2-409/10 | 2-409/10 |
8 JANUARI 2003
Op 29 november 2001 heeft de Senaat het wetsvoorstel « houdende regeling van de autopsie na het onverwachte overlijden van een zuigeling » van de heer Destexhe na amendering aangenomen met 58 stemmen bij 4 onthoudingen (zie stukken Senaat, nrs. 2-409/1-6).
Op 3 december 2001 werd het wetsontwerp overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die het op haar beurt heeft geamendeerd. Het geamendeerde wetsontwerp waarvan het opschrift als volgt werd gewijzigd : « Wetsontwerp houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en om medisch onverklaarbare redenen overlijden van een kind van minder dan achttien maanden » werd op 28 november 2002 door de Kamer aangenomen met 76 tegen 23 stemmen bij 25 onthoudingen (zie stukken Kamer, nrs. 50-1550/1-11).
Het ontwerp werd op 29 november 2002 teruggezonden aan de Senaat voor de tweede behandeling. Overeenkomstig artikel 64 van het Reglement van de Senaat is het ontwerp bij de Senaat slechts aanhangig wat betreft de bepalingen die door de Kamer werden geamendeerd. Op 19 december 2002 besliste de Parlementaire Overlegcommissie de onderzoekstermijn voor de tweede behandeling door de Senaat te verlengen tot 3 februari 2003.
Het wetsontwerp werd door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden besproken en, na amendering, aangenomen op 8 januari 2003.
Amendementen nrs. 64, 65, 67 en 68
De heer Monfils c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-409/8, amendement nr. 64) dat ertoe strekt artikel 3 van het wetsontwerp, zoals het werd teruggezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, te vervangen door de tekst die door de Senaat tijdens de eerste behandeling werd aangenomen.
De heer Remans verwijst naar de unanimiteit die er tijdens de eerste behandeling bestond in de Senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden over het recht van de ouders om een autopsie aan te vragen in geval van een onverwacht en medisch onverklaarbaar overlijden van hun kind en over de verplichting voor de arts hen hierover in te lichten, zonder dat de uitvoering van de autopsie echter een automatisme wordt. Hoewel dit laatste element in het initiële wetsvoorstel werd opgenomen, ontstond ingevolge de besprekingen in de Senaatscommissie een consensus om dit te wijzigen.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft twee aanpassingen doorgevoerd : niet enkel werd de periode van één jaar op achttien maanden gebracht, maar bovendien werd de tekst in die zin aangepast dat de autopsie toch automatisch gebeurt. Amendement nr. 64 wil nu de consensus die in de Senaatscommissie bestond herstellen en strekt er bijgevolg toe om het automatisme te schrappen uit artikel 3 van het wetsontwerp.
De heer Remans herinnert aan de argumenten die tijdens de bespreking in de Senaat naar voor werden gebracht : de bekommernis om de ouders hun verdriet te laten verwerken, de vrijheid die in hunner hoofde moet bestaan om te weten maar ook om niét te weten en het gegeven dat de medische informatie die door de autopsie wordt ingewonnen slechts in uitzonderlijke omstandigheden voor een afdoende verklaring voor het overlijden kan zorgen. Het argument, dat het automatisch uitvoeren van een autopsie kan zorgen voor de vooruitgang in de medische wetenschap, weegt volgens spreker niet op tegen de rechten van de patiënt die een « informed consent » vereisen. In tegenstelling tot wat sommigen beweren, is ook uit de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers niet gebleken dat deskundigen aandringen op een dergelijk automatisme; wel dringen zij aan op een automatisme in de communicatie van de arts met de betrokken ouders over het « waarom » van de vanzelfsprekendheid van een autopsie. De verplichting van de informatie aan de ouders moet hen in staat stellen met kennis van zaken de uitvoering toe te laten of te weigeren. Deze « informed consent » is een fundamenteel patiëntenrecht en wordt genoteerd in het medisch dossier. In het verslag van de hoorzitting der experts in de Kamer, mag een « vanzelfsprekendheid » niet worden opgevat als een « automatisme ». Het recht om te weigeren impliceert op zich geen verplichting. Spreker poneert deze stelling met des te meer nadruk op basis van persoonlijke contacten met referentiecentra en zelfhulpgroepen van betrokken ouders. In de beoordeling hebben de ouders als patiënt voorrang op de artsen als wetenschappers.
De kwaliteit en de expertise van de autopsie is belangrijker dan het absolute of relatieve aantal der interventies. We moeten de minister van Volksgezondheid vragen hoe de expertise te verbeteren als België 67 gespecialiseerde centra telt en als in 1996 in Vlaanderen 44 gevallen van wiegendood werden opgetekend, 46 gevallen in 1997, 42 gevallen in 1998, 34 gevallen in 1999 en 42 gevallen in 2000. Daarvan wordt volgens de gegevens van de indiener van het wetsvoorstel, de heer Destexhe, in België in 30 tot 50 % van de gevallen reeds een autopsie uitgevoerd; slechts in 2 tot 4 % van de gevallen worden daarbij aangeboren afwijkingen vastgesteld. In de omringende landen ligt het aantal autopsieën gevoelig hoger : zo'n 50 % tot 80 %. Op basis van hun wetgeving is dit niet het gevolg van een automatisme der autopsie bij wiegendood, maar wel het gevolg van de « informed consent ».
Tenslotte dient de heer Remans een subamendement in op het amendement nr. 64 (stuk Senaat, nr. 2-409/9, amendement nr. 65) dat de woorden « één jaar » vervangt door de woorden « achttien maanden », teneinde de voorgestelde tekst van artikel 3 in overeenstemming te brengen met de andere artikelen.
Mevrouw van Kessel sluit zich aan bij de argumentatie van de vorige spreker en verwijst naar de bespreking van het amendement nr. 66 waarvan zij mede-indienster is. Door de arts te verplichten de ouders in te lichten over hun recht een autopsie te laten uitvoeren wordt deze, meer dan nu het geval is, voor zijn verantwoordelijkheid geplaatst. Thans leggen vele artsen een zekere terughoudendheid aan de dag om dit onderwerp aan te snijden bij de betrokken ouders. De ingediende amendementen verhelpen aan deze situatie.
Ook zij wijst er bovendien op dat in de Kamer regelmatig werd gesproken over de « informed consent » van de ouders. Dit impliceert dat een toestemming moet verleend worden.
De heer Vankrunkelsven verwijst naar het verslag van de Kamercommissie voor de volksgezondheid, het leefmilieu en de maatschappelijke hernieuwing en meer bepaald naar de hoorzitting met professor Devlieger (stuk Kamer, nr. 50-1550/9, blz. 11) waarin uitdrukkelijk wordt gesteld :
« Artikel 3 moet volgens de werkgroep bepalen dat een autopsie een vanzelfsprekendheid is ( ...). De informatie die aan de ouders wordt gegeven, moet hen in staat stellen de uitvoering van de autopsie met kennis van zaken te weigeren. »
Uit deze passage blijkt volgens spreker dat deskundigen wel degelijk aandringen op een automatische uitvoering van een autopsie, en dit in tegenstelling tot wat een vorige spreker heeft beweerd.
Hij wijst erop dat het heel moeilijk is om ouders ervan te overtuigen de beslissing te nemen om een autopsie te laten uitvoeren op hun overleden kind, hoewel dit dienstig kan zijn voor de medische wetenschap. Voor de betrokkenen is dit evenwel een argument dat heel ver staat van hun beleving op dat ogenblik. Men stelt vast dat de ouders zich achteraf pas vragen beginnen stellen over de doodsoorzaak van hun kind en dan betreuren dat er onmiddellijk na het overlijden geen autopsie werd uitgevoerd.
Spreker merkt op dat ook de Kamer een grondige bespreking heeft gewijd aan deze problematiek en dringt erop aan dat de Senaat zou instemmen met de tekst, zoals hij door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd teruggezonden.
De heer Barbeaux dient een amendement in dat dezelfde draagwijdte heeft als het amendement nr. 64 (stuk Senaat, nr. 2-409/9, amendement nr. 67). Hij is gewonnen voor een positieve aanpak van dit probleem en meent dat het wenselijker is dat de arts de betrokken ouders overtuigt om een autopsie te laten uitvoeren, eerder dan hen in een situatie te brengen waarin de autopsie wettelijk wordt opgedrongen en ze deze uitdrukkelijk zouden moeten weigeren.
Het lid zegt voorts niet te begrijpen waarom de termijn van één jaar op achttien maanden werd gebracht, vermits in de medische literatuur telkens wordt gesproken over één jaar.
De heer Malmendier is van oordeel dat de vooruitgang van de medische wetenschap moet gestimuleerd worden maar dat deze ten dienste moet staan van de mensen, in casu de ouders van het overleden kind. Hen een autopsie opdringen terwijl zij worden geconfronteerd met een enorm verlies, getuigt volgens spreker niet van veel menselijkheid in de wetenschap. De ouders worden op deze wijze een beetje behandeld als een kind, dat bepaalde dingen tegen zijn zin moet ondergaan omdat een ander weet wat voor hem het beste is. Om deze reden kant hij zich tegen de automatische autopsie en dringt hij erop aan deze te schrappen uit het ontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd teruggezonden.
Het lid onderstreept dat ook de tekst, die door het amendement nr. 64 wordt voorgesteld, de vooruitgang van de medische wetenschap niet in de weg staat vermits de arts ertoe wordt verplicht de betrokken ouders in te lichten over hun recht een autopsie te vragen. Op deze wijze wordt de autopsie niet opgedrongen en hebben de ouders de vrije keuze.
De heer Galand onderschrijft deze visie. Hij wijst erop dat een arts een zorgtaak op zich neemt en de betrokken ouders aldus moet begeleiden. Dit veronderstelt een ware dialoog, een positieve aanpak. Indien de arts meent dat een autopsie vereist is, is het zijn taak de ouders te overtuigen van deze noodzaak met doorslaggevende argumenten, zoals bijvoorbeeld het feit dat deze autopsie mogelijk andere ouders kan helpen. Het lid is van mening dat de Kamer van deze visie kan overtuigd worden.
Het lid meent evenwel dat de verplichting voor de arts om aan de ouders een autopsie voor te stellen en aldus ten volle zijn zorgtaak te vervullen in de tekst, zoals hij door de Senaat in de eerste behandeling werd aangenomen en opnieuw wordt voorgesteld door het amendement nr. 64, te weinig tot uiting komt (« de arts ... stelt voor een autopsie te laten uitvoeren ... »). Hij dient dan ook een subamendement in op amendement nr. 64 (stuk Senaat, nr. 2-409/9, amendement nr. 68) dat ertoe strekt om in het tweede lid van het voorgestelde artikel 3 deze verplichting duidelijker tot uiting te laten komen (« de arts ... is verplicht voor te stellen een autopsie te laten uitvoeren ... »).
De heer Destexhe herinnert eraan dat het initiële wetsvoorstel van zijn hand werd aangepast in functie van de bespreking in de Senaatscommissie teneinde in deze commissie een consensus te bereiken. Hij benadrukt geen enkele poging te hebben ondernomen om de stemmingen in de Kamer van volksvertegenwoordigers te beïnvloeden, maar stelt vast dat de amendementen die na grondige bespreking werden aangenomen opnieuw in de richting gaan van de initiële tekst. Indien de Senaat toch besluit het ontwerp te amenderen, lijkt het hem tactisch niet verstandig om exact dezelfde tekst aan te nemen die tijdens de eerste behandeling werd gestemd. In ons constitutioneel stelsel is het hoe dan ook de Kamer die het laatste woord heeft. Hij stelt dan ook voor dat de Senaat zou instemmen met de tekst die door de Kamer werd aangenomen.
Ten gronde, is het niet zo dat de medische wetenschap hier tegenover het verdriet van de ouders wordt geplaatst. Beide zijn immers met mekaar te verzoenen, ook in de tekst van het ontwerp zoals het thans ter bespreking voorligt. De automatisch uitgevoerde autopsie zal verhinderen dat de ouders na enkele weken of maanden zich vragen blijven stellen bij de doodsoorzaak van hun kind en kan op deze wijze het verwerkingsproces op lange termijn vergemakkelijken. Mensen die in de praktijk staan bevestigen dit.
Mevrouw Van Riet treedt de mening van de heer Destexhe bij dat het geen zin heeft voor de Senaat om nu opnieuw zijn grote gelijk te bewijzen, vermits de Kamer van volksvertegenwoordigers uiteindelijk toch het laatste woord heeft. De tekst, die door de Kamer werd aangenomen, geeft duidelijk aan dat de ouders het volste recht hebben te weigeren om een autopsie te laten uitvoeren, zonder dat zij hieraan enig schuldgevoel moeten overhouden. Ook al is het wettelijk niet verplicht, hebben de artsen voldoende verantwoordelijkheidszin om een degelijke argumentatie te geven voor een dergelijke autopsie, ongeacht of deze automatisch gebeurt of niet.
De heer Dedecker treedt deze zienswijze bij. Hij meent dat veel leed achteraf vermeden kan worden door automatisch een autopsie te laten uitvoeren, zodat de betrokken ouders zich geen vragen blijven stellen gedurende de rest van hun leven. De tekst, zoals door de Kamer is aangenomen, dient zijns inziens dan ook te worden bijgetreden, voor zover tenminste de inlichtingsplicht van de arts hierin centraal staat.
De heer Lozie meent dat de Kamer van volksvertegenwoordigers ernstig werk heeft gemaakt van de bespreking van voorliggend wetsontwerp en zeker niet op lichtzinnige wijze amendementen heeft aangenomen. Dit neemt niet weg dat de Senaat, die opnieuw wordt gevat door deze aangelegenheid in alle vrijheid moet kunnen oordelen of hij kan instemmen met deze amendementen. Spreker verklaart het amendement nr. 64, zoals gesubamendeerd door de amendementen nrs. 65 en 68, niet ongenegen te zijn omdat het een verfijning inhoudt van de tekst zoals hij thans voorligt.
Hij wijst er evenwel op dat de meeste ouders die worden geconfronteerd met een kind dat overlijdt aan wiegerdood deze bladzijde zo snel als mogelijk willen omdraaien en derhalve niet open staan voor een autopsie, daar waar de medische wetenschap en de volksgezondheid hiermee nochtans gebaat kan zijn. Een automatische autopsie, vanzelfsprekend met het recht van de ouders om deze te weigeren, is dan ook niet noodzakelijk een slechte zaak.
Mevrouw Pehlivan verwijst naar de houding die de SP.A-fractie, zowel in de Kamer als in de Senaat, steeds heeft aangenomen in deze aangelegenheid en spreekt zich uit ten gunste van het amendement nr. 64, zoals gesubamendeerd door de amendementen nrs. 65 en 68.
Amendement nr. 66
Mevrouw van Kessel en de heer D'Hooghe dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-409/9, amendement nr. 66) dat beoogt artikel 3 te vervangen in die zin dat wordt gepreciseerd dat de beslissing van de ouders om al dan niet een autopsie te aanvaarden wordt opgenomen in het medisch dossier van het kind.
Mevrouw van Kessel zegt met dit amendement de doelstelling van het ontwerp, die erin bestaat tot meer autopsieën op kleine kinderen te komen, te steunen maar verzet zich eveneens tegen het automatisme. Zij verwijst naar de hoorzittingen die tijdens de bespreking in de Senaat werden gehouden, waaruit blijkt dat ook deskundigen niet overtuigd zijn van het nut van een dergelijk automatisme.
Ingevolge de bespreking van de amendementen nrs. 64, 65, 67 en 68, wordt amendement nr. 66 ingetrokken door de indieners.
Amendement nr. 68 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 65 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 64, zoals gesubamendeerd door de amendementen nrs. 65 en 68, wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Amendement nr. 67 is zonder voorwerp ingevolge de aanneming van amendement nr. 64, zoals gesubamendeerd.
Amendement nr. 66 wordt ingetrokken.
Het aldus geamendeerde wetsontwerp wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur.
De rapporteur, Ingrid van KESSEL. |
De voorzitter, Jacques D'HOOGHE. |