2-875/6

2-875/6

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

7 MEI 2002


Wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, wat de terbeschikkingstelling van het personeel betreft


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW THIJS


1. Inleiding

Dit wetsontwerp werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd op 19 juli 2001 en aan de Senaat overgezonden op 20 juli 2001.

De Senaat heeft het geëvoceerd op 22 juli 2001. De commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft het tijdens haar vergaderingen van 20 november en 18 december 2001 besproken. Het wetsontwerp werd goedgekeurd op 18 december 2001. Bij de bespreking in plenaire vergadering op 3 januari 2002 werden vragen gesteld over de bevoegdheid van de federale wetgever voor de gemeentewet aangezien de Lambermontakkoorden, die deze bevoegdheid met ingang van 1 januari 2002 aan de gewesten hebben overgedragen, in werking zijn getreden. De Senaat heeft daarom op 10 januari 2002 het advies van de Raad van State ingewonnen.

De Senaat vroeg meer bepaald dat de Raad van State een advies zou geven over de vraag of de door het ontwerp geregelde aangelegenheid behoort tot het federale bevoegdheidsdomein van het arbeidsrecht dan wel tot de gewestelijke materie van de « samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen » (artikel 6, § 1, VIII, 1º van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd door artikel 4 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en gemeenschappen).

Het advies werd gegeven op 11 maart 2002 en de Raad van State was van mening dat het wetsontwerp betrekking had op het arbeidsrecht, een federaal bevoegdheidsdomein. Op 14 maart 2002 heeft de plenaire vergadering het ontwerp teruggezonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. De commissie heeft het wetsontwerp opnieuw besproken tijdens haar vergaderingen van 19 maart en 7 mei 2002 in aanwezigheid van de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid.

2. Inleidende uiteenzetting van de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid

Mevrouw Onkelinx herinnert eraan dat het voorliggend wetsontwerp omstandig besproken werd in de commissie tijdens eerdere vergaderingen. Ter herinnering zij aangestipt dat het ontwerp reeds door de Kamer en door deze commissie was goedgekeurd voordat de Senaat het advies van de Raad van State vroeg. De Raad van State heeft na onderzoek van het wetsontwerp slechts enkele wetgevingstechnische opmerkingen gemaakt.

De minister wijst erop dat het gaat om een wetsontwerp dat de gemeenten en de werknemers ten goede komt aangezien het de gemeenten machtigt werknemers ter beschikking te stellen van verenigingen en andere besturen, wat thans niet kan.

Vele gemeenten wachten overigens met ongeduld op de goedkeuring en de inwerkingtreding van de wet.

De minister merkt op dat zij een amendement zal indienen dat rekening houdt met de door de Raad van State geformuleerde opmerkingen maar zij wijst er tevens op dat, wanneer deze amendementen worden aangenomen dit opnieuw voor vertraging bij de goedkeuring van het ontwerp kan zorgen. Daar hebben de gemeenten, die vragende partij zijn, nadeel bij.

3. Bespreking van de artikelen

Artikel 2

De minister dient namens de regering amendement nr. 4 in (zie stuk Senaat, nr. 2-875/5), dat ertoe strekt het 2º van dit artikel te vervangen. Ze legt uit dat dit amendement een verbetering van de formulering beoogt overeenkomstig de opmerkingen van de Raad van State, doch geenszins afbreuk doet aan het beginsel of aan de rechten die reeds door het wetsontwerp zijn erkend.

Mevrouw De Schamphelaere merkt op dat er een zeer dingende vraag is van de gemeenten om dit wetsontwerp zo spoedig mogelijk in voege te laten treden.

De opmerking van de Raad van State waarvoor thans een amendement wordt neergelegd door de regering is voor haar de evidentie zelf. Het is logisch dat de arbeidsvoorwaarden van de ter beschikking gestelde werknemer niet ongunstiger mogen zijn.

Ze vraagt zich af waar er in de huidige versie van de wettekst een moeilijkheid zou kunnen rijzen in de toepassing aangezien de Raad van State slechts formele opmerkingen heeft geformuleerd.

De Raad van State heeft geen wijziging of aanvulling aanbevolen want alles staat reeds in het wetsontwerp. De beveiliging van de rechten van de werknemer wordt er uitdrukkelijk in vermeld. Het betreft dus een louter technische opmerking vanwege de Raad van State.

Daarom zou ze liever zo snel mogelijk tot de stemming van het wetsontwerp willen kunnen overgaan.

De dames Lizin en Cornet d'Elzius zijn evenwel van mening dat over het amendement moet worden gestemd aangezien het advies van de Raad van State werd gevraagd en dat de Raad van State een aanbeveling heeft geformuleerd over de bescherming van de rechten van de werknemer, wat toch een fundamentele zaak is. Dat hoeft de snelle goedkeuring van het ontwerp niet in de weg te staan.

De minister merkt op dat de bescherming van de rechten van de werknemer weliswaar reeds in het wetsontwerp is opgenomen maar dat de aanbeveling van de Raad van State uitsluitend betrekking heeft op de wetgevingstechnische formulering van die bescherming.

Mevrouw Thijs beaamt dit en meent dat het derhalve geen zin heeft om het amendement van de regering, dat geen meerwaarde heeft, te stemmen.

De minister beslist derhalve het regeringsamendement in te trekken.

4. Stemming over het wetsontwerp in zijn geheel

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt door de 9 aanwezige leden eenparig aangenomen.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitster,
Erika THIJS. Anne-Marie LIZIN.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het ontwerp overgezonden
door de Kamer van volksvertegenwoordigers
(zie stuk Kamer nr. 50-458/009 ­ 1999-2000)