2-1196/4 | 2-1196/4 |
8 JANUARI 2003
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp, dat ressorteert onder de optioneel bicamerale procedure, werd op 6 juni 2002 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 7 juni 2002 overgezonden aan de Senaat.
Het werd op 24 juni 2002 geëvoceerd. De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft het ontwerp daarop in haar vergadering van 5 en 10 juli 2002 besproken in aanwezigheid van de minister van Werkgelegenheid.
Tijdens de vergadering van 10 juli 2002 beslist de commissie het advies te vragen van de Nationale Arbeidsraad om het standpunt van de sociale partners in deze materie te kennen. In het advies nr. 1420 PWA-tewerkstelling Vreemdelingen in regularisatieprocedures spreekt de Raad zich gunstig uit over de betrokken tekst in het kader van de integratie van de betrokken personen.
Hierop herneemt de commissie de bespreking op 20 en 27 november 2002. Het wetsontwerp wordt ongewijzigd aangenomen maar gezien de twijfels van bepaalde commissieleden met betrekking tot de bestaanbaarheid van artikel 2 van het ontwerp met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wordt beslist het advies van de Raad van State binnen een termijn van drie dagen in te winnen (stuk Senaat, nr. 2-1196/3).
A. Toelichting door de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid
De minister licht toe dat aan de voorliggende bepalingen een wetsvoorstel van de heer Leterme en mevrouw D'Hondt ten grondslag ligt. Ze strekken ertoe dat de kandidaat-vluchtelingen die een aanvraag hebben ingediend tot regularisatie van hun verblijf in België, arbeidsprestaties kunnen verrichten in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap.
De voorliggende bepaling vormt dus een uitzondering op het principe van de PWA-arbeid dat bij de start werd gezien als een activering van uitkeringsgerechtigde werklozen. Momenteel zijn er reeds bepaalde uitzonderingen mogelijk op dit principe en de minister acht de voorliggende uitzondering om humanitaire redenen gerechtvaardigd. Ze sluit zich daarom aan bij de beslissing van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Immers, op die manier wordt aan het beperkt aantal personen die nog in de regularisatieprocedure zitten, een bijkomende mogelijkheid geboden om op een wettelijke manier inkomsten te verkrijgen. Deze mogelijkheid is gerechtvaardigd aangezien deze mensen hun regularisatie afwachten en momenteel geen recht hebben op een minimuminkomen.
De minister benadrukt vervolgens dat het toepassingsgebied van de voorliggende bepaling zeer beperkt is en dat het aantal vreemdelingen dat hieronder kan ressorteren, afneemt in de tijd, zonder dat hiervoor reeds een exacte datum werd bepaald. Na hun regularisatie ressorteren deze personen onder het gemeen recht en zijn die bepalingen op hen van toepassing. Wanneer ze bijvoorbeeld recht zouden hebben op het bestaansminimum hebben ze onmiddellijk toegang tot de PWA-arbeid. Deze PWA'ers kunnen maximum 45 uur per maand klussen en hun vergoeding bedraagt 150 Belgische frank per uur. Zij kunnen dus maximum 6 750 Belgische frank verdienen. Voor de vluchtelingen in regularisatieprocedure vormt dit hun enige bron van inkomsten.
B. Opmerkingen van de leden
Bij de algemene bespreking van het voorliggende wetsontwerp ontspint er zich een levendige discussie tussen de voor- en tegenstanders van het ontwerp.
De tegenstanders argumenteren, bij monde van mevrouw Leduc, dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van de besluitwet tot de vreemdelingen die een aanvraag tot regularisatie hebben ingediend in wezen een discriminatie zal vormen ten opzichte van de personen die Belg geworden zijn of Belg zijn aangezien zij aan bijkomende voorwaarden, zoals vermeld in artikel 8, § 3, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, moeten voldoen.
Bovendien geeft spreekster aan dat er in juli 2002 slechts een beperkt aantal dossiers nog niet zijn afgehandeld. Rekening houdend met de discriminatie die ontstaat voor de Belgen en met het kleine aantal personen waarop deze wet zal van toepassing zijn, vraagt het lid dit wetsontwerp niet goed te keuren.
De heer Remans voegt eraan toe dat hij het voorstel allesbehalve humaan vindt, veeleer amoreel omdat het mensen laat werken voor een loon dat niet eens het minimumloon bedraagt.
Bovendien verwordt de PWA vaak tot een bron van zwartwerk aangezien één van de huidige zwakke punten van het systeem is dat er vaak meer uren gepresteerd worden dan er eigenlijk worden aangegeven.
Spreker merkt ook op dat het tekort aan arbeidskrachten op de PWA-lijsten op een andere manier moet worden aangepakt, bijvoorbeeld door de toelatingsvoorwaarden op één of andere manier aan te passen.
Mevrouw Van Riet herinnert aan de mogelijkheid dat kandidaat-vluchtelingen die een reguralisatieprocedure hebben ingesteld een werkvergunning aanvragen, die, in geval van tewerkstelling, recht geeft op een normaal loon. Deze mensen worden dus niet aan hun lot overgelaten.
Het lid herhaalt ook een redenering uit de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers waarin de minister aangeeft zich te kanten tegen het voorstel aangezien het een categorie van personen creëert die enkel recht hebben op de aanvullende vergoeding en niet op de eigenlijke basisvergoeding en omdat deze personen wel toegang zouden hebben tot de PWA's en andere categorieën niet. Enkel de aanvullende uitkering acht spreekster geen voldoende middelen van bestaan. Zij acht het een privilege dat eigenlijk geen privilege is en vraagt naar een andere meer fundamentele oplossing.
Mevrouw van Kessel betreurt de reactie van vorige spreekster gezien de humane aard van het ontwerp. Bovendien impliceren deze bepalingen een win-win-situatie aangezien mensen in een regularisatieprocedure momenteel geen mogelijkheid hebben voor tewerkstelling en heel wat PWA-agentschappen kampen met een tekort aan kandidaten. Spreker stipt ook aan dat deze maatregel uitzonderlijk en tijdelijk is.
Mevrouw De Schamphelaere steunt deze, inderdaad, uitdovende maatregel. Zij acht het immers positief om deze beperkte groep zo snel mogelijk te laten kennismaken met het officiële circuit. Er moet immers voorkomen worden dat deze mensen na hun regularisatie blijven aanmodderen in het zwarte circuit.
De heer Barbeaux is eveneens van mening dat zwartwerk zo veel mogelijk moet worden voorkomen en dat alle maatregelen die tot dat doel strekken gesteund moeten worden.
In verband met het door mevrouw Leduc aangehaalde argument van discriminatie, geeft spreker aan dat de Grondwet discriminatie aanvaardt indien personen bepaalde discriminerende situaties ondergaan. Spreker is van mening dat de nog niet geregulariseerden onder deze bepaling ressorteren en dat voor hen dus een positieve discriminatie mogelijk is.
Bovendien is het lid van mening dat de belangrijkste discriminatie zit in het verschil tussen de personen die reeds zijn geregulariseerd en die wier procedure nog hangend is. Geregulariseerden hebben reeds toegang tot de PWA-tewerkstelling. Ook aan degenen die nog niet geregulariseerd zijn moet dus die mogelijkheid worden geboden.
Mevrouw Bouarfa merkt op dat deze maatregel zich beperkt tot de vreemdelingen die overeenkomstig de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het rijk een regularisatievraag hebben ingediend, dat hij niet wordt toegepast op nieuwe mensen en dat het geenszins een genereuze maatregel betreft.
De heer Cornil deelt mee dat de doelgroep voor de voorgestelde bepaling zeer beperkt is aangezien het enkel de vreemdelingen betreft die een aanvraag hebben ingediend overeenkomstig artikel 2 van de wet van 22 december 1999. Gezien het eenmalige karakter van de wet en de aan de gang zijnde regularisatieprocedure is hun aantal momenteel nog heel klein en neemt dat bovendien af in de tijd. Kan daarom worden aangegeven hoeveel mensen er juist nog onder het toepassingsveld van dit ontwerp ressorteren ?
De heer Galand is van mening dat de voorliggende wettelijke bepalingen een oplossing bieden voor een bestaand reëel probleem. Hij vraagt dan ook deze goed te keuren.
Mevrouw Pehlivan ontkent niet dat er een verschillende verloning zou bestaan tussen de langdurig werklozen en de kandidaat-politieke vluchtelingen. Zij verkiest echter deze verschillende verloning boven het totale gebrek aan enige mogelijkheid om op een legale manier inkomsten te verwerven. Zij kan zich daarom terugvinden in het voorstel.
Spreekster antwoordt dat de praktijk aangeeft dat werkgevers niet happig zijn om te investeren in kandidaten voor regularisatie en dat die mogelijkheid via de arbeidsvergunning dus veelal theorie blijft.
De heer Malcorps stelt dat het hier gaat om een overgangsregeling. Hij betreurt dat deze maatregel niet vroeger is ter sprake gekomen.
De heer Vankrunkelsven verklaart dat dit voorstel begin 2001 werd ingediend vanuit een terechte bezorgdheid. Momenteel echter is er reeds een belangrijke tijdsspanne verlopen waardoor het toepassingsveld van deze bepaling is ingeperkt. Spreker vraagt daarom om ofwel het toepassingsveld van deze discussie uit te breiden tot alle kandidaat-vluchtelingen ofwel om, gezien het enge toepassingsveld van de maatregel, deze niet goed te keuren.
Ten slotte is het zeer belangrijk om te vragen dat deze regularisatie zo snel mogelijk wordt afgerond.
De heer Malmendier is van mening dat vooral de « probleemdossiers » nog niet zijn geregulariseerd. Hij vraagt zich af of voor een paar dossiers dergelijke maatregel moet worden genomen. Bovendien is de spreker van mening dat de voorgestelde maatregel het zwartwerk niet tegenhoudt aangezien de voorgestelde vergoeding werkelijk te laag is.
Gezien de lage vergoeding en het beperkte aantal dossiers is het lid voorstander van een versnelde regularisatieprocedure en het uitwerken van meer fundamentele oplossingen.
Spreker stelt ook voor dat het advies van de Nationale Arbeidsraad zou worden ingewonnen. De commissie stemt hiermee in.
A. Toelichting door de minister van Binnenlandse Zaken
De minister van Binnenlandse Zaken verschaft de gevraagde inlichtingen met betrekking tot het aantal vreemdelingen dat nog in de regularisatieprocedure is. Van de 37 093 dossiers die op 1 januari 2000 moesten behandeld worden, zijn er uiteindelijk nog 1 176 hangende dossiers (voor de uitsplitsing zie tabel bij dit verslag). Uit de tabel blijkt dat 785 van deze dossiers door de parketten in beslag genomen zijn vanwege een ernstig vermoeden van fraude. Van deze dossiers zijn ook 118 dossiers, rode dossiers, namelijk geblokkeerde dossiers omdat tijdens het onderzoek is gebleken dat de betrokken persoon reeds eerder een veroordeling heeft opgelopen van meer dan zes maand. Uiteindelijk zijn er dus nog 246 « eigenlijke » hangende dossiers.
B. Opmerkingen van de leden
In reactie op de cijfergegevens van de minister van Binnenlandse Zaken herinnert mevrouw Leduc eraan dat de voorliggende bepaling een gunstregime beoogt voor mensen die een regularisatieaanvraag hebben ingediend. Voor een dergelijk gunstregime is het de bedoeling dat de bijhorende randvoorwaarden streng zijn.
Bovendien acht spreekster het uitgesloten dat bepaalde van de bovenstaande categorieën van mensen in een vertrouwenspositie in een gezin worden geplaatst, toch een eigenschap die eigen is aan de PWA-arbeid.
De heer Buysse vraagt in welke mate er een tijdsschema bestaat voor de dossiers die momenteel nog op het kabinet vertoeven.
De minister antwoordt dat ernaar wordt gestreefd om de tijd dat de dossiers aanwezig zijn op het kabinet zo kort mogelijk te houden en ze dus zo snel mogelijk terug door te spelen aan de bevoegde diensten.
Art. 2
Mevrouw Leduc dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1196/2, amendement nr. 3) dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 2 te doen vervallen.
De indienster verwijst hiervoor naar het koninklijk besluit van 17 december 1999 betreffende de toepassing van de regeling der plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen op de begunstigden van het bestaansminimum en op de personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het bevolkingsregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het bestaansminimum en gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp. Mevrouw Leduc verklaart dat, aangezien artikel 1 van dit koninklijk besluit stelt dat de persoon, ingeschreven in het bevolkingsregister, die recht heeft op sociale bijstand, doch die ingevolge zijn nationaliteit geen recht heeft op het bestaansminimum, die volledig werkloos is en die als werkzoekende is ingeschreven, zich vrijwillig mag laten inschrijven bij een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap, de voorgestelde bepaling dus overbodig is.
Mevrouw Leduc dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1196/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt de personen die gerechtelijk vervolgd worden of die een gerechtelijke veroordeling hebben opgelopen, uit te sluiten van het toepassingsveld van de voorgaande bepaling. De indienster is van mening dat het belangrijk is dat het toepassingsveld van de wet wordt ingeperkt, gezien de vertrouwenspositie die personen hebben die werkzaam zijn in het kader van de PWA.
De heer Barbeaux vindt het amendement gezien het optreden van de wetgever in een juridische procedure, onaanvaardbaar. Naar aanleiding van de voorgestelde bepaling zouden de personen reeds uitgesloten worden, « veroordeeld », vooraleer de rechtbank zich over hun dossier heeft uitgesproken. Dergelijke gang van zaken is onaanvaardbaar.
Mevrouw Leduc repliceert dat de voorgestelde bepaling een gunstmaatregel is en dat de wetgever hiervoor streng mag optreden.
Art. 3
Mevrouw Leduc dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1196/2, amendement nr. 2) dat ertoe strekt paragraaf 4bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering te doen vervallen.
Spreekster is immers van mening dat het opheffen van deze mogelijkheid de doorstroming van de PWA-ers naar de reguliere arbeidsmarkt kan bevorderen. Hierdoor zal het PWA-schap opnieuw dichter aanleunen bij de oorspronkelijke bedoeling van de PWA-arbeid, namelijk de overstap van een werkloze naar de reguliere arbeidsmarkt bevorderen.
De heer Steverlynck en de heer Cornil verwijzen naar het debat in de Kamer van volksvertegenwoordigers waarin werd gesteld dat er een algemeen debat plus evaluatie zou moeten plaatsvinden over de PWA-regeling. Ze stellen voor om dat debat af te wachten.
Ook mevrouw Leduc stemt ermee in om het statuut van de PWA te herzien gezien het probleem van de werkloosheidsval.
De amendementen nrs. 1, 2 en 3 worden verworpen met 8 tegen 5 stemmen.
Het wetsontwerp wordt aangenomen met 8 tegen 5 stemmen.
De commissie wenst het advies van de Raad van State in te winnen.
Dit verslag wordt eenparig goudgekeurd door de 10 aanwezige leden.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean-Pierre MALMENDIER. | Jacques D'HOOGHE. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het door de Kamer
van volksvertegenwoordigers overgezonden
wetsontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-722/4)
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken
Regularisatiecommissie Secretariaat Onderzoek Statistieken (toestand per 26 november 2002)
Aantal af te werken dossiers Nombre de dossiers à clôturer |
Franstaligen Francophones |
Nederlandstaligen Néerlandophones |
Totaal Totaal |
Secretariaat Onderzoek. Secrétariat d'instruction | 3 | 16 | 19 |
Secretariaat-Griffie. Secrétariat-Greffe | 37 | 101 | 138 |
Overzending. Transmission | 32 | 12 | 44 |
Overzending op. orde rood. Transmission ordre public rouge | 94 | 24 | 118 |
Overzending « zonder doel ». Transmission « sans objet » | 10 | 10 | |
Overzending onvolledig. Transmission incomplet | 1 | 16 | 17 |
Overzending uitsluiting. Transmission exclusion | |||
Kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken. Cabinet du ministre de l'Intérieur | 45 | ||
Parket, vermoeden van bedrog. Parquet, présumés frauduleux | 785 | ||
Totaal. Total | 1 176 |