Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-58

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken

Vraag nr. 2172 van de heer Alain Destexhe d.d.17 juni 2002 (Fr.) :
Diplomatieke posten. ­ Aflevering van visa en verblijfsvergunningen.

Alle aanvragen voor verblijfsvergunningen voor België die door diplomatieke posten worden gedaan, worden gecentraliseerd op het niveau van de Dienst Vreemdelingenzaken. De meeste landen van de Europese Unie hebben echter een procedure ingevoerd die ervoor zorgt dat diplomatieke posten in de meeste gevallen zelf een beslissing kunnen nemen zonder hun hoofdstad te raadplegen.

Wat zijn de voordelen en de ongemakken van onze procedure ? Bent u van plan ze aan te passen ?

Antwoord : In zijn vraag beweert het geachte lid dat alle aanvragen voor een verblijfsvergunning voor België die ingediend worden bij de diplomatieke posten gecentraliseerd worden op het niveau van de Dienst Vreemdelingenzaken en dit terwijl onze partners een meer gedecentraliseerde procedure zouden kennen. Het is misschien nodig eerst te verduidelijken dat er een essentieel onderscheid gemaakt dient te worden tussen de fase van de visumaanvraag (voor kort of lang verblijf) en deze van de aanvraag voor een verblijfstitel. De eerste fase gebeurt via onze diplomatieke en consulaire posten in het buitenland, daar waar de tweede zich via de gemeente afspeelt nadat de vreemdeling België is binnengekomen met het visum dat hij bekomen heeft, of zonder visum indien hij op basis van zijn nationaliteit vrijgesteld is van deze plicht. Alvorens de voor- en nadelen van onze procedure te bespreken, zoals het geachte lid eveneens vraagt, lijkt het me echter onontbeerlijk te verduidelijken wat deze procedure juist inhoudt.

Het is inderdaad een feit dat de toegang van vreemdelingen tot ons grondgebied, het verblijf, de vestiging alsook hun eventuele verwijdering onder de bevoegdheid valt van de Dienst Vreemdelingenzaken die afhangt van mijn collega van Binnenlandse Zaken. Als gevolg daarvan valt in principe dan ook elke visumaanvraag onder de bevoegdheid van deze administratie. Tot zover de regel. In de praktijk daarentegen heeft de minister van Binnenlandse Zaken, zonder daarbij evenwel zijn bevoegdheden af te geven, een aantal gevallen gedefinieerd waarbij de diplomatieke en consulaire posten zelfstandig kunnen beslissen over de afgifte van een visum voor lang verblijf.

Zo kunnen bijvoorbeeld de visumaanvragen die ingediend worden door de familieleden van een Belg of een communautair onderdaan (echtgenoot, kinderen jonger dan 21 die ten laste zijn) het voorwerp uitmaken van een directe afgifte door de diplomatieke of consulaire post waar de aanvraag ingediend werd.

Dit principe geldt ook voor bezoldigde werknemers die hun visum aanvragen op basis van de toelating om te werken in België (werkvergunning) die zij vooraf verkregen via de bevoegde administraties.

Dit principe geldt ook voor visumaanvragen die ingediend worden met het oog op het volgen van studies in België en die gebaseerd zijn op artikel 58 van de wet van 15 december 1980.

Bovendien, dient men ook te noteren dat wat België betreft, de onderdaan van een land dat niet onderworpen is aan de visumplicht voor kort verblijf (type C), ook vrijgesteld is van de visumplicht voor lang verblijf (type D) indien hij komt in het kader van een gezinshereniging. In dat geval kan hij dadelijk een verblijfsvergunning krijgen via de gemeente die bevoegd is voor zijn verblijfplaats, zodra deze via de Dienst Vreemdelingenzaken heeft kunnen nagaan dat de betrokkene aan de wettelijke vereisten voldoet.

De hierboven beschreven autonomie van de diplomatieke en consulaire posten laat hen echter wel enkel toe positieve beslissingen te nemen. Dit impliceert aan de ene kant dat alle wettelijke voorwaarden vervuld dienen te zijn en gecontroleerd dienen te worden op het moment van het indienen van de aanvraag en aan de andere kant betekent het dat indien dit niet het geval is, of indien er twijfel bestaat, de diplomatieke of consulaire post het dossier voor beslissing dient door te sturen naar de Dienst Vreemdelingenzaken.

Deze autonomie bestaat echter niet voor de onderdanen van een aantal landen die vanuit veiligheidsoogpunt als gevoelig worden beschouwd. De visumaanvragen van de onderdanen van deze landen dienen dan ook systematisch voorgelegd te worden aan de Dienst Vreemdelingenzaken, die dan niet alleen de administratieve afhandeling van het dossier regelt, maar daarnaast ook de Staatsveiligheid dient te consulteren.

Kortom, er is, zoals men ziet, wat betreft de visumaanvragen voor lange duur (met het oog om te verblijven in ons land) geen sprake van een volledig gecentraliseerde behandeling op het niveau van de Dienst Vreemdelingenzaken, hoewel de autonomie van de posten wel beperkt blijft.

Het nadeel van een te grote centralisatie ligt in de termijn van de behandeling van de aanvragen. Enerzijds ondervindt de Dienst Vreemdelingenzaken chronisch problemen om de massa van aanvragen die worden doorgezonden door de posten te verwerken, en dit ten gevolge van de beperkte middelen en het gebrek aan personeel. Anderzijds moet men aan de behandelingstijd van een aanvraag natuurlijk ook de termijnen meerekenen die nodig zijn voor het doorzenden van de dossiers, alsook beseffen dat een visumaanvraag voor verblijf in België het onderzoek van specifieke documenten vereist (zoals van burgerlijke staat in het geval van gezinshereniging, in verband met de scholing van de betrokkene in het geval van een aanvraag voor studies).

Het beroep tegen de bevoegde federale administratie biedt het essentiële voordeel dat een grotere uniformiteit in de toepassing van de van kracht zijnde wet op dit vlak (wet van 15 december 1980) kan gegarandeerd worden en dus ook een grotere coherentie in de behandeling van de dossiers en in het besluitvormingsproces. Men mag niet uit het oog verliezen dat de beslissingen op dit vlak (we denken hier in de praktijk aan de beslissing tot weigering van een visum) in rechte en in feite dienen gemotiveerd te worden en vervolgens meegedeeld te worden aan de betrokkene, die vervolgens over de mogelijkheid beschikt om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Een grotere decentralisatie zou zonder twijfel de behandelingstermijn van de visumaanvragen verkorten, maar zou ook de overdracht naar de verschillende posten vereisen van de knowhow die eigen is aan de verschillende diensten van de Dienst Vreemdelingenzaken die daarenboven beschikken over bepaalde archieven en databanken die de posten niet kunnen raadplegen.

In samenwerking met de bevoegde diensten van mijn collega van Binnenlandse Zaken hebben mijn diensten reeds uitgebreid de verschillende mogelijkheden onderzocht om de behandeling van visumaanvragen voor korte en lange duur efficiënter te maken. Daar waar het principe van de overdracht van meer bevoegdheden naar onze posten in het buitenland en dus een grotere autonomie voor het ogenblik reeds verworven is wat betreft de behandeling van visumaanvragen voor kort verblijf, werd daarentegen geacht dat wat betreft lang verblijf een dergelijke autonomie niet wenselijk is. Dit omwille van de hierboven reeds aangehaalde argumenten, maar ook omdat met de huidige beperkte middelen die ter beschikking staan van onze posten in het buitenland, het voor hen niet mogelijk zou zijn de onvermijdelijk bijkomende werklast die een dergelijke decentralisatie op hun niveau met zich zou meebrengen, op een aanvaardbare wijze te kunnen verwerken.

Niettemin loopt er voor het ogenblik in ons consulaat-generaal in Casablanca een pilootproject voor een complete decentralisatie van de behandeling van visumaanvragen met het oog op studies. Het is echter nog te vroeg om reeds definitieve besluiten te trekken uit dit project. Het biedt natuurlijk wel het voordeel van een snelle behandeling van de dossiers. Maar voorlopig is dit nog niet definitief opgelost en hoewel voor het ogenblik het experiment positief lijkt, is dit toch vooral ook te danken aan de aanwezigheid in de post van een expert van de Dienst Vreemdelingenzaken, die tijdens het hoogseizoen ter plaatse twee maal meerdere weken verblijft. Tijdens deze verblijven, doet deze in eerste instantie zijn uiterste best om het personeel van het consulaat, dat hij zelf opgeleid heeft, te omkaderen, maar hij behandelt ook zelf direct de meer complexe dossiers.

Tegen deze achtergrond kan worden verwacht dat de autonomie op het vlak van visa voor kort verblijf het aantal aanvragen die onze posten in het buitenland in het kader van de huidige procedures voor beslissing doorsturen naar de Dienst Vreemdelingenzaken, gevoelig zal verminderen. Daaruit zou een algemene vermindering van het werkvolume bij de directie Visa van de Dienst Vreemdelingenzaken moeten voortvloeien. En zelfs met onveranderde middelen zou het dus, op termijn, mogelijk moeten zijn om de belangrijkste keerzijde van de gecentraliseerde procedure, namelijk de behandelingstermijn van visumaanvragen voor lang verblijf, te verkorten.