2-1379/3 | 2-1379/3 |
11 FEBRUARI 2003
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 5 december 2002 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 6 december 2002 overgezonden aan de Senaat.
De Senaat heeft het ontwerp geëvoceerd op 19 december 2002. De onderzoekstermijn verstrijkt op 5 maart 2003.
De commissie heeft aldus dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 21 en 29 januari en 11 februari 2003.
Een bankrekening is een bijna onmisbaar instrument geworden voor dagelijkse verrichtingen : uitbetaling van wedden, domiciliëring van facturen, enz.
Zonder rekening worden sommige stortingen duurder wegens het gebruik van andere betalingsmiddelen zoals circulaire cheques, die bovendien geen absolute veiligheid bieden.
Om als volwaardig burger in de samenleving te kunnen functioneren is een bankrekening een onmisbaar instrument.
Iemand een bankrekening ontzeggen wordt ervaren als een vorm van maatschappelijke uitsluiting.
De banken hebben een Charter inzake een basisbankdienst uitgewerkt.
Helaas is dat ontoereikend gebleken.
Sinds een jaar is de toestand merkbaar veranderd.
De minister wordt regelmatig aangesproken met betrekking tot gevallen van « bancaire uitsluiting ».
Sommige bankdirecteurs hebben verklaard dat wie niet over een voldoende inkomen beschikt « zijn paradijs elders moet gaan zoeken ».
Test-Aankoop heeft een onderzoek verricht naar de toepassing van het Charter door de BVB.
Het resultaat was niet briljant.
Zowel in de Kamer als in de Senaat zijn dan ook wetsvoorstellen ingediend om een basisbankdienst in te stellen.
Het voorliggende wetsontwerp vloeit voort uit een door de regering geamendeerd wetsvoorstel van mevrouw Lalieux.
De beginselen ervan zijn de volgende :
1. Iedere consument heeft recht op een basis-bankdienst.
2. Die basisdienst is welomschreven : opening en beheer van een rekening, mogelijkheid om overschrijvingen, doorlopende opdrachten te laten uitvoeren, enz.
3. De prijs van die dienst mag niet meer dan 12 euro bedragen. De Koning bepaalt hoeveel verrichtingen daarin begrepen zijn.
4. De verrichtingen uitgevoerd in het kader van de basisbankdienst worden niet uitgevoerd wanneer zij leiden tot een debetstand.
5. De Koning stelt een lijst op van de gebonden producten die verenigbaar zijn voor de toekenning of het behoud van de basisbankdienst.
6. Het Compensatiefonds
In zover alle kredietinstellingen de verplichting zullen hebben de universele bankdienst te verlenen, past het de gevolgen van een verstoord evenwicht in de dienstverleningen tussen de operatoren te vermijden.
Indien één of meerdere operatoren meer universele bankrekeningen zouden beheren dan het gemiddelde, zou er een duidelijke en onaanvaardbare concurrentievervalsing optreden.
Bovendien, zelfs als men op de goede wil van heel de banksector rekent, dan nog zal het feit dat tegenwoordig slechts bepaalde banken prestaties uitvoeren die vergeleken kunnen worden met de universele bankdienstverlening, voor gevolg hebben dat, wegens inertie, die banken nog gedurende enkele jaren zullen moeten doorgaan met een groot gedeelte van die prestaties op zich te nemen.
Daarom moet men, in overeenstemming met een principe dat in andere sectoren zoals die van de telecommunicatie op Europees en Belgisch niveau wordt toegepast, een billijke concurrentie herstellen door middel van een financiële compensatie tussen de kredietinstellingen.
Artikel 5, § 1, wijst de Nationale Bank van België aan als beheerder van het fonds.
De Nationale Bank van België moet het mogelijk maken het aantal universele bankrekeningen dat elke instelling beheert te kennen.
Het wetsontwerp bepaalt dat de aanvraag van een universele bankrekening gebeurt met een formulier ad hoc, waardoor het mogelijk zal zijn precies te weten hoeveel universele bankrekeningen door elke kredietinstelling worden geopend.
Paragraaf 2 bepaalt het principe van de tussenkomst van de compensatie, namelijk het verschil tussen het aantal rekeningen en het economisch belang van de instelling.
Dit laatste criterium lijkt essentieel om rekening te houden met de structurele verschillen tussen de kredietinstellingen.
Het is tevens een stimulans voor de grote all-round banken, zodat in de praktijk de door de wetgever beoogde principes volledig efficiënt zijn.
De Koning zal de criteria bepalen die in aanmerking moeten worden genomen : activa, aantal zichtrekeningen, omzet, ...
Paragraaf 3 bepaalt het principe van de bijdrage van de kredietinstellingen.
De nadere regels die worden bepaald door de Koning, hebben betrekking op de kosten die in aanmerking worden genomen voor elke universele rekening.
Als de universele bankrekening voor een klant bepaald wordt op 12 euro, en die rekening in werkelijkheid 20 euro kost, zal de bank die aan het fonds verschuldigd is, 8 euro betalen, vermenigvuldigd met het aantal dat bepaald is met toepassing van § 2.
7. De geschillencommissie
Er wordt een geschillencommissie ingesteld.
Twee jaar na de inwerkingtreding van de wet kan de Koning er de nadere regels van bepalen.
De regering heeft de betrokkenen het initiatief willen laten om een onafhankelijke geschillencommissie in te stellen.
De BVB en consumentenvertegenwoordigers hebben een overeenkomst bereikt over de principes van een dergelijke commissie.
Die overeenkomst is nu voorgelegd aan de Raad voor het verbruik. Als de raad ermee akkoord gaat, kan de commissie snel opgericht worden.
Besluit
Het voorliggende ontwerp beantwoordt aan een reële behoefte van de burgers.
In de Kamer werd het eenparig goedgekeurd.
Op 17 januari 2003 heeft de Ministerraad nogmaals gewezen op het belang van dit ontwerp in het kader van de strijd tegen de overvallen op postbodes.
Als er voor iedereen een basisbankdienst wordt ingevoerd en de uitkeringen via de bank gestort kunnen worden, zullen dergelijke overvallen veel zeldzamer worden.
De heer Poty verheugt zich over de bespreking van dit wetsontwerp dat reeds eenparig door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen. Volgens zijn fractie beantwoordt het aan een essentiële behoefte. Het probleem ligt al verscheidene jaren op tafel. De behandeling van een soortgelijk voorstel in de Senaat werd stopgezet om niet nog eens hetzelfde te moeten doen als wat men inmiddels in de Kamer al had gedaan.
De heer Poty herinnert er ook aan dat de Belgische Vereniging van banken naar aanleiding van de indiening van dat laatste voorstel, nu al verscheidene jaren geleden, een Charter had opgesteld. De politiek besloot toen af te zien van een wetgevend initiatief. Helaas is er sindsdien heel wat veranderd. In eerste instantie zijn de banken gefuseerd. Van de 7 belangrijkste banken, blijven er nog slechts 3 over. De nieuwe ondernemingen hebben niet altijd de verbintenissen die hun voorgangers zijn aangegaan, gerespecteerd. Er zijn er zelfs die in deze zaak van bij het begin blijk hebben gegeven van kwade trouw. Het Charter dat door de BVB werd voorgesteld was er nauwelijks, of er was al ten minste één bank die naar haar agentschappen schreef dat ze zich mochten ontdoen van de onrendabele bankrekeningen.
De heer Poty vertrouwt de BVB nog wel, maar dat geldt niet voor bepaalde banken. Daarom acht hij voorliggend wetsontwerp noodzakelijk. Het organiseert de solidariteit onder de banken, wat belangrijk is. Men kan zich immers voorstellen dat bepaalde banken de geest van de wet in acht zullen nemen, terwijl andere dat niet zullen doen. De solidariteit die door het Compensatiefonds wordt georganiseerd, is een hoofdbestanddeel van het ontwerp. Daarom denkt spreker dat het in het beland is van de consument en in dat van de bonafide banken, dat de Commissie het voorliggend ontwerp goedkeurt zoals het werd ingediend, met een duidelijk sociaal doel.
De heer Thissen herinnert eraan dat zijn fractie het voorstel in de Kamer heeft ondersteund. Het is juist dat men schrupules kan hebben bij bepaalde details. Het ontwerp is in veel opzichten een stap vooruit. Geen burger die in het maatschappelijk leven geïntegreerd is, kan zonder een bankrekening. Er is geen reden om de problemen die iemand kan hebben nog te vergroten door een wettelijke regeling uit te stellen.
Dat belet niet dat men ook oog moet hebben voor de verzuchtingen van de dienstverleners, die vergoed moeten worden voor de diensten die ze verlenen. Dat probleem wordt door het Compensatiefonds geregeld.
De cdH-fractie zal dit wetsontwerp dus steunen.
De heer Steverlynck stelt dat ook zijn partij het ontwerp in de Kamer heeft ondersteund. Zij blijft staan achter het principe dat eraan ten grondslag ligt. Dat kan hem evenwel niet beletten om een aantal knelpunten in dit dossier onder de aandacht te brengen.
Allereerst zijn er heel wat onduidelijkheden vermits heel wat zaken nog bij koninklijk besluit moeten worden vastgelegd. Of de basisbankdienst goed zal werken hangt mede van de concrete invulling van die koninklijke besluiten af. In eerste instantie gaat het over de exacte inhoud van de basisbankdienst. Het is op vandaag evenmin duidelijk wat er exact voor het maximaal bedrag van 12 euro moet worden aangeboden.
In het advies van de Raad voor het verbruik is trouwens naar twee soorten pakketten verwezen, nl. een pakket met en een pakket zonder Bancontact. Zal de minister daarmee rekening houden ?
Een tweede punt van kritiek heeft te maken met het Compensatiefonds. Dat fonds is in de tekst ingeschoven op een ogenblik dat ook de Bank van De Post uitdrukkelijk in de regeling was opgenomen. Vermits er teveel onduidelijkheden over die compensatiedienst blijven bestaan, is het toch noodzakelijk om eerst een aantal vragen beantwoord te zien.
Op welke wijze zullen de bijdragen aan het fonds worden berekend en overgedragen ? Hoe groot zullen die zijn ? Wat betekent precies het economisch belang van een instelling in de markt ? Wie zal dat bepalen ? Wat zijn juist de reële kosten die dan tegenover de gemiddelde kost zullen moeten worden afgezet ? Betreft het de gemiddelde kost voor de sector dan wel per financiële instelling ? Hoe zal men die gemiddelde kost exact berekenen ?
De voorziene regeling houdt in zekere zin ook een gevaar in voor inefficiëntie. Immers, hoe minder efficiënt een bepaalde instelling werkt, hoe meer het een beroep kan doen op het Compensatiefonds. De meer concurrentiële banken zullen dus het sociale imago van hun minder concurrentiële sectorgenoten financieren. Ook zou een aantal banken het aantal diensten in het basispakket kunnen opvoeren en de financiering van de kost ervan op het fonds afwentelen. Dat kan concurrentievervalsend werken.
De vraag rijst bovendien in hoeverre de hele regeling in overeenstemming is met de Europese concurrentiewetgeving. Is de Europese Commissie overigens in kennis gesteld van dit ontwerp ?
Er is ook duidelijkheid nodig over de precieze situatie van de Bank van De Post. In het kader van het beheerscontract zijn een aantal taken en financiering ervoor voorzien. Wat is de relatie tussen dat beheerscontract en de hier voorgestelde regeling ?
Wat de geschillenregeling betreft zegt ook de Raad voor het verbruik in zijn advies dat er een discussiepunt blijft tussen de consumentenorganisaties en de financiële instellingen omdat datgene wat vandaag reeds werkt, namelijk de ombudsman, en de suggestie van de financiële instellingen om desnoods met een paritaire commissie te werken die ook op de ombudsman toezicht zou kunnen uitoefenen, niet door de consumentenorganisaties werd aanvaard.
Was het niet beter geweest deze wet enkele jaren uitwerking te laten hebben vooraleer de geschillenregeling praktisch uit te werken ? Indien men ervan overtuigd is dat de ombudsman toch de problemen niet zal kunnen oplossen, dan had men in het ontwerp moeten voorzien dat de Koning onmiddellijk een geschillenregeling kan invoeren en niet twee jaar moet wachten, zoals nu is voorzien. De gekozen oplossing is dus halfslachtig.
De heer Thissen wil meer uitleg over de inwerkingtreding van de wet. Wat zijn de plannen van de regering terzake ? Persoonlijk denkt hij dat de tijd dringt. Daarom kreeg hij graag duidelijke beloften van de regering in dit verband.
Ten tweede meent de heer Tissen dat het nooit wenselijk is nominale bedragen bij wet vast te leggen. Het vaste bedrag van 12 euro per jaar impliceert dat men over enige tijd de wet zal moeten wijzigen om dat bedrag aan de kosten van levensonderhoud aan te passen. In dit geval stoort dat de heer Thissen niet erg. De wet moet toch binnen een redelijke termijn worden geëvalueerd.
Mevrouw Kestelijn-Sierens stelt dat haar fractie achter dit ontwerp staat. Toch is er een punt, namelijk artikel 5, dat een probleem vormt. Dat artikel voorziet in de oprichting van een Compensatiefonds. Oorspronkelijk was het de bedoeling om ook de Bank van De Post bij de basisbankdienst te betrekken. Dat zou evenwel een stigmatisering van die bank met zich hebben gebracht. Alle mensen met een laag inkomen zouden bij die bank terechtkomen. Het is veeleer de bedoeling die klanten over alle banken te spreiden. Het Compensatiefonds kaderde in het initieel opzet om de basisdienst exclusief door de Bank van de Post te laten vervullen. Het Compensatiefonds diende te worden gespijsd door de andere banken en moest ervoor zorgen de verliezen die de Bank van De Post op de basisdienst zou lijden te compenseren. Vermits uiteindelijk de basisbankdienst verplicht dient te worden aangeboden door alle banken, verliest het Compensatiefonds zijn nut. Vandaar is de VLD-fractie er voorstander van om dit fonds niet op te richten temeer door criteria zoals het « economisch belang » moeilijk te definiëren zijn. Het amendement nr. 2 strekt er dan ook toe artikel 5 te doen vervallen. Bij aanvaarding van dit amendement dient artikel 4 te worden aangepast. Daartoe werd het amendement nr. 1 ingediend.
Mevrouw Kestelijn-Sierens vraagt om de BVB in dat verband te horen.
De heer Guilbert meent dat naar het wetsontwerp werd uitgekeken. Volgens hem is het niet kunnen beschikken over een bankrekening een vorm van maatschappelijke uitsluiting. Het ontwerp is een antwoord op dat probleem. Bovendien kan het feit dat sommige mensen geen individuele rekening hebben en dus de omloop van liquiditeiten aanleiding geven tot geweld, niet alleen tegen postbodes maar ook tegen die mensen zelf. Er is ook een pedagogisch aspect. Heel wat mensen zullen immers hun budget beter beheren wanneer ze een bankrekening hebben. Sociale diensten moeten mensen die schrik hebben om een bankrekening te gebruiken of voor wie het gebruik ervan te moeilijk is, begeleiden.
Met de instelling van een Compensatiefonds wordt solidariteit beoogd. Daarom steunt Ecolo dat idee, alsook het gehele wetsontwerp.
De heer Malcorps steunt namens zijn fractie voluit het voorliggende wetsontwerp. Hij acht het belangrijk dat een basisbankdienst wordt voorzien.
Het Compensatiefonds is in zijn ogen veeleer een praktische aangelegenheid. Op dit moment zijn er heel wat mensen die zich tot de Bank van De Post wenden omdat daar de rekening en een aantal basisverrichtingen tot op heden gratis zijn. In theorie klopt het dat mochten alle financiële instellingen de basis-bankdiensten gaan aanbieden, het Compensatiefonds overbodig zou worden. Het valt echter af te wachten of in de praktijk alle banken met enthousiasme die basisbankdiensten zullen introduceren. Na verloop van tijd zal deze wetgeving moeten geëvalueerd worden. Tot zolang moet artikel 5 behouden blijven.
De heer Poty denkt dat het wetsontwerp er op het juiste tijdstip komt. Hij stelt voor te herlezen wat de BVB verscheidene jaren geleden voor de commissie heeft verklaard, toen het door haar voorgestelde Charter besproken werd. Hij denkt dat het overbodig is op dat debat terug te komen en nogmaals de BVB te horen. De commissie moet de moed hebben om te beslissen. Ze kan dat doen met kennis van zaken.
In een reactie op de stelling van de heer Malcorps in verband met het gratis karakter van een rekening bij de Bank van De Post wijst mevrouw Kestelijn-Sierens er op dat ingevolge dit ontwerp die bank precies het recht krijgt om voortaan 12 euro aan te rekenen. Bijgevolg zal die prijsdifferentiatie in de toekomst verdwijnen. Vandaar zal de drempel van bepaalde mensen om naar de privé-banken te stappen, wegvallen.
De minister wijst erop dat lange besprekingen aan de opportuniteit van het voorstel tot oprichting van het Compensatiefonds zijn gewijd. Men moet beseffen dat de oprichting van dit fonds een preventief middel is. Indien alle banken bereid zijn om de universele bankdienst te organiseren, zijn er geen problemen. Indien echter moet vastgesteld worden dat een aantal banken de verbintenissen opgenomen in dit ontwerp niet naleven, dan zou dat concurrentievervalsend werken. Dat zou onaanvaardbaar zijn. Het Compensatiefonds is bedoeld als een stok achter de deur. Het zal pas in werking gesteld worden als niet alle banken de universele bankdienst in de praktijk brengen.
De leemten en de tekortkomingen in uitvoering van de wet die nadelige financiële gevolgen hebben voor wie de wet naleeft, moeten worden weggewerkt door het Compensatiefonds.
Volgens nog een ander denkspoor was het niet nodig een Compensatiefonds op te richten maar diende van meet af aan een sanctiesysteem te worden ingevoerd, met hoge boetes voor banken die de wet niet naleven. Dergelijk systeem lost evenwel het probleem niet op van de banken die « het spel spelen ».
Het beginsel van het Compensatiefonds is overgenomen uit de Europese richtlijn inzake telecommunicatie, waarin men het idee terugvindt van een Compensatiefonds. Op die manier worden de tekortkomingen van de vrije concurrentie gecorrigeerd.
In verband met amendement nr. 3 van de heer Steverlynck op artikel 3 bevestigt de minister dat het vanzelfsprekend is dat de noden evolueren alsook de diensten die door de banken worden aangeboden. Vandaar vindt hij het logisch aan de Koning de mogelijkheid te geven om uitvoeringsmaatregelen te nemen.
De heer Steverlynck acht die redenering in strijd met het in de wet inschrijven van vast bedrag van 12 euro. Voor hem maken het aantal diensten en de prijs één geheel uit.
De minister geeft aan dat dit debat ook in de Kamer werd gevoerd. De minister wijst erop dat de Koning bijvoorbeeld een maximale prijs van de basisbankdienst kan vaststellen. Op vandaag is die vastgesteld op 12 euro. Dat bedrag kan evenwel evolueren.
De heer Thissen komt terug op zijn vraag over de inwerkingtreding van het wetsontwerp.
De minister verklaart dat hij wenst dat het ontwerp zo snel mogelijk in werking treedt.
De heer Siquet onderstreept dat het wetsontwerp belangrijk is voor de veiligheid van de mensen die de pensioenen uitbetalen. Bovendien dreigt het voorstel om het Compensatiefonds uit het voorstel te lichten de solidariteit tussen de banken op losse schroeven te zetten.
De minister voegt eraan toe dat het Fonds misschien nooit in actie hoeft te komen. Dat zal zo zijn wanneer alle banken het spel spelen.
De heer De Grauwe meent dat het om een automatisme gaat en dat het fonds in elk geval in actie zal komen. Het is onwaarschijnlijk dat elke bank een aantal basisbankdiensten beheert dat perfect overeenkomt met haar economisch belang op de Belgische markt.
De minister legt uit dat het heel goed mogelijk is dat in een uitvoeringsbesluit bepaald wordt dat het Fonds slechts zal optreden wanneer bijvoorbeeld een bepaalde afwijking overschreden wordt. Hij verklaart dat het de bedoeling is het Fonds niet in actie te laten komen wanneer men meent dat de zaak globaal genomen draait. Wanneer men het Fonds uit het ontwerp licht, moet men zeker in zeer hoge geldboetes voorzien, want het is duidelijk dat bepaalde banken niets zullen doen wanneer ze niet worden gestraft.
De heer De Grauwe vraagt of de geldboetes voorzien in artikel 8 per individueel geval gelden. Is het antwoord daarop positief, dan zal volgens hem geen enkele bank het ook maar overwegen om de opening van een rekening te weigeren.
De minister verklaart dat die bedragen niet met opcentiemen worden verhoogd. Bovendien moet de kwade trouw bewezen worden.
De heer Steverlynck wil meer informatie over de manier waarop het Compensatiefonds concreet zou werken in de praktijk mocht het er ooit komen. De Koning moet nogal wat criteria en nadere regels vastleggen. Kan de minister hier een tip van de sluier lichten ?
Zonder over meer informatie terzake te beschikken kan dit lid geen oordeel vellen inzake mogelijk concurrentievervalsing.
Artikel 3
De heer Vandenberghe verwijst voor de inhoud en de verantwoording van amendement nr. 3 van de heer Steverlynck naar het gedrukte stuk (zie stuk Senaat, nr. 2-1379/2, blz. 3).
De heer De Grauwe merkt op dat het debat hierover reeds tijdens de algemene bespreking werd gevoerd.
De minister herhaalt dat artikel 3 uitdrukkelijk bepaalt dat de Koning zowel het tarief mag aanpassen als het aantal verrichtingen vastleggen die in de forfaitaire prijs inbegrepen zijn.
Op die manier wordt tegemoetgekomen aan de doelstelling van amendement nr. 3.
Artikel 4
Mevrouw Kestelijn-Sierens trekt haar amendement nr. 1 terug.
Artikel 5
Mevrouw Kestelijn-Sierens trekt haar amendement nr. 2, dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen, terug.
De heer de Clippele stelt een nuanceverschil vast tussen de Nederlandse en de Franse tekst van het eerste lid van § 5. Hij vraagt welke van de twee versies het dichtst bij de ratio legis aansluit. Volgens de Nederlandse tekst worden ook de weer gesloten basisbankrekeningen meegerekend terwijl volgens de Franse tekst alleen de rekeningen die nog in gebruik zijn worden meegeteld.
Volgens de minister is alleen van belang dat op een bepaald ogenblik een rekening werd geopend. Die kan inmiddels ook weer afgesloten zijn. De basis wordt dus het aantal rekeningen dat geopend is of was, en waarmee in de loop van het jaar gewerkt werd.
De heer de Clippele leidt daaruit af dat de Nederlandse tekst wordt toegepast.
De minister onderstreept dat één persoon slechts één enkele basisbankrekening op zijn naam kan hebben. Het is dus niet mogelijk dat iemand tweemaal wordt geteld.
Amendement nr. 4 van de heer Steverlynck (ibidem, blz. 3) strekt ertoe een aantal wijzigingen in dit artikel door te voeren die moeten beletten dat bepaalde instellingen een te lage kostprijs zouden aanrekenen op de basisbankdiensten en hun concurrenten er via het Compensatiefonds voor zouden laten opdraaien.
In verband met dit amendement wil de minister duidelijk stellen dat het verschil tussen de reële kosten van de kredietinstellingen en de maximaal forfaitaire prijs van 12 euro wordt vastgesteld krachtens artikel 3.
Artikel 7
Het hoofdamendement nr. 5 van de heer Steverlynck wil dit artikel laten schrappen. Subsidiair strekt amendement nr. 6 van dezelfde indiener ertoe de Koning geen uitstel te verlenen voor het nemen van een uitvoeringsbesluit voor de buitengerechtelijke geschillenregeling (ibidem, blz. 2 en 4).
De minister merkt op dat men de draagwijdte van de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument van 14 juli 1991 niet mag vergeten. In hoofdstuk VI, afdeling 5, van die wet wordt bepaald dat het gezamenlijk aanbieden van financiële producten verboden is.
Ten tweede is het zo dat krachtens artikel 4, § 2, van dit ontwerp, de Koning een lijst kan opmaken van financiële producten die verenigbaar zijn met de toekenning van de basisbankdienst.
Het is de bedoeling die dienst slechts aan te bieden aan personen met een beperkt inkomen.
De minister is van oordeel dat deze bepalingen aansluiten bij de aandachtspunten van de heer Steverlynck.
Amendement nr. 3 op artikel 3, amendement nr. 4 op artikel 5 en de amendementen nrs. 5 en 6 op artikel 7 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt ongewijzigd aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur, Michel GUILBERT. |
De voorzitter, Paul DE GRAUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Senaat geëvoceerde wetsontwerp
(cf. stuk Kamer, nr. 50-1370/12)