2-1163/4

2-1163/4

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

3 JULI 2002


Wetsontwerp houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER JEAN-PIERRE MALMENDIER


Dit wetsontwerp, dat ressorteert onder de optioneel bicamerale procedure, werd op 23 mei 2002 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 85 stemmen bij 5 onthoudingen, en werd op 24 mei 2002 overgezonden aan de Senaat.

Het is op 29 mei 2002 geëvoceerd. De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft het ontwerp in haar vergadering en van 12, 26 juni en 3 juli 2002 besproken in aanwezigheid van de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BEGROTING, MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN SOCIALE ECONOMIE

De vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie licht toe dat voorliggend wetsontwerp ertoe strekt aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (hierna : OCMW's) een wettelijke opdracht toe te wijzen in het kader van de energielevering aan de minstbedeelden.

Deze wettelijke opdracht omvat twee delen. Een eerste deel bevat ondersteuning en sociale en budgettaire begeleiding van de gas- en elektriciteitsverbruikers die betalingsmoeilijkheden ondervinden. Daaronder moet worden begrepen het onderhandelen met de verbruiker en de verdeler over afbetalingsplannen en het opstarten van budgetbegeleiding. Het recht wordt toegekend aan de mensen die problemen hebben inzake energieleveringen maar de begeleiding moet de hele schuldproblematiek omvatten.

Het tweede deel bevat de financiële, maatschappelijke steunverlening die OCMW's de kans moet bieden de opgelopen schulden geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren teneinde de betrokken persoon in staat te stellen op een nieuwe basis te beginnen. Tevens kan het OCMW optreden in het kader van preventief energiebeleid, zoals in het plaatsen van budgetmeters, kosten verbonden aan de minimale levering van energie, de plaatsing van veiligere en energievriendelijkere toestellen.

De volgende uitgangspunten liggen aan de basis van dit wetsontwerp. Ten eerste constateert men dat het aantal mensen met een schuldprobleem de laatste jaren steeds toeneemt. Ten tweede moet men rekening houden met de nakende liberalisering van de energiemarkt. Dat houdt immers een grotere blootstelling aan marktrisico's in, wat het opleggen van openbare dienstverplichtingen door de overheid rechtvaardigt.

Ten slotte wenst men de bemiddeling door de OCMW's te continueren en te versterken. De OCMW's doen op dit ogenblik reeds aan energiebemiddeling, met behulp van het Hulpfonds van het Controlecomité voor gas en elektriciteit. Dit wetsontwerp wil deze bestaande maar niet gereglementeerde opdracht van de OCMW's wettelijk regelen en beter financieren. In het kader van de liberalisering van de energiemarkt laat de Europese Unie trouwens toe dat er fondsen bestaan die aangewend worden voor openbare dienstverplichtingen, op voorwaarde dat dit op een transparante, duidelijk gedefinieerde, niet discriminerende en controleerbare manier gebeurt. De minister is de mening toegedaan dat een opname in de wet daartoe de beste garantie is.

De middelen zullen verdeeld worden op basis van twee sleutels : enerzijds de opname, per gemeente, van het aantal personen met betalingsachterstand geregistreerd in de Centrale voor kredieten aan particulieren, anderzijds het aantal rechthebbenden op verhoogde tegemoetkoming van de ziekteverzekering per gemeente, waarbij het voor de gemeente meest voordelige criterium in aanmerking genomen zal worden.

II. ALGEMENE BESPREKING

A. Opmerkingen van de leden

Mevrouw Pehlivan merkt op dat veel mensen geen beroep doen op het leefloon, alhoewel ze er recht op hebben. Zij wil graag weten of het budget voor de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening inzake energielevering een grotere doelgroep dan aanvankelijk berekend, kan verwerken.

Mevrouw Van Riet is van mening dat de voor deze bepalingen benodigde investering in personeel moeilijk te plannen is. Hoe zullen fluctuaties opgevangen worden ?

De heer Vankrunkelsven vreest dat sommige gemeenten de dupe zullen zijn van de in het wetsontwerp gehanteerde indeling in klassen, die bepalen op hoeveel deeltijdse of voltijdse personeelsleden een OCMW recht heeft. Als voorbeeld geeft hij het geval van een gemeente die met 950 rechthebbenden in klasse 1 valt, en dus recht heeft op één halftijdse betrekking, en een gemeente die met 2 100 rechthebbenden in klasse 3 valt, en dus recht heeft op drie voltijdse betrekkingen. Alhoewel de verhouding tussen de rechthebbenden er een is van 1 tegen 2, is die van de daaraan verbonden betrekkingen er een van 1 tegen 6. De spreker wenst een meer evenredige verdeling en zal een amendement in die zin indienen. Ook de beperking tot maximaal 10 voltijdse betrekkingen lijkt hem voor de grote gemeenten niet correct.

De heer Barbeaux stelt vast dat de bijkomende middelen voor de schuldbemiddeling volledig worden toegekend aan de OCMW's, alhoewel de sector ook een reeks verenigingen in de non-profitsector kent die zich bezighouden met het probleem van de schuldbemiddeling. Is het niet nodig de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt te wijzigen zodat de beschikbare fondsen ook aan deze andere verenigingen kunnen worden verleend ? Spreker stelt eveneens vast dat de hulp in de eerste plaats uit personeel bestaat. Hij vraagt zich af of men de financiële middelen niet beter zou spreiden over personeel en materiële hulp.

Verder vraagt het lid zich af waarom artikel 5 van het ontwerp de datum van 1 januari 2005 invoert als limiet om de financiering te krijgen, zonder erkenning van de dienst schuldbemiddeling. Die datum lijkt hem arbitrair.

Betreffende het artikel 6 van het ontwerp stelt de spreker de vraag hoe de OCMW's het saldo van de fondsen en dus de beschikbare middelen zullen kennen. Wat gebeurt er met de rechten die ontstaan uit artikel 2 van het ontwerp, indien het voorziene saldo niet meer volstaat om de financiële maatschappelijke steun toe te staan ? Tot slot vraagt het lid naar de reden van de retroactieve inwerkingtreding van dit ontwerp.

B. Antwoord van de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie

De heer Vande Lanotte, vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie verklaart dat de personeelsplanning geen probleem zou mogen opleveren vermits voor de OCMW's een financiële enveloppe beschikbaar wordt gesteld, te besteden aan schuldbemiddeling inzake energie. Binnen deze enveloppe hebben ze echter zelf de vrije keuze om er bestaande personeelsleden of nieuw personeel mee te betalen.

Indien het aantal rechthebbenden zou dalen, waardoor een gemeente in een lagere klasse terechtkomt, belet niets het OCMW om deze personen een andere taak toe te wijzen. Zij zullen dan natuurlijk wel met andere fondsen betaald moeten worden.

In verband met de opmerking van de heer Vankrunkelsven over de onevenwichtige klasse-indeling en de daaraan verbonden betrekkingen, herinnert de minister aan de dubbele sleutel om een gemeente in een bepaalde klasse in te delen het voor de gemeente meest voordelige aantal wordt toegekend.

Bovendien wordt ook een maximum van 10 equivalente betrekkingen gehanteerd die op basis van de bepalingen van dit ontwerp kunnen worden gefinancierd, daar waar de OCMW's van grote steden op dit ogenblik soms wel meer dan 20 personen inzetten voor schuldbemiddeling. De grote steden worden dus absoluut niet bevoordeeld.

Bij de klasse-indeling moest bovendien rekening gehouden worden met de verdeling van de middelen over de totaliteit van de OCMW's en moest tevens vermeden worden dat het totale budget aan personeelskosten wordt besteed.

Wat de verenigingen uit de non-profitsector betreft, biedt het wetsontwerp een OCMW de mogelijkheid om met één of meerdere erkende VZW's inzake schuldbemiddeling een overeenkomst af te sluiten en hen op een structurele manier te financieren.

Voorts stelt de minister vast dat er geen enkel probleem rijst in verband met de wet van 29 april 1999. De federale wetgever is de enige bevoegde overheid om de taken van de OCMW's af te bakenen. De gemeenschappen en gewesten zijn op hun beurt bevoegd om de taken van deze non-profit verenigingen af te bakenen. Enkel zij kunnen beslissen of en hoe zij deze verenigingen steunen.

Bovendien werd in de interministeriële conferentie met de bevoegde ministers overeengekomen dat de middelen, die de gemeenschappen en de gewesten momenteel besteden aan de schuldbemiddeling, zullen worden geheroriënteerd naar de non-profitsector.

In verband met een andere vraag van de heer Barbeaux merkt de minister op dat er niet besloten is dat de financiering zou stoppen op 1 januari 2005. Er werd enkel vastgelegd dat vanaf deze datum de OCMW's erkend moeten zijn als dienst voor schuldbemiddeling of een overeenkomst moeten hebben met een erkende dienst voor schuldbemiddeling om nog voor financiering in aanmerking te komen. De OCMW's beschikken dus over verschillende jaren om aan de kwaliteitsvereisten van de gemeenschappen in verband met schuldbemiddeling te voldoen.

Verder wenste men de OCMW's in de eerste plaats zekerheid te geven over de financiering van het personeel. Daarom is het saldo het deel van het fonds dat overblijft na de betaling van de personeelskosten. Dat fonds zou op een bepaald ogenblik inderdaad volledig besteed kunnen worden aan personeelskosten. Op basis van de huidige berekeningen komt men echter op een verdeling van ongeveer 1,1 miljard frank voor de financiering van personeel, waardoor er een saldo van ongeveer 500 à 600 miljoen frank overblijft voor materiële bijstand. Bovendien hoopt men dat, door deze maatregelen, het aantal rechthebbenden op termijn zal afnemen. Mocht daarentegen, zoals mevrouw Pehlivan aangeeft, de groep rechthebbenden groter zijn dan verwacht, dan zal er een groter bedrag aan het personeel worden besteed en is er bijgevolg een kleiner saldo beschikbaar voor de materiële bijstand.

De minister merkt ook op dat de OCMW's op dit ogenblik ook reeds bijstand verlenen. Het huidige ontwerp zal er gewoon voor zorgen dat zij een deel van die bijstand terugbetaald krijgen. Het is echter niet omdat het saldo, waarvan sprake in het ontwerp, uitgeput zou zijn, dat de OCMW's geen bijstand meer moeten verlenen. Zij blijven deze wettelijke taak behouden.

In verband met de datum van inwerkingtreding wenst iedereen een inwerkingtreding in 2002. Dat zal de OCMW's in staat stellen om een deel van de uitgaven die zij reeds voor 2002 gedaan hebben in de sector van de schuldbemiddeling inzake energie te recupereren.

De heer Barbeaux vroeg zich ook af of het beleidsmatig niet beter zou zijn om de fondsen niet enkel voor het personeel te voorzien. De minister ziet de schuldbemiddeling echter in de eerste plaats als een preventief instrument. Door enkel financiële hulp te geven en geen algemene ondersteuning, worden de onderliggende problemen niet opgelost.

III. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Artikel 4

Amendement nr. 1

De heer Vankrunkelsven dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1163/2, amendement nr. 1), dat ertoe strekt de verdeling van de gemeenten in klassen, gebaseerd op het aantal rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, op een meer evenredige manier te laten gebeuren. Bovendien wil hij het aantal klassen uitbreiden tot 15.

Amendement nr. 2

De heer Vankrunkelsven dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1163/2, amendement nr. 2), dat ertoe strekt de verdeling van de gemeenten in klassen, gebaseerd op het aantal personen met betalingsachterstand geregistreerd in de Centrale voor kredieten aan particulieren, op een meer evenredige manier te laten gebeuren. Hij wenst ook hier het aantal klassen uit te breiden tot 15.

Na een simulatie verklaart de minister dat de door de heer Vankrunkelsven voorgestelde bepalingen tot gevolg hebben dat 4 steden recht hebben op meer personeel, voor 488 blijft de situatie identiek en voor 96, vooral centrumsteden en iets grotere gemeenten, gaan er toegewezen betrekkingen verloren.

Gezien de consequenties van de door hem voorgestelde amendementen trekt de heer Vankrunkelsven zijn amendementen nrs. 1 en 2 in.

Artikel 6

Amendement nr. 3

Mevrouw Thijs dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1163/3, amendement nr. 3), dat ertoe strekt ook de vreemdelingen ingeschreven in het vreemdelingeregister te laten meetellen voor de verdeling van de toe te kennen financiële maatschappelijke steun. Zij verwijst hierbij naar haar schriftelijke verantwoording.

De spreker verklaart vervolgens dat voor een stad als Mechelen, het al dan niet aanvaarden van de voorgestelde tekst, een verschil uitmaakt van meer dan 10 %. Immers, in april 2002 had Mechelen 771 bestaansminimumgerechtigden en 254 gerechtigden op aanrekenbare financiële steun. Van deze laatste personen was ongeveer de helft ingeschreven in het vreemdelingenregister. Het niet in rekening brengen van deze 127 personen resulteert in een verschil in subsidiebedrag van 12,24 %.

De minister verwijst naar het verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 1164/004), waar onder het amendement nr. 4 een gelijkaardige bepaling werd voorgesteld.

Immers, de minister is van mening dat een niet onaanzienlijk aantal gesteunde vreemdelingen niet effectief op het grondgebied van de desbetreffende gemeente verblijven en dat het dan ook geen zin heeft om de OCMW's hiervoor steun te verlenen.

Dat is zeker het geval voor asielzoekers en maar minder voor de vreemdelingen ingeschreven in het vreemdelingenregister. Deze laatste worden echter al voor de volle 100 % betoelaagd. Zij worden dus momenteel al meer gecompenseerd dan de andere categorieën.

Bovendien is deze inschrijving in het vreemdelingenregister slechts van toepassing voor die vreemdelingen die hier tijdelijk verblijven. Heeft dit verblijf een meer permanent karakter, na vijf jaar, dan worden zij ingeschreven in het bevolkingsregister en ressorteren ze onder de bepalingen van dit ontwerp.

In verband met de simulatie voor de stad Mechelen meent hij te weten dat Mechelen gerangschikt staat als « zwarte gemeente » en zij daardoor recht heeft op bepaalde compensaties via andere kanalen. Hij stelt voor om deze elementen te blijven uit elkaar houden.

De minister acht de voorgestelde aanvulling niet wenselijk en vraagt daarom het voorgestelde amendement te verwerpen.

Het amendement nr. 3 wordt verworpen met 3 tegen 9 stemmen.

Amendement nr. 4

Mevrouw Thijs dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1163/3, amendement nr. 4), dat ertoe strekt de steunverlenende OCMW's de mogelijkheid te bieden om de verleende tegemoetkomingen terug te vorderen. Zij verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.

De minister is van oordeel dat het OCMW mensen moet helpen en dat het voorgestelde amendement een verkeerd signaal uitzendt. Bovendien strekt het voorgestelde artikel 2 er momenteel reeds toe dat de OCMW's een bepaald oordeel vellen over de situatie (appreciatierecht).

De minister benadrukt vervolgens er zich van bewust te zijn dat het schuldenprobleem vaak een probleem is van mensen met modale inkomens. Hij wil ook deze categorie van mensen helpen. Daarom wordt de OCMW's de mogelijkheid geboden om geval per geval te appreciëren om de steun al dan niet toe te kennen. Het is niet de bedoeling om louter geld voor te schieten en het dan later terug te vorderen.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen.

IV. EINDSTEMMING

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 11 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Jean-Pierre MALMENDIER. Jacques D'HOOGHE.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 50-1664/8 - 2000/2001)