(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Een van de veel gehoorde klachten over onze huidige legerstructuur is dat de omvang van de ondersteunende diensten niet dezelfde evolutie heeft gevolgd als het aantal operationele eenheden, dat gedurende de opeenvolgende legerhervormingen tijdens het laatste decennium aanzienlijk kleiner is geworden. Zo wordt vaak gesuggereerd om de medische verzorging die nu door de medische dienst verstrekt wordt, grotendeels over te hevelen naar de burgersector.
Graag kreeg ik van de geachte minister omstandig antwoord op de volgende vragen :
1. Werd een dergelijke overheveling van de medische verzorging naar de burgersector in het verleden overwogen ? Zo ja, waarom werd ze niet uitgevoerd ? Acht hij een dergelijke operatie alsnog mogelijk en in voorkomend geval op welke termijn en op welke schaal ?
2. In welke mate is de stelling juist dat de opdracht van het medisch personeel beperkt zou kunnen worden tot het bemannen van medische antennes in de operationele eenheden, het leveren van ondersteuning tijdens ontplooiing en het voorzien in specifieke medische opdrachten zoals recrutering, militair-medisch onderzoek en dergelijke ?
3. Ware het niet meer opportuun om de militaire medici in te schakelen in de burgerlijke MUG-diensten, waarvan gezegd wordt dat zij een ideale voorbereiding zouden vormen voor het soort geneeskunde dat bij militaire operaties vereist is ? Zo neen, om welke redenen ? Werd deze optie reeds overwogen en in voorkomend geval met welk resultaat ?
Antwoord : Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te willen vinden op de door hem gestelde vragen.
1. Defensie doet sinds tientallen jaren een beroep op burgergeneesheren. Toen er nog miliciens waren, konden de zorgen aan huis worden toegediend door de zogenaamde aangenomen geneesheren, die per prestatie betaald werden door het toenmalige ministerie van Landsverdediging. Toen de militaire dienstplicht werd opgeschort, werd dit systeem afgeschaft. Wat de zorgen aan de militairen in de kwartieren betrof, kon er echter ook geen beroep meer gedaan worden op de geneesheren kandidaat reserve-officieren (dienstplichtigen).
Volgens het plan van minister Poncelet werd de enveloppe aan medisch technisch personeel (vooral wat geneesheren betrof) fors verminderd. Het aantal functies werd bepaald door de behoefte aan medische steun bij de operationele inzet. De medische steun voor de personeelsleden van Defensie die niet betrokken waren in de operaties maar die eveneens recht hadden op eerste lijnsgeneeskunde (zoals later werd bekrachtigd in mijn beleidsnota), diende te gebeuren met hetzelfde aantal geneesheren.
Daarom werd er sinds 1993 een beroep gedaan op burgergeneesheren die in de kwartieren de dagelijkse consultaties curatieve geneeskunde kwamen verzekeren op basis van een tijdelijk contract.
De nood aan versterking door burgergeneesheren is ontstaan door het gebrek aan militaire geneesheren. Dit gebrek is het gevolg van drie factoren : het vertrek in disponibiliteit in de jaren 1999 en 2000, het gebrek aan belangstelling bij jonge mensen voor een carrière van militair geneesheer en het feit dat 26 militaire geneesheren, die in het bezit waren van een diploma arbeidsgeneeskunde, werden ingezet in de nieuw opgerichte arbeidsgeneeskundige dienst. De wet verbiedt immers dat de arbeidsgeneesheer en de curatieve geneesheer van een personeelslid één en dezelfde persoon is. De 26 militaire arbeidsgeneesheren mogen dus niet meer ingezet worden om curatieve zorgen toe te dienen.
Er wordt aan gedacht om het systeem van de geneesheren met een tijdelijk contract, waarvan eerder sprake, te vervangen door zogenaamde aangenomen geneesheren naar het model toegepast door de Federale Politie, en acties in die zin zijn reeds ondernomen.
Door de hervorming van het militair hospitaal en het voorziene tekort aan specialisten in bepaalde specialiteiten, heb ik besloten om vanaf januari 2003, de tweede lijnszorgen niet meer te verzekeren in het huidige militair hospitaal maar deze door te verwijzen naar de burgersector. De specialiteiten heelkunde, orthopedie en traumatologie, brandwonden, hyperbare geneeskunde, fysiotherapie en spoedgevallen blijven evenwel bestaan in het militaire domein. Reeds sinds 2001 zijn de hospitalisaties in de dienst psychiatrie doorverwezen naar de burgersector. Binnen Defensie blijft wel een dienst crisispsychologie behouden.
De militaire specialisten die in de afgeschafte diensten werken zullen allen ingezet worden in het nieuw opgerichte expertisecentrum of zullen staffuncties vervullen.
Door hun beperkt aantal was het immers niet meer mogelijk de continuïteit in hun dienst te verzekeren.
Wat betreft de controlegeneeskunde werd er ook reeds beslist om een beroep te doen op de burgersector.
Men kan besluiten dat het beroep op de burgersector voor medische verzorging een praktijk is die reeds jaren in voege is binnen Defensie.
2. De stelling is gedeeltelijk juist. De opgesomde opdrachten maken deel uit van de « core business » van de medische component. In mijn beleidsnota (2000) staat evenwel ook vermeld dat alle militairen recht hebben op gratis gezondheidszorgen. Om dit te verwezenlijken zal men moeten een beroep blijven doen op de burgersector voor een gedeelte van de curatieve activiteiten.
3. Meerdere militaire geneesheren hebben het brevet van acute of urgentiegeneeskunde. Het volgen van deze vorming wordt binnen Defensie uitermate aangemoedigd. Nagenoeg alle militaire geneesheren die het brevet behaald hebben worden ingezet in het kader van de burgerlijke MUG-diensten ten einde hun competentie up to date te houden en zodoende over voldoende vaardigheden te beschikken voor steun aan de operaties.