd, alsof sommigen er willen op wijzen dat alles verre van opgelost is.
Er moet een stabilisering komen op het vlak van de meest elementaire veiligheidsvereisten. Tegelijkertijd zou er op basis van een politieke dialoog een akkoord moeten kunnen worden gesloten over een overgangsperiode en de organisatie van hopelijk duurzame politieke structuren. De regering heeft zeker de hoop niet opgegeven en daarom blijven we ons
daarvoor dan ook inzetten. Ik denk dat niemand van ons het eens is met wat een Amerikaans academicus vorige week in de Wall Street Journal schreef. Hij gaf de Europese Unie de goede raad zich in Afrika alleen maar in te laten met de landen aan de Afrikaanse oever van de Middellandse Zee en de rest van Afrika aan zijn lot - en waarschijnlijk aan de Verenigde Staten - over te laten omdat het daar voor de Europese Unie allemaal te moeilijk en te ingewikkeld zou zijn. De Europese Unie is het daar zeker niet mee eens.
Een evenwicht zoeken tussen wat politiek mogelijk is en de economische, ethische en morele aspecten blijft een delicate operatie. Denken dat we erin zullen slagen een eenduidig standpunt in te nemen, is misschien een ijdele hoop, maar we
geven niet op. Minister Michel blijft bereid tot een dialoog met het parlement. Dat is niet alleen onze politieke plicht, het is ook een essentiële voorwaarde om enig resultaat te boeken.
De heer André Geens (VLD). - Er zal wel veel meer nodig zijn dan goede wil. Mocht de internationale gemeenschap een even grote inspanning willen doen als wanneer er grote economische belangen in het spel zijn, dan zouden we al een hele stap verder staan.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer François Misser. - Ik zal met u enkele overwegingen en vooral vragen overlopen met betrekking tot de plundering en de eventuele betrokkenheid daarbij van Belgen.
In het boek `Les gemmocraties. L'économie politique du diamant africain', dat de machtsfactoren belicht die in verband staan met de productie van en de handel in diamant in Afrika, heb ik geschreven dat diamant de smokkelwaar bij uitstek is. De waarde is zeer hoog in vergelijking met het volume en diamant is gemakkelijk te vervoeren. Het ontbreken van stabiele staatsstructuren, vooral in Congo, werkt de smokkelhandel in de hand. Voorts is de diamantmarkt tot op vandaag nogal ondoorzichtig. Zelfs in België, waar de grootste
transparantie terzake bestaat, zijn de statistische instrumenten onbetrouwbaar.
Het probleem is niet de omvang, maar wel de herkomst van het ingevoerde diamant. Dit geldt niet voor Angola en Sierra Leone, waar een operationeel certificatiesysteem bestaat.
Vreemd genoeg zijn er in Congo omstandigheden waardoor smokkelaars zich niet exclusief met diamanten bezighouden. Dat een diamant gemakkelijk kan verstopt worden, is enkel van belang als men te doen heeft met een georganiseerde Staat en een goed werkende douaneadministratie. In Congo, waar de ambtenaren zeer slecht betaald worden, kan men vrij gemakkelijk volledige containers met allerhande smokkelwaar verzenden.
Onder het
Mobuturegime bestond er al een omvangrijke sluikhandel in hout en koffie naar Congo-Brazzaville, Uganda en Rwanda. Sedertdien is het gezag, zowel van de regering als van de rebellen, nog verder afgebrokkeld. Gehele vrachten koffie worden verzonden naar Kameroen en hout naar Uganda.
Staat die export in verband met de oorlog en met de plundering van Congo? Ik heb dat zelf niet onderzocht maar ik wil het voorleggen aan uw commissie.
De fraude en de plunderingen betreffen dus niet alleen diamant en mineralen in het algemeen. Ik ben evenwel van mening dat het begrip plundering nader moet omschreven worden en dat moet onderzocht worden in welke mate die plundering conflictgebonden is. De plunderingen zijn niet ontstaan
naar aanleiding van de oorlog in Congo in 1998. Het fenomeen bestond al tijdens de koloniale periode. Los van de juridische aspecten, zou ik dus een economische en sociale definitie van de plundering willen hanteren: plundering betekent dat iemand wordt beroofd van de vruchten van zijn goederen of van zijn werk, zonder daarvoor een billijke vergoeding te krijgen.
Het gaat in de eerste plaats om zuivere afpersing, bijvoorbeeld van kleine delvers door soldaten in Kisangani. Dit komt zeer veel voor, en zowel Congolese als Zimbabwaanse soldaten doen het. Ze graven zelf of zetten kleine handelaars onder druk.
Dan was er de zaak van de voorzitter van de Congolese Diamantfederatie, Alphonse Ngoy Kasanji, die een
265-karaatsdiamant moest afstaan aan veiligheidsagenten van Kabila. Professor de Villers wijdde hier een hoofdstuk aan in `Chasse aux diamants au Congo', een uitgave van het Afrika Instituut.
Een ander voorbeeld van dit soort afpersing vernamen we van Michel Rudatenguha, gewezen financieel adviseur van Laurent-Desiré Kabila, die nu voor Wamba dia Wamba zou werken. Volgens hem kwamen er bij de president aktetassen vol deviezen aan die afkomstig waren van de mijnen van Bakwanga.
Ik heb ook bewijzen dat de MIBA in 1997 Belgolaise het bevel gaf via Citybank en een Rwandese bank een bedrag van 3,5 miljoen dollar over te maken aan Comiex, het bedrijf van Laurent-Desiré Kabila. Vanaf dan werd de MIBA
leeggezogen, haar voertuigenpark werd door de militairen ingepikt en haar villa's werden onder Kabila-getrouwen verdeeld. In deze zaak bleek Sibeka, een Belgisch bedrijf dat een aandeel van 20% bezit in MIBA, veeleer slachtoffer dan plunderaar te zijn.
Een andere vorm van afpersing is het onbezoldigd gebruik maken van gevangenen. Op die manier exploiteert het Rwandese leger de colombo-tantaliet-concessies en andere mijnen in Kivu, zonder enige tegenprestatie voor de Congolese staat of de Congolese rebellen. Volgens bronnen bij de rebellen van het RCD Goma namen de Rwandezen in het jaar 2000 honderden ton kassiteriet mee van Sominki, dat een Belgisch bedrijf was.
Er zijn ook meer verfijnde vormen van plundering,
die de Wereldbank eufemistisch onethische contracten noemt. Vaak werd door personeelsleden van Gécamines, ooit één van de belangrijkste bedrijven van het land, aangeklaagd dat ze door afnemers werden vergoed tegen de prijs van het koper, terwijl er tijdens het raffinageproces andere metalen zoals goud of germanium werden gewonnen. Deze praktijk stamt uit de tijd van Mobutu, toen het koper van Katanga gedeeltelijk in Hoboken, Olen of nog elders werd geraffineerd. Misschien moet bij de Union Minière onderzocht worden of die beweringen in de werkelijkheid kloppen en of dergelijke praktijken nog steeds worden toegepast.
Een andere ethische kwestie is dat de Rwandezen in Kivu de delvers wel voor hun ertsen betalen, maar tegen
een prijs die ze zelf bepalen.
Op dezelfde manier hebben de bedrijven in Congo en Angola, die een exportmonopolie gekregen hebben voor diamant, van dit voorrecht gebruik gemaakt om de comptoirs van opkopers te dwingen vrede te nemen met lage prijzen, wat dan weer een aanzet was tot smokkelactiviteiten.
Er zijn ook leonische contracten. Een schoolvoorbeeld is het contract waarbij RCD Kisangani in 1999 aan een bank in een fiscaal paradijs het recht overdroeg om Congolees geld uit te geven onder waarborg van de goud- en diamantreserves van de streek, wat een afstand van soevereiniteit inhoudt.
De rebellenbeweging heeft in november 2000 ook een monopolie verleend aan Somigl,
dat onder leiding van de Rwanda-gezinde Aziza Gulamali uit Bukavu werd geplaatst. Haar naam wordt genoemd in een UNO-rapport over de wapenhandel ten gunste van de ex-FAR en hun Burundese bongenoten, de FDD. Als gevolg van het monopolie werden de comptoirs van lokale opkopers in Oost-Congo gedurende enkele maanden buitenspel gezet en dus benadeeld.
Van regeringszijde werd in september 1998 een merkwaardig contract ondertekend tussen Gécamines en Ridgepointe, een vennootschap van de blanke Zimbabwaan Rautenbach met zetel op de Maagdeneilanden. Het vreemde is dat op het contract, naast de handtekening van de gedelegeerd bestuurder van Gécamines, die van een minister van Kabila prijkt die voor Congo of de Gécamines tekende maar
wel voor de buitenlandse vennootschap. De vraag is dus waar de belangen van het staatshoofd zich precies bevonden.
Krachtens dit contract gaat 80% van de opbrengst van de uitbating van de desbetreffende mijnen naar de buitenlandse firma in ruil voor de ontwikkeling van het project en slechts 20% naar Gécamines. Volgens het personeel van Gécamines is de financiële toestand van het bedrijf er als gevolg van dit contract niet op verbeterd, integendeel. Een groot deel van de productie ging immers aan hun neus voorbij om een zieltogende Zimbabwaanse raffinaderij van het faillissement te redden. Bovendien werd Rautenbach in 1999 door Kabila als voorzitter van de raad van bestuur van Gécamines aangesteld. Het was een duidelijk geval
van belangenvermenging.
In 2000 werd het Ridgepointe-contract ingetrokken en werd de Belg George Forrest voorzitter van de raad van bestuur. Een gedeelte van de concessies die aan Ridgepointe waren toegewezen, werd evenwel onder Joseph Kabila toevertrouwd aan de Kababankola Mining Corporation, die geleid wordt door John Bredenkamp. Dit is een gewezen medestander van Ian Smith en hij staat bekend als wapenhandelaar.
Wat is nu de rol van de Belgen? In Katanga wordt door velen beweerd dat ook toen de heer Forrest aan het hoofd van Gécamines stond, dat is van november 1999 tot juni 2001, er belangenvermenging was omdat dezelfde persoon van twee wallen at.
De
Forrest-groep was immers in verschillende mijnen een partner van Gécamines. Volgens de Congolese krant Le Palmarès zou de groep de opbrengsten van de Luiswishi-mijn niet eerlijk hebben verdeeld. De krant beschuldigt de groep ervan te hebben geprofiteerd van het Gécamines-debacle in oktober 2001. De vakbonden van de Gécamines hekelen alle contracten die door de regering aan het bedrijf werden opgelegd.
Die contracten zouden Gécamines van haar meest productieve onderdelen beroven. Zo werd de westelijke groep verkocht aan een joint venture van Forrest en het Canadese Kinross, dat vertegenwoordigd wordt door de Belg Urbain Brabants. Die twee firma's verkrijgen in de westelijke groep een belang van 70%, zodat slechts
30% in handen van Gécamines blijft. Het zijn verhoudingen die doen denken aan het Ridgepointe-contract.
Zijn deze Congolese beschuldigingen gefundeerd? De Belgische Staat kan de voorlegging van de desbetreffende contracten eisen.
Naar verluidt heeft de Delcrederedienst voor de bouw van de STL-raffinaderij een dekking ten bedrage van 120 miljoen dollar verleend. Ik weet niet of het u bekend is dat deze zaak bij de Wereldbank werd ingediend door een vzw met de naam `La Communauté katangaise d'Outre Mer'. De Wereldbank heeft de regering in Kinshasa nochtans herhaaldelijk op het hart gedrukt geen onethische contracten af te sluiten. Ook andere landen wier bedrijven zich tot dergelijke operaties in Congo
dreigden te laten verleiden, werden verzocht de bedrijven in kwestie tot de orde te roepen.
Onder de noemer van de leonische contracten valt ook het geval van Sibeka. In februari 2000 laat Kabila's minister van mijnen de directie van de MIBA weten dat de Zimbabwaanse firma Osleg de plaats van De Beers inneemt in een project voor de ontginning van kimberliet in Tshibwe in samenwerking met de Congolese Staat. De ontginning zal gebeuren door Sengamines, een joint venture van Osleg, Comiex en Oryx dat aan een Omaanse prins toebehoort. Naar verluidt had deze vennootschap ook een Belgische aandeelhouder, Jean-François Velghe, die intussen overleden is, maar ik heb deze informatie nog niet kunnen natrekken. De toekomst van de MIBA is afhankelijk
van de ontginning van Tshibwe, maar ze ziet de opbrengst van die exploitatie nu aan haar neus voorbijgaan. De MIBA verwerkt alleen nog het afval en het personeel wordt niet langer in deviezen betaald.
Bovendien is er een rechtstreeks verband tussen deze operatie en de oorlog. Onder de aandeelhouders van Sengamines bevinden zich immers de stafchef van het Zimbabwaanse leger en de permanente secretaris van de minister van Defensie.
Er is nog een ander raakpunt met de vijandelijkheden. Er zijn vaak hevige gevechten tussen Congolese en Zimbabwaanse militairen enerzijds en de Bakwa Lukusa, Kasai-delvers uit de dorpen die de concessies omringen en die zich als de eigenaars van de mijnterreinen beschouwen.
Wat de Belgen betreft, meldde de Namibische krant Die Republikein in februari 2000 dat een vennootschap gevormd naar het voorbeeld van Osleg, waarin niet alleen Namibische officieren, maar ook Walter Hailwax, de Belgische ereconsul in Windhoek en wapenhandelaar John Bredenkamp participeerden, ook een diamantconcessie had gekregen in Tshikapa.
Dan is er nog een recent probleem, waarvan nog moet blijken of het aanleiding zal geven tot plundering van Congolese rijkdommen vanuit Angola. Als beschermer van Kabila poogt dit land een contract los te krijger voor de exploitatie van mijnen in het grensgebied. De Angolese vice-minister van Mijnen eiste in januari jl. tijdens een bezoek aan Kabila een schadevergoeding van de
Democratische Republiek Congo. Het argument is dat de alluviale diamanten van Tshikapa in Oost-Kasai en van Tembo en Kimbangu in Beneden-Congo hun oorsprong hebben in kimberlietlagen op Angolees grondgebied. Dat is geologisch correct, maar nog nooit werd inzake ontginning van grondstoffen een dergelijk volgrecht erkend.
Luanda eist nu zijn aandeel van de opbrengst. Dit verhaal is niet ten einde, maar ik vond het toch interessant u deze elementen mee te delen.
We kunnen begrip opbrengen voor de frustratie van Angola, want er bestaat sedert meer dan tien jaar een ononderbroken smokkelhandel van Angola naar Congo. Niet alleen UNITA, maar ook de Congolese delvers - Bana Lunda - zijn hierbij actief. De heer Filip De
Boeck van de KUL kan u daar meer over vertellen. Hij verbleef vaak in Bandundu en ging zelfs stiekem naar Angola. Hij is goed op de hoogte van de situatie.
De smokkelhandel wordt dus bedreven door UNITA, de Bana Lunda, de Garimpeiros (dat zijn de Angolese rebellendelvers), en het Angolese leger zelf. Zij smokkelen de edelstenen over de Congolese grens.
Tot nu toe werd veel gesproken over de trafiek van Congo naar Angola, maar om het werkelijke nadeel dat Congo lijdt te kunnen inschatten, moeten we ook rekening houden met de eveneens aanzienlijke trafiek van Angola naar Congo.
Omwille van die verboden export van Angola naar Congo vond de groep Leviev, die geassocieerd is met
het monopolie van de export van Angolese diamanten, het nuttig in Kinshasa een comptoir te openen.
Ik geef u nu nog enkele elementen die nader onderzoek verdienen.
Een eerste belangrijk element, dat niet onmiddellijk op een plundering lijkt, betreft de petroleum.
Angola en Congo zijn buren. Van Engelse kant zijn er de boringen van TotalFinaElf, dat met deze landen een geschil heeft over de afbakening van de petroleum-offshore. Volgens de Libre Belgique en andere bronnen zou de heer Victor Mpoyo, een vroegere minister van Kabila die nog bij Elf gewerkt heeft, het geschil bevroren hebben. Dat komt neer op een gunst voor Angola. Hieruit kan nadeel ontstaan voor Congo.
Een ander element is de prijs van de elektriciteit. De Congolese ondernemingen klagen over de te hoge elektriciteitstarieven terwijl de elektriciteit van Inga, die door de fameuze Ingashaba-lijn wordt geëxporteerd naar Zambia, Zimbabwe en de rest van zuidelijk Afrika, aangeboden wordt aan uiterst competitieve prijzen. Het zou interessant zijn aan experts te vragen of de voorgestelde contracten al dan niet billijk zijn.
Een volgend element is de band met de oorlog. Ik moet eerst opmerken dat de oorlog om de diamant in Congo en elders niet in 1998 is begonnen. Het verslag van de Lumumba-commissie herinnert aan de steun die bij de afscheiding van Zuid-Kasai is verleend aan Forminière, de voorloper van
MIBA.
Er woedt ook nog een andere oorlog die weinig in de media komt en waar weinig mensen zich om bekommeren, maar die toch veel slachtoffers maakt. Het is de oorlog tussen de grote ondernemingen en de clandestiene delvers. De bloedigste episode dateert uit 1979, toen meer dan driehonderd Congolese mannen, vrouwen en kinderen omkwamen. Zij verdronken bijna allen in Katekelai in Oost-Kasai na een treffen met de mijnbrigade van MIBA, die vaststelde dat ze in haar ontginningsgebied waren binnengedrongen.
In landen zoals Congo waar een oorlog woedt, is de officiële handel onderworpen aan douanerechten en andere taksen die uiteindelijk ook in de staatsbegroting terechtkomen.
In die geest draagt ook de diamant bij tot het voortduren van de oorlog, hoewel het deel dat naar de regering gaat - vreemd genoeg - niet groot is. De Staat legt vergunningen op aan de comptoirs, de handelaars, de delvers. Hij heft een ad valorem-taks van 3% op de export. De opbrengst is dus niet groot op een productie die door de Staat geraamd wordt op tien tot vijftien miljoen dollar, terwijl het IMF de oorlogsinspanningen van Zimbabwe of Uganda raamt op meer dan 300 miljoen dollar per jaar. Wordt de oorlog dan werkelijk door de diamant gefinancierd?
Dezelfde vaststelling geldt voor de rebellengebieden. Ook daar is er een administratie die belastingen heft en nog dezelfde wetgeving toepast als in ten tijde van Mobutu. Er werd vaak
beweerd dat de opbrengst van de plunderingen door de Zimbabwaanse, Rwandese en Ugandese generaals moest dienen voor de aankoop van wapens. Ik twijfel daaraan. Om die thesis hard te maken, moet bewezen worden dat de opbrengst van de verkoop van edelstenen op de ene of de andere manier gestort wordt in de schatkist van de Staat en dat die het geld uitgeeft voor defensiedoeleinden.
Ik verwijs naar de verklaringen van de parlementaire oppositie in Zimbabwe en Uganda. Mugabe en Museveni zeggen niet wat er met dat geld dat in Congo gestolen wordt gebeurt. Van dat geld is er geen spoor in de rekeningen van de Schatkist of van de Reserve Bank of Zimbabwe. Waar gaat het dan naartoe? Ik heb een thesis die weliswaar nog moet worden geverifieerd, maar ik denk dat
de landen van de Europese Unie dezelfde mening toegedaan zijn want ze hebben beslist de buitenlandse tegoeden van Mugabe en consorten te bevriezen. Ik denk dat het geld dient voor de persoonlijke verrijking van de personen die bij deze operaties betrokken zijn. Dat is ook het geval voor de heer Salim Saleh, de halfbroer van Museveni.
Het geld waarmee de wapens en de brandstof kunnen worden gekocht om Congo te plunderen, komt volgens mij van de Zimbabwaanse en Ugandese belastingbetalers. Ook de bevolking van die andere landen is slachtoffer van deze oorlog.
Ik weet eigenlijk niet goed hoe dit kan worden opgelost want op strafrechtelijk gebied zijn er weinig mogelijkheden. Ik zie niet goed in hoe het Belgische
gerecht ondernemingen kan vervolgen die het Congolees recht, tot nader order, niet geschonden hebben. Bij mijn weten heeft de Congolese staat nog geen enkele Belgische onderneming vervolgd wegens plundering.
In het internationaal recht is het niet anders. Er bestaat geen resolutie van de Veiligheidsraad over de plundering van de rijkdommen van Congo. Daar is een politieke verklaring voor. Door de vredesakkoorden van Lusaka heeft de internationale gemeenschap de feitelijke macht van de rebellen erkend. Indien die nu gecriminaliseerd worden, dreigt het vredesproces te ontsporen.
Sogem, een filiaal van Union Minière, werd bekritiseerd door de NGO's omdat het in het westen van Congo coltan heeft gekocht. Ik
weet eerlijk gezegd niet wat Sogem nu anders doet dan in de periode vóór augustus 1998.
Er is niets veranderd. Vóór augustus 1998 kocht het bedrijf zijn coltan bij dezelfde Congolese partners en betaalde het zijn belastingen aan de Congolese administratie. De administratie dus van een Staat waarvan de chef een ex-rebel is die een dictator omvergeworpen heeft die zelf door een staatsgreep aan de macht kwam. Ik neem aan dat de administratie van douane en belastingen, waar Sogem vandaag belastingen aan betaalt, door dezelfde ambtenaren bemand wordt. Het enige verschil is dat hun huidige bazen rebellen zijn.
Misschien is het wel nuttig de praktijken van deze ondernemingen te
onderzoeken. Geven ze hun Congolese partners een correcte vergoeding? Moeten de Belgische ondernemingen hun mijnactiviteiten in Congo stoppen omdat een deel van de opbrengst wordt gebruikt voor de oorlog? Congo lijdt onder het gebrek aan infrastructuur en onder het isolement. Moet daar nog een embargo bijkomen? Dat is een belangrijk debat.
Moeten we de Rwandese, Ugandese of Burundese producten boycotten? Zelfs in de veronderstelling dat een resolutie van de Veiligheidsraad dit toelaat, zouden we voor bepaalde producten met een reëel probleem geconfronteerd worden. Uganda produceert goud, kassiteriet, coltan en kobalt. Rwanda en Burundi produceren kassiteriet en coltan. De statistieken van deze drie landen tonen sedert 1996 een spectaculaire
stijging voor sommige producten. Hoe weten we welke grondstoffen afkomstig zijn uit de bodem van Rwanda, Burundi, Uganda dan wel Congo? Het is zeer moeilijk een schatting te maken van het nadeel dat Congo ondervindt. Deze zaak is trouwens voorgelegd aan Internationaal Gerechtshof in Den Haag.
Als ik één suggestie mocht doen met betrekking tot de doeltreffendheid van de embargo's en de houding ten opzichte van de Belgische ondernemingen, zou ik aanraden ook de mening van de Congolezen te vragen. Ik denk aan de burgermaatschappij, waartoe de delvers en de handelaars behoren, de Congolese ondernemingen zelf en de vertegenwoordigers van de arbeiders. Dergelijke gesprekken kunnen zeer verhelderend zijn.
Ik heb de gelegenheid gehad de discussiëren met vakbondsafgevaardigden bij MIBA die Tshisekedi in het hart dragen. Maar ze het met minder met hem eens als hij, om Kabila uit te dagen, zegt dat er een embargo moet komen op de Congolese diamant.
Ik verwijs ook naar de in oktober 2001 gepubliceerde studie van de paritaire parlementaire assemblee ACP-EU over de embargo's. Daarin wordt geconcludeerd dat algemene sancties tot nu toe een negatief effect gehad hebben op de bevolking. Vaak zijn ze politiek contraproductief.
De voorzitter. - Ik dank u voor de elementen die u hebt aangebracht en voor de nauwkeurige weergave van de feiten. Sommige feiten werden ons door andere getuigen al meegedeeld.
Uw laatste opmerking over het effect van de embargo's op de bevolking lijkt me van uitzonderlijk belang voor de conclusies die we uit dergelijke situaties moeten trekken.
Mijn persoonlijke ervaring op dat vlak heeft mij geleerd dat embargo's nooit de geviseerde personen treffen. Het is niet de elite die lijdt, maar wel de armste burgers, zij die moeten leven van de opbrengst van de producten. Kijk maar naar het embargo tegen Burundi dat dramatische gevolgen heeft gehad.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Uit het cv van de heer Misser blijkt dat hij een Rwandakenner is en het verwondert me dus dat hij in het verhaal van plundering en smokkel niet is ingegaan op de rol van Rwanda en de relaties met Belgische firma's of personen ter plaatse. Ik vermoed dat hij meer weet. Kan hij dieper ingaan op de rol van Rwanda in de coltansmokkel en de recente verovering van een aantal aanvoerlijnen van diamant in Kivu bijvoorbeeld? Ons interesseert daarbij vooral welke Belgische bedrijven en personen daarbij aan de Rwandese zijde actief zijn, niet enkel illegaal actief, maar actief tout court. We onderzoeken immers zowel legale als illegale activiteiten. De heer Misser zei daarnet dat het moeilijk vast te stellen is wat illegaal is en wat niet. Daar heb ik wel mijn bedenkingen bij. VN-rapporten maken immers duidelijk melding van de financiering van de Rwandese militairen door de opbrengst van de ontginningen in het voormalige Congo. President Kagame heeft zelfs ooit verklaard dat de oorlog hem niets kost. Dat is toch een duidelijke verwijzing naar een betrokkenheid van Rwanda bij de plundering. Graag kreeg ik daarover een beetje meer uitleg.
De heer Paul Wille (VLD). - Er wordt altijd gezegd dat er in 1997 een einde kwam aan de relatie tussen de grote economische actor De Beers en UNITA. Is de heer Misser het daarmee eens?
Zo ja, is die datum werkelijk zo absoluut?
Zo niet, wat is er na 1997 gebeurd zodat de bestaande relaties op het terrein om economische redenen konden blijven voortduren?
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Ik heb drie vragen.
U vermeldde de hoogspanningslijn van de Inga-stuwdam. Is deze lijn nog altijd operationeel en beschikt u over cijfers in verband met de productie en de bestemming? Hoeveel elektriciteit blijft er in Congo en hoeveel gaat er naar het buitenland?
Op een bepaald ogenblik had u het ook over de broer van president Museveni. Welke rol speelt hij precies?
Met betrekking tot de sancties die zopas door de Europese Unie zijn goedgekeurd, maakte u, in de context van de oorlogseconomie en de plundering van Congo, allusie op de Zimbabwanen. Kunt u het eventuele verband tussen de door de sancties
geviseerde partijen en de oorlog in Congo verduidelijken?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Mijnheer de voorzitter, ik wou ingaan op uw reactie op de verklaring van de heer Misser over het embargo. We hebben die discussie trouwens al gevoerd in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
Ik deel uw mening daarover niet helemaal. Embargo's en andere economische sancties zijn ongetwijfeld delicate wapens die omzichtig moeten worden gebruikt. U gaf het voorbeeld van Burundi en kan men er Irak aan toevoegen. U hebt gelijk wanneer u zegt dat de armste bevolkingsgroepen de zwaarste tol betalen. Het kan ook niet worden ontkend dat de naaste omgeving van de machthebbers hier vaak van profiteert om zich te verrijken.
In Rhodesië en Zuid-Afrika heeft dit geweldloze wapen nochtans zeer positieve gevolgen gehad. Als deze regimes uiteindelijk verplicht werden om veranderingen door te voeren, was dat ten dele ook onder invloed van de industriëlen die begrepen hadden dat er onder embargo's geen sprake kan zijn van een bloeiende economie.
We moeten ook niet katholieker willen zijn dan de paus. Wanneer democratisch verkozen leiders - ik denk aan mevrouw Aung San Suu Kyi in Birma - de internationale gemeenschap vragen om economische sancties uit te vaardigen tegenover het eigen land, komt het ons niet toe te beslissen dat er daar geen reden toe is.
Het is een delicaat wapen, maar ik ben het niet eens mee u dat
het altijd moet worden veroordeeld.
De voorzitter. - Dat heb ik niet gezegd.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Een van de rode draden doorheen de uiteenzettingen van de verschillende sprekers die we hier al gehoord hebben, is het gebrek aan impact van de staat op het hele gebeuren. Wanneer hij echter oplossingen suggereert, zegt de heer Misser precies dat er overleg moet komen met staatsorganen, met de staatsstructuur, ook al weet hij dat de kans dat dit reëel iets oplevert heel beperkt is. Wat denkt hij dat we moeten doen om te vermijden dat we het verwijt krijgen dat we een of andere partij, ook politiek, beïnvloeden of bevoordelen? Elke stap, elk initiatief zal immers wel een of andere partij begunstigen.
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - De heer Misser sprak over een Zimbabwaanse joint venture met het bedrijf van Kabila. Toen we vorig jaar in Zimbabwe waren, hoorden we dat de enorme betrokkenheid van de legerchefs bij de verschillende mijnen precies een van de redenen is dat Zimbabwe in Congo blijft. In welke mate is dit waar? Hoe ver gaat die betrokkenheid? Gaat het om echte bedrijven of draait alles enkel rond de chefs zelf?
Heeft de heer Misser zicht op het aantal Belgen dat op het ogenblik in Congo actief is in alle mogelijke sectoren? Ik bedoel daarmee niet de bedrijven die van hieruit werken, maar de mensen die verbonden zijn aan een bedrijf in Congo en Zimbabwe en daarin een positieve of negatieve rol spelen.
Zijn de diamanten die vanuit Angola naar Congo worden gebracht, enkel UNITA-diamanten of gaat het ook om andere diamanten? Waarom is het voordeliger ze naar Congo te laten komen? Verdwijnen ze zo sneller in het geheel van de illegale handel of zijn er andere redenen?
De heer Misser vraagt zich af hoe België Belgische bedrijven kan vervolgen als er daarvoor geen wettelijke instrumenten zijn. Onze rol is het de legale of illegale betrokkenheid van Belgische bedrijven bij de legale of illegale handel vanuit Congo na te gaan. Hoe we ze kunnen straffen, moeten wij niet bepalen.
Ter afronding van onze onderzoekscommissie stellen we wel aanbevelingen voor de regering op. Heeft de heer Misser suggesties op dit
punt, voor het geval we vaststellen dat inderdaad heel wat bedrijven op illegale manier betrokken zijn bij de handel uit het gebied van de Grote Meren?
De heer Misser sprak over de spectaculaire toename van de ontginning en uitvoer van grondstoffen vanuit Rwanda en Burundi. Sinds enkele maanden heeft Burundi een nieuw parlement. In welke mate kan dit feit invloed uitoefenen op de legale en illegale handel vanuit Burundi?
De voorzitter. - Mijnheer Misser, heb ik het goed begrepen dat u zegt dat Sogem niets verkeerds heeft gedaan, omdat ze in dat gebied altijd actief zijn geweest, gewoon hebben doorgewerkt en hun belastingen hebben betaald aan de autoriteiten die op dat ogenblik bevoegd waren, dit wil zeggen eerst aan de centrale Congolese staat, daarna aan de rebellen?
U zegt dat niet bewezen kan worden waar de opbrengsten van de plunderingen heen gaan. Voor Zimbabwe kan dat kloppen, dat weet ik niet. Een andere expert heeft in onze commissie echter met cijfers aangetoond dat het officiële budget van het Rwandese leger ruimschoots onvoldoende is en niet beantwoordt aan de reële uitgaven ervan. Wij kunnen dus veronderstellen - ik zeg niet
bewijzen - dat een belangrijk deel van de opbrengst van de exploitatie van grondstoffen in het oosten van Congo dient voor de financiering van militaire operaties van het Rwandese leger. Dat is in tegenspraak met wat u zegt. Ik beschik over onvoldoende elementen om te bepalen wie gelijk heeft en ik spreek me daar dan ook niet over uit, maar graag kreeg ik daarop wel een reactie van u.
De heer François Misser. - Ik heb inderdaad niet veel gezegd over de toestand in Rwanda omdat ik niet alle plunderingen overal ter wereld heb onderzocht. Ik kan u enkel de gegevens meedelen waarover ik beschik. Ik kan niet zeggen dat Rwanda geen enkele verantwoordelijkheid draagt in de plundering van Congo. Ik heb over Sogem gesproken omdat ik me die zaak goed herinner. Ik geloof dat er een tiental andere maatschappijen zijn, maar dat heb ik niet persoonlijk onderzocht. Het is alleszins niet mijn bedoeling Burundi, Uganda of Rwanda vrij te spreken. Ik ben het ermee eens dat de oorlog Kagame niets kost en dat Rwanda onmogelijk zelf voor de financiering van de oorlog kan instaan. Dat is een geloofwaardige opvatting. Sommige onderzoekers bevestigen dat
het onmogelijk is na te gaan wat de uiteindelijke bestemming is van de hulp. Op die manier wordt een bijdrage geleverd tot de financiering van de oorlog. Aangezien de hulp kan worden gebruikt voor infrastructuurwerken en sociale uitgaven in Rwanda, komen er middelen vrij voor andere doeleinden. Charles Josselin, de Franse minister van ontwikkelingssamenwerking, is tot die conclusie komen. Zijn redenering klinkt geloofwaardig, maar ik heb hierover geen specifieke opvatting.
Wat De Beers betreft, heeft zich in 1997 een belangrijke gebeurtenis voorgedaan. Ik heb het over de machtsgreep van Kabila in Kinshasa, die korte tijd daarna werd gevolgd door de verbreking van de exclusiviteitsovereenkomst voor de commercialisering tussen de MIBA en De Beers. Er
volgde toen een periode van opbod. Tot dan toe was de Congolese productie als het ware gevangen. Met Kabila, een rebel, begint de productie zich af te scheiden. Het is geen toeval dat ook Angola zich met de hulp van bepaalde Antwerpenaren, Israëli's, Russen en Brazilianen probeert los te maken. In 1999 verklaart De Beers, dat zich in dat opzicht katholieker dan de paus gedraagt, dat ze geen bloeddiamant meer willen kopen en dat ze geen Congolese of Angolese diamanten meer zullen kopen, zelfs niet van de regering. Deze mensen houden er een fundamentalistische zuiverheidsopvatting op na en doen zich voor als politiek correct om hun concurrenten te benadelen. Ze wekken de indruk dat diamanten afkomstig uit landen die niet in oorlog zijn, zoals Guinee Conakry of de Centraal-Afrikaanse
Republiek, waaruit zij zich hebben teruggetrokken, oorlogsdiamanten zijn. In feite is dat misleidend. Ze willen doen geloven dat alle verboden diamanten oorlogsdiamanten zijn. Dat is niet juist, gesmokkelde diamant is niet altijd bloeddiamant. We moeten logisch blijven. Men zou kunnen denken dat Afrikaanse diamanthandel die niet via De Beers verloopt, verdacht is. We mogen evenwel niet uit het oog verliezen dat er een handelsoorlog wordt gevoerd. De heer Michel heeft het daarover gehad en ik denk dat hij het op dat vlak bij het rechte eind had.
Inderdaad, mijnheer Destexhe, de Ingadam produceert nog steeds elektriciteit. Er vindt uitvoer plaats, maar het is moeilijk het vertrouwen terug te winnen. Congo-Kinshasa heeft zich erover beklaagd dat
Congo-Brazzaville zijn elektriciteit niet regelmatig betaalt. Wat de landen van zuidelijk Afrika betreft, is er een probleem met de prijs. Voor concrete bedragen verwijs ik u naar de nationale elektriciteitsmaatschappij van Congo.
Het verhaal van Salim Saleh is een echte saga. Hij is de halfbroer van Museveni en was vennoot van Branch Energy Ltd voor de ontginning van goud in Uganda. Iedereen die onderzoek heeft gedaan naar de huurlingenkwestie, kent deze maatschappij. Een deel van het personeel van deze maatschappij bleek voor Executive Outcomes te hebben gewerkt. Zowel Salim Saleh als generaal Kasini waren betrokken bij de goudontginning in het oosten van Congo. Ze hebben zelfs gezorgd voor een opstand binnen de opstand. Dit heeft geleid tot een
breuk binnen de RCD, waardoor de RCD tegenover de MLC kwam te staan. Ze waren van oordeel dat Jean-Pierre Bemba zich te veel macht begon toe te eigenen. Ze hebben zelfs een provincie gecreëerd, namelijk de provincie Kibali-Ituri. Op dit vlak moet nog heel wat worden onderzocht. Ik zal hierover zoveel mogelijk informatie voor u trachten bijeen te sprokkelen.
Wat de Zimbabwanen betreft, vermeld ik Vitalis Zvinavashe, de bevelhebber van het leger. Hij is een van de vier aandeelhouders van Osleg. Zijn naam komt voor op de lijst die de Raad van de Europese Unie heeft opgesteld van twintig personen aan wie geen visum mag worden verstrekt en wier vermogen in beslag moet worden genomen. Onder ons gezegd, is dat een goede zaak, maar aangezien hierover al
anderhalve maand wordt gesproken, maak ik me geen enkele illusie: zijn vermogen is al lang in veiligheid gebracht.
Ik kan de heer Dubié meedelen dat ik het embargo tegen Zuid-Afrika ten tijde van de apartheid persoonlijk heb gesteund. Het betreft een delicate aangelegenheid. Ik ben het eens met wat u zegt over Birma. Met Zuid-Afrika was het gemakkelijk omdat het ANC en de vakbonden alle Europese burgers hadden opgeroepen om iets te doen. Wat Angola, Rwanda, Burundi, Congo en Irak betreft, liggen de zaken anders. De bevolking van die landen heeft nooit om een embargo gevraagd. Het is onze plicht naar hen te luisteren.
Ik heb niet gesproken over overleg met de staat, dat hebt u waarschijnlijk verkeerd
begrepen. Ik heb gesproken over overleg met de burgerbevolking, met de krachten die in Congo leven, namelijk de vereniging van Congolese ondernemers, de vakbonden en de kerken. Via hen moeten we het terrein aftasten. Gelet op het demografisch deficit in Congo, moeten we een beroep doen op deze groepen om te weten te komen wat de bevolking van ons denkt en wat ze van ons verwacht.
Ik heb geen bijzonder onderzoek gevoerd betreffende het aantal Belgen. Ik heb niet veel informatie over dat onderwerp. Strategische figuren, zoals de heer Forrest, zouden hierover interessante gegevens kunnen verstrekken. De kritiek op hem is wellicht niet helemaal terecht. Van zijn slag zijn er niet veel. De heer Damseaux misschien. Voor het overige meen ik te weten dat
sommige personen hebben geprobeerd een evaluatiecontract te krijgen. De heer Greg Huppert van IDV in Antwerpen kan u wellicht meer vertellen over de werking van de diamantcircuits. Hij zou zijn mening over dit onderwerp kunnen geven en kunnen zeggen of de schattingen juist zijn. Er zijn immers duizend manieren om te frauderen. Een contract kan wettelijk perfect in orde zijn, ook al worden de diamanten bij het begin van de keten ondergewaardeerd en bij hun aankomst overgewaardeerd. Er zijn heel wat verschillen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Er is niet alleen Congo. Denk ook maar eens aan Enron in de Verenigde Staten.
De heer François Misser. - Precies!
Over de aanbevelingen kan ik mij niet uitspreken. Ik vind dat het de moeite loont te onderzoeken wat er op het terrein kan worden ondernomen. De organisatie van de gewone plunderingen is in handen van gewapende benden: de FAC - Forces armées congolaises -, de RCD en zelfs buitenlandse legers. Het herstel van de macht van de staat kan een oplossing bieden. Zij moet ervoor zorgen dat de soldaten worden betaald, dat ze worden gedemobiliseerd en dat ze de bevolking laten werken. In een nieuwe Congolese staat kan er een vorm ontwikkelingshulp worden overwogen waarbij het leger niet langer een gevaar voor de bevolking vormt, maar een hulp. Dit is een mogelijke aanbeveling,
maar ik zal u mijn bedenkingen later schriftelijk bezorgen.
Bij mijn weten heeft Sogem niets verkeerds gedaan. De toestand is volgens mij niet veranderd.
Ik zal het nu hebben over de opbrengst van de plundering. Ik heb hoofdzakelijk gesproken over de dingen waaraan de opbrengst niet wordt besteed. We zouden kunnen veronderstellen dat er door Ugandezen in Congo wordt geplunderd om de Ugandese schatkist te spijzen. Dat is evenwel niet het geval: een deel van het geld verdwijnt; het hout, het goud en de diamanten die naar Uganda worden gevoerd, leiden niet tot een versterking van de staatsmacht. Hetzelfde geldt voor Zimbabwe, waar de voorraden van NOCZIM worden geplunderd, een semi-overheidsonderneming die vanuit
Congo brandstof invoert voor het Zimbabwaanse leger. Er bestaat eigenlijk een joint venture tussen de nomenklatoera van al deze landen, de rebellen inbegrepen, enerzijds, en de buitenlandse machten, anderzijds, die samen de Congolese bevolking en in zekere zin ook de belastingbetalers van de landen die hun legers hebben gestuurd, plunderen. Het is in die zin dat we moeten werken. We mogen niet bij de simplistische opvatting blijven dat het Zimbabwaanse leger Tshibwe gebruikt om zijn oorlog te financieren. Het is complexer dan dat. Het is ook een kwestie van persoonlijke verrijking.
De voorzitter. - Mijnheer Misser, ik dank u voor uw zeer interessante getuigenis. Het verheugt me dat u ons nog bijkomende informatie zult bezorgen. Ik verzoek u deze informatie naar het secretariaat van de commissie te sturen.
Ik zou graag weten wat uw opvatting is over het Kimberleyproces, dat hier al vaak aan bod is gekomen. Volgens sommigen zal dit initiatief het probleem niet oplossen, maar anderen zijn het daar niet mee eens.
U bent zeer goed op de hoogte van deze materie. Uw visie zou interessant voor ons kunnen zijn.
De heer François Misser. - Ik zal trachten deze moeilijke vraag te beantwoorden.
Het gaat hier om pionierswerk. Er moet een marktregeling worden uitgewerkt tussen de producerende en de verbruikerslanden. De NGO's en de diamantindustrie worden bij dit proces betrokken. Door er nog andere actoren uit het middenveld bij te betrekken, zoals de vakbonden, kan het proces nog worden verbeterd.
Met vijfenveertig Staten loopt het wat moeilijk. Wij hebben een certificeringssysteem op touw gezet met Angola en Sierra Leone.
De gemmologen zijn in een echte godsdienstoorlog verwikkeld. Sommigen beweren dat de oorsprong van sommige diamanten met
zekerheid kan worden achterhaald. Anderen gaan er echter van uit dat dit in het huidige stadium van de technologische ontwikkeling nog niet kan.
Volgens de gemmologen, onder wie ook de heer Van Bockstael, bestaan er alleszins opvallende gelijkenissen tussen stenen uit Sierra Leone, Venezuela, Canada, Rusland... Zo lang er geen globale marktregeling bestaat, kan men altijd een steen in Antwerpen gaan aanbieden; in plaats van te verklaren dat het een steen is van de rebellen uit Sierra Leone, zeg je gewoon dat hij waarschijnlijk uit Brazilië komt. Dat kan voldoende zijn...
Men kan altijd leugens verzinnen. Wat er ook van zij, er wordt een nieuwe constructie opgezet. Het Kimberleyproces wordt in maart door de
algemene VN-vergadering besproken. Dat wordt een krachtmeting. Sommige staten zijn voorstander van een zeer dwingend systeem; ik denk meer in het bijzonder aan de Verenigde Staten. Ik nodig u uit eens na te denken over de redenen waarom de Verenigde Staten de markt voor diamant willen reguleren en die voor petroleum niet. Produceren de Verenigde Staten diamanten? Als het hen niets kost, zijn de Amerikanen er snel bij om anderen de les te lezen, meer bepaald de Belgen en de Afrikanen die tot over hun oren in de diamant zitten... Het is dus voorzichtigheid geblazen!
Ik weet niet welke houding de Russen in de Veiligheidsraad zullen aannemen. Zullen zij akkoord gaan met het internationaal certificeringssysteem? Een consensus bewerkstelligen is niet
gemakkelijk en pionierswerk vergt meestal tijd. Dat gaat niet in een handomdraai! In twee jaar tijd zijn we al een heel eind opgeschoten. Alle betrokkenen rond de tafel krijgen, Oekraïners, Angolezen, Zuid-Afrikanen, Belgen, met andere woorden zowel de producenten als de consumenten, is een boeiende maar ingewikkelde onderneming.
Toch mag men niet alles verwachten van het Kimberleyproces. Ook als de fraudebestrijding op gang komt, sluit ik mij aan bij het betoog van de heer Van Bockstael. Zelfs met de beste wetgeving tegen de drugshandel kan de maffia niet uit de wereld worden geholpen...
Met het Kimberleyproces willen we de diamanthandel zo formeel mogelijk organiseren.
Er moet ook rekening worden gehouden met de economische kenmerken van de productie in Afrika. Driekwart van de productie in Congo, een groot deel van de productie in Angola en in West-Afrika zijn informeel. Smokkelen is in Afrika een nationale sport. De Staten zijn zwak. Als er een certificeringssysteem wordt opgezet tussen bijvoorbeeld Luanda en Antwerpen, dat zo solide en veilig is als onze euro, dan zal dat wel werken, omdat het in de formele economie ligt.
Wat zal er in een land in oorlog echter gebeuren tussen de mijn en het certificeringscentrum als cowboys een hold-up plegen en stiekem stenen in de keten binnenbrengen? In Afrika en zelfs op andere continenten staan wij voor de uitdaging om de Staat op te bouwen en te versterken.
India bijvoorbeeld komt helemaal niet ter sprake. Dit land controleert zijn diamantuitvoer helemaal niet. De arbeidsomstandigheden in de Indische diamantslijperijen zijn zeer betwistbaar. Er zijn veel onzekerheden. Ik denk dat wij maar langzaam zullen opschieten. Het blijft een grote uitdaging. Wij hoeven niet negatief te zijn, we moeten geduldig voortwerken.
De voorzitter. - Wat de heer Misser heeft gezegd, stemt grotendeels overeen met de realiteit. Wij willen het beste voor iedereen, maar kunnen niet ontkennen dat sommigen uitsluitend hun eigen belangen verdedigen. Dat is zowel in onze maatschappij het geval als in landen waar het leven heel wat moeilijker is.
Hij beschouwt het Kimberley-akkoord als een stap in de goede richting, maar niet als het einde van de problemen. Dat geldt ook voor de talloze resoluties die de Veiligheidsraad heeft goedgekeurd om het conflict tussen de Palestijnen en de staat Israël op te lossen en die niet worden gerespecteerd. We mogen voor de Afrikanen niet strenger zijn dan voor regimes die sommigen van ons na aan het hart liggen.
Ik meen dat de heer Dubié mijn opmerkingen over sancties niet helemaal correct heeft geïnterpreteerd. Slimme sancties kunnen in bepaalde omstandigheden nuttig zijn, maar het is niet zinvol sancties toe te passen op gebieden waar oorlog wordt gevoerd.
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ik zou kort willen terugkomen op het Kimberleyproces. Het verheugt mij dat het voor u een stap vooruit betekent. Ik wil er echter toch even aan herinneren dat er een zwaard van Damocles boven het proces hangt. Als ik mevrouw Neyts goed heb begrepen, zou de WTO alles kunnen doorkruisen omdat ze ervan uitgaat dat het onmogelijk is de handel met één land te verbieden. Ik denk meer bepaald aan India dat van niets wil weten. Als het Kimberleyproces helemaal wordt afgewikkeld, zou de handel met India illegaal worden. De klacht die bij de WTO werd ingediend, zou het hele proces op de helling kunnen zetten. Het blijft bij vrome wensen. Wij willen vooruitgang boeken, maar sommige internationale organisaties delen onze waarden en doelstellingen niet. Eens te meer wordt aangetoond dat de WTO, die alles via de handel denkt te kunnen regelen, een oplossing voor ernstige problemen dwarsboomt.
De heer François Misser. - Niets gaat meer in tegen de regels van de WTO als een embargo of een boycot, maar als de Veiligheidsraad een resolutie goedkeurt, dan wordt dat een prioriteit. Als de Veiligheidsraad het licht op groen zet voor het Kimberleyproces, dan heeft India geen keuze meer. Met India kunnen er mijns inziens problemen van sociale aard rijzen. Ik denk bij voorbeeld aan kinderarbeid. Op dit ogenblik is India het meest concurrerende land. In België en in Botswana wordt het personeel in de slijperijen vrij behoorlijk vergoed en geniet het een redelijke levensstandaard. In India klaren kinderen de klus. De wereldvakverbonden, CISL en CMT, beschikken over documentatie over de arbeidsomstandigheden in die sector in India. Wij moeten het Kimberleyproces aangrijpen om in dat land op dat stuk vooruitgang af te dwingen. Het zal wel moeilijk gaan, maar dat is nog geen reden om ons te laten ontmoedigen. Ik denk dat sommige NGO's sneller willen gaan dan de wind.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Erik Kennes. - Ik hoop dat u van mij geen al te hoge verwachtingen hebt. De hele reeks specialisten die hier voor me zijn geweest, hebben u de grote lijnen van de problematiek al uitgelegd. Bovendien was ik wel als een van de eersten met deze problematiek bezig, maar heb ik het dossier het afgelopen jaar niet meer gevolgd, omdat heel veel anderen zich erop gestort hebben en ik andere verplichtingen had. Tenslotte ben ik ook geen mijnexpert, geen econoom en geen geoloog, zodat bepaalde technische details mij ontsnappen. Wel kan ik andere accenten leggen op het verhaal dat u vanuit de voorbije hoorzittingen in grote lijnen kent.
Een van de grote problemen bij het begrijpen van de huidige situatie is het analysekader. Heel
vaak gebruikt men hetzelfde analysekader als voor de toestand in Sierra Leone en Liberia. In de politieke wetenschap werd de toestand daar meestal geanalyseerd als een intern conflict waarbij degene die op het centrale niveau de macht heeft, een beroep doet op externe actoren om deze macht te vestigen en te behouden en probeert alle bestaande instituties op een of andere manier onklaar te maken of weg te spoelen, omdat een institutie per definitie het persoonlijke niveau overstijgt en een bepaalde mate van controle mogelijk maakt.
In Liberia of Sierra Leone gaat het dus om een intern conflict waarbij iemand de president van de macht wil verdrijven en daarbij een beroep doet op buitenlandse actoren, zoals de bekende Libanese of andere netwerken. In
Centraal-Afrika ligt dat anders. Daar gaat het om een regionale oorlog en zijn de actuele gebeurtenissen te verklaren vanuit een machtsvacuüm. Zoals professor Reyntjens u heeft uitgelegd, is de oorlog op het ogenblik het gevolg van het wegvallen van degene die op regionaal gebied de voornaamste bemiddelaar was in het zeer complexe web van onderling verweven conflicten, namelijk Mobutu. Na het wegvallen van Mobutu hebben de conflicten een zelfstandigheid gekregen en op het ogenblik vecht iedereen zijn intern conflict uit op het grondgebied van de buren. Het gaat dus om een regionale oorlog en een complex knooppunt van conflicten op drie niveaus: een lokaal conflict in Congo, vooral in de Kivustreek, een nationaal conflict en een regionaal conflict.
Het
grote probleem, ook voor deze commissie, is de hefboom. Op welk niveau - lokaal, nationaal of regionaal - moet men het eerst ingrijpen om het meeste kans op slagen te hebben? En vooral, welke hefbomen en instrumenten zijn er op het ogenblik nog om aan de situatie iets te doen? Het grootste gevaar op het ogenblik is de criminalisering van de hele streek, waardoor er geen hefbomen meer zijn om invloed uit te oefenen op de situatie.
De nationale staatsstructuur is de voornaamste hefboom die is weggevallen en op lokaal niveau zien we een sociale desintegratie. In de Kivustreek vallen nu alle sociale en morele netwerken weg.
Dit hangt samen met een trend op wereldniveau en daarover wil ik het vandaag vooral hebben. Het systeem van
de nationale staten met hiërarchische regeringsstructuren wordt vervangen door meer horizontale structuren, polyarchische structuren van governance of multipolaire structuren van bestuur en macht, waarbinnen de nationale staat maar één element is. Dit is de globalisering, de wereldwijde liberalisering waarbij grote privé-bedrijven veel sterker zijn dan nationale instituties. De effecten van deze globalisering zijn echter verschillend in Noord en Zuid. In het Noorden vindt de trend van vermenigvuldiging van de machtscentra een tegengewicht in de vorming van structuren van regionale integratie, zoals de Europese Unie. In het Zuiden, vooral in Afrika, leidt de wereldwijde liberalisering echter tot het instorten van staatsstructuren die reeds uitgehold waren,
en op lokaal niveau tot de groei van wat men noemt de informele economie.
Die trend is in Centraal-Afrika in de jaren 1980 begonnen. De grote vraag is wie nu de tussenpersonen, de gatekeepers, zijn tussen het lokale en het globale niveau. Normaal speelt de nationale staat die rol. Typisch voor de Afrikaanse machthebbers is dat ze proberen hun macht uit te bouwen door controle uit te oefenen op de economische stromen tussen het internationale en het lokale niveau, op import en export dus. Dat verklaart ook waarom de economie in deze landen steeds verder is afgekalfd. De nationale staten waren oorspronkelijk dus gatekeepers, maar werden de afgelopen 20 jaar omgevormd van een geheel van instituties tot een geheel van persoonlijke netwerken. Een
aantal militaire actoren hebben de plaats ingenomen van de nationale staat als gatekeeper tussen het globale en lokale niveau. Ze hebben wel geprobeerd nieuwe netwerken te creëren, maar zijn daarin doorgaans niet geslaagd en hebben dan meestal geprobeerd de reeds bestaande netwerken te beheersen.
Tegenover vroeger is er echter één wezenlijk verschil. Vroeger controleerden in de Congolese staat een aantal lokale patrons - de vrienden van Mobutu - de lokale economie en zorgden ze ervoor dat zij de tussenpersonen waren tussen het internationale en het lokale niveau. Nu hebben militairen die plaats ingenomen, met het essentiële verschil dat het niet langer om Congolezen gaat.
Enerzijds is er dus een
liberalisering en globalisering van de gewone economie, bemiddeld door militairen en lokale netwerken en anderzijds is er ook een globalisering van de internationale criminele economie, een soort schaduwzijde van de globale economie die per definitie zeer moeilijk te beheersen is.
Persoonlijk denk ik dat de betrokkenheid van Belgische bedrijven maar één klein element is in het geheel en dat een oplossing, om duurzaam te kunnen zijn, een band moet leggen tussen het lokale en het globale op een manier die ook voor het lokale netwerk een voordeel oplevert. De opbrengst mag dus niet verdwijnen naar een buurland en ook niet naar een Zwitserse bankrekening, zoals dat vroeger het geval was.
Ik wil de evolutie in de
mijnsector nu bekijken in dit breder perspectief. Vaak wordt immers de fout gemaakt de huidige oorlogseconomie los te zien van de globale en de historische context. Men beschuldigt een aantal individuen - name and shame - en men vergeet de historische en geografische context.
De huidige Congolese economie is een radicalisering van wat er vroeger bestond.
De mijnsector is al lang geglobaliseerd. De London Metal Exchange is immers al sinds het midden van de negentiende eeuw operationeel. De mijnsector was wel geglobaliseerd, maar tegelijkertijd sterk gesloten omdat het aantal kopers en verkopers vrij beperkt was. Dat hing natuurlijk samen met een internationaal koloniaal systeem. De mijnsector had het voordeel op
lange en middellange termijn te kunnen plannen. Men wist ongeveer hoe de prijzen van de grondstoffen zouden evolueren en waar men kon investeren.
Met de onafhankelijkheid kwamen er naast de grote mijnmaatschappijen en de nationale koloniale staten ook nationale staten bij en in de jaren zeventig werd het systeem uitgebreid met de ontwikkelingsbanken: de Wereldbank en het IMF.
Tijdens het nationaliseringsproces wordt de mijnsector in vele gevallen genationaliseerd. Botswana is zowat het enige land dat daaraan kon ontsnappen. Dit land is het enige voorbeeld van een goede ontwikkeling van de mijnsector. In 1966 was het BNP in Botswana 163 dollar per capita, ongeveer gelijk aan dat van Congo. In 2000 was het al opgelopen tot 6.600
USD en staat het land gelijk aan landen met een middelgroot inkomen.
Door de nationalisaties wordt in Congo de nationale staat de gatekeeper tussen het lokaal en het globaal niveau. Dat systeem heeft enorm veel voordelen voor de machthebbers: de controle van de economische stromen, de taxatie maar een nog grotere afhankelijkheid van de exportsector. Voor de onafhankelijkheid was afhankelijkheid van de mijnsector in Congo 59% (percentage mijnbouw in de totale export); in 1972 was het opgelopen tot 82%. Dat was voordelig voor de mijnmaatschappij die gedurende een aantal jaren rustig kon werken en investeren. Als de maatschappij het op een akkoordje kon gooien met de nationale regering wist ze dat ze niet zou worden verjaagd.
Een ander aspect is dat de productiestructuren van de maatschappij nauw verbonden waren met de financieringsstructuren. Een Conglomeraat als Anglo American in Zuid-Afrika was gelieerd met een aantal banken en wist zeker dat voor een reeks projecten een financiering kon worden gevonden.
In de jaren 1980 en 1990 verandert de toestand grondig. De internationalisering en globalisering neemt toe. De bedrijven moeten in staat zijn om over de hele wereld te handelen en dat heeft enorme gevolgen. Wie het best gewapend is voor een strijd op wereldvlak, zal het gevecht ook winnen.
Union Minière was vroeger sterk gebonden aan wat er in de kobaltproductie in Congo gebeurde. Nu wil de groep marktleider worden in de
kobaltproductie, om het even waar de kobalt zich bevindt. Maar dat betekent ook dat Union Minière niet meer geïnteresseerd is om op lange termijn grote investeringen te doen in Congo. De groep zal bijvoorbeeld een project exploiteren in het Zuiden van Congo (Kasombo) of projecten ontwikkelen voor de tweede raffinage van een aantal afvalbergen (Kolwezi) omdat dit winst geeft op korte termijn. Eens het project is afgelopen, verplaatst Union Minière zich naar een ander land, zonder zich veel om de gevolgen te bekommeren.
Op globaal niveau wordt de financiering losgekoppeld van de productie; de bedrijven zullen hun financiering onder andere uit de aandelenmarkten halen.
De maatschappijen zullen dus onder druk
staan om zo snel mogelijk winst te maken. De winsten in de mijnsector zijn niet zo groot. Om voldoende return voor hun aandeelhouders te verzekeren zijn de mijnbedrijven dus verplicht om steeds meer op korte termijn te werken. Bovendien zijn de investeringen in de mijnsector nogal risicovol. Men zal dit risico enkel willen nemen als er een dringend conjunctureel tekort is en/of als de investering op korte termijn kan worden teruggewonnen. Als de prijzen van coltan de hoogte ingaan, zal iedereen coltan willen exploiteren. De coltanprijzen en de coltanhandel in de Kivustreek zijn tijdelijk en afhankelijk van een bepaalde internationale conjunctuur.
Aangezien de maatschappijen kortetermijnprojecten ontwikkelen zijn ze ook niet bereid tussenbeide te komen in de
sociale lasten. Dat is één van de grote problemen in Congo en voor de privatisering van mijnbedrijven op het Afrikaanse continent. Gécamines, een bedrijf dat voor zijn personeel zorgde van de wieg tot het graf, bestaat niet meer. Niemand is bereid om de onderneming, samen met de sociale lasten, over te nemen.
Ook de scheiding tussen de exploitatie en de exploratie is een belangrijk aspect. Een mijnbedrijf moet na een aantal jaren op zoek gaan naar nieuwe vindplaatsen en heeft dus een afdeling "exploratie". Omwille van de lage rendabiliteit van dit soort afdelingen - de kans op het vinden van een interessante concessie is misschien één op honderd - hebben een aantal grote bedrijven die eind jaren tachtig afgestoten. Deze
exploratie-experts, meestal technisch hooggeschoolde werknemers, hebben dan zelf kleine exploratiebedrijfjes opgericht. Als ze een interessante site vinden, proberen ze een titel op de concessie te krijgen. Ze verzamelen kapitaal op de aandelenmarkt en verkopen hun concessie nadien aan een grotere maatschappij. De Sadiola Hill concessie in Mali is één van de grootste goudprojecten in Afrika. Die enorme goudconcessie werd haast toevallig door het kleine bedrijf Iamgold, dat op de Canadese beurs werd genoteerd, gevonden. Momenteel wordt de concessie samen met Anglo American geëxploiteerd.
Die kleine bedrijven nemen een groot risico omdat de winst heel hoog kan zijn. In 1996 maakte de "Diamond Fields Resources", junior bedrijf van Robert
Friedland, een enorme winst door de nikkelconcessie van Voisey's Bay te verkopen aan Inco. Maar achteraf bleek de prijs veel te hoog te zijn. De koers van het aandeel van Bre-X, een concessie in Indonesië, werd met de (onopzettelijke?) medewerking van een aantal Canadese financiële analisten kunstmatig enorm opgeklopt. Men stond op het punt deze concessie te verkopen aan een groot bedrijf, maar uiteindelijk bleek het om een speculatieve illusie te gaan, in zekere zin te vergelijken met de zaak Enron.
Het ging hier om zuivere speculatie. Het gevaar bestaat erin dat de juniors zich enkel richten op speculatie op de beurskoersen. Het is ook mogelijk dat een bepaalde junior zich engageert in een concessie en begint te groeien. Dat was het geval bij
First Quantum, een Canadees bedrijf, dat op dit moment zeer actief is in Zambia, aan de grens met Congo. First Quantum bleek geen speculatief bedrijf te zijn, maar bleek in staat te zijn om te groeien. In het zuiden van Congo ontstaat nu een soort geïntegreerd gebied tussen het noorden van Zambia en het zuiden van Katanga.
In Zambia heeft de jongste jaren een privatiseringsoperatie plaats gevonden. Een van de hoofdrolspelers daarin is First Quantum; de financieringsbron van dat bedrijf voor een belangrijk project is Glencore. First Quantum baat zelfs een concessie uit net over de grens in Congo (Lonshi), het mineraal wordt bewerkt in Zambia. De tweede hoofdrolspeler is Anglo American. Die heeft de grootste kopermijn in Zambia opgekocht, de kopermijn van
Konkola. Sinds een maand is bekend dat Anglo zich terugtrekt omdat de investering onvoldoende rendabel is. Enkel middelgrote bedrijven zoals First Quantum lijken groeikansen te kunnen bieden voor deze sector.
Op wereldvlak is er in de mijnsector dus een proces van delokalisering en van globalisering aan de gang. Een mijnbedrijf bindt zich hierbij niet meer aan een bepaald land.
Op wereldvlak hebben ook veel herstructureringen plaats gevonden. Europa is achteruitgegaan als mijngebied. Een gebied dat enorme vooruitgang boekt op mijngebied is Noord-Amerika: Canada en de Verenigde Staten. Canada zal in de volgende decennia als diamantproducent wellicht veel belangrijker worden dan Afrika. Daarom richt een bedrijf als Anglo American
zich vooral op de Canadese en de Amerikaanse markt. Anglo American aast op dit ogenblik veel minder op Centraal-Afrika.
Het tweede gebied dat belangrijk wordt voor de mijnproductie is Australië, en het derde is Zuid-Afrika.
Canada voert een zeer actieve politiek. In 1996-1997 was Canada zeer actief om mijncontracten af te sluiten met de Congolese regering. Canada verleent veel - onder meer fiscale - voordelen aan mijnbedrijven via het wettelijk kader op de beurzen van Vancouver, Toronto, Montreal. Canada steunt sterk de juniorbedrijven die vaak op exploratie zijn gericht. De uitgaven voor exploratie in Canada zijn tussen 1995 en 1997 verdubbeld. Deze bedrijven zijn heel actief zijn geweest in Congo.
Terwijl Canada de thuisplaats is voor de kleinere bedrijven, de juniors, is Londen het wereldcentrum voor de grote bedrijven, de majors. Een bedrijf als America Mineral Fields heeft haar zetel verplaatst van Canada naar Londen, wat misschien wel veelbetekenend is.
In Afrika zelf was de belangrijkste gebeurtenis van de jongste jaren de herstructurering in Zuid-Afrika. Anglo American had tijdens de apartheid een politiek van mining houses, waarbij de bedrijven een verticaal geïntegreerde structuur hadden. Dat is nu veranderd. De grote herstructurering van Anglo is gebeurd via hun productielijnen (zoals goud en platina). Anglo is daarenboven verhuisd naar Londen. Anglo integreert zich dus niet meer zo sterk in Afrika als voorheen.
Ze heeft wel nog een aantal belangrijke projecten, maar ze richt zich steeds meer op de westerse markt. Dat wordt ook weerspiegeld in de officiële politiek van De Beers.
In Congo ten slotte bestond er tijdens de koloniale periode een gesloten systeem, waarbij de investeringen meestal intern ofwel via België werden gegenereerd. Er was een soort conglomeraat tussen de bedrijven en de koloniale administratie, die sterk geïsoleerd van de rest werkten.
Bij de onafhankelijkheid werd dit geïsoleerd systeem overgenomen door de staat. De mijnstructuur bleef nog steeds werken, maar functioneerde vooral in functie van het informele staatsapparaat, via een aantal lokale patroons. Sommigen onder hen hebben het land
leeggeplunderd. Andere patroons zijn erin geslaagd om in de context van de algemene informalisering de zaak te beheren. Een voorbeeld daarvan is Jonas Mukamba, die het diamantbedrijf Miba heeft geleid vanaf 1986 tot de machtsovername in 1996. Hij is erin geslaagd om binnen de Kasai-provincie de diamantopbrengsten, gedeeltelijk althans, te gebruiken voor de eigen bevolking. Hij begrijpt de logica van de informele economie zeer goed. Hij weet hoe om te gaan met een formeel bedrijf en met informele creuseurs, de mensen die artisanaal diamant opgraven. Hij is een ander type patron dan Kengo wa Dondo. Deze laatste heeft het land geplunderd.
Het hele politiek-economische staatsapparaat werd zo van binnenuit uitgehold. Het belangrijke symbool daarvan was de
instorting van de mijnen van Kamoto in 1990. Er werd aan overexploitatie gedaan, officieel om de buitenlandse schuldenlast terug te betalen. De uitgebate schachten van de mijn werden niet opnieuw opgevuld zodat alles uiteindelijk in elkaar is gestort. De genadeslag werd gegeven door de gouverneur in Katanga (1991-1995) die het technisch Kasai-personeel heeft weggejaagd en die via een opération mitraille ervoor heeft gezorgd dat Gécamines definitief werd leeggeplunderd.
In de jaren negentig werd Congo als het ware gedesindustrialiseerd. Dat proces heeft plaatsgevonden in Kivu, in Katanga, in Kasai. De informele economie groeide; vanaf 1982 werd de handel in goud en diamant geliberaliseerd en daardoor kwamen er enorm veel kleine
creuseurs.
Toen Kabila in 1996 aan de macht kwam, werd hij vaak beschuldigd van het uitverkopen van zijn land. Die beschuldiging is niet helemaal terecht. De privatisering van de hele sector heeft vooral plaatsgevonden onder Kengo wa Dondo, vanaf 1994. Het land stond trouwens in een zeer zwakke onderhandelingspositie. Gécamines zat helemaal aan de grond en de Miba had, zoals de volledige sector, te kampen met desinvesteringen.
Onder druk van de Wereldbank werd er geprivatiseerd. Er werd voor geopteerd om een aantal kleinere projecten in handen van buitenlandse bedrijven te geven, met een meerderheidsparticipatie van 51% voor de regering en 49% voor het bedrijf. Onder het bewind van Kengo zijn de meeste
privatiseringscontracten ondertekend. Er waren contracten voor een aantal grote bedrijven, zoals Barrick, één van de grootste goudbedrijven ter wereld, en een aantal juniors die meer aan speculatie deden, zoals Lundin, die niet zelf concessies uitbaat maar erop speculeert zijn mijnbedrijf te kunnen verkopen aan een groter bedrijf. De grootste koper- en kobaltconcessie in Congo is op dit ogenblik die van Tenke-Fungurume in het zuiden en deze is nog altijd formeel in handen van Lundin. Er zijn grote bedrijven die belangstelling hebben maar aangezien de koperprijzen zijn ingestort, is de toekomst van dit project onzeker. Die zal ook afhangen van de evolutie in Zambia.
Er is dus een privatisering gebeurd, die werd versneld tijdens de laatste
maanden van het regime van Mobutu. Toen heeft de minister van mijnen, en niet Kabila, van de situatie geprofiteerd en hij heeft enkele minder interessante mensen in de sector binnengebracht, waaronder Sanjivan Ruprah, de man die enkele weken geleden werd gearresteerd. Wel heeft Kabila onder zijn regime nog meer dan tevoren enorme onzekerheid doen ontstaan in de sector door het in vraag stellen van bepaalde contracten, door de geldhonger en incompetentie van zijn mensen. Hij wilde monopolies afschaffen en de oppervlakte van de concessies beperken. Er was evenveel corruptie als voordien. Een aantal juniors hebben zich toch geëngageerd, maar uiteindelijk heeft de oorlog alles stopgezet omdat geen enkel groter bedrijf zich nog wou wagen in het Congolese wespennest.
Het probleem was vooral incompetentie. De minister van mijnen die in 1997 bevoegd was bijvoorbeeld, wist letterlijk niets van de hele sector, wat uiteraard de weg opende voor wie de knepen van het vak wél kende en zijn schaapjes op het droge wilde halen.
Onder het regime van Kabila werd de staat volledig "geïnformaliseerd". Voordien bestond in de sector nog een zekere structurering onder een aantal lokale patrons maar die valt nu ook weg. De grote erfzonde van het regime van Kabila is dat hij nooit heeft beseft dat een land als Congo moet worden beheerd via een aantal persoonlijke netwerken. Kabila kende die niet en wilde die niet kennen. Hij was er alleen in geïnteresseerd om zoveel mogelijk winst uit de sectoren
te halen. Kabila heeft er dus voor gezorgd dat, ook op het niveau van de persoonlijke netwerken, de mijnsector werd gedestructureerd. Hij heeft iemand als Okoto aangesteld aan het hoofd van de MIBA. Die is notoir incompetent en bovendien een Tetela. Een Tetela plaatsen aan het hoofd van een streek als Mbuji Mayi die wordt gedomineerd door Luba, is vragen naar problemen. Okoto werkt op dit ogenbik alleen voor de regering en natuurlijk ook voor Zimbabwe.
Op het lokale vlak gebeurde sinds 1982 een liberalisering van de handel, waarbij de netwerken die toen werden geconstitueerd in de handel van diamant en goud, een grote mate van eigen sterkte vertonen. Dit is van enorm belang. Er gebeurde een informalisering van de sector, wat betekent dat de industriële
vorm van exploitatie is weggevallen.
In de diamantsector heeft de informele handel de overhand genomen. Dat gebeurde ook in de kobaltsector via de exploitatie van heterogeniet, een mineraal met een lage teneur aan kobalt en koper. Ook die handel is in de handen gekomen van een volkseconomie en kleine entrepreneurs die met schop en primitief materiaal de zaken exploiteren en achteraf verkopen.
Wat is de betekenis van deze lokale netwerken? Wat is hun betekenis voor de mensen die er werken en voor de lokale economie? Wat kan men ermee doen?
Toen de oorlog in 1998 is uitgebroken, heeft men de nationale structuren vervangen door een regionale alliantie. Militairen die uit Zimbabwe en Rwanda en in
mindere mate van Oeganda kwamen, hadden allen zonder enige uitzondering hun sporen verdiend tijdens de strijd voor de onafhankelijkheid van hun land en wensten daarvoor iets terug te krijgen voor hun engagement in het verjagen van Mobutu.
Zij hebben geprobeerd de bestaande netwerken te heroriënteren. In de Kivustreek bestond reeds een enorme handel in goud en diamant. Rwanda heeft de netwerken geheroriënteerd via Kigali. De informele handel via Kigali was veel minder groot dan die via Bujumbura en via Oeganda. Rwanda heeft dan de handel met militaire middelen naar Kigali gericht.
Wat is nu het statuut van de informele netwerken op het lokale vlak? Omdat de diamantnetwerken zo sterk zijn is niemand er ooit in geslaagd
de diamanthandel echt te controleren. Het Ngoyi Kasanji-verhaal is zeer illustratief voor wat in Congo gebeurt. Op een bepaald ogenblik vindt een lokale creuseur een enorme diamant van 265,85 karaat. Hij heeft die diamant gevonden buiten de Miba-concessie en verkoopt hem aan de lokale opkoper Kasanji, die de voorzitter is van de Fédération Congolaise des diamantaires. Om de diamant te kunnen kopen moet Kasanji geld lenen en naar verluidt zelfs zijn huis hypothekeren. Hij vliegt naar Kinshasa om de diamant aan een Libanese handelaar te verkopen, maar die biedt een te lage prijs. Kabila krijgt er weet van, de veiligheidsdiensten arresteren Kasanji en ontnemen hem de diamant. Achteraf worden ook de vice-gouverneur en de provinciale directeur gearresteerd samen met
een reeks andere notabelen. Kabila begint te onderhandelen voor de verkoop van de diamant, maar de netwerken sporen alle handelaars over de hele wereld aan deze diamant niet te kopen om te vermijden dat de deur wordt opengezet voor alle mogelijke misbruiken. Uiteindelijk kon de Kabila-regering deze diamant dus niet verkopen en was Kabila verplicht met Kasanji te onderhandelen. De diamant werd uiteindelijk verkocht aan een lokale diamanthandelaar in Israël.
De lokale diamanthandelaars zijn er dus in geslaagd hun wil op te leggen aan de nationale regering. Een ander voorbeeld: het huidige hoofd van de Congolese inlichtingendiensten heeft drie maand gekampeerd in Tshikapa aan de grens met Angola. Hij probeerde met allerlei middelen de handel te
controleren, maar het is hem niet gelukt. Iemand die de streek niet kent, kan er niet penetreren. Dit hoofd van de veiligheidsdienst, een Burundees maar die door een handelaar uit Kasai werd geadopteerd, kent de taal en de streek, maar moest onverrichter zake terugkeren.
Een eerste probleem van Congo is de criminalisering van de sector. Als men de criminalisering laat verder gaan zal er geen hefboom meer zijn om er iets aan te doen. Momenteel is er in Lubumbashi een bedrijf actief, Socodis genaamd. Het koopt in het buitenland goedkope vis op (de mpiodi of "Thomson") en verkoopt die aan dumpingprijzen, waardoor de plaatselijke markt wordt kapotgemaakt. Met het geld dat het bedrijf daarmee verdient wordt dan diamant gekocht die in het buitenland wordt
verkocht. Men vermoedt dat dit soort netwerken banden heeft met Arabische netwerken, men denkt zelfs met Al-Qaeda, maar dat is slechts een hypothese. Het is alleszins een teken van de enorme criminalisering van de sector. Indien het land verder in de greep komt van dit soort actoren, kan op termijn zelfs de president van het land door dit soort netwerken worden aangesteld. Als ik mag kiezen, dan zie ik liever Union Minière in Congo dan dit soort mensen.
Het grote probleem ligt bij de gatekeeper. De tussenschakel tussen de globale en de lokale economie moet worden vervangen.
Wie heeft toegang tot de commerciële stromen en wie profiteert ervan? Het is duidelijk dat Rwanda ervan profiteert. In Kigali schijnt
zich een bouwwoede voor te doen die wordt gefinancierd met opbrengsten uit deze streek. Uganda als Staat profiteert er minder van. Daar zijn het eerder individuen die er baat bij hebben. Wat Zimbabwe betreft, is de situatie gekend. Angola is minder betrokken bij de economische exploitatie, maar dat heeft ook technische redenen. De petroleum van Angola zou niet te raffineren zijn door de installaties in Congo en het transport van Rwanda naar Kinshasa is onmogelijk omdat de transportinstallaties worden beheerd door de firma's die op dit ogenblik de verdeling in Congo zelf in handen hebben.
Wat zijn de mogelijkheden voor de plundering van een land? De mogelijkheden om een land te plunderen verschillen naargelang de aard van de grondstof. Een diamantmijn is
gemakkelijk te exploiteren. Rond diamant kan makkelijk een informele economie worden opgebouwd omdat diamant niet veel weegt en makkelijk te verbergen is. Een koperbedrijf is zeer moeilijk te exploiteren. Voor de exploitatie van een koperbedrijf is een grote oppervlakte en een enorme infrastructuur nodig. De enig manier om profijt te halen uit een koperbedrijf is, zoals Zimbabwe doet, iemand het bedrijf laten leiden voor rekening van de regering. De Groupe Centre (Gécamines) wordt geleid door Bredenkamp die voor rekening van Zimbabwe werkt. Rond een koperbedrijf kan zeer moeilijk een informele economie worden geconstrueerd.
De uitbating van petroleum kan dan weer helemaal niet worden geïnformaliseerd. Het is een handige grondstof voor een
machthebber. Immers, als een petroleumbedrijf een akkoord sluit met een regering, en ermee akkoord gaat een bepaald percentage belastingen te betalen, heeft de regering de volledige controle over deze concessie. Een petroleumconcessie is slechts enkele vierkante kilometer groot en dus makkelijk te controleren. Dat is veel moeilijker bij grondstoffen als diamant, koper en kobalt.
Misschien is er een mogelijkheid om de informele economie productief aan te wenden. Een aantal denksporen in deze richting kunnen worden uitgetest. Deze problematiek is uiteindelijk veel fundamenteler dan het beschuldigen van een of ander bedrijf. Men zou bijvoorbeeld de beschuldiging kunnen uiten dat Union Minière in de coltanhandel betrokken is. Het probleem is echter niet
in de eerste plaats de betrokkenheid van bepaalde bedrijven, maar wel wat er gebeurt met de opbrengsten uit die handel. Ik verkies een ernstig bedrijf boven een semi-crimineel bedrijf. Als nu niets wordt gedaan, zal het gevaar bestaan dat het land uiteen valt. Er ontstaat een economische zone rond Rwanda, Burundi en de Kivustreek. Er groeit ook een nieuwe economische zone rond Zuid-Katanga en Noord-Zambia. Zambia heeft grote belangen in Congo en zou niets liever wensen dan die banden aan te halen. Als op de informele economische structuur geen politieke of andere beheersinstituties wordt gebouwd, vrees ik dat het land zal uiteen vallen. Het tussenniveau bestaat niet meer.
Persoonlijk - maar dat is een gewaagde hypothese - denk ik dat het misschien nuttig kan
zijn om op politiek vlak een aantal oude patroons die bewezen hebben Congo te kunnen beheren, terug te brengen. Ik zie geen betere oplossing. Ik zie liever iemand van het type als Jonas Mukamba aan het hoofd van Miba dan de huidige beheerder. Het fundamentele probleem is er een van destructurering. Informele economie is gedeeltelijk gestructureerd. Het probleem is dat op het lokale vlak alle morele en andere principes wegkwijnen. Als de Mayi-Mayi investeren in de exploitatie van coltan of andere grondstoffen, dan doen ze dat om te overleven, maar in een context van verlies van alle referentiepunten. Jongeren uit de Kivu die nu achttien zijn, zijn nog nooit naar school geweest. De gevolgen daarvan op lange termijn zijn catastrofaal. Mensen zonder beroepskansen kunnen makkelijk gedwongen
worden te gaan moorden voor eten. Er moeten middelen worden gezocht om een soort sociale herstructurering op gang te brengen. Volgens mij is dit ook mogelijk met de lokale traditionele chefs, die in de Kivu nog steeds een zeker gezag hebben. Er valt hier veel kritiek op te leveren, maar ik zie geen andere mogelijkheid.
Het enige alternatief is dat men verder gaat met de militarisering van de volledige sector, waarbij lokale commandanten om het even wat doen. Op het nieuws hebt u wellicht vernomen wat er gebeurt in het noordoosten van Congo en in de Kivustreek. Het gaat gewoon van kwaad naar erger. Als men er niet in slaagt de herstructurering op een of andere manier te leiden, vrees ik dat men geen hefbomen heeft om er iets aan te doen.
Ik vraag me ook af - ik ben geen specialist en breng dit alleen maar in het midden - of de mogelijkheid niet bestaat om ernstige mijnbedrijven te betrekken in de onderhandelingen. Bestaat de mogelijkheid niet mijnbedrijven te vragen in welke voorwaarden ze bereid zijn om te investeren in de streek en wat ze willen doen? Dit betreft niet alleen de exploitatie, maar ook bijvoorbeeld een financiering van de sociale sector via ontwikkelingshulp.
Want het fundamenteel probleem is het scheppen van een nieuw perspectief. Voor wie bijvoorbeeld in Kivu is opgegroeid en bij een of ander netwerk werkt maar geen perspectief op verbetering heeft, is geweld het enige alternatief. Men moet erin slagen een zeker perspectief te geven op een betere
toekomst. Dit zou kunnen gebeuren in de vorm van de belofte dat als men de wapens neerlegt er zal worden geïnvesteerd. Indien geen perspectief wordt geboden voor de hele streek, vrees ik dat men geen middelen meer zal hebben om er iets aan te doen en zal Liberia klein bier zijn vergeleken met wat er in Congo zou kunnen gebeuren.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Kennes heeft ons een belangrijk kader van bedrijfseconomie geschetst, dat duidelijk is toegespitst op de mijnbedrijven. Van de vorige sprekers hebben wij niet zulke duidelijke uiteenzettingen gehoord. Ook heeft hij zeer concrete voorstellen gedaan die ons kunnen helpen.
Hij is ook heel moedig, want hij heeft namen genoemd, maar zei te hopen dat deze niet verder worden vernoemd. Alles wordt echter officieel genoteerd. Mogelijk kan hij ons nog meer zaken vertellen waarvoor we eventueel met gesloten deuren kunnen handelen.
Onze opdracht bestaat erin naar aanleiding van het VN-rapport van april vorig jaar, de Belgische betrokkenheid bij de plundering van het
gebied van de Grote Meren te onderzoeken en zowel de illegale als de legale wegen van onze bedrijven te onderzoeken, daarover een rapport te maken, er de nodige conclusies uit te trekken en voorstellen te doen.
In dat opzicht kom ik nog even terug op enkele concrete zaken. In "Le secteur mineur au Congo: déconnexion et descente aux enfers" van de heer Kennes lees ik op bladzijde 327: "Ce qui frappe dans la saga de la Gécamines comme dans les autres aventures du secteur minier, c'est la prépondérance des intermédiaires non-miniers et surtout des transporteurs." Ik heb nog niet veel gehoord over tussenpersonen en transporteurs. Aangezien dit ook een aantal Belgische bedrijven betreft, vraag ik dat daarop,
eventueel met gesloten deuren, dieper wordt ingegaan.
De heer Kennes heeft Union Minière, Umicore en America Mineral Fields genoemd. Ik herinner mij dat één van de beheerders van Umicore een oud-politicus is.
We weten dat 20% van America Mineral Fields, het bedrijf van de beruchte Boulle, in handen is van Umicore. Er is nogal wat kritiek op America Mineral Fields omdat het duidelijk een van de Kenya's cowboys wordt genoemd en samengewerkt heeft met de huurlingenfirma IDAS uit België. Er zijn dus links met België. Daarover had ik graag wat meer gehoord. Zitten we op een verkeerd spoor en hoe zit de zaak juist in elkaar? Collega Wille heeft zonet nog gevraagd wat criminaliteit is en wat niet. Dat
weten wij immers niet precies.
Na het rapport van de VN heeft Sogem op 19 april 2001 een brief gestuurd om zijn verontwaardiging te uiten. Ik kom even terug op Sogem. In het VN-rapport lees ik het volgende.
"Artikel 92 laat uitschijnen dat Sogem klant is van mevrouw Aziza Kulsum Gulamali. Deze stelling komt geenszins met de werkelijkheid overeen. We hebben nooit contact gehad met die persoon en we hebben nooit commerciële transacties gedaan met maatschappijen waarmee deze persoon betrokken zou zijn."
We weten wel dat de heer Forrest zaken heeft gedaan, maar we vragen ons af waar de semi-criminaliteit precies zit.
De bestellingen van Sogem zijn bij de fameuze MDM in Bukavu gedaan, een coltantrader die Sogem en Umicore bevoorraadt en nogal wat banden met België heeft die we zouden moeten kunnen blootleggen.
Vorige week had de heer Misser het over Gécamines. Hij beweerde dat het Ridgepointe-contract werd ingetrokken. Ook hier komen weer de Belgische namen Forrest en Bredenkamp voor. In Katanga wordt door velen beweerd dat er belangenvermenging was toen de heer Forrest aan het hoofd stond van Gécamines. De heer Misser vroeg zich af of deze Congolese beschuldigingen gefundeerd zijn. De
Belgische staat kan eisen dat de desbetreffende contracten worden voorgelegd. De bouw van de STL-raffinaderij zou door de Delcrederedienst voor 120 miljoen dollar zijn gedekt. Ik heb dat nagetrokken bij de Delcrederedienst. In een brief van 8 februari laat de dienst mij weten daarvan niet op de hoogte te zijn. De Delcrederedienst steunt daarentegen wel een zaak van de heer Forrest voor een veel kleiner bedrag, met name voor de opwaardering van slakken (scories). Het gaat om terrils of industrieel afval dat sinds de jaren twintig onder de blote hemel ligt opgeslagen. De plundering kan natuurlijk ook gebeuren via deze terrils. Die bevatten grondstoffen die met nieuwe technieken sterk geherwaardeerd kunnen worden.
Vindt de heer Kennes het verantwoord in
onze handel de ethische normering na te leven? Kan hij zeggen waar de grens ligt van het ethisch en onethisch handelen van onze Belgische bedrijven?
De heer Erik Kennes. - Het artikel dat ik voor het jaarboek van Antwerpen heb geschreven wou ik vooral de andere kant van de zaak laten zien. Het artikel werd overigens geschreven in een periode waarin een aantal buitenlandse bedrijven ervan werden beschuldigd de oorlog in 1996-1997 te financieren. America Mineral Fields werd toen als de grote boeman aangewezen. Ik wou toen een beetje de andere kant van de medaille laten zien. Ik beweer niet dat er geen belangenvermenging is geweest, maar ik vermoed dat we het slachtoffer werden van een optische illusie. Een bedrijf als America Mineral Fields had er belang bij om zich als een belangrijk bedrijf voor te stellen. Men zei bijvoorbeeld dat de onderneming Kabila een vliegtuig zou hebben geschonken, maar het toestel
was gewoon in Zuid-Afrika geleased. Het hoofdkwartier van America Mineral Fields had er belang bij zich voor te stellen als een bedrijf dat gevestigd was in Little Hope, Arkansas, de thuisbasis van Bill Clinton. Dat dreef de aandelenkoers naar omhoog, maar in feite is het een speculatief bedrijf dat nooit veel heeft geïnvesteerd. Speculatieve bedrijven moeten illusies creëren.
Men moet vooral de vraag stellen wie eigenlijk belang heeft bij een oorlogssituatie.
Er wordt te gemakkelijk beweerd dat grote bedrijven belang hebben bij een oorlogssituatie. Een grote onderneming zal pas naar een gebied als Congo trekken als er geen alternatief is. Ze zal eerst uitzoeken of er geen firma's zijn die de grondstoffen op een
normale manier kunnen leveren. Alleen in uiterste nood zal ze bijvoorbeeld in de Kivu-streek grondstoffen opkopen.
Wie wel belang heeft bij een oorlogssituatie is de maffia omdat duistere operaties mogelijk worden waarbij bijvoorbeeld wapens voor diamant kunnen worden geruild. Ook voor degenen die belang hebben bij het monopoliseren van een situatie is een conflict interessant. Een transporteur heeft belang bij een monopolie als hij de enige is die in een gebied een bepaalde stof kan ophalen. Zo hebben een aantal transporteurs in Katanga er belang bij dat de wegen slecht zijn, want zij beschikken als enigen over wagens om bepaalde dorpen te bereiken.
Billy Rautenbach is begonnen als transporteur. Hij vervoerde kobalt in dubbele
bodems van vrachtwagens tot in Zimbabwe.
Ook de traders hebben belang bij een conflictsituatie, maar dat is een zeer gesloten wereld. Het bedrijf Glencore, gevestigd in Zwitserland en één van de grootste traders in grondstoffen ter wereld, sloot een contract met First Quantum Minerals in Noord-Zambia voor de exploitatie van een kobalt- en koper concessie. Om zeker te zijn van de bevoorrading heeft het zich geëngageerd in de exploitatie van concessies, een stap verder dan de pure "trading".
De controle door militaire netwerken was in de eerste plaats gericht op de controle van het transport. Zvinavashe, die ook deel uitmaakt van het militair commercieel netwerk van Zimbabwe, verzekerde het transport voor de
AFDL in 1996. De transporteur heeft er dus voordeel bij, veel meer dan een gewoon bedrijf.
De vraag is natuurlijk wat een gewoon bedrijf is. Zolang er geen bepaald wettelijk kader is, tasten we in het duister waar de grens ligt. Van een bedrijf als Forrest International kan men zich afvragen tot welke categorie van bedrijven het behoort. In ieder geval is Forrest International in Katanga het enige bedrijf dat werk verschaft en inkomsten genereert. Is het in de huidige situatie in Katanga nog mogelijk om zaken te doen op een eerlijke manier? Volgens verschillende Belgen bestonden er onder het bewind van Mobutu een aantal praktijken zoals het betalen van smeergeld, maar golden er toch zekere normen. Nu zijn de zaken niet meer normaal te beheren. Er zijn geen
middelen meer om het hoofd te bieden aan concurrentie van bedrijven die producten aan dumpingprijzen verkopen.
AMFI was in 1996 van plan samen met Anglo American een aantal concessies over te nemen in Katanga. Toen de oorlog is uitgebroken heeft AMFI beslist om cavalier seul te spelen en heeft de overname alleen geprobeerd. AMFI is een speculatief bedrijf met minder frisse connecties. Waarom Union Minière met dat bedrijf wilde samenwerken, weet ik niet. Ik ken de huidige toestand van het project niet. Ik weet wel dat het Amerikaanse bedrijf Kinross heeft geprobeerd om in Kolwezi een aantal elementen van de Gécamines over te nemen, onder andere het meer van Kamoto. Voor zover ik weet, is dat niet gelukt.
Men zou
het eventueel ook anders kunnen stellen. Het feit dat een ernstig bedrijf als Union Minière betrokken is bij bedrijven als AMFI, geeft het de mogelijkheid zulke bedrijven beter te controleren.
Sogem zegt niets met Gulamali te maken te hebben. Maar de coltanhandel dateert natuurlijk niet van vandaag. Sogem is al heel lang in de streek actief en koopt al heel lang coltan op. Ik verdedig geen bedrijf dat coltan koopt van een Rwandese officier die mensen onder dwang tewerkstelt. De vraag is van wie Sogem coltan koopt en wie er belang bij heeft. Indien de opbrengst ervan ten goede komt aan de lokale bevolking, is er misschien nog een mogelijkheid om via een contract met Sogem en Union Minière, de opbrengsten van de zaak te richten naar een
ontwikkelingsdoel. Dat hangt natuurlijk ook af van andere factoren, zoals stabiliteit, vredesakkoorden enzovoort. De problemen waar uw commissie voor staat, is te weten wat in de huidige toestand kan worden gedaan en wat de oplossing van het minste kwaad is. Als bijvoorbeeld alle Belgische bedrijven wordt verboden coltan op te kopen, wordt misschien de weg vrijgemaakt voor andere bedrijven die veel minder gemakkelijk te controleren zijn.
De slechte reputatie van Gulamali moet ook worden gerelativeerd. Gulamali is een handelaarster die al heel lang bekend is in Bukavu. Het is de enige vrouw die in haar eigen stad heeft geïnvesteerd en er een tabaksfabriek heeft opgericht. De zaak van het monopolie was uiteindelijk maar een randverschijnsel. Het monopolie
van Gulamali heeft drie maanden stand gehouden. Een monopolie oprichten in Congo is onbegonnen werk. Kabila heeft dit geprobeerd met de diamantsector, maar heeft het telkens moeten opgeven.
Het probleem is niet de handel op zich, maar wie aan de touwtjes trekt. In Noord-Kivu hebben de Ugandezen ervoor gezorgd dat degenen die de handel controleerden, werden verwijderd en vervangen werden door mensen die lager in de informele structuur stonden. Ze hebben de bestaande structuur geperverteerd om ze te kunnen vervangen door een militaire controle. Dat is de kern van het probleem van de plundering, meer dan de handel op zich.
In tegenstelling tot Johan Peleman kan ik geen gedetailleerde informatie geven.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De praktijk van relatiegeschenken is algemeen aanvaard en blijkbaar ook toegestaan. Het is algemeen bekend wie welke Mercedes schenkt aan wie in Kinshasa en waarom. Volgens de Belgische wetgeving zijn steekpenningen soms zelfs aftrekbaar.
Hier is dat allemaal onaanvaardbaar, maar in Congo kan dat in het voordeel zijn van de werkgelegenheid en kan dat een zekere return inhouden voor de plaatselijke bevolking.
De vraag is hoe we daar ethisch mee omgaan. We zijn er met de commissie nog niet uitgekomen waar de grens van het toelaatbare ligt.
Toch zullen we dat in ons rapport duidelijk moeten maken, anders is het van generlei
waarde.
De heer Erik Kennes. - Het behoort alleszins tot de opdracht van de commissie om een gedragscode uit te werken voor de Belgische bedrijven. Zij weten immers niet wat mag en wat niet.
Volgens mij moet er voor de bedrijven een minimale informatieplicht komen. Misschien kan er bij het ministerie van Buitenlandse Zaken of van Economie een cel worden opgericht die de informatie centraliseert.
Voor mij is het onaanvaardbaar dat een Belgisch bedrijf grondstoffen koopt van een militair netwerk waarvan geweten is dat het mensen onder dwang tewerkstelt, of grondstoffen koopt van handelaars die zich bezighouden met wapenhandel.
Er zou een gedragscode moeten worden uitgewerkt
waardoor de aankopen op andere perspectieven zijn gericht dan vandaag het geval is. Maar dat gezegde zijnde, ik ben Madame Soleil niet, zoals ook de heer Paul Vanden Boeynants ooit zei.
De heer Paul Wille (VLD). - We moeten voorzichtig omgaan met de term ethisch ondernemen, dat intussen een nieuwe discipline geworden is aan de universiteit.
Wat dat ethisch ondernemen betreft, is de vraag of we moeten kijken naar de Belgische bedrijven en hun partners dan wel naar de handel zelf omwille van het voorwerp van die handel. Als er een code komt, dan moet die rekening houden met die drie aspecten en met oorzaak en gevolg.
Iets kan in zijn oorzaak heel ethisch zijn, maar in zijn gevolgen heel onethisch. In een regio waar geen democratisch weefsel meer is, en de militairen de handelsstromen controleren, ontstaat nogal gemakkelijk het vermoeden van onethisch ondernemen, ook voor degenen die
met hen zaken doen, maar toch moeten we ook beseffen dat militair zijn niet noodzakelijk samenvalt met onethisch gedrag.
De voorzitter. - Ter attentie van de heer Maertens, wijs ik erop dat de verdoken giften waarover hij het had, wel belastbaar zijn.
Het is zeer moeilijk om te oordelen over wat aanvaardbaar is en wat niet. Onze commissie wil nagaan in welke mate de legale en de illegale handel bijdragen tot het in stand houden van het conflict. Dat is geen slecht uitgangspunt.
De heer Kennes suggereert vandaag enkele mogelijke oplossingen of verbeteringen. Ik blijf ervan overtuigd dat zolang er geen toenadering of akkoord is tussen de verschillende regimes en de rebellenbewegingen, het bijzonder moeilijk zal zijn om tot een oplossing te komen. Zolang er geen akkoord is dat effectief wordt gerespecteerd, ontsnapt de
streek ook niet aan de grensbewegingen. Wat we alleszins moeten doen is, het vredesproces ondersteunen. Dat is om te beginnen het allernoodzakelijkste.
Maar zelfs als er een vredesakkoord komt, dan nog blijft de aanwezigheid van de militairen een probleem. Wie gelooft dat de Zimbabwanen zullen vertrekken als er een vredesakkoord is? Wie gelooft dat de militairen die het voor het zeggen hebben, zullen vertrekken als de UNO een resolutie goedkeurt waarin staat dat de militairen wegmoeten? Ik alleszins niet.
De heer Erik Kennes. - Ik ben het daarmee eens. Als er een akkoord komt, zal dat ingaan tegen degenen die het nu voor het zeggen hebben, die nu de wapens in handen hebben, namelijk de buurlanden van Congo. Het gevaar is groot dat een akkoord ingaat tegen de belangen van de "kleine" Congolezen. Om dat te vermijden moeten wegen gezocht worden die de huidige economische logica doorbreken. Mijn idee is dat er geen goede oplossingen zijn, alleen slechte of heel slechte. Voor mijn part mag de economische macht van sommige groepen vergroten, als die van de militaire netwerken maar verkleint. Natuurlijk ben ik niet naïef.
Het is een illusie te denken dat Lusaka dé oplossing is. Er moet op verschillende niveaus tegelijkertijd
worden gewerkt. Wellicht moeten ook ernstige bedrijven - en ik geef me rekenschap van de schemerzone in Centraal-Afrika - betrokken worden in het proces van herdynamiseren van de lokale economie. Ik denk dat gezocht moet worden naar oplossingen die resultaat geven en niet enkel ons geweten sussen.
De voorzitter. - Misschien gebeurt dat te vaak. Misschien is het ons meer te doen om de media-aandacht, dan om de mensen op het terrein.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Als ik dat allemaal hoor, heeft de Intercongolese Dialoog weinig kans op slagen en zal de vrede nog lang uitblijven in de regio. De inschatting van de heer Kennes is niet echt positief te noemen.
De voorzitter. - Ze is realistisch, dus niet positief.
De heer Erik Kennes. - Momenteel heeft geen enkele politicus in Congo legitimiteit. Er zijn al lang geen verkiezingen meer geweest. De meeste legitimiteit komt van buiten de grenzen. Met de Intercongolese Dialoog zien we enigszins een selectie, maar die blijft subjectief.
Om te vermijden dat het sociale weefsel nog verder uiteenvalt, om te vermijden dat Congo in een Liberiaanse situatie verzeild geraakt, zijn er twee mogelijkheden: ofwel een grondwet opstellen waarvan iedereen weet dat ze nooit zal worden toegepast, ofwel een tussenoplossing uitwerken, een herstructurering waarbij de lokale patrons weer iets te zeggen krijgen. Ik pleit ervoor bepaalde oudere politici mét een legitimiteit terug in het circuit te
brengen. Het grote probleem in Congo is dat heel wat nieuwe mensen niet in staat zijn de gérer les hommes, om mensen met al hun gevoeligheden en de bijzonder complexe sociale werkelijkheid te "beheren". Dit vereist een kennis van het verleden en van het politieke milieu. Niet zoveel mensen beschikken daarover. Er zijn al namen genoemd. Ik zal er hier in deze openbare vergadering geen opsommen. Sommige namen die in het buitenland bekend zijn betekenen alleszins niets in Congo. Sommigen, die minder lawaai maken, werden daarentegen niet naar voren geschoven. Ik denk dus dat men eerder in die richting moet zoeken als het erom gaat mensen via de politieke dialoog naar voor te schuiven.
De heer Paul Wille (VLD). - U pleit ervoor mensen uit de zakenwereld te betrekken bij het vredesproces.
De heer Erik Kennes. - Dat is een denkpiste. Ik beweer niet dat ze noodzakelijk goed is, maar de moeite van het overwegen waard.
De heer Paul Wille (VLD). - De leden van de commissie zullen tijd nodig hebben om zich over die suggestie uit te spreken.
Mogen we er wel van uitgaan dat een bedrijf omdat het groot is, ook sérieux te bieden heeft? Moeten we van grote bedrijven geen monopolievorming vrezen? Vaak is toch gebleken dat grote, zogezegd serieuze groepen op een bijna natuurlijke manier de weg vinden naar wie de macht heeft op het terrein. Als we uw redenering doortrekken, dan moeten we De Beers vrij spel geven. Ik verzeker u dat we dan binnen de kortste tijd de octopus van de trading zien ontstaan, met zuiver lokale bedrijven waarvan de origine van de middelen niet wordt teruggevonden, maar die de monopolies rond grondstof, handel en logistiek
consolideren.
Ik twijfel eraan of het een goede zaak is bedrijven als De Beers te betrekken bij de oplossing van het conflict. Maar goed, die vraag moeten we vandaag niet beantwoorden.
De heer Erik Kennes. - Mijn denkpiste strekt ertoe na te denken over het creëren van een ander perspectief voor de mensen op het terrein. Misschien bieden middelgrote bedrijven meer perspectief dan heel grote bedrijven, die hun activiteiten veel gemakkelijker verleggen. Middelgrote bedrijven zijn meer aan hun investeringen gebonden en kunnen minder gemakkelijk hun engagement verbreken. Ik besef ook dat elke oplossing bekritiseerd kan worden.
Maar zoals ik al zei, beter een slechte oplossing die enig perspectief biedt, dan helemaal geen oplossing.
De voorzitter. - Ik dank de heer Kennes voor zijn uiteenzetting en het huiswerk dat hij ons bezorgt. Hij heeft ons veel denkstof meegegeven.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Kagiraneza. - Ik wens niet met gesloten deuren te worden gehoord.
Ik wens in alle openbaarheid te spreken omdat ik niets te verbergen heb.
De voorzitter. - Het was mijn plicht u van deze mogelijkheid op de hoogte te brengen.
We geven eveneens de voorkeur aan een openbare hoorzitting.
De heer Kagiraneza. - Men heeft mij gevraagd te verschijnen voor de Senaatscommissie die zich bezighoudt met de regio van de Grote Meren. Het is geruststellend te weten dat we nog niet de vergetenen en verdoemden van de wereld zijn.
Mijn biografie kan nuttig zijn.
Ik was belastinginspecteur, controleur van financiën, lid van het politiek bureau van het FPR, stafluitenant in het Rwandees Patriottisch Leger en gedurende vijf jaar vertegenwoordiger in het nationale overgangsparlement. Ik heb gedurende één jaar deel genomen aan de bezetting van de oostelijke provincie, een gebied dat negentien keer groter is dan België. Ik was er belast met de politiek-militaire
mobilisatie.
Hoewel ik nooit rechtstreeks aan de exploitatie van de rijkdommen van Congo heb deelgenomen, was het mijn opdracht die exploitatie en de bezetting van het land te vergemakkelijken. Ik ken sommige, maar niet alle dossiers. Ik maakte deel uit van het leger, de inlichtingendienst en Congo Desk, het departement voor buitenlandse veiligheid. De dossiers waren strikt gescheiden en in sommige ervan mochten we onze neus niet steken opdat we er niet te veel van te weten zouden komen. Mochten we in handen van de vijand vallen, dan zouden we hen geen informatie kunnen verstrekken.
Na de genocide op de Tutsi van 1994 is een groot deel van de Rwandese rijkdom door de overwonnen troepen en de Interahamwe-milities
naar Congo geëxporteerd.
Eens we de macht in Kigali hadden overgenomen, hebben we dan ook geprobeerd dit leger, dat zich buiten onze grenzen bevond, te ontmantelen. We hebben al onze troeven ingezet. De genocide was beëindigd en door de Verenigde Naties erkend. De vervolging van de criminelen was een zaak van humanitair recht; de internationale gemeenschap was niet tijdig opgetreden.
We hebben op politiek vlak van deze gunstige situatie gebruikgemaakt. Vervolgens hebben we militaire operaties gevoerd, maar dat was een zaak van het ministerie van Defensie.
Toen president Pasteur Bizimungu vaststelde dat het front van Bukavu naar Goma verschoof en de overwinning min of
meer zeker was, moest hij gebruikmaken van het parlement. Hij heeft ons zijn historische theorie over het gebied van de Grote Meren uitgelegd en een eventuele militaire aanwezigheid van Rwanda in Congo verdedigd. Het was echter een monoloog en geen debat. Hij heeft zijn versie van de geschiedenis gegeven en het parlement viel hem hierin niet noodzakelijk bij. Er was dus stof voor een debat.
Als lid van het politbureau van de FPR kon ik geen bedenkingen uiten bij deze toespraak aangezien ze gepaard ging met de vraag om een buitengewone begroting goed te keuren. Wanneer een oorlog met een politieke inzet wordt verklaard, dan moet het parlement in principe de nodige middelen en een algemene Rijksbegroting goedkeuren.
Buiten deze redevoering is over dit onderwerp niet gesproken. Na 1994 vonden verschillende infiltraties plaats. De overwonnen FAR-troepen deden invallen. Militieleden wilden opnieuw de macht grijpen en eventueel de genocide die ze waren begonnen, verder afwerken.
Om die reden hebben we het leger de vrije hand gegeven. Niemand had dan ook bezwaar tegen de Rwandese inval in Congo, op voorwaarde dar Rwanda zich daar als militaire macht vestigde, met instemming van de internationale gemeenschap die niet kon toestaan de we de door ons gekende criminelen straften.
Nadien hebben we de macht in Kinshasa gegrepen. We hebben structuren opgericht die de Rwandese bezetting en de exploitatie van de Congolese
rijkdommen genegen waren.
Zo is Kabila op het toneel verschenen. Na zijn nederlaag in 1964 was hij in de vergeethoek van de geschiedenis terechtgekomen en had hij zich beziggehouden met commerciële activiteiten, die soms onwettelijk waren. Zo verdiende hij in ieder geval zijn brood. We hadden nood aan iemand met een revolutionair verleden, die het aanzicht van zijn land wou wijzigen en destijds "nobele ideeën" had over de creatie van een nieuw politiek landschap in dat land.
We hebben Kabila dus aan de macht gebracht en hem omringd met Rwandese generaals die het leger moesten leiden. Het ging om Banyamulenge met een Rwandese band, die zowel bij ons als bij hen weinig geliefd waren. Er werd genocide
gepleegd, zoals in de regionale pers werd gehekeld. Zo werd het misprijzen voor deze troepen, die eerst in Rwanda en nadien in Congo stommiteiten hebben uitgehaald, alleen maar groter. Ze controleerden de binnenlandse veiligheid, de diplomatie en de exploitatie van de mijnen.
Ik zal niet zeggen hoeveel naar Rwanda werd teruggehaald, maar we hebben enkele Rwandese autobussen in Kigali zien terugkomen. We hebben ook andere voertuigen gezien, maar destijds wist ik niet of het Rwandese of Congolese waren. Ik heb vermoeide mannen, vrouwen en kinderen zien terugkomen, sommigen per vliegtuig, anderen per vrachtwagen. Ik heb voor mijn ogen een handel in waardevolle stenen gezien, maar ik wist niet hoe omvangrijk die was.
In 2000 heeft een expert van de Wereldbank officieus contact met mij opgenomen. Hij vroeg me hoe het mogelijk was dat in de Antwerpse rekeningen een bedrag van 30 miljoen dollar was ingeschreven voor waardevolle metalen uit Rwanda, terwijl dit bedrag nergens terug te vinden was in onze nationale rekeningen. Ik antwoordde dat ik hiervan niets wist en dat het mij niet normaal leek. Ik besefte dat dit allemaal deel uitmaakte van de zwarte kas die de operaties in Congo mogelijk maakte. Ik had zelf kleine bedragen ontvangen. Ik beschik over een ontvangstbewijs dat aantoont dat er naast de nationale rekeningen een parallelle boekhouding bestond. Ik zal u een kopie ervan overhandigen. Het is dus niet verwonderlijk dat dit bedrag van 30 miljoen dollar niet in de Rwandese nationale
rekeningen terug te vinden is, aangezien er een boekhouding bestaat die niet in de nationale rekeningen is opgenomen. Deze buitengewone transacties kunnen nooit aan het licht komen bij een vergelijking van de boeken.
Ik heb samengewerkt met personen die coltan ontgonnen en met kopers en verkopers van diamant. Als lid van Congo Desk heb ik personen gezien die palmolie, koffie, hout en zwart hout meebrachten. Ik heb op de markt van Kigali ook ivoor gezien. Momenteel zijn ivoren armbanden te koop in hotel Mille Collines; we weten dat er geen namaakivoor is.
In de productiestructuur van het FPR heb ik mensen gezien die ik niet kende. Ik heb mevrouw Gulamali gezien in Congo Desk. Ten tijde van de eerste inval van Congo
in 1996 hadden we een hekel aan die vrouw. Volgens de beschikbare militaire en burgerlijke inlichtingen was ze de soldatenmoeder van de Nyangoma CNDD-rebellie; kwatongen beweerden dat ze handel dreef met Mobutu en generaal Baramoto. Er werd over gesproken, maar ik werd niet geacht deze dossiers te behandelen of erover inlichtingen in te winnen. Dat was niet mijn opdracht. Hoe het ook zij, die dame heeft met het FPR samengewerkt. Ik heb later gehoord dat ze ook heeft meegewerkt aan de fysieke eliminatie van militairen die zich in Congo bevonden. In de streek van Walikare en Masisi heerst een bloeddorstige guerrilla, die kan worden overwonnen. Ik ken de slagkracht van de APR aangezien ik van 1991 tot 1994 ervan deel uitmaakte; ik heb nadien het leger verlaten en ben in 1999 terug
toegetreden. De verantwoordelijken voor de genocide en de Maji-Maji- en C.D.R.-strijders, die zich in de bossen van Walikare en Masisi bevinden, kunnen binnen een maand worden uitgeroeid. Ze worden echter om twee redenen in stand gehouden. In de eerste plaats zijn ze gratis arbeidskrachten.
Als ze waardevolle metalen vinden, verkopen ze die aan een belachelijke prijs omdat ze deel uitmaken van de rebellie. Met de opbrengst kopen ze wapens en munitie. In het leger maken we analyses. Op basis van de omzet kunnen we te weten komen hoeveel wapens en munitie ze kunnen kopen en kunnen we ons bijgevolg een idee vormen over wanneer de volgende aanval zal komen. We zijn dus voorbereid.
We slaan elke inval neer. We maken
hiervan gebruik om de rest van de voorraden op te ruimen, maar we laten de rebellen in leven zodat ze de exploitatie voort kunnen zetten.
Deze legers bezetten op onrechtmatige wijze een gebied dat niet het hunne is en ze hebben geld nodig om wapens en munitie te kopen. Ze hebben er dus alle belang bij tegen een zo laag mogelijke prijs te verkopen. Wij kopen coltan, goud en diamanten tegen een goede prijs. Bij elke inval reduceren we het aantal strijders; we zijn hoe dan ook sterker dan zij.
Kagame wint elke keer. Los van de handel worden op het terrein natuurlijke rijkdommen, wapens en munitie gevonden. De inkomsten van de plunderingen op het slagveld worden niet in de rekeningen van Defensie opgenomen. Er is een
systeem van fictieve facturen ingesteld: men doet alsof een bepaald wapen werd ingevoerd, dat inderdaad in het arsenaal wordt opgeslagen en wordt verdeeld. Het geld verdwijnt uit de rekeningen. Dit is een tweede financiële aderlating voor de begroting van Kigali.
Men maakt dus winst op de inbeslagnames van wapens en stocks, op de exploitatie van mijnen "in uitverkoop" en op de "herboeking" van de inbeslagnames in de begroting van het ministerie van Defensie.
Deze rebellie is voor het FPR dus winstgevend.
Ik heb personen ontmoet die met mij in Congo Desk hebben gewerkt. Een van mijn collega's, Faustin Rwahama, is adviseur op de ambassade in België. Het is geen geheim
dat hij verantwoordelijk is voor de exploitatie van de mijnen van Punia. We zijn elkaar in hotel Président in Brussel tegen het lijf gelopen. Ik was toen in het gezelschap van Bernard Leloup, die onderzoek doet in de regio; ik wilde hem voorstellen aan mijn medewerkers ter plaatse. Hij erkende dat ik mij daarmee bezig had gehouden en dat ik trouwens nog recht had op vijftien maanden loon. Hijzelf had nog zeven maanden achterstand voor prospectie die hij in het gebied van Punia had gedaan. Ik heb hem gevraagd of zijn benoeming in Brussel samenviel met de voortzetting van de handel in waardevolle metalen die hij was gestart en of hij naar Antwerpen moest om de operatie te superviseren of dat hij was geregulariseerd. Mijn vertrek heeft enkele vragen doen rijzen over de gebreken die ik
heb gehekeld: het slecht beheer van de staatszaken, het ontbreken in Congo en Rwanda van een beleid inzake ontwikkelingshulp en het gebrek aan echte wil om de vrede in de regio van de Grote Meren te herstellen. Om die reden heb ik op een dag de deur achter me dicht getrokken. Ik heb dit altijd in het parlement en tegenover mijn entourage kenbaar gemaakt.
Eenmaal in Kisangani aangekomen, moesten we ook aan prospectie doen om aan geld te geraken voor onze bezetting. Ik heb mij verlaten op commandant Sylvain Buki, stafchef van de legers in Kongo. Ik heb hem gevraagd aan prospectie te doen in de overheids- en de parastatale bedrijven om na te gaan of we daar aan geld konden geraken om onze rebellie en onze bezetting te financieren. De opdracht waaraan ik
deelnam, bestond er immers in met alle mogelijke middelen de oostelijke provincie te bezetten.
Hij heeft mij schriftelijk om een afspraak gevraagd. Wij hebben een brouwerij bezocht. We moesten ook andere bedrijven bezoeken om hun rendabiliteit te onderzoeken en na te gaan hoeveel ze konden bijdragen voor de rebellie. De Rwandezen zijn de sponsors van de rebellie; zonder hen zou die niet mogelijk zijn.
Er zijn nog andere sporen van de plundering van de Congolese rijkdommen door Rwanda. Kagame sluit contracten voor de levering van hout, terwijl Rwanda geen hout heeft om uit te voeren. Bij zijn bezoek aan China heeft hij beloofd de mogelijkheden na te gaan voor de uitvoer van hout van Rwanda naar China. Dat hout komt
duidelijk uit de Congolese bossen.
Wij werden in Kisangani opgesteld omdat die stad het centrum was van de activiteiten en de wieg van de volledige politieke oppositie. Voor een Congolees is de overwinning zeker als de inwoners van Kisangani gewonnen zijn voor een zaak!
We waren verontwaardigd dat de vennootschap Victoria, die gesteund wordt door de Ugandezen, contracten ondertekende in afwezigheid van de Rwandezen. Daarom zijn wij een oorlog begonnen tegen de Ugandezen, want wij wilden als enigen de controle over de diamanten.
Het document waarover ik beschik, en dat ondertekend is door commandant Sylvain Buki, dateert van 7 oktober 1999. (De getuige leest een tekst
voor in het Swahili.)
Ik heb nog een ander document dat bewijst dat de botte bijl gehanteerd werd om de rijkdommen van Congo te bemachtigen.
Dit is een zeer delicate aangelegenheid. Een vergadering met gesloten deuren is dan ook volkomen verantwoord. Ik stoor de autoriteiten van Kigali, want ik weet dat ze de mensenrechten schenden en dat ze plunderen. Ze weten goed dat ik, zelfs vanop afstand, in staat ben deel te nemen aan een team voor de verificatie en de opsporing van geloofwaardige en overtuigende gegevens. Het is levensgevaarlijk om met die mensen samen te werken.
In Le Soir van 23 maart 2001 staat dat Philémon Naluhwindja Mukuba, het hoofd van de
Maji-Maji, die handel voerde met de Rwandezen, in Lyon door verbranding om het leven is gebracht. Een ander slachtoffer is Aimé Atenbina, gewezen ambassadeur van Congo bij het Vaticaan, die eveneens met de Rwandezen handel dreef in natuurlijke rijkdommen uit Congo. Als gevolg van een misverstand en openstaande facturen verdwenen in Europa mensen op mysterieuze wijze en in omstandigheden die nog niet zijn opgehelderd. Kagame is zo rijk dat hij zich dit kan veroorloven. Nu begint de situatie gelukkig te veranderen; het precedent van de Taliban zit daar voor iets tussen. Toch blijven ze mensen uitschakelen, in Kigali en in de grensgebieden van Rwanda.
Ik weet niet of u mijn uitleg goed hebt begrepen. Ik blijf ter beschikking voor verdere
informatie over mijn privé-leven en over de punten die ik heb aangehaald.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Wij hebben veel respect voor de verklaringen van de heer Kagiraneza. Zijn getuigenis van 7 december 2000 die in de krant Une confession werd aangehaald, is uniek. Wij zijn hem dankbaar omdat deze zaken kunnen bijdragen tot de vrede in het gebied van de Grote Meren.
Nog geen veertien dagen geleden heeft hij in Rijsel op een conferentie over internationale justitie doen opmerken dat le FPR a accouché deux monstres. Wat bedoelt hij daarmee?
De heer Kagiraneza heeft belangrijke functies vervuld in Rwanda en was, zoals hij zelf heeft vermeld, gedeeltelijk verantwoordelijk voor mijnontginningen van het FPR, voor belastingen, thesaurie,
staatsuitgaven. Hij was ook lid van het Congo Desk. Dat is voor onze commissie bijzonder belangrijk. Er zijn bijvoorbeeld nog vragen over de dertig miljoen diamanten die in Antwerpen werden geboekt.
Hij heeft ook gesproken over de buitenbudgettaire financieringsmechanismen van het Rwandese leger. Wie waren de tussenpersonen? Waar staan deze buitenbudgettaire inkomsten geboekt? Ik denk aan hetgeen de heer Misser vorige week in deze commissie heeft gezegd over de vraag of de oorlog inderdaad door diamanten wordt gefinancierd.
"Dezelfde vaststelling geldt voor de rebellengebieden. Ook daar is er een administratie die belastingen heft en nog dezelfde wetgeving toepast als in ten tijde van Mobutu. Er werd vaak beweerd dat de opbrengst van de plunderingen door de Zimbabwaanse, Rwandese en Ugandese generaals moest dienen voor de aankoop van wapens. Ik twijfel daaraan. Om die thesis hard te maken, moet bewezen worden dat de opbrengst van de verkoop van edelstenen op de ene of de andere manier gestort wordt in de schatkist van de Staat en dat die het geld uitgeeft voor defensiedoeleinden."
Ik zou graag wat meer uitleg krijgen over namen en bedrijven.
Een ander punt zijn de banken. Bij de handel zijn immers niet alleen bedrijven, maar ook banken betrokken. Vele betalingen gebeuren via internationale bankverrichtingen.
Zijn de Verenigde Staten of haar ambassade betrokken bij de coltanontginning van Oost-Congo? Zijn de Britten in deze zaak verwikkeld?
De commissie is geïnteresseerd in de netwerken en in de tussenpersonen bij de financiering, vooral de militairen van het FPR. De heer Kagiraneza zal wellicht luitenant-kolonel Jack Nziza kennen. Hij wordt genoemd in het rapport van Human Rights Watch en lijkt de taxateur te zijn van de coltan en de
pyrochloor. Hij is tevens de beschermheer van Karl Heinz Albers en het fameuze Kralmetal. Zijn er tussen deze Oostenrijkse groep en België verbindingen? Gebeurt dat alles via de familie Kamanzi?
Hoe verlopen de witwaspraktijken in de koffiehandel en in de houthandel? Zijn er eventueel via de Rwandex, Belgische bedrijven bij betrokken?
Wie financiert de recente strijd tussen RCD-Goma, de IPR en de Banyamulenge en wie levert de helikopters? Zijn er hierbij buiten Bout ook Belgische bedrijven betrokken? Leveren Belgische bedrijven huurlingen? Ons onderzoek is grotendeels beperkt tot filières die banden hebben met Belgische bedrijven.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik heb een aanvullende vraag over het curriculum vitæ van de heer Kagiraneza. Ik zie gegevens tot 2000. Wat doet hij nu, wat is de reden van zijn verblijf in Brussel?
Mevrouw Erika Thijs (CD&V). - Wat denkt de heer Kagiraneza over het krediet dat Rwanda van de verschillende Europese landen en van de Verenigde Staten krijgt? Omdat deze landen zich een beetje mede schuldig voelen aan de genocide, ontvangt Rwanda namelijk heel wat kredieten. Hoe moet onze houding zijn tegenover Kagame?
Rwanda was altijd het belangrijkste land inzake coltanexploitatie. Enkele jaren geleden ging de opbrengst van coltan naar de invoer van wapens. Met welk geld worden de wapens momenteel aangekocht nu de coltanhandel is ineengestort?
De heer Marcel Colla (SP.A). - Uit de uiteenzetting heb ik begrepen dat de heer Kagiraneza met het huidige Rwandese regime heeft gebroken. Wanneer en om welke reden kwam die breuk tot stand?
Rwanda verrijkt zich in Congo op een oneigenlijke manier. Kan hij nog even preciseren hoe dat in elkaar zit?
De voorzitter. - Ik heb nog een zeer eenvoudige vraag. Wij hebben het hier dikwijls gehad over de redenen waarom de Rwandezen het Congolese grondgebied bezetten. Er wordt altijd verwezen naar de aanwezigheid van de Interahamwe in Kivu.
Hebt u er als gewezen lid van het RPF enig idee van hoeveel Interahamwe zich thans op het grondgebied van Kivu of van de Republiek Congo bevinden? Hier zijn al zeer uiteenlopende cijfers genoemd. Het zou dan ook interessant zijn uw mening te kennen.
De heer Kagiraneza. - Ik heb Rwanda in augustus 2000 verlaten omdat ik het niet eens was met het politiek bestuur. Reeds in 1997 had ik vastgesteld dat het politieke programma van het RPF punt voor punt met de voeten werd getreden. De hoofdpijler was de eenheid. Vervolgens kwamen de democratie, de verhoging van de binnenlandse productie, de zelfontplooiing, de bestrijding van corruptie, de uitroeiing van alles wat ertoe kon leiden dat de mensen vluchtelingen zouden worden. Via de opvoeding van het volk moesten wij de mensen bewustmaken en aansporen op eigen benen te staan. Dat was dus een zeer ruim opvoedingsprogramma.
Op het programma stonden ook de regionale en internationale samenwerking, die de kiem van ons
beleid moest zijn.
In 1997, na de uitschakeling van de militaire weerstand en van de onverzettelijke génocidaires die zich in Congo bevonden, moesten het gerecht, het recht en de vrijheden meteen in ere worden hersteld en moest worden nagegaan hoe een nationale verzoening kon worden bewerkstelligd. We moesten inschikkelijk zijn, want de oorlog had overal schade veroorzaakt.
Volkenmoord is een onnoemelijke misdaad. De internationale gemeenschap kon niet tijdig tussenbeide komen om ze een halt toe te roepen. We hadden ze trouwens verboden tussenbeide te komen omdat we op minder dan tien dagen alles waren kwijtgespeeld wat op politiek gebied nuttig was. Op minder dan tien dagen tijd waren de straten bedekt met
lijken; er vielen naar schatting 200.000 doden. Dat ontstellend cijfer toont aan dat de volkenmoord een feit was.
Er werden 800.000 personen geteld op de heuvels en zelfs in bepaalde vluchtelingencentra die nog door de génocidaires waren gespaard. Volgens de meest recente officiële statistieken heeft de volkenmoord 1.071.017 mensen het leven gekost. Die 800.000 personen werden opgeofferd. Er is een delegatie gestuurd, bestaande uit de huidige secretaris-generaal van het RPF, Charles Murigande, onze gewezen ambassadeur in Brussel, Denis Polisi en de heer Ousaidi, (??) die nu overleden is en wiens gelaat, dat op alle televisiezenders te zien was, verbonden is met het beruchte "We shall fight", anders gezegd: "elke militaire interventie zal
uitlopen op een gevecht".
De internationale gemeenschap heeft zich dan terecht schuldig gevoeld. Wij hadden Unamir en diplomaten immers ingelicht over het bestaan van een machiavellistisch plan om Tutsi en de oppositieleden die deze volkenmoord niet langer wilden, uit te roeien.
Alles wat op politiek en economisch gebied nuttig was, is dan plots in minder dan tien dagen uitgeschakeld.
Een gewetenloze berekening heeft dus geleid tot de opoffering van 800.000 mensen. De geschiedenis zal later een oordeel vellen over het politiek bureau, waarvan ik deel uitmaakte. Uiteindelijk heeft het tot niets gediend.
Als Kagame er immers in geslaagd was
de macht te veroveren in Kigali en in Kinshasa, en de wonden te helen van deze volkenmoord, deze plunderingen, dat slecht bestuur dat tientallen jaren had geduurd, dan zou hij beschouwd zijn als een held. Hij was echter slechter dan zijn voorgangers. Daarom moeten al die misdaden en de argumentatie die is aangehaald om de oorlog te winnen, aan de kaak worden gesteld. Het was een gewetenloze berekening. Spijt komt altijd te laat, maar men had die delegatie niet mogen sturen.
Als de VN na tien dagen een groot aantal strijdkrachten ter plaatse had gestuurd, zoals in Kosovo, hadden misschien 500.000 mensen kunnen worden gered. Aangezien het APR, het Rwandees patriottisch leger, militair sterker was dan het regeringsleger, hebben wij gevraagd dat men ons
vrij liet om een einde te maken aan de volkenmoord en ons met de militairen en de gewapende bendes bezig te houden. We hebben ze overwonnen. Ze zijn naar Congo getrokken. Het was een gemiste afspraak en de zaak is alleen maar uitgesteld.
We hebben de internationale gemeenschap gevraagd de gewapende lieden te onderscheiden van de burgerbevolking, die klem zat en die diende als schild, als bestaansreden en wettiging voor het leger en de verslagen regering.
Er hebben onderhandelingen plaatsgehad. Ik denk inzonderheid aan het plan-Carter in Tunis. We hebben zelfs onderhandeld met Mobutu. Na de gebeurtenissen van de jaren negentig meenden de Amerikanen - bij monde van hun congreslid Stephen Solarz - dat Mobutu en
Savimbi niet meer moesten worden gefinancierd voor hun simplistische anticommunistische retoriek. Aangezien het communisme verdwenen was, bestond er geen enkele reden meer om de bestaande dictaturen in de regio te steunen. Mobutu werd buitenspel gezet vanaf de mislukking van de Nationale Soevereine Conferentie van 1992. Omdat hij geen rekening hield met de meest elementaire democratische beginselen wilde men hem niet meer zien. Die keer is echter beslist om met hem te onderhandelen, hem alle middelen en eerbewijzen te geven die hij wou om hem in staat te stellen het probleem van de regio van de Grote Meren te regelen. Op zijn grondgebied bevonden zich immers de bases van de rebellie - Burundi, Frodebu, Palipehutu, CNDD - alsook de troepen die verantwoordelijk zijn voor de volkenmoord in
Rwanda in 1994. Hij had dus de controlemiddelen in handen.
De VN hebben deze situatie dus niet kunnen oplossen. Toen we het plan hebben opgevat om Congo aan te vallen, waren we er niet van overtuigd een reus te verslaan, ook al had hij lemen voeten, zoals we later hebben gemerkt. We waren er wel zeker van dat een aanval op enkele kilometers van de grens Rwanda in staat zouden stellen hulp in te roepen. We waren immers verzwakt, eerst door de voortdurende raids van de génocidaires, vervolgens door een noodtoestand die het ons onmogelijk maakte te steunen op een duurzame ontwikkeling, aangezien 2 miljoen mensen zich in het buitenland bevonden. De steun van de geldschieters werd verdeeld tussen de Rwandezen in het binnenland en die in het
buitenland. Uiteindelijk hebben wij daaraan geen steun gehad. We moesten dus om hulp roepen en minstens trachten te bekomen dat het Verdrag van Genève werd nageleefd. Dit verdrag schrijft voor dat de vluchtelingen op meer dan 50 km van de grens worden ondergebracht, niet alleen voor hun veiligheid, maar ook voor die van het land van herkomst.
In de mate van het mogelijke, want sommige kleine landen hadden deze speelruimte niet. Men heeft Congo aangevallen. Mobutu, die zag hoe men bij hem kwam ronselen om hem voor te stellen de opstand te leiden die de macht in Kigali zou heroveren, dacht in termen van wapens en munitie. Als maarschalk zag hij dat er ongeveer 100.000 manschappen werden opgeleid in het omgaan met wapens. Het overwonnen leger
telde 30.000 manschappen. Afhankelijk van de vuursnelheid en de aanwezige wapens moest men berekenen hoeveel ton munitie en wapens moesten worden besteld om de operatie tot een goed einde te brengen. Als het tot een oorlog, tot een directe confrontatie was gekomen, zou hij hebben gezegd dat de voorraad op was en zou hij hem aan de opstandelingen hebben verkocht. Anders was er een impasse ontstaan. Ik zal niet uitweiden over de politieke intriges om de controle over het gebied van de Grote Meren te verwerven. U bent hiervan beter op de hoogte dan ik. Mobutu was alleszins van oordeel dat een oorlog hem de mogelijkheid bood de wapens die hij reeds bezat, aan zichzelf te verkopen. Het is op die manier dat men zaken doet. Adnan Kashogi is wakker geschoten omdat hij ook in Frankrijk onbetaalde
facturen had.
De aanval was een oproep om het land uit de impasse te helpen die al twee jaar duurde. Naderhand zag men dat het land geen leger en geen administratie had; de militairen waren er niet in geslaagd zich te integreren. Ze bleven overal misdaden begaan. Na hen een nederlaag te hebben toegebracht, konden we gedurende zeven maanden ongestoord oprukken tot in Kinshasa. De aanval moet worden gezien als een oproep aan het adres van de internationale gemeenschap om haar verantwoordelijkheid op te nemen en orde te scheppen in de chaotische situatie. Toen men zag dat de macht binnen bereik was, is men weggegaan. Angola is te hulp gekomen opdat Mobutu en Savimbi tegelijk zouden zijn uitgeschakeld. Zimbabwe had belangen in de streek van Katanga en
Uganda in de evenaarsstreek. Rwanda en in mindere mate Burundi hadden er belang bij dat de opstand die tot doel had Bujumbura in te nemen, in de kiem werd gesmoord. Dat is allemaal gebeurd. Congo werd echter bezet door de meest krijgsvaardige en best uitgeruste legers, die op het politieke wereldtoneel een goede indruk maakten.
Ik heb vastgesteld dat verzoening onmogelijk was en democratie een onleefbaar begrip. Tot op heden aanvaardt Kagame geen dialoog of verscheidenheid van meningen.
Rwanda levert op dit ogenblik de meeste vluchtelingen ter wereld. Voor de rest brengt het land niets anders voort dan armoede. De corruptie tiert welig. Ik was het eerste parlementslid dat de Rwandese regering heeft
geïnterpelleerd over de verduistering van middelen, die door de algemene belastingsinspectie aan het licht was gebracht. Dat was mijn eerste botsing met het FPR-bewind, dat ik hoorde te steunen. Ik meende het regime te moeten wijzen op zijn plichten als patriottische beweging.
Wat de opvoeding betreft, is de bevolking aan haar lot overgelaten. Men leert zelfs niet meer hoe men het land moet bewerken, vee moet kweken of de erosie moet bestrijden. Kortom, men beschikt niet over de elementaire kennis van het milieu om van het land te kunnen leven. Er bestaat evenmin politieke vorming die de bevolking volgens de regels van de democratie bij het maatschappelijk leven moet betrekken.
Op het vlak van de
internationale samenwerking hebben we wapens gebruikt in plaats van diplomatie. Het FPR is een mislukking geworden. Wie niet de minste eerbied heeft voor rechten en vrijheden, is een monster met een menselijk gezicht. Het FPR doet het omgekeerde van wat het zou moeten doen.
Ik zal het nu hebben over mijn aandeel in het belastingmechanisme bij het ministerie van financiën of bij Congo desk. Ik heb bij het ministerie van financiën en bij de algemene belastinginspectie gewerkt. Ik beheerde het staatsbudget. Ik was chef van de mobiele belastingbrigade. Ik bevond mij in de geschikte positie om de economische indicatoren en de ontwikkeling van Rwanda te bestuderen. Ik zag de toenemende verarming van het land ondanks de hulp die ons ingevolge de
ronde tafel van Genève van 1994-1996 was toegezegd. We hadden 764 miljoen dollar gevraagd; we hebben 1 miljard 400 miljoen gekregen. In Kigali is er echter geen spoor van deze hulp voor de heropbouw van het land. Men zou kunnen zeggen: wie aan een crimineel geeft, is zelf ook een crimineel als hij niet controleert wat er gebeurt met wat hij geeft.
Ik maakte ook deel uit van de delegatie die onderhandeld heeft over de herziening van de ronde tafel van Genève. Ik was raadgever van de primaat - de president van de toenmalige republiek had geweigerd mijn opdracht te ondertekenen; dat was zijn recht en ik verwijt het hem niet - die in Genève over de middelen ging onderhandelen. Er was een akkoord over de parameters. Het jaar 1990 werd
als refertejaar genomen. De cijfers moesten een geloofwaardige indruk maken en aantonen dat we op de goede weg waren. De raadgever die ons kwam helpen onze financieringsaanvraag voor de heropbouw van het land te verdedigen, raadde ons aan de economische indicatoren op te sommen. De mensen van Bretton Woods waren immers gehaast en hadden geen tijd om te komen controleren hoe het er werkelijk aan toeging. We hebben die raad gevolgd. Bij elke discussie van de ronde tafel van Genève werd ik door huidig president Kagame de les gelezen omdat ik vroeg of ik vragen mocht stellen over de ontwikkeling, het beheer en de analyse van het budget tijdens de voorgaande jaren. Ik wenste ook vragen te stellen over het beleid en de evaluatie van onze bevoegdheden inzake de verschillende sectoren van
het ontwikkelingsplan. Ik heb zelfs aan volksvertegenwoordiger Cabrie??? gevraagd of ik vragen mocht stellen die uitsluitend betrekking hadden op het beheer van de begroting. Ik was van oordeel dat de minister van financiën, die tot het FPR behoorde, de nodige inlichtingen moest verstrekken.
Ik heb hem ondervraagd over de privatiseringen. Eigenlijk hebben ze de overheidsinstellingen bestolen. Toen ik hem om verduidelijkingen vroeg over de privatiseringen, de terugdringing van de inflatie en de verdeling van de begroting, begon iedereen te lachen. 's Anderendaags heeft men mij gezegd dat ik moest zwijgen en dat ik de minister van financiën, die tot het FPR behoorde, niet mocht aanvallen. Als u deze materie een beetje kent, zult u inzien
dat de indicatoren die de minister sedert 1997 of 1998 heeft gepubliceerd, altijd gunstig waren. Ze toonden een stijging van 3 tot 7% van het binnenlands product aan, maar zwegen over de hongersnood in de vijf omringende prefecturen. Dit voorbeeld bewijst dat de officiële economische indicatoren waarover hij spreekt, helemaal niet stroken met de realiteit.
De heer François Misser heeft gezegd dat de oorlog werd gefinancierd met diamanten. Volgens mij niet uitsluitend met diamanten, maar ook met middelen van de algemene rijksbegroting. Het ministerie van financiën stelt de algemene begroting op en bepaalt welk deel bestemd is voor landsverdediging. Op die manier kan men zien wat het aandeel van de legeruitgaven is in de totale
begroting.
Er zijn ook wapens die ter plaatse worden buitgemaakt. Elke rebellenbeweging verkiest het gebruik van lokaal materiaal. Als men over voldoende wapens beschikt, gaat men tot de aanval over. De winnaar van het gevecht legt beslag op de manschappen en op de wapens. Deze laatste zijn bestemd om opnieuw oorlog te voeren. Dit is in feite autofinanciering. Op het einde van de dag wordt er een verslag opgesteld: het geld voor de wapens wordt teruggestort op de MINADEF-rekening. De wapens worden uiteindelijk aangegeven als aankopen veroorzaakt door de oorlog in Congo. Dit plaatst de Congolezen voor een permanente schuld. De buit is voor hen bestemd, maar ze moeten ons in diamanten betalen.
Van 15 tot
17 juli 2000 vond een vergadering plaats van alle gouverneurs van het bezette deel van het land. Er werd beslist dat de begroting van de RCD voortaan als volgt zou worden verdeeld: 60% voor het gouverneurschap en 40% voor de centrale administratie, volgens het systeem van de confederatie waarbij elke regio autonoom is. Dat was nieuw: aanvankelijk was 24% voor het gouverneurschap bestemd en 76% voor de centrale staat. Er werd beslist 60% aan het gouverneurschap toe te kennen opdat ook de brigadecommandant, net als de gouverneur, zijn deel zou krijgen van de lokale ontvangsten en zou kunnen deelnemen aan de inzameling en het beheer van deze middelen. In de bezette zone werd gekozen voor het model van de federatie.
Om nu te zeggen dat kolonel
Jacques N..??. ik weet niet wie in bescherming nam... Ik weet enkel dat hij chef was van de militaire inlichtingendienst. De militaire inlichtingendienst is aan de macht in Rwanda en in Congo... Als hij heeft deelgenomen aan de eerste actie tegen Mobutu en de militaire activiteiten ter plaatse nog leidt, draagt hij als chef de grootste verantwoordelijkheid.
Wat de vraag over mogelijke connecties met Belgische of Oostenrijkse groeperingen betreft, ben ik er zeker van dat u over meer informatie beschikt dan ik. Als het mijn dagtaak was, zou ik zeker aanwijzingen kunnen vinden van de betrokkenheid van België in de diamanthandel met Rwanda. Er zijn trouwens tekens: dat Egon Geiger momenteel ereconsul voor Rwanda in Oostenrijk is, is zeker geen
toeval.
Het FPR heeft nooit een beroep gedaan op huurlingen. Aangezien de overwinning zeker was, wilden we geen verplichtingen ten opzichte van derden. Voorts voelt een huurling geen persoonlijke betrokkenheid bij het conflict, hij neemt aan de strijd deel om geld te verdienen. Huurlingen schatten de politieke toestand gewoonlijk slecht in en na de oorlog kunnen ze zich alleen nog keren tegen de partij die ze hebben beschermd. Het waren dus hoofdzakelijk Rwandezen die voor het FPR vochten, naast een honderdtal Ugandezen. Op een bepaald ogenblik heeft men deze laatsten opgespoord en weer naar huis gestuurd. Er waren tevens een tiental Barundi, die beweerden uit Rwanda afkomstig te zijn, maar uiteindelijk heeft men ingezien dat zij geen Rwandezen waren.
Dat werd niet aanvaard.
Ik heb een gesprek gehad met twee militairen, die uit Ethiopië waren gekomen omdat ze hadden vernomen dat de Tutsi in feite Ethiopiërs waren, die verdwaald waren in de bergen van het gebied van de Grote Meren. Ze kwamen hun stamgenoten dus te hulp. Ik herinner me een zekere Gata Amai - de naam die ons werd meegedeeld was Quitema - die onze rangen wilde vervoegen. We moesten hem een maand houden om na te gaan hoe hij zich gedroeg en om hem te ondervragen. Vervolgens is hij overgedragen aan de Ugandese veiligheid, die ervoor gezorgd heeft dat hij terug in Ethiopië terechtkwam. We hadden geen pseudo-Tutsi nodig die streden voor een land dat niet het hunne was. We hebben nooit huurlingen in het FPR gewenst. Dat
betekent evenwel niet dat het FPR uitsluitend bestond uit elitetroepen en dat sommige van zijn leden geen huurlingenpraktijken beoefenden. Alles welbeschouwd was het FPR toen het Congo binnenviel, niet minder een huurlingenleger dan in zijn eigen land.
In kranten zoals Temps présent wordt altijd over Kamanzi bericht. Ik weet dat hij dikwijls te maken had met Rwandese en Congolese douanediensten, maar het was niet mijn taak te gaan snuffelen in dossiers van Kamanzi of van eender welke persoon die zich bezighield met handel of plunderingen organiseerde in Congo.
U hebt mij gevraagd wat ik momenteel doe. Ik ben VN-vluchteling en ben gedomicilieerd in Doornik. Ik volg een opleiding in informatica en
boekhouding. Ik ben van plan terug te keren naar huis zodra de vrede in het gebied van de Grote Meren is hersteld. Als België zich ermee inlaat, is er verandering mogelijk. Een sereen gesprek kan Kagame er misschien toe bewegen om zijn beleid te herzien en een inter-Rwandese dialoog te beginnen. Ik weet dat er vurige voorstanders zijn van zo'n dialoog, van democratisch pluralisme, van nationale verzoening. Deze mensen willen dat het drama dat Rwanda heeft gekend, wordt verwerkt. Zij willen daar een streep onder trekken zodat het behoort tot de geschiedenis.
De koersdaling van het coltan kan door verschillende factoren worden verklaard. Sommige delvers willen verkopen, want hun beroep is niet verkopen maar oorlog voeren,. Het FPR valt ze echter
niet aan want het wil dat ze de mijnen blijven uitbaten.
Vóór de aids-epidemie waren er andere geslachtsziekten. Een vaccinatiecampagne van twee weken en de onmiddellijke toediening van geneesmiddelen zouden volstaan om het probleem op te lossen. Maar de opbrengst voor de fabrikanten van antibiotica, de geneesheren en de distributieketen is niet te verwaarlozen. Deze ziekten, die niet dodelijk zijn, liet men dus voortbestaan, ook al kan men dat uit moreel oogpunt niet goedkeuren.
Zo wordt nu ook de rebellie "onderhouden". De rebellen zetten immers de exploitatie voort om wapens en munitie te kunnen kopen. Daarom wil men ze niet neerslaan. De aankopen zijn een maatstaf voor de intensiteit van de
oorlog. Men zoekt naar middelen om een aanval te beantwoorden, men slaat de aanvallers neer, neemt alles mee wat er te rapen valt en laat ze voortdoen. Men onderhoudt deze oorlog omwille van de commercie.
Het FPR buit onderbetaalde werkkrachten uit en de koers van het coltan daalt vanwege de overproductie. De mensen zijn dus verplicht om hun schat voor zeer weinig geld van de hand te doen. Als zij het coltan houden, weten ze dat zij het risico lopen dat het FPR hen aanvalt en alles meeneemt. Bijgevolg worden de delvers of de handelaars, zelfs als zij een vergunning hebben om het erts te ontginnen, beconcurreerd door zwartwerkers en criminelen die geen gebruik kunnen maken van de officiële circuits, maar die wel geld binnenrijven met delven. Het
FPR profiteert van die situatie want zo kan het erts kopen tegen een lage prijs.
Bij het FPR doet zich een nieuw fenomeen voor. Men maakt een lijst van huiseigenaars tegen wie er ernstige aanwijzingen bestaan over hun betrokkenheid bij de genocide. Men vraagt hen aan mensen die in Kigali zijn gebleven, een volmacht te geven om hun huis te verkopen. De prijs mag niet te hoog liggen, want anders zou er geen koper worden gevonden. De betrokkenen weten dat ze vroeg of laat zullen worden gearresteerd en opgesloten en dat hun eigendom dan toch wordt verkocht om de morele schade van derden te vergoeden. Zij doen hun eigendom dus voor een habbekrats van de hand. Een cel van het FPR moedigt dit soort praktijken aan. Vluchtelingen die verondersteld worden nooit
meer terug te keren, melden zich aan op de ambassade van Rwanda om er een volmacht te ondertekenen voor de verkoop van hun huis. De kopers zijn meestal Rwandezen die uit Oeganda afkomstig zijn. Zij kunnen de eigendommen kopen waarop anders beslag zou worden gelegd via een pauliaanse vordering. Zij weten dat ze daartoe het recht hebben in een niet-rechtsstaat.
Het FPR bereidt nog andere dossiers voor, die nog gevaarlijker zijn. Het stelt lijsten op van de mensen die op de ambassade een volmacht hebben ondertekend. Het stuurt die lijsten naar de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen met de vraag hoe hij mensen kan opvangen die de ambassade van hun land vrij in- en uitlopen. Zo vangt het FPR twee vliegen in één klap:
die mensen moeten België verlaten omdat ze via de ambassade naar hun land zijn terug gekeerd; zij worden opgesloten in Rwandese gevangenissen, waar ze fysiek en economisch worden gekraakt en hun eigendommen worden voor minstens tien jaar vervreemd.
Kagame benoemt altijd mensen met vuile handen, die hij kan chanteren. Zo kwam een ambassadeur in opspraak voor een Parlementscommissie en werd vastgesteld dat hij geld moest aan de Schatkist. Over dit voorval bestaan er publicaties. Zo werd ook een minister uit de regering gezet. En dan spreek ik nog niet over Laurien Ngirabanzi, de ambassadeur van Rwanda te Bonn. Kagame werkt met mensen die vuile handen hebben en als ze in ongenade vallen, raapt hij ze op.
Over
het aantal misdadigers in de wouden van Congo kan men alleen speculeren. Wie als overwinnaar uit een oorlog komt, is een held. Wie verliest is een misdadiger die schuld heeft aan alle kwaad. Bij ontstentenis van een internationaal gerecht ben ik altijd voorstander geweest van de onmiddellijke vervolging van de misdadigers, vooral als zij beschuldigd worden van misdaden tegen de menselijkheid. Alleen God weet wat er in de wouden van Congo is gebeurd op het einde van de oorlog in 1997. Onder de mensen die naar Kigali terugkeerden, zijn er veel doden gevallen en werden er 130.000 gevangen genomen wegens genocide. Om de getalsterkte van de C.D.R. te berekenen ten tijde van de Interahamwe, ga ik ervan uit dat er gemiddeld 100 personen actief waren in elk van de 154 gemeenten, als
leider, plannensmeder of propagandist van de genocidetheorie. In Kigali-stad waren er zowat 6.000. In totaal gaat het dus om 20.000 personen. Maximaal zou het over 50.000 personen kunnen gaan.
De overwinning van het FPR was eerst en vooral militair: het FPR beschikte over automatische vuurwapens, terwijl de tegenstander uitgerust was met knuppels en kapmessen. Zij streden met ongelijke wapens, maar wilden koste wat het kost de Tutsi et de gematigde Hutu uitroeien. Ik doe geen onthulling, als ik zeg dat er zeer veel slachtoffers zijn gevallen.
Laat ons ervan uitgaan dat het overwonnen leger in Congo nog 30.000 man telde. De tocht dwars door Congo was zeker geen wandeling. Onderweg stierven velen aan
dysenterie, ziekten allerhande, ondervoeding en verwondingen. Mijn eerste opdracht in de oostelijke provincie was het opsporen van misdadigers. Ik heb er maar één kunnen vinden: Ndilizi, die journalist was bij Mille Collines. Hij werd opgesloten in de gevangenis.
Wij waren niet in Congo, om die man te arresteren, maar wel om de diamant te controleren. We hadden gezien dat Van Brink aan de basis lag van de contracten van zestig jaar om de openbare bedrijven te beheren, de Centrale Bank, de commerciële banken, de Post, de verzekeringen, diamant, goud, het monetair systeem, de bodem en de ondergrond. In ruil daarvoor stond hij in voor de ontwikkeling. Welke banken zijn in Congo tussengekomen? De First International Bank of Grenada, Van
Brink's offshore bank. Ik heb de documenten bij die als basis hebben gediend voor het opstellen van de contracten; ze zijn in onze handen gevallen op het ogenblik van de crash tegen de Rwandezen. Wij hebben de foto's van de stamhoofden moeten inzamelen om aan Van Brink te laten weten dat de bevolking zijn initiatief in het bevrijd gebied gunstig gezind was. Aangezien in Rwanda geheime commissielonen niet fiscaal aftrekbaar zijn, is het onmogelijk de omvang ervan te achterhalen. Het staat echter vast dat ze aanleiding hebben gegeven tot drie zeer verkwistende en nutteloze oorlogen van de Rwandezen tegen de Ugandezen.
Zijn er Rwandese banken tussengekomen aan Congolese zijde? De Banque commerciale de développement et d'industrie van Rwanda heeft
filialen geopend in Congo. Ik geef geen enkel commentaar op dat initiatief: als er fondsen circuleren in afwezigheid van enige banksysteem, dan lijkt het me normaal dat iemand zijn diensten aanbiedt om eerlijk zijn kost te verdienen met het beheren van spaargelden en kredietverlening. Om te weten of iemand een rekening heeft bij een bepaalde bank en of die bank verrichtingen met België doet, kan een onderzoekscommissie desgewenst het bankgeheim opheffen. De wetten van het land voorzien in die mogelijkheid. Er bestaat in dezen geen enkel geheim. Het volstaat er resoluut op af te gaan: er liggen mijnen op het terrein, wie zich daar op waagt, kan sterven zoals Kennedy..
Ik weet dat er koffie en hout uit Congo is. De financiële opbrengsten voor
de Congo Desk zijn vrij beperkt. Ik heb al de gelegenheid gehad om de kostprijs van het hout te berekenen: die activiteit was niet interessant omdat hout heel volumineus is. Het moet worden vervoerd langs onberijdbare wegen. Dat is zeer moeilijk. Ik heb bijvoorbeeld gezien hoe Ugandezen koffie die ze op de markt hadden gekocht en hout in vliegtuigen laadden die materiaal en voedsel hadden aangevoerd voor de militairen in Congo. Zo vertrokken de vliegtuigen niet leeg. Wij zouden niet voor koffie hebben gekozen: koffie neemt te veel plaats in en heeft in vergelijking met coltan en diamant een onbeduidende marktwaarde. Ik heb de man gekend die zich bezighield met diamant, de heer Hatari. Ik heb hem één keer bijgesprongen uit de kas voor de politieke en militaire mobilisatie die
ik beheerde: ik heb hem 50 dollar gegeven voor het personeel dat het traject met de fiets aflegde en voor andere logistieke behoeften. Dat was enkel een kleine ondersteuning, want wij hadden geen gemengde rekeningen: dat paste niet in het kader van de activiteiten.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De heer Kagiraneza heeft gezegd dat er 100.000 militairen werden opgeleid voor Oost-Congo. Hoeveel zijn er nu nog aanwezig? Al naargelang de bron gaat het van 20.000 tot 60.000 eenheden.
Over de Interahamwe horen we ook verschillende cijfers. Er wordt gezegd dat de aanwezigheid van Rwanda in Oost-Congo bedoeld is om de landgenoten, waarmee de Interahamwe worden bedoeld, te beschermen. Over hoeveel mensen gaat het? Ik kan me moeilijk inbeelden dat een aanwezigheid van 100.000 militairen nodig is om 5000 Interahamwe te beschermen. Waarom zijn er ook militairen aanwezig in een heel ander deel van Oost- Congo, waar helemaal geen Interahamwe zijn?
De heer Kagiraneza. - Mijnheer de voorzitter, ik kan geen cijfers geven; de Interahamwe is een beweging die evolueert. Men wordt Interahamwe of men verliest zijn statuut. Dat hangt af van wat er op het spel staat. Aanvankelijk waren ze ongeveer met 50.000. In Congo werden ze gedecimeerd door de oorlog, verdwijningen en het harde klimaat. Ze zijn massaal gesneuveld omdat ze primitieve wapens gebruikten, maar er werden er ook geboren. De stichters van de Interahamwe zijn niet talrijk, want de meeste zitten in de gevangenis in Kigali of elders in het land.
Als alibi voor de Rwandese aanwezigheid in Congo werd het veiligheidsargument ingeroepen. Bij de tweede inval van Rwanda in Congo werden de verzetshaarden gebroken die
waren vergeten bij de machtsovername in Kinshasa. Als u de militaire informatie van het FPR hebt gevolgd over het oprukken van de troepen, dan bent u vertrouwd met de omsingelingstechniek van de militairen. In hele gebieden worden de communicatielijnen en de aanvoerlijnen verbroken, en men trekt verder. Deze techniek, die dateert uit de tijd van Caesar, heeft altijd zijn vruchten afgeworpen. Caesar trok door tot achter de linies en vernietigde de bruggen, zodat de vijand niet meer kon worden bevoorraad en niet kon blijven terugvechten. Zo verloor de vijand de oorlog, maar ook de moed. Eens in Kinshasa aangekomen, werd het echte probleem over het hoofd gezien, namelijk de criminelen. We hadden wel oog voor de rijkdommen en we hielden ons bezig met de organisatie van de politieke structuur
van Congo, maar de werkelijke drijfveer voor de aanval, namelijk het vervolgen van de misdadigers, waren we vergeten. Bijgevolg vonden er invallen plaats in de grensgebieden met Rwanda, in de streek van Kivu. Cijfers toonden aan dat de bevolking in de streek van Gisenyi en van Ruhengeri systematisch werd gedecimeerd.
Hoeveel soldaten zijn er in Congo? Er zijn Interahamwe-krijgers en anderen die zich bij deze groep hebben aangesloten, maar die niet noodzakelijk misdadigers zijn. Dat wil ik beklemtonen. In de onderhandelingen in het kader van de nationale verzoening blijkt dat de strijders die in Congo verblijven, bereid zijn de oorlogsindustrie om te vormen tot een vredesindustrie, in samenwerking met de Rwandese bevolking. Ik heb op het internet
gelezen dat een gewezen parlementslid-bankier geheime onderhandelingen voert. Hij heeft het aangedurfd om naar die zogenaamde Interahamwe en volkerenmoordenaars toe te gaan, maar trof er vrijheidsstrijders voor de democratie aan, die zich ongelukkigerwijze aan de andere zijde van de grens bevonden en daarom ten onrechte als Interahamwe werden bestempeld.
Bij de gevangenneming van krijgsgevangenen heb ikzelf uitdrijvingen bijgewoond van gewezen volkerenmoordenaars die zich hadden schuldig gemaakt aan onvergeeflijke misdaden. Ze ondergingen gedurende twee weken rituele wassingen, werden tot "Rwandees Patriottisch Leger" omgedoopt en naar het front gestuurd in Congo. De naam `volkerenmoordenaar' is dus pasmunt, die in het Westen op grote schaal in omloop
werd gebracht om de Rwandese aanwezigheid in Congo te rechtvaardigen.
Bovendien heb ik een ketterij ontdekt: de Belgen die in Rwanda vergiffenis zijn komen vragen voor de schedels en de beenderen die daar verspreid liggen, hebben de pathos en de schuldgevoelens over het niet verlenen van bijstand op de spits gedreven. Het FPR had evenwel zelf gevraagd dat geen bijstand zou worden verleend. Ik wil de doden niet misbruiken, maar men heeft gezegd dat niet alle schedels noodzakelijkerwijze van Tutsi waren. Men kan moeilijk Hutu tonen die gedood zijn door verdwaalde of gerichte kogels. Eigenlijk vielen ze met knuppels en machetes een goed georganiseerd en gestructureerd leger aan.
Men mag proberen mij het tegendeel te
bewijzen, maar ik denk dat men die mensen die aan het front gestorven zijn en die al dan niet gewettigde doelwitten waren, begraven heeft. Men kan niet tonen waar ze begraven werden. Al die schedels zijn dan opgegraven, ze zijn daar naartoe gebracht. Men heeft hen het etiket Tutsi opgeplakt, maar dat is niet zo. In de oorlog moeten lijken snel worden begraven om epidemieën te voorkomen. Soms gebeurt dat in massagraven. Om het begin van de volkenmoord te herdenken worden die beenderen dan uitgestald om het medeleven van de internationale gemeenschap op te wekken, zodat die de ogen sluit voor de stommiteiten die begaan worden in de buurlanden.
Het gevaar bestaat erin dat Kagame niet meer weet wat hij met dat leger van meer dan 100.000 man moet
aanvangen. Wat kan men met hen doen als ze uit de dienst worden ontslagen zonder begeleidende maatregelen om hen om te scholen en hun kracht en energie om te buigen in een voor de Natie opbouwende kracht? Het zijn rondtrekkende misdadigers. Ik heb daarnet gezegd dat genocidale oorlogsmisdadigers na twee weken werden opgenomen in het APR. Minister Louis Michel is onlangs naar Congo geweest. Hij heeft een kind van 12 jaar ontmoet dat verkracht is en zwanger gemaakt door militairen van het RPF. Dat is niet verbazingwekkend; ik ben zeker dat die praktijken de zaak zijn van gewezen `génocidaires' of gewezen militieleden die meedogenloos hebben gevochten en die opgenomen zijn in het leger dat thans Congo bezet. Ik heb zelf tot dat leger behoord, maar dan in de oostelijke provincie. De
oorlog kan niet meer worden goedgepraat, zoals vóór 1994.
Niemand kan het juiste aantal geven, maar er zijn niet meer dan 20.000 gewapende mannen en ze zijn niet noodzakelijk `génocidaires'.
De heer Paul Wille (VLD). - Was de beschuldiging ten aanzien van de heer Kagiraneza van deelname aan de genocide, een element in zijn dossier over zijn aanvraag tot statuut van politiek vluchteling?
De heer Kagiraneza. - Ben ik degene die wordt beschuldigd?
De heer Paul Wille (VLD). - Neen. Het is heel eenvoudig. U bent erkend als vluchteling. Bevat het dossier dat u ter erkenning van uw status als politiek vluchteling hebt ingediend, de beschuldiging die tegen u werd geuit?
De heer Kagiraneza. - Bij mijn weten bevat mijn dossier geen beschuldiging. Tot dan toe had men mij nergens van beschuldigd.
De heer Paul Wille (VLD). - Toch wel.
De heer Kagiraneza. - Zelfs in Kigali heb ik een blanco strafblad.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Tim Raeymaekers. - IPIS heeft in opdracht van een brede waaier van NGO's, waaronder Broederlijk Delen en 11.11.11, een studie over de coltanhandel gemaakt, die op 14 januari jongstleden werd uitgebracht. Dat onderzoeksrapport zullen we eerst toelichten. Vervolgens zullen we het hebben over ons recent bezoek aan Noord-Kivu, Oost-Congo. Tot slot zullen we op grond van onze bevindingen suggesties doen voor de Belgische en de Europese beleidsvorming.
From the Congolese war zones to your mobile phone, is de titel van een overzicht in ons rapport en deze zin beschrijft zeer goed de handel in coltan uit Oost-Congo. Ik zal niet dieper ingaan op de technische aspecten van de handel in coltan, want dat is wellicht al
gebeurd door de directrice van het Tantalum-Niobium International Study Center. Ik zal wel nog even kort de context schetsen waarin de coltanontginning in Congo plaatsvindt.
Coltan is niet alleen in Congo te vinden. Er zijn ook industriële mijnen in Australië en Brazilië. De oorlogscontext is natuurlijk wel kenmerkend voor de coltanontginning in Congo. Sinds 1983 is de mijnsector in Congo geliberaliseerd. Er blijft momenteel echter haast geen mijninfrastructuur meer over. De mijnontginning gebeurt dus nagenoeg volledig artisanaal. Met een schop en een sterke rug kan men coltan delven. Toen eind 2000 de coltanprijzen spectaculair stegen zijn vele boeren coltan beginnen delven.
Coltan ontginnen is niet gezond. Op
sommige plaatsen is er een verhoogde radioactiviteit.
Er is ook een probleem van veiligheid. De delvers worden voortdurend belaagd door rebellen en bandieten. Hun stocks worden gestolen, ze moeten hoge taksen betalen op de toegangswegen en ze worden geplunderd.
De inkomsten van de gravers zijn trouwens ook onzeker omdat ze meestal niet over meetmateriaal beschikken om het tantaalgehalte in coltan te bepalen.
Sommige bedrijven, zoals Union Minière in het begin van de jaren 90, stellen de gravers gratis meetmateriaal ter beschikking. Meestal gaan de creuseurs met de coltan naar handelsposten of comptoirs, die op basis van het tantaalgehalte de prijs bepalen. De handelsposten
betalen de plaatselijke rebellenbewegingen een licentie en aan de belastingkantoren, waarop de rebellen momenteel volledig parasiteren, betalen ze een exporttaks. Vanuit deze handelsposten wordt de coltan naar de omliggende landen geëxporteerd.
Naast de comptoirs zijn er ook pure militaire netwerken, die geen taksen betalen. Sommige legers zetten voor de ontginning van coltan dwangarbeiders in. Zo zouden er 1500 gevangenen door het RPA zijn ingezet in de streek van Punia. De militaire netwerken exporteren het coltan via door hen gecontroleerde transportnetwerken. De winst verdwijnt in de zakken van een aantal geprivilegieerde legerofficieren en regeringsfunctionarissen.
Sinds eind 2000 krijgt de coltanhandel
ontzettend veel aandacht van de pers, van NGO's en van de VN. Naar aanleiding van de door een groep Belgische NGO's opgezette campagne "Geen bloed aan mijn GSM" kreeg IPIS van 11.11.11 en Broederlijk Delen de opdracht een rapport te schrijven.
Ons uitgangspunt was vrij duidelijk. We baseerden ons op de lijst in annex 1 van het eerste VN-rapport, waarin bedrijven worden opgesomd die volgens dat rapport coltan uit Kigali exporteren. We selecteerden vijf casestudies: twee Belgische en drie buitenlandse bedrijven, namelijk een Duits, een Zwitsers en een Amerikaans-Nederlands bedrijf. We wilden uitmaken of en in welke mate die bedrijven oorlogsinspanningen van het RCD-Goma financieren.
Het was niet de bedoeling het rapport van de VN
aan te vechten, hoewel het aanvankelijke uitgangspunt van de VN nu toch als achterhaald kan worden omschreven. Het was evenmin de bedoeling een politieke analyse te maken van de aanwezigheid van buitenlandse troepen in Congo. We wilden wel een analyse maken van de mate waarin Europese bedrijven door de handel in coltan in Oost-Congo hebben bijgedragen tot een verergering van de toestand.
In grote lijnen kunnen we de volgende conclusies trekken.
Op macro-economisch vlak ontstond door de stijgende vraag naar coltan in het Westen een ware coltanrush in Oost-Congo. Hierdoor werd de informele economie er verder gecriminaliseerd, ook al draagt het Westen hiervoor misschien geen directe verantwoordelijkheid.
Op micro-economisch vlak maken de militairen deze gelegenheid gebruik om zich verder in de Congolese oorlogseconomie te nestelen. Door het stijgende belang van de Congolese grondstoffen gedragen de bezettingslegers zich meer en meer als pure handelaars. Zij werken hiervoor nauw samen met een aantal commerciële en zelfs criminele netwerken.
Daarnaast zijn er de rebellenbewegingen, die zich als parasieten op de oude economische structuren hebben geworpen en die door buitensporige belastingen en monopolies steeds meer de plaatselijke economie en handel verstikken. De buitenlandse bedrijven die ondanks de bezetting hebben besloten om op het terrein te blijven, zijn genoodzaakt om belastingen aan de rebellenbewegingen te betalen indien ze
hun activiteiten willen voortzetten.
Nu zullen we dieper ingaan op de vijf casestudies.
Eind november 2000 besliste het RCD-Goma om van de enorme prijsstijgingen van coltan gebruik te maken om een exportmonopolie op te zetten, Somigl, Société minière des Grands Lacs. Het stond onder leiding van een beruchte zakenvrouw, mevrouw Gulamali, die er al van werd beticht wapens te hebben geleverd aan de Hutu-rebellen in Burundi. Ze is ook betrokken geweest bij sigarettensmokkel.
Het RCD-Goma was voor de eerste maal in staat om door dit monopolie zichzelf volledig te financieren. De export van coltan bedroeg in december 2000 112 ton, in januari 2001 96 ton, in
februari 2001 27 ton en in maart 2001 19 ton. Zeker in de beginmaanden was de export zeer hoog. Toen de prijzen daalden, heeft het RCD-Goma beslist om dat monopolie af te schaffen.
Somigl kon dit natuurlijk niet waarmaken zonder de steun van westerse bedrijven. Het had drie buitenlandse partners: Africom, Premeco en Cogecom. Tijdens ons onderzoek vonden wij nog een vierde partner, Cogear.
Zowel Cogecom als Cogear zijn Belgische bedrijven. Cogecom staat onder leiding van Jacques Van den Abeele. Zijn naam werd voor het eerst vermeld in Trends in een artikel over export via de luchthaven van Oostende met de luchtvaartmaatschappij African International Airways. IPIS heeft bewijsmateriaal gevonden van de export van
60 ton coltan in december 2000 vanuit het gebied onder controle van het RCD-Goma. Alleen al in december 2000 zou die export 50% van de totale belastinginkomsten van het RCD Goma bedragen hebben. De winst voor de heer Van den Abeele zou tussen 2,5 en 4 miljoen dollar liggen. Het is dus duidelijk dat de heer Van den Abeele en zijn bedrijf Cogecom een heel centrale rol hebben gespeeld in de financiering van de oorlogsinspanningen van het RCD-Goma.
Tijdens ons onderzoek naar Cogecom botsten we op een ander mysterieus bedrijf met een fictief adres in Brussel, namelijk Cogear. We hebben bewijzen gevonden van een export van ongeveer 18 ton met een waarde van bijna 1 miljoen dollar. Omdat het om een fictief bedrijf gaat, hebben we er geen verdere
inlichtingen over gevonden. Ik zou de Senaatscommissie willen vragen dit verder te onderzoeken.
Een ander verhaal is dat van Sogem, dochteronderneming van Union Minière, thans Umicore, dat via de plaatselijke partner al heel lang aanwezig is in de Kivustreek.
Toen de rebellen Somigl hebben opgericht, heeft Sogem haar activiteiten stopgezet. Ik wil hierover meer duidelijkheid geven, want er waren terzake verwarrende berichten in de pers. We hebben nooit beweerd dat Sogem zich schuldig heeft gemaakt aan onderonsjes met de rebellen. We hebben wel gezegd dat Sogem door het betalen van belastingen aan traditionele instellingen de kas van de plaatselijke autoriteiten, namelijk de rebellen van het RCD-Goma, heeft gespekt. Deze
informatie heeft blijkbaar tot uiteenlopende interpretaties geleid. Het is geen misdaad om belastingen aan de rebellen te betalen. Het draagt wel bij tot de oorlogsfinanciering. Dat is echter het geval voor alle economische actoren ter plaatse. Ik onderstreep bovendien dat de activiteiten van deze anciens in scherp contrast staan tot de maffiose netwerken van oorlogsprofiteurs. Het was nu net onze taak om een uitweg te zoeken voor de ondermijnende dynamiek van parasiterende rebellen en militaire handeldrijvers in Oost-Congo. Daarom verbaasde ik me er over dat precies een ex-lid van het VN-panel kritiek op ons rapport gaf, terwijl de VN zelf het standpunt innam dat elke uitvoer van grondstoffen vanuit bezet gebied in Congo illegaal is.
Een ander
bedrijf dat door de VN wordt beticht van illegale coltanexport, is Masingiro GmbH, een Duits bedrijf onder leiding van Karl-Heinz Albers. Hij is ook de manager van Somikivu, een pyrochloormijn in Luheswe in Kivu. Volgens het VN-rapport heeft dit bedrijf in 1997 een preferentiële lening van 50.000 DM gekregen voor de reconstructie van de infrastructuur. Albers zelf zegt dat Somikivu niets met coltan te maken heeft, dat hij geen lening heeft gekregen van Duitsland, dat hij geen relatie heeft met de rebellen en dat zijn coltanexporten miniem zijn.
IPIS heeft echter ontdekt dat hij wel een heel nauwe relatie met de rebellen onderhoudt. Tijdens onze recente reis in Congo hebben we te eerste de bevestiging gekregen dat de Somikivu-mijn door vijf bataljons
soldaten van het RCD-Goma wordt bewaakt. Het RCD-Goma heeft Albers' bedrijf vervolgens voorrang gegeven op zijn Oostenrijkse concurrent, Krall, wiens vertegenwoordiger bij een bezoek aan Goma door de plaatselijke autoriteiten op de eerste vlucht is teruggezet.
Bovendien gaf Duitsland in het tweede VN-rapport zelf toe dat het Somikivu een lening had gegeven. Tenslotte zijn de activiteiten van de heer Albers in de coltanhandel zijn volgens ons zeker niet miniem. Hij exporteerde 50 ton per maand tijdens de hausse van de coltanprijzen. Hij exporteerde naar Duitsland via de Nederlandse transportfirma's Steinweg en Handelsveem. De bestemming van die export is het bedrijf H.C. Starck, een dochtermaatschappij van Bayer, dat beweert geen coltan vanuit Congo in te
voeren. Wij hebben hierover verder onderzoek gevraagd aan de Duitse regering. Ik denk dat het de moeite loont de activiteiten van Albers verder onder de loep te nemen.
Een volgend onderdeel van het onderzoek ging over een cluster van bedrijven: Finconcord, Finmining, Raremet Ltd, Medival Minerals. Dit zakenimperium onder leiding van de Zwitserse zakenman Chris Huber is een typisch voorbeeld van oorlogsprofitariaat.
Chris Huber opereert in nauwe samenwerking met de rebellen en met het Rwandese staatsapparaat, vooral voor de ontginning van coltan in Oost-Congo. Dat exporteert hij naar de verwerkingsfabriek Ulba in Kazachstan, die tot voor kort werd geleid door Vitaly Mette, een Kazachse provinciegouverneur. De coltanzendingen
worden via de militaire luchthaven van Kigali vervoerd met de vliegtuigen van Victor Bout, de intussen bekende wapentrafikant.
De geschiedenis rond Chris Huber is begonnen met Finconcord, een Zwitsers spookbedrijf op alweer een fictief adres in Genève. Vreemd genoeg werd dit bedrijf in het VN-rapport als Belgisch omschreven. De bestuurders waren Chris Huber zelf, een Zwitserse advocaat en een zekere Simon Briskin, een Russische transporteur. Huber verklaarde zelf dat dit bedrijf vooral diende om de export van coltan naar zijn Kazachse klanten te vergemakkelijken. Als we de Kazachse pers mogen geloven, exporteerde datzelfde Finconcord de verwerkte tantalietstaven naar het moederbedrijf op Gibraltar voor een veelvoud van de gangbare prijs. Het gaat dus
echt om een carrousel van zwart geld, dat waarschijnlijk opnieuw in de zakken van Chris Huber en zijn Kazachse entourage verdween. In april 1999 kwam Huber hiermee toch in de problemen. Wegens loonachterstallen en belastingontduiking werd hij het land uit gezet.
Hij veranderde de naam van zijn firma in Finmining en registreerde dit als offshorebedrijf op het paradijselijke eiland Saint Kitts. Daardoor hebben we geen kennis van de aandeelhouders. Hetzelfde geldt voor Raremet, een ander bedrijf van Chris Huber dat eveneens op Saint Kitts is gevestigd. Op dat ogenblik zijn ook zijn leveranciers veranderd. We schrijven 1998-1999 en de tweede oorlog in Congo is net begonnen. Chris Huber koos twee Rwandese comptoirs, Rwanda Metals en Grands Lacs
Metals, die allebei door het RPF worden gecontroleerd.
Wie zijn klanten zijn is nu niet duidelijk. Wellicht is hij onder een andere naam nog in Kazachstan gevestigd. IPIS heeft de Kazachse autoriteiten daarom om opheldering gevraagd, maar tot nog toe hebben we geen antwoord gekregen.
Een bericht van African Mining Intelligence spreekt ten slotte over een protocolakkoord van 22 februari 2001 tussen het RCD-Goma en Medival Minerals, vertegenwoordigd door Chris Huber, voor de ontginning van wolfram en cassiteriet in de oude mijnconcessies van Sominki, het Belgisch-Zaïrese bedrijf dat lang de mijnconcessies in Oost-Congo in handen had. Het is overigens onzeker wat de echte titularis van de mijnconcessies van
deze deal zal zeggen. Banro, een Canadese maatschappij, onderhandelt immers met Kinshasa over dezelfde concessies. In elk geval is het heel duidelijk dat Chris Huber een centrale rol heeft gespeeld in de Congolese oorlogsmachine en de financiering van de Rwandese oorlogsinspanningen.
De voorzitter. - Het is niet mijn gewoonte te onderbreken, maar mag ik toch even? In The Coltan Phenomenon heb ik gelezen dat de overeenkomst met Banro in december werd bevestigd door Kabila junior. Daarbij werd erkend dat Banro via Sakima eigenaar is van de voormalige Sominkiconcessies. Natuurlijk is er wel het probleem dat Kabila geen controle heeft over het gebied.
De heer Tim Raeymaekers. - Dat klopt inderdaad en daarom heb ik hier ook ernstige vragen bij. De rebellen van het RCD-Goma veroorloven het zich dus om, met of zonder medeweten van Kinshasa, over dezelfde concessies deals te sluiten met andere maatschappijen. Dat wordt problematisch. We hebben overigens een akkoord gezien tussen het RCD-Goma en de Congo Holding Development Company, een maatschappij met links met Zuid-Afrika. Dat over dezelfde concessies verscheidene deals worden gesloten zal onvermijdelijk tot economische en eventueel militaire conflicten leiden.
Chris Huber heeft dus zeker een centrale rol gespeeld in de Congolese oorlogsmachine. We hebben kunnen aantonen dat hij de vliegtuigen van Victor Bout gebruikt voor het
transport naar Kazachstan, maar verder is de relatie tussen beide onduidelijk en moet deze nog worden onderzocht. Daarnaast moet misschien ook de relatie van Chris Huber met de Russische maffia worden bekeken.
Eagles Wings Resources, het laatste bedrijf dat we hebben onderzocht, is een voorbeeld van een bedrijf dat door het Rwandese staatsapparaat dreigt te worden gebruikt voor de uitbreiding van de eigen zakenbelangen. Het is een Amerikaans-Nederlandse joint venture die plaatselijk wordt vertegenwoordigd door Alfred Rwigema, de schoonbroer van Paul Kagame. Eagles Wings Resources heeft zijn activiteiten sinds het begin van de oorlog uitgebreid en heeft nu een eigen comptoir in Bukavu, dus in RCD-gebied, en een kantoor in Kigali om de verdere export
naar het Westen te regelen. Zoals u weet is coltan voor de Amerikanen van strategisch belang, gezien het ook wordt gebruikt voor de productie van hoogtechnologische wapens.
Ik besluit. We zien in het gebied onder controle van het RCD-Goma drie dynamieken terugkeren.
Ten eerste wordt de plaatselijke economie volledig gewurgd door enorme heffingen en exportmonopolies. Het eerste slachtoffer daarvan is natuurlijk de Congolese bevolking en daarnaast misschien toch ook de plaatselijke partners van buitenlandse bedrijven, zoals Sogem, die meer en meer van de markt worden gestoten door de oorlogsprofiteurs.
Ten tweede maken de militair-politieke netwerken van de bezetter gebruik van de commerciële
aanwezigheid in Oost-Congo om hun eigen belangen uit te breiden. Een voorbeeld daarvan is Eagles Wings, vertegenwoordigd door de schoonbroer van Kagame.
Ten slotte is er de gevaarlijkste component van deze oorlogsmachine: de echte oorlogsprofiteurs die zich telkens wanneer er een conflict uitbreekt, in de plaatselijke economie nestelen om zoveel mogelijk winst te maken ten nadele van de bevolking. De voorbeelden hiervan zijn duidelijk: Chris Huber en Karl-Heinz Albers.
De heer Jeroen Cuvelier. - Sinds de coltanboom van eind 2000 en de publicatie van ons rapport is er heel wat veranderd.
Om te beginnen zijn de prijzen fors gedaald. Sinds de publicatie de publicatie van het eerste VN-rapport bestaat er dus een de facto embargo op de uitvoer van coltan vanuit Oost-Congo. In de Verenigde Staten werd bovendien een wetsvoorstel gelanceerd om de invoer van coltan uit Congo en de omringend landen die bij het conflict betrokken zijn, te verbieden.
Er is een nieuw belastingsregime. Nu kost een exportlicentie 40.000 dollar en in het gebied van het RCD-Goma wordt een exporttaks geheven van 4 tot 6 Amerikaanse dollar per kilogram. Volgens het Pole Institute is het gevolg van
het nieuwe belastingsregime dat er in het gebied van het RCD-Goma nog maar drie comptoirs in staat zijn om deze belasting te betalen.
Onlangs bezochten we de regio Beni en Butembo in Noord-Kivu. Dit gebied staat onder controle van de rebellenbeweging RCD-ML, meer bepaald van de factie van Mbusa Nyamwisi. Het RCD-ML is in drie verschillende facties uiteengevallen: het RCD-National onder leiding van Roger Lumbala, een factie onder leiding van Mbusa Nyamwisi en een derde factie onder leiding van John Tibasima.
De doelstelling van onze reis was tweevoudig. We wilden een informantennetwerk ontwikkelen om ons regelmatig op de hoogte te houden van de veiligheidssituatie en de troepenbewegingen. We wensten ook concrete elementen
te verzamelen over de Ugandese betrokkenheid in Oost-Congo. Tot nog toe onderzochten we vooral de Rwandese betrokkenheid.
Het verzamelde bewijsmateriaal is fragmentarisch, maar we kunnen alvast een aantal gelijkenissen en verschillen aangeven met de situatie in het gebied dat onder controle staat van het RCD-Goma.
Eerst de gelijkenissen.
De gewapende groepen proberen ook in Noord-Kivu de controle te verwerven over de mineraalrijke gebieden. Het RCD-National onder leiding van Lumbala nam onlangs de steden Isiro en Bafwasende in. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de aanwezigheid van diamanten in die regio. De toegang tot de goudmijnen van Kilo en Moto wordt gecontroleerd door twee bedrijven,
Egirex en Okimo, maar in de praktijk blokkeren de Ugandese militairen de toegang tot die mijnconcessies. Alleen wie een bepaalde som betaalt, mag door.
Een tweede gelijkenis zien we in de administratie. De regering van Mbusa Nyamwisi telt maar liefst 55 ministers. Mbusa Nyamwisi heeft geprobeerd om al zijn ministers in Sun City te krijgen. Dat is niet gelukt. Al die mensen moeten wel worden onderhouden. Het grootste deel van de belastinginkomsten gaat naar `loonkosten'. Er is geen sprake van investeringen in gezondheidszorg, in de aanleg van wegen, in onderwijs. Volgens sommige bronnen zou de groep rond Mbusa Nyamwisi per maand ongeveer een miljoen dollar aan belastinggeld innen.
Een derde gelijkenis is dat er in het gebied
onder controle van Mbusa Nyamwisi ook een administratie is die parasiteert, die teert op de belastinginkomsten van de verschillende diensten, onder meer van de OFIDA. Dat heeft zware gevolgen voor de plaatselijke Congolese handelsgemeenschap. De kleine exporteurs komen er momenteel niet meer aan te pas. In Butembo was er bij ons bezoek nog enig leven, maar in Beni lagen de activiteiten grotendeels plat. Maar een heel kleine groep handelaars is nog in staat om te exporteren. De kapitaalkrachtige groep van exporteurs bestaat uit personen die nog spaargeld hebben overgehouden uit het Mobututijdperk, de zogenaamde baronnen, en uit personen die samenwerken met Ugandese militairen. Personen die samenwerken met de Ugandese militairen, hebben het voordeel dat ze worden vrijgesteld van
belastingen.
Een vierde gelijkenis is dat de veiligheidssituatie op het platteland en in de omgeving van de steden veel slechter is geworden en blijft verslechteren. In de omgeving van Beni en Butembu zijn er verschillende Maji-Maji-milities actief. Ze bestaan uit verschillende facties. Naar het schijnt was er onlangs onenigheid binnen de Vorondofactie. Die onenigheid ging uitsluitend over de controle op bepaalde coltanrijke gebieden, onder andere in de buurt van Manguredjipa.
Een vijfde gelijkenis is de slechte toestand van het wegennetwerk. Dat is een bijkomende hinderpaal voor de kleine exporteurs. Alleen de rijkere handelaars kunnen het zich veroorloven om een vliegtuig te charteren.
Een zesde
gelijkenis is dat de Ugandezen Congolese bedrijfjes gebruiken als dekmantel voor de export van grondstoffen. Dat is bijvoorbeeld het geval met Conmet, een bedrijfje dat inmiddels is opgedoekt en dat werd geleid door Alexey Piskunov en een zekere Volodye. Alexey is de man van Valentina Piskunova, een vrouw die goede banden onderhoudt met de Amerikaanse zakenman Allen Ziegler, alias Van A. Brink.
Een zevende gelijkenis is dat een aantal actoren die actief zijn in de grondstoffenhandel, ook belangrijke spelers zijn in de wapenhandel. Op de luchthaven van Beni hebben we vastgesteld dat bepaalde figuren uit het netwerk van Victor Bout, nog steeds actief zijn in de transportsector.
Ik zie ook drie belangrijke verschillen.
Een eerste verschil is dat de Ugandese legerofficieren in Oost-Congo, in tegenstelling tot de Rwandese legerofficieren, de tactiek toepassen van de verschillende fronten. Een Congolese vriend heeft in een gesprek met ons de vergelijking gemaakt met een orkest: iedereen krijgt op zijn beurt eens de toestemming op de trom te roffelen, kabaal te maken, maar uiteindelijk blijft alles verlopen volgens de richtlijnen van een aantal Ugandese militairen, zoals kolonel Otafiire, generaal Kazini en majoor Mawa. Door die chaos ontstaat er een klimaat van wetteloosheid. Terwijl bepaalde handelaars er in slagen 's nachts coltan belastingvrij richting Kampala te versluizen, moeten andere handelaars nog steeds 7.500 dollar voor een exportlicentie en per geëxporteerde kilo
nog eens 2 dollar ophoesten.
Een tweede verschil is de samenwerking tussen de milities en een aantal gevestigde handelaren in Beni en Butembo. Milities overvallen gravers, nemen een hoeveelheid coltan in beslag en verkopen die, uiteraard in het grootste geheim, aan handelaren in de stad.
Een derde verschil ten slotte is dat de Westerse bedrijven die niet betrapt willen worden op het aankopen van grondstoffen uit Oost-Congo, mannetjes uitsturen die persoonlijk, en dus niet namens het bedrijf, grondstoffen opkopen. Zo bijvoorbeeld heeft het Duitse bedrijf H.C. Starck een vertegenwoordiger uitgestuurd om in Butembo coltan op te kopen.
De heer Tim Raeymaekers. - Ten slotte zou ik het willen hebben over mogelijke beleidsopties. Allereerst zou ik hierbij onze functie als onderzoekers even willen toelichten. Als medewerkers van het onderzoeksinstituut IPIS doen wij aan research. We verzamelen feiten, leggen verbanden tussen de netwerken van de grondstoffenhandel en het voortduren van het conflict.
Ten tweede is er de laatste tijd veel gesproken over een mogelijk embargo. In het eerste VN-rapport werd een exportembargo voorgesteld voor grondstoffen uit Oost-Congo. De VN kwam daar nadien op terug en het embargo werd omgevormd tot een moratorium, al lijkt het niet erg duidelijk wat het verschil is tussen de twee. In Africa Mining Intelligence lazen we tot onze
verbazing een open brief van Henri Maire, een gewezen lid van het VN-panel. In zijn kritiek op ons rapport maakte hij duidelijk dat er in het panel nogal wat onenigheid bestaat over de weg die moet worden gevolgd. Hij is helemaal geen voorstander van een embargo omdat de plaatselijke economie dan volledig wordt verstikt en bedrijven die al lang in de regio aanwezig zijn, er het slachtoffer zullen van worden. Aansluitend kunnen wij, indien nodig, suggesties voor aanbevelingen doen, maar die kunnen misschien naar aanleiding van bepaalde vragen ter sprake komen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - In zijn rapport van 14 februari voor de Veiligheidsraad en de Europese Raad van ministers beval IPIS een embargo aan. Ik hoor van de heer Raeymaekers dat de VN op het embargo is teruggekomen en het omgevormd heeft tot een moratorium. Ik had zelf begrepen dat beslist werd om het embargo zes maanden uit te stellen.
Het is inderdaad de vraag of een embargo in deze context raadzaam is. Zijn er geen andere middelen dan een embargo of smart sanctions, middelen die de plaatselijke gravers sparen?
Sprekers hebben geen aanbevelingen gedaan voor de Belgische wetgever. De vraag die wij ons stellen is of wij als wetgever voor handelsrelaties, en dus ook voor de
coltanhandel, niet snel via onze wetgeving een code kunnen opleggen die gebaseerd is op ethische principes.
Coltan kan sterk radioactief zijn en daardoor een gevaar betekenen voor de gezondheid. Het Federale Agentschap voor nucleaire controle in België is daarvan op de hoogte, maar heeft er nog geen specifiek rapport over gepubliceerd.
Er rijst een stralingsgevaar voor de gravers, maar ook voor al wie zich bezighoudt met doorvoer en raffinage. Ter herinnering de transit gebeurt onder meer via Oostende en Antwerpen.
Umicore, dat hier vaak wordt vermeld en dat in Hoboken een vestiging heeft, heeft mij aan de telefoon bevestigd dat zij in Hoboken geen raffinage doen en zich niet bezighouden met
doorvoer. Mijn vraag is dan ook waar gaat de coltan vanuit Oostende en Antwerpen naartoe en wie wordt blootgesteld aan stralingsgevaar?
Cogear zou volgens de heer Raeymaekers een spookfirma zijn. Ik heb hierover zelf wat onderzoek gedaan via de klassieke kanalen: bij het Belgisch Staatsblad, de rechtbank van koophandel, bij de BTW, enzovoort. Daaruit blijkt dat in België een zestal firma's zijn geregistreerd waarvan de naam begint met Cogea, maar allen met een andere eindletter. Een van die zes bedrijven is een internationale vliegmaatschappij, maar meer weet ik er niet over. Over Cogear met r heb ik geen informatie gevonden.
Voor Cogecom en Sogem ligt dat anders. Van beide bedrijven kunnen we respectievelijk
de heer Van den Abeele en de heer Deliens uitnodigen om ze te confronteren met de bewijsstukken. Daarnaast zijn er natuurlijk nog de tussenmaatschappijen, zoals MDM, die we kennen uit het rapport van IPIS, maar die de bedrijven niet zo meteen vernoemen. Er wordt blijkbaar nu eens van het ene, dan weer van het andere kanaal gebruik gemaakt om toch maar aan grondstoffen te geraken zonder dat de vraag wordt gesteld of daarbij steun wordt verleend aan de oorlogseconomie.
De bewijsdocumenten die in het IPIS-rapport vermeld staan, zouden aan de commissie moeten worden doorgegeven zodat ons team van experts ze verder kan onderzoeken.
We hebben hier de heer Deus Kagiraneza gehoord, maar in zijn antwoorden bleek hij onvolledig te zijn
en aan de oppervlakte te blijven. Ik denk dat het goed zou zijn hem in een tweede ronde over detailpunten te ondervragen, meer bepaald over het strategisch belang van de coltan, niet alleen voor de verschillende rebellenbewegingen en voor de illegale handel - het circuit-Bout - maar eventueel ook voor de legale wapenhandel en de banden ervan met de oorlogseconomie in Congo. Als wapenproducerend land hebben we ook daar een verantwoordelijkheid.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Ik wens de auteurs van het verslag te danken en te feliciteren. NGO's geven soms de indruk onzorgvuldig en onbetrouwbaar te zijn. De hoorzitting toont aan dat ook NGO's een belangrijke bijdrage kunnen leveren die via een andere weg niet verkrijgbaar is. Ik wacht nog altijd op even nauwkeurige informatie en aanbevelingen van de regering, die de task force diamant heeft opgericht. Hierover bestaat veel onduidelijkheid. Waarom is het niet mogelijk om over elke natuurlijke rijkdom in Congo een uiteenzetting te houden zoals deze over coltan? Zo zouden we meer, sneller en beter worden geïnformeerd.
De problemen die door de auteurs van het verslag werden aangekaart, en met name de
arbeidsomstandigheden en de gezondheid, verontrusten mij zeer. De arbeidsomstandigheden van de mensen in de mijnbouw lijken me afschuwelijk. Er werd gesproken over 1.500 slaven. Was de toestand tijdens het jongste bezoek van de sprekers nog altijd even erg? Hoe gaat dat in zijn werk? Over welke vrijheid beschikken deze mensen nog? Op welke wijze worden de razzia's georganiseerd? Het zou interessant zijn om in dit verband het Internationaal Arbeidsbureau te horen of personen die kunnen aangeven in welke mate de daders of mededaders van deze misdrijven kunnen worden gestraft. Het is mogelijk dat bepaalde staten bij deze praktijken betrokken zijn. We zouden hierover meer moeten weten want de omstandigheden waarin deze lagen worden geëxploiteerd zijn blijkbaar zeer
verontrustend.
Er werd gesproken over aanrandingen en aanvallen en over catastrofale hygiënische en gezondheidsomstandigheden. Heeft u een gezondheidsonderzoek kunnen doen? Heeft u een duidelijk beeld van het sterftecijfer, het ziektecijfer en de ziekten die te wijten zijn aan het geweld rond deze vindplaatsen? Wat zijn de gevolgen voor de betrokken gezinnen en dorpen? Ik heb gisteren aan het bureau voorgesteld om ook Artsen zonder Grenzen te horen, dat een zeer interessant verslag heeft opgesteld over het verband tussen de oorlog en de sterfte- en ziektecijfers in Congo. Ik wil echter ook weten wat onze getuigen kunnen zeggen over de toestand in de plaatsen die zij hebben bezocht. Ik zou ook graag meer weten over Cogecom en Cogear, die genoemd
worden bij de exploitatie van coltan. Het zou interessant zijn om de heer Van den Abeele te horen over de omstandigheden waarin coltan wordt ontgonnen.
De voorzitter. - De heer Van den Abeele heeft zelf gevraagd door de commissie te worden gehoord. We moeten echter eerst inlichtingen, en indien mogelijk bewijzen verzamelen.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - We beschikken momenteel over informatie over de coltan-filière en we zullen er op 22 april zeker opnieuw over praten. Aangezien de heer van den Abeele heeft gevraagd om te worden gehoord, kunnen we hem binnenkort uitnodigen voor een hoorzitting.
Zullen de auteurs bij hun volgende bezoek een gelijkaardig verslag opstellen?
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Van wie hebben de onderzoekers hun opdracht gekregen?
De voorzitter. - De opdracht gaat uit van een aantal NGO's, waaronder Broederlijk Delen en 11.11.11.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Worden de opdrachten ook door de NGO's gefinancierd?
De heer Tim Raeymaekers. - Voor de laatste studiereis lag het anders. Jeroen Cuvelier werd gefinancierd door het Belgische ministerie van Buitenlandse Zaken en ik werd gefinancierd door NOVIB, een Nederlandse ontwikkelingsstichting.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Die subsidie vanwege de Belgische overheid is geen onbelangrijk gegeven.
Wordt uw studieopdracht voortgezet en hoe zou u die het liefst ingevuld zien?
Ziet u een mogelijkheid om de monitoring te structureren? Welke aanbevelingen kan u doen?
Zijn de mechanismen die zijn ontwikkeld om bloeddiamant op te sporen, ook bruikbaar voor de coltanhandel?
Een paar maanden geleden hebben we mevrouw Wickens, secretaris-generaal van het TIC, ondervraagd. Het was ons allemaal duidelijk dat het TIC weinig transparant optreedt. Mijn vraag is of we een organisatie die gevestigd is in Brussel en opgericht is
volgens de Belgische wet, kunnen verplichten haar gegevens publiek te maken.
Misschien kan de heer Raeymaekers het antwoord geven dat mevrouw Wickens ons schuldig bleef of alleszins een spoor aanwijzen. Volgens mevrouw Wickens zou het onmogelijk zijn om precieze exportcijfers te geven voor coltan uit het gebied van de Grote Meren. Ik heb de indruk dat de heer Raeymaekers over meer gegevens dan zij beschikt. Kan hij ons die bezorgen en kan hij ons zeggen hoe de prijs voor coltan wordt bepaald?
Over mogelijke sancties en een embargo is al veel te doen geweest en ik weet ook dat er eerst nog aan een aantal andere voorwaarden moet worden voldaan. De vraag die ik mij stel is of een embargo wel een goede zaak is. Wat denkt de heer
Raeymaekers daarvan?
Een embargo kan veel averechtse effecten hebben op de lokale bevolking. Is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen wie wel en wie niet met de rebellen en de maffianetwerken samenwerkt en alleen export toe te staan aan wie daar niet mee samenwerkt?
De heer Josy Dubié (ECOLO). - Ook ik wens onze gasten te danken voor hun duidelijke en nauwkeurige informatie.
Ze hebben zich rekenschap kunnen geven van de toestand in de gebieden die ze hebben bezocht. Ze hadden het over een zekere onveiligheid. Wat houdt die concreet in voor de mensen in de regio?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik zou willen weten over welk werkingsbudget de organisatie van de getuigen jaarlijks beschikt. Door wie wordt ze gefinancierd?
Het lijkt er trouwens op dat de oorlog in de regio sinds gisteren weer is opgeflakkerd. Kunnen sommige mijnen in andere handen terechtkomen? Heeft u al de nodige maatregelen genomen om na te gaan welk gebruik ervan zal worden gemaakt? Zodra een of andere mijn wordt bezet, zal er waarschijnlijk een nieuw contract worden gesloten. Heeft u informatie over de wijze waarop de aanvallende troepen de toekomstige contracten zullen gebruiken?
De voorzitter. - Uw eerste vraag is voor mij een beetje een probleem omdat wij de financiering niet op ons hebben genomen. Als ze dat kunnen, heb ik er geen bezwaar tegen dat onze getuigen hierop een antwoord geven.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik stel de vraag ook niet aan u; ik vraag de getuigen wie hun organisatie financiert en over welk budget ze jaarlijks beschikken. Dit lijkt me een normale vraag.
De heer Jeroen Cuvelier. - De eerste vraag van de heer Maertens ging over het nut en de haalbaarheid van een embargo. Het is belangrijk erop te wijzen dat de aanbevelingen tot stand zijn gekomen in overleg met de opdrachtgevers, maar dat we met deze opdrachtgevers nog altijd discussies hebben over het nut en de haalbaarheid van een embargo. Persoonlijk denken we dat een embargo waarschijnlijk negatieve gevolgen heeft voor de kleine creuseurs. Dat hebben we tijdens onze reis ook kunnen vaststellen. Die mensen hebben nu geen mogelijkheid meer om de coltan te verkopen. Het lijkt ons dus verstandig een impact assessment study uit te voeren, zowel voor het gebied onder controle van RCD-Goma als voor de andere gebieden. De Verenigde Naties hebben daarvoor meetinstrumenten ontwikkeld.
De heer Tim Raeymaekers. - In onze eerste studie hebben we om een embargo gevraagd, maar met een tijdslimiet van zes maanden, om duidelijkheid te scheppen rond de hele bloedhandel. Wanneer men praat met mensen van het TIC, wordt het gebrek aan transparantie echt wel erg duidelijk en dat hebben we tijdens ons onderzoek ook gemerkt. Naar aanleiding van de openbare onenigheid in het VN-panel is het wel eens nuttig het effect van zo'n embargo voor de bevolking na te gaan. Of het mijncontract nu bij de ene of bij de andere maatschappij zit, of het nu rebel X of rebel Y is die op de hoofdweg staat om belastingen te innen, maakt voor de plaatselijke bevolking niets uit. Zij wordt constant belaagd en beroofd en dat geldt voor de ontginning van alle
grondstoffen.
Rond elke artisanale ontginning is de veiligheidssituatie abominabel.
Sinds de prijsdalingen in de coltanhandel midden 2000 (de prijzen bevinden zich nu terug op hun normale niveau) hebben we eigenlijk te maken met een virtueel embargo. De prijzen van coltan zijn ontzettend gedaald en door de kritiek van de VN op deze handel zijn verscheidene actoren verdwenen en is de sector enorm uitgedund. De gevolgen daarvan voor de plaatselijke bevolking zijn al merkbaar. In RCD-Gomagebied bijvoorbeeld konden de rebellen voor het eerst zichzelf volledig financieren dankzij de coltanhandel. Nu die bron wegvalt, zijn ze naarstig op zoek naar andere inkomsten. Een oplossing die ze hebben gevonden is het heffen van belastingen op
NGO-schenkingen van medisch materiaal. De lokale bevolking heeft tegen deze maatregel geprotesteerd en rebellen hebben op de manifestanten geschoten. U kunt zich dus voorstellen waartoe een embargo op lange termijn kan leiden. Misschien is het voor een korte periode wel nuttig om duidelijkheid te scheppen, maar voor de lange termijn moeten we eerder nadenken over een permanent monitoringmechanisme om het kaf van het koren te scheiden, om de plaatselijk actoren die te goeder trouw werken - ik geef toe dat dit soms moeilijk uit te maken is - te onderscheiden van de maffianetwerken en deze laatste te blokkeren. We kunnen verwijzen naar de sancties die voor Liberia of Sierra Leone worden voorgesteld, de zogenaamde smart sanctions, waarmee getracht wordt specifieke actoren te blokkeren
door hun bankrekeningen te bevriezen, hen een reisverbod op te leggen, hen te verbieden in de regio aanwezig te zijn enzovoort.
Daarnaast moeten we op zoek gaan naar middelen om de trafiek te traceren, al denken wij dat dit heel moeilijk is. We hebben geprobeerd het mechanisme voor het opsporen van bloeddiamanten toe te passen op de coltanhandel, maar dat is erg moeilijk. Diamanten werken met certificates of origin, maar van coltan kan je eigenlijk amper de herkomst uitmaken, tenzij hij een heel hoge radioactiviteitsgraad heeft. De enige karakteristiek is het tantaalgehalte, maar dat heeft niets met de geografische herkomst te maken. Een tantaalgehalte van 20-30% vinden we net zo goed in Australië als in Oost-Congo.
Er is dus een groot gebrek aan transparantie en sommige transport- en expeditiebedrijven dekken hun activiteiten toe zodat de eindbestemmeling van het product niet bekend is. Verschillende schakels in deze handel moeten dus op een of andere manier verplicht worden tot meer openheid.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Vorige week werd in het Europees Parlement een symposium over bloeddiamant gehouden. Daar werd gesproken over de reglementering van de Wereldhandelsorganisatie die op dergelijke handelstransacties van toepassing is. Deze reglementering kan perfect worden toegepast op de Congolese situatie. Er kan een embargo worden opgelegd en worden beslist dat er geen handel meer wordt gedreven met landen die coltan uitvoeren. De hoeveelheid coltan afkomstig uit Congo maakt op wereldschaal niet veel uit. De coltanindustrie zal niet in elkaar zakken als de coltan uit Congo wordt geblokkeerd.
Waarom nemen noch de Verenigde Naties noch de Wereldhandelsorganisatie hier initiatieven? Er moet een politiek signaal
komen, ook vanuit Europa.
De heer Tim Raeymaekers. - Ik kan daaraan niets toevoegen.
Ik zal vervolgens antwoorden op de vraag over het gezondheidsprobleem. In Butembo hebben we een arts ontmoet die een studie heeft gemaakt over de impact van de coltanontginning op de volksgezondheid. Hij kwam tot de ontdekking dat de kindersterfte in de regio's waar coltan wordt ontgonnen, sinds het begin van de coltanboom spectaculair is gestegen. Bij pasgeborenen stelde hij ernstige misvormingen vast. We zijn in het bezit van een foto van een misvormde baby van een coltanhandelaar die in zijn hut coltan had gestockeerd. Niet alle coltan heeft een hoge radioactiviteitsgraad, maar op plaatsen waar hij hoog radioactief is, is er een gezondheidsprobleem. Dat is onder meer
het geval in Mangina, dat op vijftien kilometer van Beni ligt en waar een Thais bedrijf op kleine schaal coltan exploiteert.
Ik ben geen expert in de chemie. Die gegevens staan vrij gedetailleerd in het rapport. Er is natuurlijk een algemeen gezondheidsprobleem. De landbouwers die coltan scheppen midden in het oerwoud hebben te kampen met allerlei gezondheidsproblemen.
De heer Jeroen Cuvelier. - Diezelfde geneesheer heeft ook vastgesteld dat er in het ziekenhuis af en toe raids zijn van bijvoorbeeld de rebellenbeweging van Mbusa Nyamwisi tegen gewonde Maji-Maji-krijgers. Er zijn bewijzen van mishandelingen.
De heer Tim Raeymaekers. - Er was ook een vraag over het gezondheidsgevaar voor de Belgische bevolking.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Niet alle coltan is zwaar radioactief. We weten dat in België de firma's ABAC en NV Steinweg coltan transporteren en naar waar die wordt getransporteerd. We kunnen dan toch de hele filière nagaan om te weten of het al dan niet om gevaarlijke coltan gaat. In het kader van de volksgezondheid is dat ook voor België bijzonder belangrijk. Dat is een afzonderlijk onderzoek waard.
De heer Tim Raeymaekers. - Het is inderdaad belangrijk dit verder te onderzoeken daar dit transport problemen kan geven voor de Belgische bevolking.
De heer Jeroen Cuvelier. - In dat verband pleiten we voor meer transparantie in de expeditiesector in het algemeen.
De heer Tim Raeymaekers. - Het lijkt me niet nuttig aan de IAO te vragen om de werkomstandigheden in Congo te controleren. In Congo moet er eerst vrede komen. De vreselijke werkomstandigheden zijn immers niet zozeer het gevolg van een slechte relatie tussen werkgever en werknemer, maar wel van de oorlog.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Overheden zijn medeplichtig aan deze arbeidsomstandigheden. Dit geldt ook voor derde landen - we weten dat Uganda en Rwanda aanwezig en eventueel ook betrokken zijn. Het is mogelijk dat de internationale gemeenschap en internationale organisaties sancties opleggen zoals voor Birma het geval was. Het is duidelijk dat de verhouding `werkgever-werknemer' gelieerd is aan de oorlogssituatie. Er zijn echter precedenten...
De heer Tim Raeymaekers. - Dat is wel waar, maar de slavenarbeid maakt een miniem aandeel van de exploitatie uit. In het begin werd gezegd dat het Rwandese leger in Bunia 1.500 gevangenen inzette, maar dat is eigenlijk de enige referentie naar slavenarbeid. Ik zal niet zeggen dat de werkomstandigheden beter zijn dan bij slavenarbeid, maar het gaat om een meer indirecte vorm van uitbuiting. Meestal is er wel een transactie. De gravers komen met hun mineralen bij de comptoir terecht en verdienen zo hun geld. Voor de volledigheid moeten we erbij vermelden dat heel wat Congolezen op die manier een flinke cent bijverdienen. In Beni wist iemand ons te vertellen dat een Congolees in de buurt van Bunia in zijn achtertuin toevallig op een goudader is gestoten en
nu dus rijk is. Zulke dingen gebeuren, maar meestal duurt het niet lang. Dergelijke mensen worden meteen geviseerd, moeten heffingen betalen of worden vermoord.
Samengevat denk ik dat er in Congo eerst vrede moet komen voor er met de arbeidsorganisaties kan worden gepraat.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Er zijn verschillende strategieën om vrede te stichten. U sprak van een embargo, maar er zijn ook andere mogelijkheden.
Binnenkort zal het Internationaal Strafgerechtshof operationeel zijn. Slavernij is een misdaad tegen de menselijkheid. Als we kunnen aantonen dat generaals of politici zich daar mee inlaten, dan kunnen we vragen dat het Internationaal Strafgerechtshof zich daarover uitspreekt. We moeten de instrumenten waarover we beschikken ook gebruiken.
De heer Jeroen Cuvelier. - Ik denk dat de vraag van mevrouw Lizin over de wijze waarop wij worden gefinancierd, reeds door onze directeur, Johan Peleman, werd beantwoord en dat we daar niet opnieuw moeten op ingaan.
Het rapport is gefinancierd door Broederlijk Delen en 11.11.11. De heer Raeymaekers heeft al uitgelegd hoever onze huidige projecten staan. In mei zal hij in opdracht van Novib een tussentijds rapport uitbrengen en het is de bedoeling dat er in oktober in opdracht van Buitenlandse Zaken een tweede rapport uitkomt. Het eerste rapport zal vooral gaan over de link tussen de grondstoffenhandel en de wapenhandel, terwijl het tweede eigenlijk in kaart probeert te brengen welke netwerken er zich in bepaalde gebieden in Congo
op de ontginning van de verschillende grondstoffen hebben geënt.
De heer Tim Raeymaekers. - Er werd ook gevraagd hoe we ons onderzoek graag zouden voortzetten. Eigenlijk willen we een geïntegreerde studie maken van de Congolese of Centraal-Afrikaanse oorlogseconomie. We krijgen vaak het verwijt dat we ons enkel concentreren op de een of andere rebellenbeweging, maar het is duidelijk onze bedoeling ook de kant van Kinshasa eens onder de loep te nemen. De bondgenoten van Kinshasa zijn evenzeer betrokken bij de exploitatie van de Congolese ondergrond. We kennen bijvoorbeeld het verhaal van Billy Rautenbach die een mijnconcessie van Gécamines heeft gekregen in ruil voor wapens en militaire logistiek. Dat zijn praktijken die de uitverkoop van Congo in de hand werken. Kinshasa is dus even goed betrokken bij de uitverkoop van het eigen land en daarnaar moet zeker meer onderzoek komen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Gisteren is, via gecoördineerde acties, de oorlog officieel opnieuw begonnen. We hebben hier een interessante hoorzitting gehad met de heer Gorus, die heel nauwkeurig heeft uitgelegd hoe de gevechten zouden uitbreken. Dit is nu blijkbaar gebeurd.
Uw actie heeft dus niet zozeer te maken met de aanwezigheid van rebellen, maar veeleer met de grond van de zaak. In dat geval liggen er reeds contracten klaar, misschien niet noodzakelijk in Kinshasa, maar zeker in Lubumbashi. Ik zou willen weten hoe die gebruikt zullen worden. Weet u al wie de concessies zal overnemen en hoe de zaken na de overname zullen verlopen?
De heer Tim Raeymaekers. - Het moeilijkste aspect van ons onderzoek is natuurlijk te weten te komen welke concessie beloofd is aan wie, tegen wanneer en in ruil voor wat. We hebben het voorbeeld aangehaald van het Canadese en het Zwitserse bedrijf die elkaar overlappen. Welnu, dat soort economische conflicten werkt de militaire conflicten in de hand. If war is capitalism, capitalism is also war. Die twee elementen vullen elkaar ontzettend goed aan in Congo. De publicatie African Mining Intelligence licht af en toe een tipje op van de sluier, maar het zijn altijd niet bewezen berichten. De waarheid achterhalen is natuurlijk een belangrijk aspect van ons onderzoek.
De voorzitter. - We kunnen dit volgende week uitdiepen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik heb het over een economische activiteit die zich buiten elk wettelijk kader afspeelt, in een land zonder juridische of gerechtelijke structuur en waar dus voor bepaalde gedragingen zoals fiscale fraude geen enkele sanctie bestaat. De exploitatie van een mijn is op zich niet verwerpelijk. Natuurlijk moet er een gezondheidsplan bestaan, maar wat de exploitatie betreft, maakt het geen verschil uit of het over rebellen gaat dan wel over mensen uit Lubumbashi. Misschien zegt u binnen veertien dagen wel hetzelfde over de anderen.
U heeft het over rebellen, wij noemen hen de RCD-Goma. Misschien is het hoofddoel van de opflakkering van de oorlog wel de overname van de exploitaties. In theorie
kan ook de herovering van Congo het doel zijn. Het gaat dus om activiteiten die niet zozeer in een breder kader passen, maar voor eigen rekening worden gevoerd. Dat is het probleem van ons onderzoek. Ik waarschuw u nu al, voorzitter, dat we bij het opstellen van onze conclusies zeer voorzichtig zullen moeten zijn.
Ik zou graag actoren horen die een belasting hebben ingesteld. Ik denk aan de heer Bemba, die in zijn gebied een dergelijk systeem heeft ingesteld. Daarover wil ik hier horen spreken. U verbaast er zich over dat de commissie geen succes is, mijnheer de voorzitter, maar u heeft niet eens de heer Bemba uitgenodigd. Het zou interessant zijn te vernemen hoe hij de concessies in zijn gebied heeft georganiseerd. Dan zouden we pas echt spreken over
wat in Congo op het terrein gebeurt. Er zijn niet alleen rebellen. De heer Gorus, die we begin februari hebben gehoord, heeft omstandig uitgelegd hoe de Interahamwe in het Congolese leger zijn geïntegreerd. Om een ernstig rapport over de exploitatie van Congo op te stellen, moeten we vooraf duidelijk vastleggen wat de legale en wat de illegale elementen zijn.
De voorzitter. - We hebben in openbare vergadering besloten om te praten over de grondstoffen die op legale en illegale wijze worden geëxploiteerd om te vermijden dat we slechts één standpunt zouden belichten terwijl er twee bestaan. Vandaag beperken we ons tot de studie die onze genodigden hebben gedaan over coltan in een welbepaalde regio. We hebben niet beweerd dat zich geen twijfelachtige zaken zouden voordoen in Lubumbashi of in de grensstreek tussen Angola en Congo. De heer De Boeck zal daarover binnenkort komen spreken. We hebben nog niet gesproken over goud, en over diamant is het laatste woord nog niet gezegd. Het zal inderdaad moeilijk zijn een totaalbeeld uit te werken dat evenwichtig is en op bewezen feiten is gesteund. Ook
het verslag dat de parlementaire onderzoekscommissie op het einde van haar werkzaamheden zal opstellen moet gebaseerd zijn op zekerheden, op bewijzen en niet op persoonlijke overtuigingen.
We moeten een akkoord bereiken. Er gebeuren daar inderdaad zaken die niet fraai zijn. Wie lijdt eronder? De bevolking. Wie wint erbij? Volgens mij vooral de maffia. Natuurlijk maken ook de rebellen er gebruik van om hun doelstellingen te bereiken, maar de maffia is de grootste profiteur.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - De maffia... Als er geen wettelijk systeem is, verzeilt men al vlug in maffiose situaties. Dit is het geval in Congo. De economie ontwikkelt zich zonder regels. Men zou dus van een maffia kunnen gewagen, maar is er geen enkel referentiepunt. Dat is nogal theoretisch. In Afrika is de informele economie alom verspreid. We moeten vooral nagaan tot wat het kapitalisme in Afrika is verworden.
De voorzitter. - Dat zijn sterke uitspraken. Ik zal er niet verder op ingaan, want dat zou tot een even theoretische discussie leiden. We moeten ook precies bepalen wat we verstaan onder `maffia'.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Inderdaad; dat woord wordt ongenuanceerd gebruikt.
De voorzitter. - Niet alles wat in een informele economie gebeurt, valt noodzakelijk onder de noemer maffia.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We moeten ons onderzoek gedepolitiseerd voeren zowel vanuit Congolees als Belgisch oogpunt. De coltangravers en de slachtoffers van de oorlogseconomie op het terrein hebben niets aan onze tegenstrijdige stellingen over de toekomst van Congo en over wie gelijk heeft of niet.
De voorzitter. - Dat was van bij het begin mijn stelling. We hebben er geen enkel belang bij om deze problematiek te politiseren en voor de een of de andere strekking partij te kiezen. Dikwijls blijkt achteraf dat voor de verkeerde partij is gekozen.
De heer Jeroen Cuvelier. - Er was nog een vraag over exportcijfers. We hebben fragmentarische gegevens gekregen van de OCC, Office de Contrôle Congolais voor de export vanuit de regio Beni-Butembo. Uit deze cijfers blijkt dat er geen export van diamant wordt aangegeven, hoewel er twee comptoirs zijn. De ene heet Mister Cash. Volgens onze bronnen staat deze comptoir onder controle van Salim Saleh, de jongere broer van Museveni. Controle is hier onmogelijk, zoals ook de OCC zegt.
Misschien zijn er ook gegevens beschikbaar in Rwanda en Burundi.
De heer Tim Raeymaekers. - Voor Rwanda zijn er cijfers gepubliceerd in The Monitor. De cijfers over de export van grondstoffen vanuit Oost-Congo zijn fragmentarisch, zoals mevrouw Wickens reeds zei.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De sprekers van IPIS zeiden dat westerse bedrijven hun `mannetjes' ter plaatse hebben. Ze verwezen daarbij naar het bedrijf Starck. Starck is een dochter van het heel prestigieuze Bayer. Vanuit Antwerpen en Oostende wordt er door de Belgische transporteurs ABAC en Steinweg ook doorgevoerd naar Starck, waar zoveel om te doen is.
Zijn er vandaag in Congo nog `mannetjes' aanwezig die Belgische firma's contracten of inlichtingen bezorgen?
De heer Tim Raeymaekers. - Voor de regio die we nu hebben aangedaan, hebben we nog geen bewijzen gevonden van Belgische activiteiten ter plaatse. Zoals altijd zijn er geruchten, maar daarop kunnen we op het ogenblik moeilijk ingaan. Het is voorbarig namen te noemen of over te gaan tot allegations. Misschien kunnen we daar later op terugkomen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de publicatie van het tussentijdse rapport.
De verwijzing van Jeroen Cuvelier betrof 1999, het ogenblik waarop de vertegenwoordiger van H.C. Starck in Oost-Congo is geweest.
De voorzitter. - 1999 was de periode van de boom van de coltan.
De heer Tim Raeymaekers. - Vooral einde 2000. Die vertegenwoordiger was daar voor de logistieke voorbereiding. Op zich kan je dat geen misdaad noemen. Het verdient wel nader onderzoek als een bedrijf als H.C. Starck daarbij betrokken is. Met De Beers hebben we destijds gezien dat het bedrijf eerst beweerde niets te maken te hebben met illegale diamanthandel, maar later inzag dat het vanuit bedrijfsstandpunt intelligenter was toe te geven dat er een probleem was en zich dan ook bereid verklaarde mee te werken aan een oplossing.
Het is echt nodig dat het bedrijfsleven een grotere transparantie aan de dag legt. Wat de Belgische bedrijven betreft, denk ik dat de Senaatscommissie met haar onderzoek daartoe kan bijdragen.
De voorzitter. - Mijnheer Raeymaekers, uw uiteenzetting was boeiend, zoals ik trouwens had verwacht. U zegt dat er nog drie comptoirs overblijven in het RCD-gebied.
Volgens mijn informatie is geen enkele daarvan in staat de exportlicentie te betalen. Ik vraag me zelfs af of het probleem dat ons bezighoudt niet vanzelf zal verdwijnen als ik zie dat er steeds minder wordt geëxporteerd en dat de prijzen alsmaar dalen.
Mijnheer Raeymaekers, hebt u concrete cijfers over de reële productie en de mogelijkheden tot verkoop?
In een ander rapport lees ik: "De aankoopprijs in een handelspost bedraagt 0.65 dollar per percent tantalium." Lokale delvers krijgen het
heel moeilijk om het vol te houden. Overigens wie bepaalt het percentage? De personen die over geschikte apparatuur beschikken. En verder neem ik ook aan dat de lokale mensen bedrogen worden waar ze bijstaan.
Hoe kunnen die drie handelsposten overleven en winst maken als de prijzen op de internationale ingestort zijn? Het uitschakelen van tussenpersonen kan niet de enige verklaring zijn.
In een ander rapport lees ik dat Rwanda in de tweede helft van vorig jaar nog altijd 44 miljoen dollar aan de coltanhandel heeft verdiend. Welke evolutie verwacht u in de volgende maanden?
In uw rapport hebt u geschreven over bewijzen te beschikken van transporten. U hebt er zelfs tonnages op geplakt. Namens de
commissie verzoek ik u ons een kopie van deze bewijzen te overhandigen. Het gaat niet op losse flodders en beweringen, die nergens op gebaseerd zijn, de wereld in te sturen. Wat we nodig hebben is concrete en correcte gegevens. Kunnen we over dat bewijsmateriaal beschikken?
Kan u ons ook wat meer uitleg geven over het zogenaamde nieuwe goud, pyrochloor? Wat is dat precies? Waarom is het zo interessant?
Een laatste vraag betreft de transporten. Beschikt u, en vooral uw opdrachtgever, over gegevens met betrekking tot de hoeveelheden die door ons land transiteren of kunt u ons zeggen waar we die gegevens kunnen bekomen? Welke bedrijven zijn daarmee gemoeid: welke transportfirma's, welke luchtvaartmaatschappijen en welke aankoop-
en verkoopmaatschappijen?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - We hebben vernomen dat de heer Jacques Van den Abeele van Cogecom gehoord wil worden.
Waarschijnlijk kunnen de experts de winsten die Cogecom met coltantransport heeft gemaakt, opgeven voor de periode 1995 tot heden. Van dit Belgisch bedrijf moeten ook bij de belastingdiensten sporen terug te vinden zijn.
Welke winsten heeft die firma gemaakt met coltantransporten? Bestaat de kans dat zij belastingen heeft betaald?
De heer Tim Raeymaekers. - Wat de eerste vraag betreft aangaande de evolutie, meen ik naar hetzelfde rapport te hebben verwezen als de voorzitter in verband met de drie overblijvende comptoirs. Het is illustratief dat het precies deze drie zijn die overleven. Shenimed is de comptoir die wordt beheerd door mevrouw Gulamali die aan het hoofd stond van het exportmonopolie. Over Gafarege (de Congolese naam voor Rwanda Metals, noot IPIS) en Grands Lacs Metals heb ik het gehad in de context van Chris Huber. Deze comptoirs worden gecontroleerd door het Rwandees staatsapparaat.
Wie overleeft, zijn potentiële sanction busters of alleszins mensen die genieten van een geprivilegieerde positie bij de bezetter. Wie te
goeder trouw probeert te functioneren, valt uit de boot. Dit is een voldoende bewijs dat dit het resultaat zal zijn van een embargo.
Dooft het probleem dan vanzelf uit? Ik denk het niet. De vraag naar coltan zal blijven bestaan omwille van het strategisch belang ervan in velerlei sectoren in het Westen. Op een bepaald ogenblik zal er opnieuw een boom zijn. Ik moet hierbij evenwel vermelden dat Australië, sinds de prijzen opnieuw zijn gedaald, heeft beslist de productie te verdubbelen. Bij een nieuwe prijsstijging zullen dezelfde actoren zich alleszins op de Congolese coltanrush storten.
De voorzitter. - Historisch vergelijken is altijd fout, maar in het verleden was er een periode waarin het uranium uit Belgisch Congo uitermate interessant was en zelfs van essentieel belang voor de Amerikanen. Toen uranium in Australië werd gevonden was het gedaan omdat de ontginning daar gemakkelijker verloopt, de kwaliteit ongeveer vergelijkbaar is met deze van het Congolese uranium en de reglementaire handel met Australië quasi gegarandeerd is terwijl deze met Congo altijd problemen geeft.
Is de prijs van coltan, gewonnen in Australië waar de mogelijkheden tot ontginning volgens mijn informatie quasi onbeperkt zijn, van die aard dat de ontginning in Oost-Congo totaal oninteressant wordt? Met andere woorden, zal
de exploitatie in Oost-Congo uitdoven als de ontginning in Australië vlot blijft verlopen?
De heer Tim Raeymaekers. - Dit is een bijzonder interessante vergelijking.
Voor de meeste economische actoren is het interessanter om grondstoffen te kopen afkomstig van een gebied waar structuur bestaat. Het is inderdaad interessanter in Australië te kopen dan in Congo.
Specifiek aan de Congolese context is dat, telkens er een stijgende vraag is, dezelfde criminele maffiose actoren zich manifesteren. Het gevaar bestaat dat de vraag naar coltan in Australië het grootst zal blijven, maar dat de Congolese economie alsmaar meer gecriminaliseerd wordt omwille van het marginaal belang.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Kan met betrekking tot de prijs voor coltan een vergelijking worden gemaakt met de prijs van petroleum?
Bepaalde landen hebben de oorlog gefinancierd door petroleum te kopen. Internationale maatschappijen vechten om petroleum af te nemen tegen prijzen die duidelijk onder de wereldmarktprijs liggen. Op die manier wordt aan zwarte financiering van de oorlog gedaan. Gaat dat ook op voor de aankoop van mijnproducten zoals coltan? Gebeurt de aankoop van het dure coltan in Congo bijvoorbeeld tegen andere tarieven dan normaal op de markt gelden of wordt hij betaald met wapens of andere?
De heer Tim Raeymaekers. - Ik denk het wel, hoewel we hieromtrent op het ogenblik over weinig concrete elementen beschikken. Omdat het om een lange schakel tussenpersonen gaat, is het moeilijk de eindfase te detecteren.
Er werd gealludeerd op de aanwezigheid van Russische maffia. In Butembo was er een comptoir die werd beheerd door twee Russen die ook naar Kazakstan exporteerden. Zij hebben hun activiteiten nu stopgezet. Het verwerkingsbedrijf in Kazakstan waar tantaalstaven werden gemaakt, exporteerde vooral naar een atoomfabriek in Rusland waar coltan werd gebruikt voor nucleaire toepassingen. Het is evenwel niet omdat het Rusland is, dat het om maffiapraktijken gaat.
Ik meen dat we die redenering
alleszins in ons achterhoofd moeten houden. Voor onze organisatie is dat overigens het grootste interessepunt. Wanneer we het geval Chris Huber bekijken, dan komen we het dichtst in die buurt.
We kennen het mechanisme niet en weten momenteel nog niet welke bedrijven er eventueel achter zitten. Bovendien zou ik, als ik nog rustig zou willen slapen, die namen hier niet openlijk noemen.
De bewijzen die we hebben, zullen we maar al te graag overmaken.
Wat Cogecom betreft, kunnen we iets diepgaander onderzoek vragen, eventueel in verband met belastingontduiking. Uit de balansen van Cogecom blijkt dat met één coltantransactie de inkomsten van enkele maanden of een half jaar worden
overstegen. Dat is alleszins frappant. Er zijn inderdaad mechanismen in België die de commissie kan inroepen om meer onderzoek te doen vooraleer Jacques Van den Abeele wordt geïnterviewd.
In verband met pyrochloor, het nieuwe goud, en molybdeen, kan ik niet veel zeggen.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - En over het fameuze heterogeniet, een recuperatiemateriaal?
Het gaat hier over een reus die ontstaan is in de streek van Lubumbashi. Alleszins worden er ook kinderen ingezet bij de exploitatie. Dit probleem zou kunnen worden opgenomen in de toekomstige studie.
Mijn medewerker zegt dat heterogeniet een mineraal van kobalt is, dat een sterke concentratie van kobalt kan bevatten, namelijk tot 66%.
De voorzitter. - Over kobalt, eveneens een buitengewoon interessant metaal, hebben we het nog niet gehad.
Molybdeen zal uitermate duur zijn, gelet op de concentratie. Het gaat om metalen die toegevoegd worden in bepaalde omstandigheden, met het oog op het verhogen van de geleiding.
Bij columbium of niobium, beide namen worden gebruikt hoewel de officiële benaming volgens mij niobium is, is de elektronische structuur heel belangrijk, meer bepaald de fusietemperatuur en de smelttemperatuur. De smelttemperatuur van niobium is bijna 5.000 graden. Het smeltpunt is 2.468 graden. Van tantalium is het smeltpunt bijna 3.000 graden en het kookpunt 6.000 graden. Dat maakt die metalen zo interessant. In
toevoeging met staal geeft dat aan staal bijkomende specifieke kwaliteiten, belangrijk voor onder meer de vliegtuigindustrie, de ontwikkeling van het rakettenschild, de ruimtevaart en andere hoogtechnologische toepassingen.
Daarom zijn ze ook zo verschrikkelijk duur en gezocht. Het grote publiek kan dit niet begrijpen. Daarvoor moet men metaalkundige zijn en beschikken over een goede kennis van het materiaal.
De heer Tim Raeymaekers. - Ons is gezegd dat pyrochloor ongeveer dezelfde eigenschappen vertoont als coltan. Het smelt eveneens op een heel hoge temperatuur en kan bijgevolg worden gebruikt voor bepaalde hoogtechnologische toepassingen. Veel meer weet ik daarover niet.
De voorzitter. - We kunnen de metaalkundigen van onze universiteiten daarover uitleg vragen.
Kunt u zeggen wat pyrochloor precies is? Waaruit bestaat dat?
De heer Tim Raeymaekers. - Dat weet ik niet.
De heer Jeroen Cuvelier. - Pyrochloor bestaat voornamelijk uit niobium. Vandaar de interesse.
De heer Tim Raeymaekers. - Tot slot een antwoord op de vraag met betrekking tot de transporten.
Onze NGO kan het antwoord op de vraag hoeveel transporten in België getransiteerd zijn, niet bemachtigen, maar ik denk dat deze commissie dat wel kan. Dat kan aangevraagd worden bij de luchthavenautoriteiten van Oostende. Die moeten de frequentie en de inhoud van de cargovluchten kunnen doorgeven. Ook de namen van de bedrijven moeten daar gekend zijn.
Uiteraard kennen we een aantal namen, waaronder African International Airways, dat we getraceerd hebben.
Het is evenwel niet zo gemakkelijk alle namen te achterhalen. Vliegtuigen worden gecharterd, maar staan geregistreerd
in een of ander land.
Andere namen zijn Tristar, DAS Air, Martinair, ABAC, Steinweg en Handelsveem, een dochtermaatschappij van Steinweg.
De voorzitter. - Is het juist dat de luchtvaartmaatschappijen geregeld van naam veranderen?
De heer Tim Raeymaekers. - Inderdaad, maar meer in Congo. Denk maar aan Victor Bout. Zelfs de registratienummers worden heel geregeld veranderd en soms zelfs `uitgevonden'. Ik herinner me een artikel van Dirk Draulans over zijn tournee met Jean-Pierre Bemba in de vliegtuigen van Victor Bout. De journalist schrijft dat het registratienummer gewoon uitgevonden was.
In Beni hebben we een in Liberia geregistreerd vliegtuig gezien. Het is Liberiaanse vliegtuigen nochtans door de VN verboden nog vluchten op Congo uit te voeren. Het merendeel is echter gecharterd door een Ukraïens bedrijf in Congo zelf.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Het is een publiek geheim in Oostende dat luchtvaartmaatschappijen nogal eens van naam veranderen. Soms is er maar een lettertje verschil. Blijkbaar bestaat de mogelijkheid om op een legale manier te lachen met de registratie...
De voorzitter. - Ontvangt alleen de luchthaven van Oostende dit soort transporten?
De heer Tim Raeymaekers. - Ik denk dat er te weinig aandacht is voor de luchthavens van Bierset en Charleroi.
Voor coltan zijn de luchthaven van Oostende en de haven van Antwerpen het belangrijkst. Voor andere trafieken denk ik dat een onderzoek naar de activiteiten op Bierset niet overbodig is.
(Voorzitter: de heer André Geens)
De heer Michel Van Herp. - De onderzoeken werden gedaan tussen augustus en oktober 2001 in verschillende gebieden in Congo: Basankusu op de frontlijn, Lisala en Kilwa achter de frontlijn, Kimpangu in Bas-Congo aan de grens met Angola, een gebied dat wordt geteisterd door invallen van vreemde troepen en het afgelegen Inongo in Bandundu.
Er werden drie grote thema's bestudeerd: het sterftecijfer, het geweld tegen de bewoners en de toegang tot gezondheidszorg.
In onze landen is een sterftecijfer van minder dan 1% van de bevolking normaal. In ontwikkelingsgebieden als Afrika ligt het normale jaarlijks sterftecijfer op 1,8%. Als het tweemaal zo hoog is, spreken we van een
noodsituatie. Als het viermaal hoger is en we ongeveer aan 7% komen, spreken we van een ramp. Voor kinderen onder vijf jaar, worden deze indicatoren verdubbeld.
Uit de sterftecijfers die we hebben kunnen verzamelen, blijkt dat in het gebied van Basankusu jaarlijks 10% van de bevolking en één kind op vier sterft. Dit is vergeleken met de rest van de wereld zeer veel. Wellicht gaat het hier om de hoogste sterftecijfers. Zelfs in Afghanistan en andere conflictzones liggen ze lager. In Lisala en Kilwa schommelt het jaarlijks sterftecijfer tussen 3 en 4%. Bij kinderen varieert dit van 7 tot 12%. In de twee rustigste gebieden, Kimpangu en Inongo, is het jaarlijks sterftecijfer bij de bevolking ongeveer 2%, wat normaal is. Bij kinderen is het
sterftecijfer 4 tot 7% per jaar.
Het geweld zelf heeft slechts een kleine invloed op de sterftecijfers. In het meest getroffen gebied, Basankusu, is slechts 4% van de sterfgevallen rechtstreeks aan het geweld te wijten. Er is een onrechtstreeks verband en de sterfgevallen worden vooral veroorzaakt door infecties en ondervoeding. De grootste doodsoorzaak in heel Congo is malaria, vervolgens infecties van de luchtwegen en virale ziekten. Ondervoeding, die in 22% van de sterfgevallen een rol speelt, komt vooral voor in Basankusu en in het gebied van Lisala, waar het 10% van de sterfgevallen veroorzaakt.
Het geweld waarmee de burgers worden geconfronteerd kan zowel betrekking hebben op goederen - vernietiging,
brandstichting, diefstal - als op personen - slagen, martelingen, verkrachtingen, verwondingen, gevangenschap, gedwongen rekrutering. Dit soort geweld komt vooral in de gebieden aan het front voor, zoals Basankusu, waar 85% van de burgers het slachtoffer is geworden van een of andere vorm van geweld.
In de gebieden achter de frontlijn, zoals Kilwa, is vooral het geweld tegen personen minder frequent en daalt het onder 5%. Het geweld tegen goederen en gebouwen blijft met 25% hoog.
Om de toegang tot de gezondheidszorg te bepalen worden de volgende criteria gebruikt: mensen die zich ziek voelen moeten op consultatie kunnen gaan, waar hen een geneesmiddel wordt voorgeschreven dat ze kunnen kopen. Het enige gebied met
een goede toegang tot gezondheidszorg - zeven mensen op acht - is Kimpangu in Bas-Congo, niet ver van Kinshasa.
Zowel in het gebied van Inongo, waar geen geweld is, als in de zones achter de frontlijn, Kilwa en Lisala, is de toegang tot de gezondheidszorg redelijk: drie mensen op vijf. In het gebied van Basankusu zakt dit tot één op drie.
Samengevat kunnen we stellen dat in gebieden die niet met geweld of met invallen van buitenlandse troepen worden geconfronteerd, het sterftecijfer binnen de normale grenzen ligt. De toegang tot de gezondheidszorg is echter afhankelijk van onderliggende structurele problemen. In Kimpangu is de toegang beter omdat de arts van het gebied veel inspanningen doet om zijn
netwerk te ontwikkelen. In Inongo daarentegen, een gebied dat geen geweld heeft gekend, zijn structurele problemen de reden waarom slechts drie mensen op vijf toegang hebben tot gezondheidszorg.
Ook in de gebieden achter de frontlijn, waar de troepen komen uitrusten en de economische belangen worden beschermd, is de toestand ernstig. Daar wordt niet permanent gevochten, maar de belangen van de militairen primeren er wel op die van de bevolking. In deze gebieden, Lisala en Kilwa, is het sterftecijfer angstwekkend hoog en moeten er dringend passende maatregelen worden genomen. Ongeveer de helft van de gezinnen is er het slachtoffer van geweld en de toegang tot gezondheidszorg is er zeer slecht.
In de rampgebieden
zoals Basankusu, sterft jaarlijks één mens op tien, is 85% van de gezinnen het slachtoffer van geweld en kan slechts één mens op drie zich behoorlijk laten verzorgen.
Nog een opmerking over de remanentie. In Basankusu hebben we de invloed van geweld grondig kunnen onderzoeken. We hebben er vastgesteld dat in gezinnen die in 2001 geen geweld meer hadden ondergaan, het sterftecijfer zeer hoog bleef en de toegang tot de gezondheidszorg zeer laag.
Bij mensen die tussen 1998 en 2000 slachtoffer waren van geweld, maar niet meer in 2001, blijft het sterftecijfer schommelen rond 10%. Bij kinderen is het bijna één op vier. Het geweld heeft dus enigszins een blijvend effect. Als het
stopt, wordt de gezondheidssituatie niet van de ene op de andere dag beter.
De sterftecijfers die we in de gebieden aan de frontlijn vaststellen, zijn volstrekt onaanvaardbaar. In gebieden achter de frontlijn of die economisch belangrijk zijn, zijn de toegang tot gezondheidszorg en het sterftecijfer op het randje. Een epidemie of een ongewone troepenbeweging volstaan om de situatie te doen omslaan in een ramp.
Geweld is nog dodelijker op onrechtstreekse wijze door de ravage die infectieziekten en ondervoeding door een gebrekkige toegang tot gezondheidszorg aanrichten. Zelfs als het geweld stopt, zijn de gevolgen nog gedurende minstens acht maanden voelbaar: de toegang tot de gezondheidszorg blijft slecht en het
sterftecijfer blijft hoog.
De heer Luc Nicolas. - Ik zal even stilstaan bij wat we tijdens onze operaties op het terrein meemaken.
We zijn momenteel aan de hele frontlijn actief. We hebben onze onderzoeken onder andere gevoerd in gebieden waar we aan verschillende programma's werken, zoals dringende hulpverlening en toegang tot basisgezondheidszorg.
We moeten twee verschillende situaties onderscheiden. Ten eerste stellen we vast dat alle gewapende groepen, of het nu gaat om geregelde troepen of niet, voor hun levensonderhoud rechtstreeks afhankelijk zijn van de bevolking of van de economische rijkdommen van het gebied waar ze gelegerd zijn.
In de zone aan en achter de
frontlijn komen we tot 250 of 300 kilometer van de frontlijn grote troepenconcentraties tegen. In die gebieden is de situatie van de bevolking precair omdat de militairen totaal van hen afhankelijk zijn. De economie, die al lang mank liep, ligt er helemaal stil. Er is geen marge meer. Er zijn geen voedselvoorraden meer en de aanwezigheid van soldaten komt de situatie zeker niet ten goede.
Er is zeer weinig geld in omloop; in sommige streken circuleert er vrijwel geen chartaal geld, wat ernstige gevolgen heeft. We hebben trouwens getuigenissen ingezameld waaruit blijkt dat de soldaten de bevolking gebruiken. De massale aanwezigheid van soldaten die niet betaald worden, maakt deze gebieden, die steeds meer geïsoleerd raken, nog
kwetsbaarder.
We krijgen zeer moeilijk toegang tot de mijnstreken. Slechts onlangs kregen we toegang tot het gebied van Bafwasende. In dit gebied tracht de bevolking reeds lang te vluchten om te vermijden dat ze verplicht wordt tewerkgesteld. De bevolking wordt dus uit de onmiddellijke economische perimeter verjaagd waardoor de humanitaire hulp hen zeer moeilijk of bijna niet kan bereiken. We hebben wel toegang tot de bufferzones, maar niet tot de economisch belangrijke gebieden, waar de bevolking moet vluchten of wordt geëxploiteerd.
De heer Jean-Marc Biquet. - Uit enkele kaarten blijkt dat er onveilige zones bestaan. De lijn die door Congo loopt, is de frontlijn tussen de regeringstroepen en de rebellen. Ik heb dit in de verf gezet omdat er systematisch wordt geplunderd en wordt gevochten zodra troepen zich ergens legeren.
Boven in het oosten bevindt zich het gebied van Ituri. Dit was reeds ten tijde van Zaïre een conflictgebied vanwege een etnisch conflict dat door de aanwezige troepen wordt verergerd.
Meer ten westen van Ituri liggen de gebieden waar momenteel de rebellengroepen van Bemba en het RCD-ML tegenover elkaar staan. In dit zeer uitgestrekte gebied is er veel geweld. We krijgen daar moeilijk
toegang. Ik verwijs naar het voorbeeld van Bafwasende.
In het gebied meer naar het zuiden en het oosten bevinden zich de troepen die tegen de rebellen en hun bondgenoten vechten. Om veiligheidsredenen hebben we geen toegang tot deze gebieden. We krijgen soms uitzonderlijk toegang tot een stad, maar nooit tot de omgeving, de brousse of de wouden. De inwoners raden ons dit af omdat het daar zeer onveilig is. Dat is voor de hulpverleners zeer frustrerend.
Op de andere kaart staan de gebieden met mijnen en andere economische activiteiten. In het gebied rond Ituri wordt naar goud en diamant gedolven. Er is een verband tussen deze activiteiten en het geweld. In Kivu en in het noorden van Katanga geeft de exploitatie van
goud en coltan aanleiding tot conflicten tussen de aanwezige partijen wegens hun respectieve belangen.
Op de volgende kaart zien we de gebieden waar de toestand van de gezondheidszorg zeer slecht is en te vergelijken is met de toestand in Basankusu. Deze gebieden worden geteisterd door gewapende mannen die op kosten van de bevolking leven en de mensen werkelijk bedreigen.
We hebben getuigenissen ingezameld: de bevolking moet de troepen voeden en hun materieel dragen. We hebben geen getuigenissen over de mijnactiviteiten om de eenvoudige reden dat we niet in die gebieden konden komen, maar dat betekent niet dat dergelijke toestanden zich daar niet voordoen.
Er is een humanitair
niemandsland, een witte vlek zoals op de kaarten van de ontdekkingsreizigers van de 19de eeuw. Dit zijn gebieden waar de hulpverleners slechts beperkt toegang hebben, zowel in tijd als in ruimte. Men kan ervan uitgaan dat de nood aan gezondheidszorg er zeer groot is en het sterftecijfer catastrofaal. Tien tot vijftien miljoen mensen hebben er geen of slechts een zeer beperkte toegang tot gezondheidszorg. Dit is een minimumschatting.
Tweehonderd kilometer van Kisangani ligt het gebied van Bafwasende, waar we in 1999 toegang hadden. Sindsdien hebben er zich conflicten voorgedaan tussen rebellengroepen en zijn we er niet meer kunnen terugkeren.
Een van onze teams is begin deze week ter plaatse geweest en
heeft vastgesteld dat alle gezondheidsinfrastructuur geplunderd was. In het algemene referentieziekenhuis, het enige ziekenhuis in het gebied van Bafwasende, lagen slechts vier militairen. Burgers durfden er door de aanwezigheid van die militairen niet binnen te gaan. In de apotheek waren slechts drie geneesmiddelen en medisch heelkundig materiaal was er helemaal niet.
De bevolking wordt gewoonweg geterroriseerd. Wij konden er even binnen, maar we weten niet of we er morgen kunnen terugkeren om het nodige materiaal te brengen.
De heer Luc Nicolas. - Sinds de samenwerking in het begin van de jaren '90 is stopgezet, hebben we een rol op ons moeten nemen die verder gaat dan wat AZG eigenlijk wou, omdat er niet veel actoren meer overbleven in Congo en de bevolking volledig aan zichzelf was overgelaten.
Het was een trage afdaling in de hel, maar er was nog een systeem aanwezig. We konden nog de hoop koesteren dat we iets konden doen voor de volksgezondheid. We hadden een ondersteuningstrategie waarbij we zorgden voor geneesmiddelen, materiaal, supervisie, een klein gezondheidscomité, kortom voor enkele basisinstrumenten voor gezondheidszorg. Zo hoopten we het gezondheidssysteem zo goed het kon in stand te houden. Toen kwam de oorlog met
alle gevolgen van dien.
Vandaag staan we voor een dilemma omdat onze strategie niet meer werkt. Er is in dat land immers, noch op het niveau van de samenleving, noch op het niveau van de overheid, enige regulerende factor aanwezig. Het is een overlevingsstaat waar iedereen tracht het er levend van af te brengen en de medische kwetsbaarheid enorm groot is.
Zolang er geen regulerend mechanisme is, moeten we over aanzienlijke middelen beschikken zoals teams op het terrein en voldoende financiële middelen om de bevolking gratis medische zorg te verstrekken. Dat vergt ook een controlemechanisme, personeel dat betaald wordt, enzovoort. Ondersteuningsstrategieën werken niet meer in Congo.
Als men een verpleger in de bufferzones of elders vraagt hoeveel personen echt toegang tot gezondheidszorg hebben, zal het antwoord meestal zijn: `een op drie'. Maar dan weten we nog niet in welke mate hij verzorgd wordt.
Aangezien in Congo geen regulerende factor meer bestaat, gaat het niet alleen meer om geld, maar ook om aanwezigheid ter plaatse. Het is de enige manier om toegang tot de gezondheidszorg te garanderen.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - U had het over een globaal sterftecijfer van 11%. Beschikt u ook over meer nauwkeurige gegevens over de kindersterfte in het gehele land en in de meest gevoelige gebieden?
U zei dat het sterftecijfer hoger ligt dan in Afghanistan, waar volgens de media de nood nochtans het hoogst zou zijn ter wereld. Beschikt u ook over cijfers over Afghanistan?
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - Artsen zonder Grenzen wordt uiteraard vooral geconfronteerd met de gevolgen van het geweld en niet zozeer met de oorzaken. Wij daarentegen onderzoeken hoofdzakelijk de oorzaken van het geweld, niet alleen de structurele maar ook deze die verband houden met de economische belangen die in de mijngebieden spelen.
Ik doe een beroep op de knowhow van Artsen zonder Grenzen in verband met de verschillende gebieden. Artsen zonder Grenzen is niet actief in Kivu omdat het er te gevaarlijk is. Zijn er nog andere redenen voor de afwezigheid van de organisatie in die provincie?
Heeft Artsen zonder Grenzen ervaring in mijngebieden waar coltan wordt gewonnen en waar, volgens
IPIS, zware gezondheidsproblemen optreden? Dat is het geval in de streek van Mwenga, Shabunda en Butembo, waar het zwaar radioactieve coltan een gevaar vormt voor de bevolking en vooral voor de baby's en hun moeders.
Artsen zonder Grenzen is wel actief in de streek waar de koffieboeren wonen. Deze worden sterk uitgebuit op het vlak van de lonen. Is de koffieproductie dienstig voor de oorlogseconomie? Weet u daarover meer?
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Uw verklaring over het sterftecijfer en de band daarvan met de frontlinies, de kantonnementen en de exploitatiezones is indrukwekkend.
Sedert het begin van de oorlog zouden twee tot drie miljoen mensen rechtstreeks of onrechtstreeks als gevolg van het conflict overleden zijn. Kunt u die cijfers bevestigen?
Hebt u een idee over het hogere sterftecijfer als gevolg van de oorlog en de weerslag daarvan in vergelijking met de vroegere situatie? De heer Nicolas heeft gezegd dat er vroeger gezondheidssystemen bestonden, maar dat die ineengestort zijn.
Kan bijvoorbeeld aan de hand van het aantal doden per dag worden
berekend hoeveel de oorlog kost? AZG heeft de gewoonte om cijfers te geven die niemand onberoerd laten.
U had het ook over het sterftecijfer in de zones met mijnactiviteiten. Daar wordt de bevolking ingeschakeld voor mijnactiviteiten in plaats van landbouw. Hebt u kunnen nagaan wat daarvan het gevolg is voor de gezondheid daar de nodige voedselreserves niet langer aanwezig zijn om een seizoen zonder oogst te kunnen overbruggen?
U had het over 85% geweldplegingen in de conflictzones. Om welke geweldplegingen gaat het? Bestaat daarvoor een typologie? Bestaat er een bijzondere vorm van geweld tegen vrouwen en kinderen? Hoe beschrijft u dat geweld? Wat kunt u zeggen over dwangarbeid? Is dat een vorm van slavernij met
een totale vrijheidsberoving door de gewapende groepen en zonder bezoldiging?
Wat de morbiditeit betreft, had de heer Maertens het over misvormingen. Sommigen hebben daarover al getuigd. De arts van de regio van Butembo zou in dat verband over verslagen beschikken. Denkt u dat dit verder moet worden onderzocht?
Welke nieuwe ziekten verspreiden zich thans in Congo? Er is sprake van pesthaarden, oude ziekten die men uitgeroeid waande zouden opnieuw de kop opsteken.
De heer Michel Van Herp. - Ik zal beginnen met de gevolgen van de mijnexploitatie. Naast de problemen die verband houden met de exploitatie van coltan, houdt elke ongecontroleerde exploitatie van een mijn risico's in voor de bevolking, gelet op de gebruikte producten en de uitstoot van de mijnactiviteit. Als de exploitatie ordeloos verloopt met als enig doel zo snel mogelijk maximale winst te maken, wordt zeker niet aan bescherming gedacht. Dan bestaat het gevaar dat de waterlopen verontreinigd worden met radioactiviteit, kwik of andere gifstoffen. Bepaalde symptomen van die verontreiniging komen pas na enkele jaren aan het licht. Sommige verontreinigende stoffen hebben een rechtstreeks gevolg voor de bevruchting, de foetus, het kind. Bij zware metalen
treden klinische symptomen zoals nierinsufficiëntie pas op na enige accumulatie in het lichaam.
Ik beschik jammer genoeg niet over gegevens die daarmee rechtstreeks verband houden. Soms is het moeilijk dat soort informatie te krijgen want daarvoor is een bloedonderzoek nodig. De mensen die het meest vatbaar zijn voor de neveneffecten van de gebruikte producten wonen overigens het dichtst bij de mijnen en zijn dus niet bereikbaar. Zelfs als ze bereikbaar waren, zouden ze moeten worden gevolgd, want sommige effecten uiten zich pas later.
In de frontzones ligt het natuurlijke sterftecijfer vijfmaal hoger ten opzichte van het totaalcijfer.
Ik kan moeilijk extrapoleren
uitgaande van een cijfer, want wij extrapoleren de cijfers waarover wij beschikken ten opzichte van de zones die we bestuderen.
In een Amerikaanse studie is een veel ruimere extrapolatie gemaakt, maar dan springt men wel los om met de statistiek en de epidemiologische wetenschap.
Als in die zones met 10 tot 15 miljoen mensen het sterftecijfer vermenigvuldigd is met vijf, kunnen we gemakkelijk berekenen dat als gevolg van de oorlog 500.000 tot een miljoen mensen méér overlijden.
Ik extrapoleer echter niet graag een cijfer, ik spreek liever over een verhoging van het sterftecijfer.
In de frontzones sterft ieder jaar
één kind van minder dan vijf jaar op vier. Die verbazingwekkende cijfers zijn vergelijkbaar met de sterftecijfers die in het verleden in Ethiopië en Zuid-Sudan werden opgetekend tijdens de ergste hongersnoden.
Buiten de gevarenzone is het sterftecijfer vermenigvuldigd met twee tot drie, naar gelang van de plaats.
Wat het soort geweld betreft, kunnen de geïnteresseerden meer informatie vinden in het verslag dat ze hebben gekregen.
Bepaalde vormen van geweld komen bijna algemeen voor in de frontzone. Aangezien de troepen ter plaatse verblijven, wordt bijna iedereen het slachtoffer van diefstal en vernieling.
Daarna
volgen verkrachtingen, zij het in mindere mate. Van de families die in de frontzone verblijven, verklaart 15% dat iemand van hun familie verkracht werd.
Op het platteland, waar zich een groot gedeelte van de exploitaties bevindt, is het geweld toegenomen omdat dat gebied moeilijk bereikbaar is door de staat van de wegen en bruggen en door de aanwezigheid van de troepen.
Daarna volgen andere vormen van geweld, zoals opsluiting en gedwongen inlijving.
We zijn met onze vragenlijst niet gedetailleerd ingegaan op het begrip gedwongen inlijving.
Er bestaan geen echt grote mijncentra in de zones die we bestudeerd hebben. We kunnen dan ook
moeilijk aannemen dat die mensen 2.500 kilometer verplaatst zijn, van Basankusu naar het andere uiteinde van het land. Het is wel mogelijk dat in die zones een deel van de gedwongen ingelijfden wordt ingeschakeld in de mijnexploitatie.
Van de families heeft 10 à 20% mogelijk te maken met gedwongen inlijving of opsluiting. Het sterftecijfer verdubbelt bij de families waarvan minstens één lid het slachtoffer was van opsluiting of gedwongen inlijving. In Basankusu is het sterftecijfer vijfmaal hoger dan normaal. In de families die er het slachtoffer waren van opsluiting of gedwongen inlijving ligt het sterftecijfer tien maal hoger. Er is dus een rechtstreeks verband met de gezondheid, en waarschijnlijk ook met de productie van
goederen voor de familie.
Ik kom nu tot de nieuwe ziekten. Het aantal gevallen van hemorragische koorts neemt toe. Mensen die niets meer bezitten, gaan in het bos eten zoeken en komen op die wijze meer in contact met infectiehaarden. Dat zien we niet alleen in Congo, maar zowat overal in Afrika. Ook apenpokken komen opnieuw meer voor, waarschijnlijk omdat mensen die in de jaren zeventig gedeeltelijk gevaccineerd werden, hun immuniteit verliezen. In Zaïre zijn apenpokken overdraagbaar op de mens. Die nieuwe epidemie komt voor in gebieden die ontoegankelijk zijn, waardoor de mensen niet kunnen worden geholpen.
Niet alleen nieuwe ziekten zorgen voor rampen. In een zone dichtbij het front bleek een uitbraak van
hemorragische koorts een epidemie van pneumonie. Honderden personen werden besmet. Het sterftecijfer bedroeg meer dan 15%. De epidemie is uitgebroken omdat er geen antibioticum beschikbaar was. Zelfs ziekten die we kunnen controleren, richten dus verwoestingen aan.
De heer Luc Nicolas. - Seksueel overdraagbare ziekten stonden al in de top vijf, maar vandaag staan ze op de tweede plaats.
Het aantal epidemieën lag altijd al hoog. Vroeger waren er weinig hulpposten, thans zijn er nog minder. We weten dus niet wat er gebeurt. We zitten echter niet stil. We zijn bijna altijd bezig met de behandeling van mazelen. Dat wijst er duidelijk op dat preventie helemaal niet meer betrouwbaar is. We zijn dan ook gestopt met de vaccinatieprogramma's die in theorie nog bestaan en we hebben beslist alleen nog campagnes te voeren. Dat is veel duurder. Vandaag zijn meer middelen nodig om basiszorg te kunnen verstrekken. Dat is enigszins paradoxaal. Zolang er geen minimale stabiliteit heerst,
zullen we enorm veel mensen, materiaal en geld nodig hebben om ervoor te zorgen dat de bevolking redelijk kan leven en dat het sterftecijfer opnieuw min of meer aanvaardbaar wordt.
De heer Michiel Maertens (AGALEV). - De koffieboeren zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de teelt. De productie wordt door de bezettende troepen aangeslagen en verkocht om de oorlog te kunnen financieren. De boeren krijgen geen loon meer, ze worden uitgebuit. Hebt u daarover gegevens?
In hoeverre, door wie en op welke manier worden seksueel overdraagbare ziekten als oorlogsstrategie gebruikt?
Bent u in de centra waar u werkt geconfronteerd met kindsoldaten?
Is er sprake van een nieuwe pokkenepidemie? Is dat in de gebieden waar u werkt? Welk gevaar houdt dit in?
De heer Luc Nicolas. - Ik heb geen rechtstreekse informatie over de boeren of de uitbuiting van hun rijkdommen.
Het is niet zo dat AZG niet actief zijn in Kivu, maar we kunnen er niet altijd geraken. En zelfs als we aanwezig zijn, is onze invloed zeer beperkt. Volgens onze Nederlandse vrienden in de buurt van Shabunda zouden boeren geregeld beroofd worden door gewapende groepen. Ik weet echter niet hoe de vork in de steel zit.
Ik geloof niet dat achter de SOZ een strategie schuilgaat, want de tendens is evenzeer merkbaar buiten de bufferzones en de economisch belangrijke zones, bijvoorbeeld in Kinshasa.
Wat de kindsoldaten betreft, geef ik het
woord aan mijn collega, die dat onderwerp beter kent.
De heer Jean-Marc Biquet. - We hebben niet altijd contact met de kindsoldaten op het terrein. We zien er wel, maar ze bezorgen ons geen moeilijkheden. Ze zijn in de steden, waar ze gebouwen bewaken, of bij controleposten op wegen, of iets wat daarop lijkt. We hebben geen rechtstreeks contact met hen en hebben ook geen hulpprogramma voor de kindsoldaten als ze naar het burgerleven zouden willen terugkeren. Er waren enkele uitzonderingen in Congo, in de buurt van Kisangani. Daar hebben we een aantal kinderen uit het leger moeten weghalen om ze degelijk te kunnen verzorgen. We hebben onderhandeld om hen te laten terugkeren naar het burgerleven en we hebben hen ondergebracht in gastgezinnen. Dat zijn echter geïsoleerde gevallen.
We beschikken wel over een reeks getuigenissen van kindsoldaten. We geven in april een boek uit met de getuigenissen die we verzameld hebben op de plaatsen waar we epidemiologische onderzoeken hebben gevoerd en elders. We hebben verhalen gehoord over opgepakte kinderen die onder dwang werden ingelijfd; we hebben er zelfs ontmoet. De strategie daarvoor is heel eenvoudig: men jaagt de kinderen de school uit. De meisjes worden gescheiden van de jongens. De jongens worden meegenomen. Men vraagt hen bagage naar de luchthaven te brengen. Zodra ze in het vliegtuig gestapt zijn, worden ze opgesloten en naar een trainingskamp in een naburige stad gestuurd. U kunt die getuigenissen weldra lezen, maar wij kunnen niet spreken over een algemeen fenomeen en we kunnen ook geen cijfers
geven.
Dat geldt ook voor seksueel geweld. Het is heel moeilijk om over een oorlogsstrategie te praten, maar verkrachting is duidelijk een zeer courante praktijk. Uit de verhalen blijkt dat de waarde van het lichaam, van intimiteit of van de identiteit niet meer bestaat. Het gaat vooral om verkrachtingen als teken van overheersing, bedoeld om de identiteit of het wezen van de ander te ontkennen. Het gaat om groepsverkrachtingen, eventueel gevolgd door moord.
In bijzonder gruwelijke gevallen dwingt men de kinderen met hun vader of hun moeder te slapen. Men wil het menszijn van het wezen ontkennen. De slachtoffers zijn bijzonder getraumatiseerd, temeer daar verkrachte vrouwen dikwijls door hun gemeenschap worden
verstoten omdat ze hun zuiverheid hebben verloren. Zijn dat misdaden tegen de menselijkheid? Het zijn in ieder geval misdaden tegen de menselijkheid van het individu, maar wij kunnen niet zeggen of het een oorlogsstrategie is.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag of verkrachtingen als misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd.
De heer Jean-Marc Biquet. - Ik denk dat het internationaal strafgerecht ze als dusdanig heeft erkend.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Sedert de verkrachtingen in Bosnië voeren wij een belangrijke strijd. Het internationaal tribunaal van Den Haag heeft verkrachting als misdaad tegen de menselijkheid opgenomen in de verantwoording van het handvest en België is er, dankzij de bemiddeling van ambassadeur Onkelinx en ondanks de druk van het Vaticaan, in geslaagd dat zo te houden.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - Waarom?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Eigenlijk vraagt u waarom dat begrip in het strafwetboek staat.
De heer Alain Destexhe (PRL-FDF-MCC). - De definitie van het begrip misdaad tegen de menselijkheid is vrij duidelijk.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het gaat om een misdaad tegen de menselijkheid van vrouwen. Als we de mannen elkaar laten uitmoorden en we ergens een land stichten voor vrouwen, zou er geen oorlog bestaan. Zo eenvoudig is dat.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - De bezette zone bevindt zich in een situatie zonder weerga als gevolg van deze gruwelijke oorlog. In sommige landen, zoals Sudan en Somalië, zijn die gruwelijkheden een gewone zaak, in Congo was dat tot dusver niet het geval.
Er circuleren bepaalde cijfers en ik zou graag vernemen hoe de NGO's en de Verenigde Naties proberen te reageren op deze daden die hoe langer hoe meer op misdaden tegen de menselijkheid lijken. Alle elementen die we verzameld hebben, lijken dat te bewijzen: de omvang, de organisatie, de vermoedelijke planning van de verkrachtingen... Hoe reageert de humanitaire gemeenschap op die bezwarende vaststelling?
De heer Luc Nicolas. - De vaststelling is er veel te laat gekomen opdat de belangrijkste actoren, namelijk de Verenigde Naties, de belangrijkste NGO's en de rechtstreeks betrokken staten ze zouden delen.
Vorig jaar is de vergadering die op initiatief van Unicef in Nairobi gehouden is, uitgemond in het eenparig advies dat we moesten ophouden te geloven dat we kunnen blijven doen alsof en dat we in 2002 de noodtoestand moeten uitroepen voor Congo. Het is bijvoorbeeld denkbeeldig te geloven dat enkele vaccins hier en daar volstaan. We moeten campagnes organiseren, massaal aanwezig zijn, enzovoort.
Iedereen deelt die diagnose, maar er zijn slechts zeer weinig organisaties in staat om
daarvoor te zorgen in onveilige zones. Eerst moeten enorme logistieke problemen worden opgelost. Vervolgens is een zeer omvangrijke aanwezigheid op het terrein vereist om enig effect te hebben, want er is geen enkele regulerende factor meer aanwezig. Er wacht dus een enorme uitdaging.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - We hebben andere gelijkaardige situaties gekend. Een verslag van Artsen zonder Grenzen was toen voldoende om de internationale gemeenschap wakker te schudden. Hoe komt het dat we in deze situatie verzeild geraakt zijn?
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ik ben geïnteresseerd in de zones die niet langer door Kinshasa worden gecontroleerd. Het ziekenhuis van Gbadolite zou volgens u gerenoveerd zijn.
Het ziekenhuis van Huy heeft in september 1994, met een subsidie van Ontwikkelingssamenwerking, de elektronische installatie van het ziekenhuis van Kigali vernieuwd. Dat heeft een jaar geduurd. Misschien is dit een referentie. Is er geïnvesteerd in het ziekenhuis van Goma? Wat denkt u over Lubao in Kasai? Wat gebeurt er daar?
De heer Luc Nicolas. - We zijn in Lubao niet permanent aanwezig. Ik kan op die vraag bijgevolg niet onmiddellijk antwoorden.
Wat de structuren betreft, kan ik u zeggen dat een combinatie van gunstige arbeidsomstandigheden, geneesmiddelen en materiaal noodzakelijke voorwaarden zijn, maar dat maakt voor de bevolking amper verschil.
Tot vorig jaar waren we actief in twintig gezondheidszones in rebellengebied. Na de oorlog van Kisangani was daar bijna niemand anders meer aanwezig. Vandaag moeten we vaststellen dat het niet meer mogelijk is op die manier voort te doen. Er is duidelijk te weinig impact. Het grootste deel van de bevolking heeft totaal geen toegang tot de gezondheidszorg.
Een deel kan er natuurlijk wel bij, maar als het de bedoeling is de gehele verzwakte bevolking te helpen, moeten er structuren worden uitgebouwd en moeten er regels komen. Dat is thans niet het geval.
In Basankusu treden wij op als bemiddelaar ten opzichte van de militairen. De humanitaire aanwezigheid kan het indirecte geweld temperen, omdat er dan ooggetuigen zijn. Dat is de specificiteit van Artsen zonder Grenzen. We zijn aanwezig, we zien zaken en we spreken erover. Dat is niet zonder belang.
Ik zou willen dat AZG op driekwart van het Congolese grondgebied aanwezig zou kunnen zijn, maar dat is spijtig genoeg niet mogelijk. We kunnen wel een dynamisch proces starten en iedereen deelgenoot maken van onze
analyse.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Als ik het goed begrijp, bestaat er in Goma wel een medisch systeem, maar kan niet iedereen er gebruik van maken.
De heer Luc Nicolas. - Goma is een eilandje waar er, zelfs na de activiteit van de vulkaan, nog altijd meer rijkdom en een betere toegang tot het gezondheidsnet zal zijn dan in de rest van Congo.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - In Goma is er dus een hoger gezondheidsniveau dan in de rest van Congo. Men moet objectief zijn.
De heer Luc Nicolas. - Inderdaad, maar wel alleen in de stad Goma zelf. Buiten de stad, zelfs op enkele kilometer, is de situatie heel anders.
De heer Michel Van Herp. - Ter aanvulling van het antwoord aan mevrouw Lizin, wijs ik er nog op dat de hulp aan een ziekenhuis in een kleine stad een impact zou hebben op het stedelijke gebied, op de inwoners van de stad. De toegang tot de kwaliteitszorg zou worden verbeterd, maar alleen voor de bewoners van de stad.
Wij hebben vastgesteld dat 80% van de bevolking van die zones in landelijk gebied wonen, waar er haast geen toegang is. Het ziekenhuis, dat een centraal punt zou moeten zijn om de mensen van het hinterland aan te trekken, heeft die aantrekkingskracht niet. De mensen komen niet.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Is de Orde van Malta er niet aanwezig? Zijn er geen andere organisaties?
De heer Luc Nicolas. - Buiten de humanitaire organisaties zijn er in de geïsoleerde zones weinig NGO's aanwezig. Er zijn alleen enkele confessionele zendelingen. De Witte Paters blijven bijvoorbeeld ter plaatse, ondanks alles. Ze proberen er te overleven. Ze leven erg geïsoleerd diep in de brousse en kunnen niet meer aan liefdadigheid doen. We hebben de huisvesting en de motoren tijdens ons onderzoek duur moeten betalen. Niets is nog gratis, ook niet voor ons. Hun dienstverlening stelt niet veel meer voor.
De voorzitter. - Er is dus geen gezondheidszorg mogelijk zolang er geen vrede is?
De heer Luc Nicolas. - Er moet eerst stabiliteit komen, zodat de regio's kunnen worden ontsloten. Er moet een economische activiteit worden gegenereerd. Zelfs een minimale impact vraagt veel energie.
We zijn erin geslaagd om over heel de frontlijn waarnemers te plaatsen, maar niemand heeft gedacht aan de beveiliging van de plaatsen die voor de grootste concessies enorme haarden van geweld zijn. We vragen ons af waarom het niet mogelijk is om deze bekende exploitatieplaatsen te beveiligen. Ik ben van oordeel dat dit een massale volksverhuizing en veel geweld zou kunnen verhinderen. Het zou bovendien het huidige evenwicht kunnen wijzigen.
De voorzitter. - Daar zijn veel mensen voor nodig.
De heer Luc Nicolas. - Een goudconcessie is nog geen oliebron. Ze spreidt zich niet uit over tientallen vierkante kilometer. Zoals de heer Van Herp verklaarde, zijn er risico's verbonden aan een wilde exploitatie. Er zijn veel kleine lagen, maar het is niet daar dat de gewapende troepen hun rijkdom zullen zoeken. Ze zoeken eenvoudige situaties, indien mogelijk open mijnen waarin snel kan worden geëxploiteerd. Als men die plaatsen beveiligt, zullen de geweldplegers per definitie op een afstand worden gehouden. Waarom is dat niet mogelijk?
De voorzitter. - Hebt u de indruk dat de frontlijn beveiligd is?
De heer Luc Nicolas. - Ze is beveiligd, maar dat is niet voldoende. Gisteren moest een ploeg worden geëvacueerd uit Kikonja, een zone op 250 km van de frontlijn in Katanga, waar wij werken aan de grootste cholera-epidemie sedert 1996. Deze ploeg moest vertrekken omdat een bataljon uit de buurt van Kinshasa moet worden afgelost. Er moeten 2000 soldaten vertrekken. Ze werden niet betaald en nemen wat ze kunnen krijgen. Er is veel geweld, niet als gevolg van een directe confrontatie, maar omdat de mensen proberen te overleven. Het leger keert huiswaarts en de manschappen moeten iets meebrengen voor de families. Dat geeft aanleiding tot oncontroleerbare plunderingen. Beide oorzaken moeten worden verholpen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Tot welke volksgroep behoorden deze mannen?
De heer Luc Nicolas. - Ik kan u daarop onmogelijk antwoorden.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Ging het om Interahamwe?
De heer Luc Nicolas. - Neen. Wat Katanga betreft, ging het in de twee gevallen om het Congolese leger.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wij vernamen dat ze uniformen van het Congolese leger droegen. Was u getuige...
De heer Luc Nicolas. - Bij de gebeurtenis in Kikonja ging het om 2000 mannen. Een ander bataljon van 3000 soldaten rukt thans in hun richting op. Ze gaan tegen elkaar vechten.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wat de heer Goris zei, gebeurt dus. Terwijl de commissie een bepaald onderwerp onderzoekt, gebeurt op het terrein heel wat zonder dat we iets doen.
De voorzitter. - De werkzaamheden van de onderzoekscommissie hebben geen invloed op de evolutie op het terrein.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Het gaat om een enorm conflict waarin duizenden manschappen tegen elkaar vechten en troepen roteren.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Dit is alarmerende informatie. De situatie loopt totaal uit de hand en kost verschrikkelijk veel mensenlevens. We zouden een geschikte reactie moeten kunnen vinden. Ik denk aan de redactie van tussentijdse aanbevelingen of aan een communiqué.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Inderdaad. De troepen die onder de controle van Kinshasa komen, plunderen om te overleven. Ze brengen hun families mee...
De heer Luc Nicolas. - Dat is niet waar. Het gaat om een georganiseerd, jong leger, samengesteld uit nieuwe rekruten die niet betaald worden, met uitzondering van enkele chefs. Deze soldaten rekenen op de solidariteit van de bevolking, die het steeds moeilijker heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. Een deel van de bevolking begint zich te verzetten. Het gaat niet om Mayi-Mayi, want die bevinden zich niet zo zuidelijk. Het gaat om groepen die zichzelf verdedigen. Deze mensen willen zich het weinige dat ze bezitten niet langer laten afnemen. Wanneer de troepen zijn ingekwartierd, zijn er uitwisselingen, maar wanneer ze vertrekken slaan ze aan het plunderen omdat ze geen soldij gekregen hebben. Dan komt er een ander bataljon dat orde op zaken stelt en de mensen naar huis stuurt. In de volgende zes maanden herhaalt het scenario zich.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Organiseert het leger waarover we spreken, zich reeds in het noorden van Katanga om gebruik te maken van mijnen?
De heer Luc Nicolas. - Er is niet noodzakelijk een verband. De twee mogelijkheden bestaan. Het leger beveiligt de gebieden waar zich mijnen bevinden en probeert de bevolking voor diverse diensten in te zetten. Meestal probeert de bevolking te vluchten om aan het geweld te ontsnappen. Er blijven geen diensten meer over, wat een groot probleem is. Waar er niets is, betaalt de bevolking. In Kikonja bijvoorbeeld, waar er geen enkele mijn is, hebben 2000 manschappen postgevat in de bufferzone, in het gezelschap van enkele Zimbabwaanse waarnemers.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Hoeveel Zimbabwaanse waarnemers?
De heer Luc Nicolas. - Ongeveer twintig waarnemers controleren de kleine luchthaven die ernaast gelegen is en doen niets.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Zijn de Zimbabwanen verantwoordelijk voor de concessies?
De heer Luc Nicolas. - Ze zijn niet verantwoordelijk, maar het is algemeen bekend dat er voor de bewezen diensten een prijs moet worden betaald.
Zelfs als ze zich geordend uit Nbuji Mayi terugtrekken, zijn ze toch nog elders aanwezig. Dat hoort bij de deal.
Maar de Zimbabwanen zijn niet alleen daar waar er mijnen zijn.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Hebt u het niet over Mbuji Mayi?
De voorzitter. - Dat is lager gelegen.
Mevrouw Anne-Marie Lizin (PS). - Wilt u ons op de kaart aanwijzen waar de 3000 manschappen zich precies bevinden. (De heer Nicolas wijst het uiterste zuiden van het land aan) Dat zegt alles over de ernst van het probleem.
De heer Luc Nicolas. - Het gaat om regelrechte plundering. Op de `debriefing' van de equipe zal ik de cijfers vernemen. We hebben, in afwachting van de aflossing, de mensen moeten evacueren. Bij een aflossing moeten we de equipes steeds evacueren. Dat is toch een waanzinnige situatie.
Het is duidelijk dat er doden en gewonden zijn. Het verzorgingscentrum voor cholerapatiënten telt thans ongeveer 150 patiënten.
Dit is een groteske situatie.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Hebt u meer concrete informatie over de Rwandese troepen?
De heer Luc Nicolas. - Neen, ik weet alleen, omdat dit voor ons gevolgen had, dat het gedurende ongeveer drie weken onmogelijk was om een vliegtuig te vinden omdat die allemaal door het Rwandese leger opgevorderd of betaald waren.
Waarvoor moesten die dienen? Er zijn verschillende hypothesen, die u wellicht ook kent. Alle vliegtuigen gingen in ieder geval richting zuiden en men zegt dat ze aan beide zijden werden gebruikt.
De heer Georges Dallemagne (PSC). - Vanaf Kigali?
De heer Luc Nicolas. - Van Goma naar het zuiden, dus naar het zuiden van Tanganyika. Men beweert dat ze niet leeg terugkwamen.
De enige betrouwbare informatie die ik u als arts zonder grenzen kan geven, is dat wij het erg vervelend vonden dat we gedurende veertien dagen over geen enkel vliegtuig konden beschikken om materiaal over te vliegen. De rest is interpretatie, maar er kan wel een verband zijn.
De voorzitter. - Over dat element moeten we ruimere informatie inwinnen. Ik veronderstel dat u insinueert dat vliegtuigen opgeëist werden om wapens over te brengen.
De heer Luc Nicolas. - Wapens of gewapende mannen. Over het algemeen snijdt het zwaard aan twee kanten. Gewapende mannen worden ter ondersteuning van gemilitariseerde groepen naar een bepaalde plaats gebracht en men neemt natuurlijk grondstoffen mee terug. Zo eenvoudig is dat.
Wanneer de echo's vanuit Sun City niet positief zijn, stijgt de koers van coltan. Daar moet dus van geprofiteerd worden.
Een louter cynische speculatie is niet denkbeeldig. Door moeilijkheden uit te lokken en de intercongolese dialoog te vertragen, kan men de koers van coltan artificieel de hoogte in jagen. Dat is dan zuivere winst. Maar eens te meer; dit zeg ik louter uit persoonlijke naam.
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Hoeveel mensen hebt u op het terrein? Wat is hun opdracht?
De heer Luc Nicolas. - De ploeg waarvan sprake bestaat uit zes personen: drie expatriates en drie Congolezen. Het gaat om twee artsen, één verpleegkundige, twee logistiek medewerkers en een chauffeur die uit Kikonja werden geëvacueerd. We hebben equipes in Lubumbashi, Kinshasa, Mbandaka, Basankusu en Kisangani. Sommige equipes zijn gevestigd in een grote stad en verspreiden zich van daar uit. Dat is het geval in Lubumbashi en in Mbandaka vanwaar men een zeer groot gebied bestrijkt in de Evenaarsprovincie en in Katanga. In Basankusu daarentegen hebben we een zonale equipe omdat de situatie er werkelijk catastrofaal is.
(Voorzitter: de heer André Geens)