2-1388/3 | 2-1388/3 |
17 DECEMBER 2002
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 10 december 2002 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het ontwerp op 11 december 2002 geëvoceerd. De onderzoekstermijn verstreek op 5 februari 2003.
De commissie heeft het ontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 12 en 17 december 2002.
Dit wetsontwerp wil het tarief van de vennootschapsbelasting aanzienlijk verlagen. Het is de bedoeling dat het huidige tarief van meer dan 40 % crisisbijdrage inbegrepen, teruggebracht wordt tot 33,99 % met behoud van de crisisbijdrage. Dat gaat gepaard met specifieke maatregelen ten gunste van de KMO's : een nieuwe vermindering van het belastingtarief, maatregelen ter bevordering van de vorming van eigen middelen dank zij een techniek van investeringsreserves en de afschaffing van belastingverhoging in geval van ontoereikende voorafbetalingen in de loop van de eerste drie boekjaren na de oprichting van een KMO.
De budgettaire neutraliteit van het wetsontwerp wordt voor iets meer dan 40 % gewaarborgd door een thesauriemaatregel betreffende de afschrijvingen van de grote bedrijven, die dus niet slaat op de afschrijvingen van de KMO's. Deze laatste worden berekend pro rata temporis en niet meer fictief alsof ze plaatsgevonden hebben op 1 januari van het jaar waarin de investering gedaan werd. Het belastingvoordeel blijft dus, maar wordt gespreid over een langere periode.
Andere « compensatiemaatregelen » willen een einde stellen aan fiscale misbruiken, zoals de oneigenlijke VZW's. Het wetsontwerp voert ook de niet-aftrekbaarheid van sommige gewestelijke belastingen in, en een voorheffing op liquidatieboni die beperkt is tot 10 %.
Ten slotte zal de budgettaire neutraliteit onderzocht worden door het Rekenhof, dat zijn eerste verslag eind 2005 zou moeten uitbrengen, wanneer het eerste aanslagjaar waarin de nieuwe maatregelen van toepassing zijn, voorbij zal zijn. Op grond van dat verslag zal ook nagegaan worden of de recente koninklijke besluiten betreffende de definitief belaste inkomsten, die de regering in het Belgisch Staatsblad kort na de aanneming van het voorliggende wetsontwerp zal laten verschijnen, correct uitgevoerd worden.
Voor het overige verwijst de minister naar zijn uiteenzetting in het verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 50-1918/006).
Mevrouw Kestelijn-Sierens heeft een vraag over de voorheffing op liquidatieboni. Veel zaakvoerders van KMO's en zelfstandigen vrezen dat hun spaargeld, die zij tijdens hun actieve loopbaan in hun zaak hebben opgepot, door deze maatregel zal worden afgeroomd. Bovendien moet deze retroactief worden toegepast. Dat de fiscale hervorming neutraal moet zijn, is gezien de budgettaire toestand van het land best te begrijpen, maar anderzijds treft deze maatregel in het bijzonder mensen die in het verleden altijd een hoog tarief van vennootschapsbelasting betaald hebben. Zij moeten nu opdraaien voor degenen die voortaan van het verlaagde tarief zullen genieten. Op straffe van zware onrechtvaardigheid, dient er dan ook eigenlijk een onderscheid te worden gemaakt tussen de reserves die in het verleden zijn opgebouwd, met een hoog tarief van vennootschapsbelasting, en de reserves die nu met een verlaagd tarief opgebouwd worden.
Het principe van voorheffing op liquidatieboni is trouwens op zich betwistbaar. Waren er geen andere maatregelen mogelijk om de budgettaire neutraliteit te handhaven, zoals de bestrijding van BTW-carrousels en andere misbruiken van fiscale beschikkingen ?
De heer Roelants du Vivier spreekt zijn tevredenheid uit over het wetsontwerp. Hij verwijst naar de opmerkingen en suggesties van volksvertegenwoordiger en rapporteur van Weddingen in het Kamerverslag (stuk Kamer, nr. 50-1918/006).
De minister vindt de voorheffing op liquidatieboni een normale maatregel, te meer gezien het laag tarief van 10 % hetzij minder dan het geldende tarief voor dividenden en interesten. Er bestaan inderdaad belastingen op alle distributies van inkomens vanuit bedrijven, zoals bezoldigingen, dividenden, interesten, enz ... Het was een zeer merkwaardige toestand om tot nu toe geen belasting op reserves in verband met een liquidatie te heffen.
Wat betreft de vermeende terugwerking van de voorheffing op de liquidatieboni, heeft de regering niet anders gedaan dan in het Belgisch Staatsblad een bericht laten opnemen dat de inwerkingtreding van die maatregel aankondigt om te voorkomen dat hij omzeild wordt.
De heer Steverlynck merkt vooreerst op dat het tarief inzake de vennootschapsbelasting voor buitenlandse investeerders een selectiecriterium is bij de keuze van een investeringsplaats. In die zin is de voorgestelde verlaging ongetwijfeld positief. Hij betreurt echter dat er in deze fase niet echt sprake is van een verlaging, maar eerder van een verschuiving. Verder verheugt hij er zich over dat de verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting gepaard gaat met een specifieke verlaging voor de KMO's. Ook positief zijn enkele diverse specifieke maatregelen voor KMO's, die jammer genoeg zeer beperkt blijven. Gelukkig zijn een aantal compenserende maatregelen niet van toepassing op KMO's. Een laatste positief punt ten slotte is de mogelijkheid van ruling. Bedrijven zullen akkoorden kunnen afsluiten met de overheid, wat hun fiscale planning ten goede zal komen.
Ondanks deze positieve aspecten kan de spreker geen verbetering en vermindering van de vennootschapsbelasting vaststellen, wat volgens hem te wijten is aan drie grote tekortkomingen van het voorliggend ontwerp : de budgettaire neutraliteit, de niet-gerealiseerde administratieve vereenvoudiging en de rechtsonzekerheid.
In de eerste plaats had de regering, net zoals in andere landen, rekening moeten houden met de huidige economische situatie en een reële belastingverlaging voorzien. Nu werd gekozen voor een hervorming die budgettaire neutraliteit voorop stelt. Wat budgettair neutraal is voor de overheid is dit echter niet noodzakelijk voor de individuele bedrijven. De voorziene compenserende maatregelen betekenen voor sommige bedrijven een kostenverhoging, anderen zien hierdoor de huidige hervorming als een vestzak-broekzak operatie. Volgens de senator drukken de compenserende maatregelen bovendien grotendeels op een aantal sectoren en regio's. De afschaffing van de vermindering voor milieuheffingen, waarvan 97 % in Vlaanderen wordt geheven, heeft vooral repercussies voor de sectoren waar water de belangrijkste grondstof is, met name de textiel- en textielverzorgingssector en ten dele ook de agro-industrie. Dit zal ongetwijfeld niet zonder economische gevolgen blijven. Bovendien is concurrentievervalsing mogelijk omdat die bedrijven die de mogelijkheid hebben een eigen zuiveringsstation te bouwen, de kosten daarvoor verder fiscaal in rekening kunnen brengen.
De heer Steverlynck stelt verder vast dat, ondanks het feit dat de regering officieel naar administratieve vereenvoudiging streeft, de fiscale wetgeving door de huidige hervorming nog complexer is geworden. Ook een verbetering van de kwaliteit van het wetgevend werk, nochtans een essentieel onderdeel van een vereenvoudiging, vindt spreker niet terug in het voorliggend ontwerp. Als voorbeeld wijst hij op de proratering per dag, in plaats van per maand, en de problematiek van de investeringsaftrek.
Ten derde wijst de senator op het probleem van de rechtsonzekerheid. Bedrijven hechten zeer veel belang aan een stabiele wetgeving en kanten zich tegen maatregelen met retroactieve werking. Het voorliggend ontwerp bevat echter verschillende onzekere elementen. Zo moet het Rekenhof een evaluatie van de budgettaire neutraliteit van de maatregelen maken. Houdt dit in dat er bijsturingen kunnen komen ? Verder is er onduidelijkheid over de definitie van het begrip KMO, wat essentieel is om aanspraak te kunnen maken op het verlaagd tarief. Dit wordt echter elk jaar opnieuw bekeken, wat uiteraard ook onzekerheid met zich meebrengt. Ook de bij de liquidatieboni voorziene retroactiviteit valt om deze reden af te keuren.
Bijkomend wijst de heer Steverlynck op het probleem van de investeringsreserve, die bedoeld is om de KMO's het eigen vermogen te laten versterken door het reserveren van winst. Is dit een vorm van autofinanciering of wil men bepaalde invsteringen stimuleren ? De spreker meent dat er eigenlijk belastingvrij kapitaal zou moeten kunnen worden aangelegd. Door het zeer beperkte bedrag dat voor de voorgestelde maatregel in aanmerking komt, betwijfelt hij het voordeel ervan. De nood van KMO's aan eigen kapitaal zal er maar zeer marginaal door worden verholpen.
Wat betreft de liquidatieboni kan worden gesteld dat deze compensatiemaatregel een logisch element is in de mate dat het belastingtarief is verlaagd. Storend echter is dat deze maatregel ook van toepassing is op reserves uit het verleden die reeds tegen een hoger tarief werden belast. Een roerende voorheffing van nog eens 10 % houdt dus een reële kostenverhoging in.
Overgangsmaatregelen die inhouden dat in het verleden opgebouwde reserves worden vrijgesteld, zijn ook volgens deze senator noodzakelijk. Bovendien doen dergelijke beëindigingen van bedrijven zich vooral voor bij kleinere bedrijven. Voor veel bedrijfsleiders vormde dit een garantie voor hun pensioen, die nu veel zwaarder wordt belast. Deze maatregel drukt dus volledig op de KMO's. Nog belangrijker is de terugwerkende kracht van deze maatregel tot 1 januari 2002. Dit is niet correct, zorgt voor rechtsonzekerheid en zal ook aanleiding geven tot problemen in de praktijk. De minister had trouwens diverse malen verklaard dat deze belastinghervorming geen retroactieve bepaling zou inhouden. De spreker stelt vast dat dit toch het geval is ondanks het feit dat de Raad van State in zijn advies deze maatregel als onbehoorlijk heeft omschreven. Het Arbitragehof zal eventueel gevat worden om deze maatregel te vernietigen omdat de gelijkheid onder de partijen afhankelijk wordt gesteld van het feit of de vereffening voor dan wel na 25 maart 2002 werd afgewerkt.
De heer Steverlynck heeft nog enkele concrete vragen. Kunnen de activa, aangekocht in het kader van een investeringsreserve, gedeeltelijk gebruikt worden voor de investeringsreserve en gedeeltelijk voor de investeringsaftrek ? Gelet op de maatregelen inzake de liquidatieboni is de datum van vereffening zeer belangrijk. Welk criterium bepaalt de datum waarop de vereffening wordt afgesloten ? Is dit de dag waarop de akte van sluiting van vereffening wordt opgemaakt, de dag van de neerlegging ter griffie van die akte, of de dag van de publicatie ?
De heer Malcorps merkt op dat de Vlaamse regering zich bewust is van het probleem in de textiel- en textielverwerkende industrie. Daarom komt er een gefaseerd plan op Vlaams niveau om ongewenste neveneffecten in de aangehaalde sectoren te voorkomen. Ten gronde moet er echter worden benadrukt dat milieuheffingen in eerste instantie een regulerend karakter moeten hebben op het milieu. Het is dus niet erg logisch ze aftrekbaar te maken van de belastingen.
De heer Steverlynck meent dat Vlaanderen in dit geval dringender actie zou moeten ondernemen. De milieuheffing heeft zijn belangrijkste effect bovendien al gesorteerd door van de sector één van de zuinigste ter wereld te maken. Hij herhaalt nogmaals dat indien een bedrijf een vergunning kan bekomen om een eigen zuiveringsinstallatie te bouwen, dit wel fiscaal aftrekbaar blijft, wat concurrentievervalsing met zich kan meebrengen ten opzichte van de bedrijven die zulks niet kunnen. Verder vindt hij het niet consequent dat de federale regering enkel heffingen en retributies in Vlaanderen niet meer fiscaal aftrekbaar maakt.
De heer de Clippele wijst er op dat niet enkel Vlaanderen getroffen wordt. De niet-fiscale aftrekbaarheid van de heffing op bureaus treft vooral Brussel. Men kan dus niet stellen dat deze compensatiemaatregel enkel tegen Vlaanderen is gericht.
De minister antwoordt dat er betreffende de compensatiemaatregelen een evenwicht is tussen de drie gewesten. Voor de cijfers verwijst hij naar het verslag van de Kamer (stuk Kamer, nr. 50-1918/006).
Verder heeft de minister niet de indruk dat de bedrijven negatief reageren op de huidige belastingvermindering. Zij steunen integendeel de hervorming.
De rechtszekerheid is inderdaad zeer belangrijk en zal in elk geval gerealiseerd kunnen worden met een ruling, die mogelijk wordt vanaf 1 januari 2003.
Het eerste verslag van het Rekenhof ten slotte, dat de budgettaire neutraliteit moet opvolgen, moet in 2005 ingediend worden. Het is voorbarig om nu reeds te stellen wat dit voor gevolgen zal hebben. Het kan volgens de minister evengoed aan de basis liggen van een bijkomende belastingvermindering.
Artikel 4bis (nieuw)
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 aan te passen zodat een verhoogde investeringsaftrek mogelijk wordt voor investeringen die de veiligheid van de ondernemers en hun handelswaar verhogen. De minister heeft reeds verklaard dat hij een voorstander is van deze maatregel, die de inspanningen van de ondernemers op dit vlak kan stimuleren en de openbare veiligheid ten goede zal komen.
Artikel 4ter (nieuw)
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat dezelfde doelstelling heeft als het amendement nr. 1.
Artikel 4quater (nieuw)
De heer Steverlynck dient een amendement nr.3 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat dezelfde doelstelling heeft als de beide voorgaande amendementen.
Artikel 6
De heer Steverlynck dient een amendement nr.4 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2). De indiener legt uit dat het gestort kapitaal van een vennootschap niet meermaals per jaar wordt verhoogd of verlaagd. Het volstaat vast te stellen dat het gestort kapitaal niet is verminderd sinds het laatst belastbare tijdperk waarin van de investeringsreserve is genoten. De wet zou ter verduidelijking moeten aangeven dat het gestorte kapitaal op het einde van het belastbare tijdperk in aanmerking dient te worden genomen. De vorderingen op de natuurlijke personen, in het bijzonder de vorderingen op rekening-courant, kunnen sterk schommelen tijdens het belastbare tijdperk. Het is raadzaam om het gemiddelde te berekenen van deze vorderingen tijdens de twee belastbare tijdperken waartussen de vermeerdering wordt vastgesteld.
De spreker stelt ook voor om in het ontworpen artikel 194quater, § 2, 4º, eerste lid, de woorden « met uitzondering van het niet volstort kapitaal » in te voegen. Immers, de vennootschappen die hun maatschappelijk kapitaal zouden verhogen zonder het volledig te volstorten zouden hun capaciteit om een investeringsreserve aan te leggen, aanzienlijk zien dalen ondanks dat het gestort kapitaal toeneemt. Het gestort kapitaal stijgt in hoofde van de vennootschap weliswaar minimaal met 1/5 (BVBA) of 1/4 (NV's). Bij de berekening wordt enkel de vermindering in aanmerking genomen. Ten belope van het niet volstort kapitaal heeft de vennootschap een vordering op haar aandeelhouders. Het niet volstort kapitaal zou daarentegen wel de reserveringscapaciteit doen dalen.
Nog op artikel 6 dient de heer Steverlynck dient de amendementen nrs. 5 en 6 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), om van het ontworpen artikel 6 een daadwerkelijke autofinancieringsmaatregel te maken. Die maatregel hoeft niet te worden gekoppeld aan een investering in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa. Daarvoor kan men de investeringsaftrek gebruiken.
Deze amendementen moeten worden samengelezen met de amendementen nrs. 7 en 8 respectievelijk op de artikelen 11 en 18.
Tot slot dient de heer Steverlynck bij dit artikel nog een amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt in het ontworpen artikel 194quater, § 3, tweede lid, de woorden « artikel 47 » te vervangen door de woorden « artikelen 44bis en 47 ». Het artikel 44bis voorziet in een vrijstelling van de meerwaarden van bedrijfsvoertuigen alsmede in een investeringsvoorwaarde. De investering in eenzelfde activa tot het verwerven van zowel het voordeel van artikel 44bis als van artikel 194quater dient zoals ten aanzien van artikel 47 te worden uitgesloten.
Artikel 7
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2). De indiener legt uit dat de proratering per dag niet kadert in een administratieve verlichting voor de onderneming. De maatregel is bedoeld voor grote ondernemingen. De synergieën tussen de BTW en een maandelijkse proratering zullen de gemengde controles in hoofde van de AOIF vergemakkelijken.
Artikel 8
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt het 1º op te heffen. Deze compensatiemaatregel komt in tegenstelling tot de andere maatregelen ten laste van één gewest en in het bijzonder van enkele bedrijfssectoren die een hoge milieuheffing betalen. De niet-aftrekbaarheid van gewestbelastingen en milieuheffingen doorkruist een regionaal milieubeleid. Het tast de fiscale autonomie van de gewesten aan. Bij de financiering van de gewesten werd rekening gehouden met hun eigen middelen zodat deze maatregel de federale loyaliteit van artikel 143, § 1, van de Grondwet schendt. De invoering van een dergelijke maatregel kan enkel kaderen in een wijziging van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten.
De heer Steverlynck dient ook een amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt in het ontworpen artikel de woorden « heffingen en retributies » te vervangen door de woorden « en heffingen ».
Als uitzondering op de niet-aftrekbaarheid, zo verklaart de indiener, vermeldt de memorie van toelichting de vergoedingen die door de gewesten worden gevraagd als rechtstreekse en proportionele tegenprestatie voor de bijzondere dienstverlening die uitsluitend ten gunste van de belastingplichtigen die van de dienst genieten, werd verricht. De vergoeding die de memorie beoogt, stemt overeen met het begrip retributie zoals gedefinieerd door het Arbitragehof in zijn arrest van 17 april 1997, nr. 21/97. « Een retributie is een vergoeding die de overheid van bepaalde personen eist, als tegenprestatie voor een door de overheid inzonderheid aan hen verleende dienst of voor een rechtstreeks voordeel aan hen toegekend. » Aangezien een duidelijke tekst geen teleologische interpretatie behoeft, dient het woord retributie geschrapt te worden om de tekst in overeenstemming te brengen met de memorie van toelichting en met de verklaringen van de minister zelf.
Artikel 10
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), ter vervanging van het vijfde lid. De heer Steverlynck verklaart dat de vaststelling van het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt afhangt van de concrete omstandigheden die bewezen kunnen worden door de Administratie en de belastingplichtigen. De bevoegdheid van de Koning zoals bepaald in het ontwerp is onverenigbaar om op algemene wijze de werkelijke belastingdruk vast te stellen.
De minister merkt op dat artikel 10 artikel 203, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aanvult met een nieuw lid. Volgens die nieuwe bepaling worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België indien de voorwaarden, opgesomd in de nieuwe bepaling, vervuld zijn. Het bewijs van het tegendeel kan bijgevolg steeds worden geleverd.
De heer Steverlynck vraagt of een Belgische vennootschap die investeert in een lidstaat van de Europese Unie, op dezelfde wijze wordt behandeld als de Belgische vennootschap die investeert in België.
De minister antwoordt dat, luidens het ontworpen artikel 203, § 2, vierde lid, van het WIB 1992, de regeling van § 1, eerste lid, 4º, van dat artikel niet van toepassing is wanneer de daadwerkelijk geheven belasting globaal genomen op de winsten die voortkomen uit de buitenlandse inrichting, ten minste 15 % bedraagt of wanneer de vennootschap en haar buitenlandse inrichting gevestigd zijn in lidstaten van de Europese Unie.
Artikel 11
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 7 in dat ertoe strekt om in fine van het voorgestelde artikel 207, tweede lid, de woorden « en de toepassing van artikel 194quater, § 4 » te schrappen. Dit amendement dient te worden samengelezen met de amendementen nrs. 5 en 6 op artikel 6.
De heer Steverlynck dient eveneens een amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt om het voornoemde tweede lid te vervangen. De indiener wijst erop dat uit de memorie van toelichting blijkt dat fiscale consolidatie wordt toegepast in nagenoeg alle geïndustrialiseerde landen. Fiscale consolidatie beoogt de volledige neutraliteit te verzekeren van de intragroepverrichtingen alsmede de verrekening toe te laten van door sommige entiteiten geleden verliezen met door andere entiteiten van de groep verwezenlijkte winsten. Het huidige artikel 207, tweede lid, WIB 1992, laat toe om van de abnormale of goedgunstige voordelen verkregen van een onderneming ten aanzien waarvan zij zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, de verliezen van het lopende jaar af te trekken. Mits vermogensverschuiving staat ons huidige recht toe om verliezen tussen binnenlandse groepsvennootschappen te consolideren. De opheffing van deze mogelijkheid is niet verenigbaar met de intentie een fiscale consolidatie in te voeren. Een formeel systeem van fiscale consolidatie in België moet de Belgische groepen in een zelfde concurrentiepositie plaatsen als deze van buitenlandse groepen. In afwachting van een dergelijke maatregel dienen binnenlandse groepen niet in een meer nadelige concurrentiepositie geplaatst te worden. De huidige mogelijkheid om verliezen van het lopende jaar te verrekenen met abnormale of goedgunstige voordelen kan beter behouden blijven tot de consolidatiebelofte wordt ingelost.
Artikel 18
Amendement nr. 8 van de heer Steverlynck strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Het dient te worden samengelezen met de amendementen nrs. 5 en 6 op artikel 6 en het amendement nr. 7 op artikel 11.
Artikel 24
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt het woord « anonieme » te vervangen door het woord « gedepersonaliseerde ». De indiener verklaart dat de publicatie op anonieme wijze niet in alle gevallen volstaat om de identiteit van de aanvrager te verbergen. De publicatie dient zodanig te gebeuren dat de identiteit niet op rechtstreekse wijze bij naam maar ook niet op onrechtstreekse wijze uit de context kan worden afgeleid. Bij de publicatie dient in de beslissing elke verwijzing naar de persoonlijkheid van de aanvrager te verdwijnen.
Artikel 32
De heer Steverlynck dient een amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 2-1388/2), dat ertoe strekt artikel 32, § 1, eerste lid, aan te vullen. De indiener herinnert eraan dat de wetgever in 1991 besliste om geen roerende voorheffing te heffen op inkoop- en liquidatieboni. Van een oneigenlijk gebruik kan er geen sprake zijn. De invoering van deze heffing op de reeds belaste reserves gevormd vóór het aanslagjaar 2004 is een zuivere belastingverhoging die afbreuk doet aan het opgewekte vertrouwen Zelfstandigen die hun activiteiten uitoefenen onder de vorm van een vennootschap, beschouwen hun vennootschap als een spaarpot om de oude dag door te komen. Deze spaarpot vult een gebrekkige sociale voorziening in hun hoofde aan. De maatregel dreigt overigens de toetsing door het Arbitragehof niet te overleven.
De minister verwijst voor zijn antwoord op de amendementen naar zijn verklaringen in de Kamercommissie met betrekking tot de daar ingediende identieke amendementen (stuk Kamer, nr. 50-1910/6).
De amendementen 1 tot 16 worden verworpen met 8 tegen 3 stemmen.
Het amendement nr. 17 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.
Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur, Mimi KESTELIJN-SIERENS. |
De voorzitter, Paul DE GRAUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1918/8)