2-1105/3 | 2-1105/3 |
30 APRIL 2002
Evocatieprocedure
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp is door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 18 april 2002 en werd aan de Senaat overgezonden op 19 april 2002.
De Senaat heeft het op 24 april 2002 geëvoceerd. De commissie voor Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 30 april 2002, in aanwezigheid van de minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen.
Onderhavig wetsontwerp beoogt in de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken de principes van de Copernicushervorming van de federale administratie te verwerken. Verder voorziet artikel 7 van dit wetsontwerp een noodzakelijke overgangsregeling in het taalstatuut van de leden van de geïntegreerde politiediensten.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft verschillende wijzigingen aangebracht aan het basisontwerp.
1.1. Principes
Eén van de fundamenten, die de ruggengraat vormen van de hervorming van de federale overheidsdiensten, is de responsabilisering van het lijnmanagement.
In iedere federale overheidsdienst worden de managementfuncties aangewezen en uitgeoefend in het kader van een mandaat van zes jaar. Iedere titularis van een managementfunctie toont zijn managementvaardigheden en zijn aan de functie gekoppelde bekwaamheid aan tijdens een vergelijkende selectie die door Selor wordt uitgevoerd. Het functieprofiel omvat tevens een strategische component, die de titularis in zijn managementplan uiteenzet. Daarbij gaat het om een essentieel onderscheid met de ambtenaren-generaal, die uitsluitend met de operationele leiding van de administratie worden belast.
Het managementplan is de leidraad, het personeel de noodzakelijke schakel bij de realisatie ervan. De interactie, sturing en evaluatie van zijn medewerkers is cruciaal voor het welslagen van zijn managementplan. De manager zal derhalve op termijn de vereiste taalkennis aangepast aan de evaluatietaak dienen te hebben om deze interactie dit rechtstreeks contact mogelijk te maken. Jawel, op termijn, de regering heeft namelijk bepaald dat de inhoud van die functionele taalkennis moet uitgewerkt, getest en goedgekeurd worden. Ze wenst zekerheid omtrent de afstemming van die Selor-testen op de reëel vereiste taalkennis. De taalkennis voor de verzekering van de eenheid in de rechtspraak, of beter, de gelijke behandeling van de Belgische burger, wordt behouden en uitdrukkelijk uitgewerkt in de wet. De wet eist ook reeds vandaag een zekere tweetaligheid taalkennis in hoofde van ambtenaren. Dat is zo bijvoorbeeld voor wat de regio Brussel betreft waar men uitdrukkelijk stelt dat het om een taalkennis aangepast aan de aard van de functie dient te gaan. Op heden heeft ook een bepaald percentage (20 %) van federale ambtenaren vanaf rang 13 (ongeveer 400 ambtenaren) een verplichte voldoende kennis van de tweede taal.
1.2. Artikel 43ter
Voormelde principes zijn opgenomen in een artikel 43ter, dat wordt ingevoegd in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
Teneinde de geest van de taalwetgeving in bestuurszaken te eerbiedigen werd het artikel 43 als basis voor het nieuw artikel 43ter genomen. Enkel de noodzakelijke aanpassingen werden verwerkt met een nieuw taalstatuut van de federale overheidsdiensten als resultaat.
1.2.1. Toepassingssfeer
De in artikel 43ter bedoelde taalregeling geldt voor de centrale diensten en de uitvoeringsdiensten van de federale overheidsdiensten.
Pro memorie vestigt de minister de aandacht op de volgende begrippen :
de centrale diensten worden in 1961 in de parlementaire documenten omschreven als diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt en waarvan leiding uitgaat;
de uitvoeringsdiensten, gevestigd in Brussel en buiten Brussel, zijn diensten waarvan de werkkring eveneens het ganse land bestrijkt maar waarvan geen leiding uitgaat, zoals bijvoorbeeld Selor Selectiebureau van de federale overheid.
Het nieuwe taalstatuut zal dus in de centrale diensten en in de uitvoeringsdiensten van de federale overheidsdiensten van toepassing zijn.
Ter verduidelijking, de federale overheidsdienst is de opvolger van het ministerie. De ministeries verdwijnen geleidelijk aan. In die ministeries is en blijft het artikel 43 onverminderd van toepassing tot hun afschaffing.
1.2.2. Taalrol, taalkader en taaltrap
1.2.2.1. Taalrol
Net als in de ministeries zijn alle ambtenaren van een federale overheidsdienst op de Nederlandse dan wel op de Franse taalrol ingeschreven. De taal waarin het diploma is gesteld, die een voorwaarde is om aan de vergelijkende selectie deel te nemen, bepaalt de taalrol.
1.2.2.2. Taalkader
De federale overheidsdiensten (FOD) zullen maar twee taalkaders in plaats van drie meer kennen, een Nederlands en een Frans taalkader. Alle betrekkingen, uitgezonderd bij een oneven aantal betrekkingen de betrekking van de voorzitter van het directiecomité, worden verdeeld over het Nederlands en het Frans taalkader. Het tweetalig kader verdwijnt.
In iedere federale overheidsdienst (FOD) worden andere dan managementbetrekkingen uitgesplitst over de twee taalkaders, rekening houdend met de werkbelasting, die in een percentage wordt uigedrukt.
In elke FOD zullen de helft Nederlandstaligen en de helft Franstaligen een managementfunctie opnemen. Dit evenwicht, dat op heden geldt in de ministeries, blijft dus behouden. Met, zoals gezegd, één uitzondering, namelijk de voorzitter van het directiecomité die niet wordt meegeteld indien er een oneven aantal managementbetrekkingen is. De absolute numerieke gelijkheid die in het ministerie in stand gehouden wordt door een extra functie te creëren, wordt verlaten.
De betrekkingen van voorzitter van het directiecomité worden gelijkelijk opgesplitst over het geheel van de federale overheidsdiensten : 50 % Franstaligen en 50 % Nederlandstaligen.
Indien het aantal federale overheidsdiensten oneven is, wordt rekening gehouden met de taalrol van de afgevaardigd bestuurder van Selor om dit evenwicht te realiseren.
Voorts zal, op de vier horizontale federale overheidsdiensten, minstens één van de betrekkingen van voorzitter van het directiecomité aan de andere taalrol moeten worden toebedeeld. Dat bijkomende taalevenwicht speelt perfect in op het belang van de uitwerking van de virtuele matrix. De horizontale federale overheidsdiensten zullen die denkbeelden en de door hen uitgewerkte richtlijnen aan de verticale departementen meedelen.
Eveneens werd door een amendement in de Kamer een strikte timing opgelegd aan de overheidsdiensten en de Vaste Commissie voor taaltoezicht (VCT) bij het onderzoek van de voorstellen tot nieuw taalkader van de federale overheidsdiensten. Binnen de maand na het verstrijken van het zesde jaar een taalkader is zes jaar geldig dienen de diensten hun voorstel aan de VCT te bezorgen. Deze heeft drie maand om zijn advies af te leveren. Deze termijn van drie maand is een termijn van verval.
1.2.2.3. Taaltrappen
De opdeling van de ambtenaren in taaltrappen werd reeds bijgestuurd ter uitvoering van artikel 43 van de taalwetgeving inzake bestuurszaken. Elke federale overheidsdienst kent nog vijf taaltrappen, waarover alle functies verdeeld zijn.
Ter verduidelijking bezorgt de minister een schema waarin de oude en de nieuwe indeling wordt uiteengezet (zie bijlage). Deze opdeling zal in uitvoering van artikel 43ter bevestigd worden in een uitvoeringsbesluit.
1.2.3. Taalkennis aangepast aan de taak
Binnen de FOD's worden volgende categorieën van functionele taalkennis ondertekend :
taalkennis aangepast aan de aard van de evaluatietaak :
Indien de grootte van de FOD het toelaat, worden zoveel mogelijk eentalige afdelingen voorzien zodat een Nederlandstalige ambtenaar geëvalueerd kan worden door zijn Nederlandstalige functionele chef. Dit is niets nieuws.
Indien de functionele chef Franstalig is, wordt hem een tweetalige evaluator toegevoegd zolang hij de nodige taalkennis van het Nederlands niet bewezen heeft. Om de verwerving van die taalkennis aan te moedigen zal een taalpremie gegeven worden aan die evaluatoren die deze taalkennis daadwerkelijk nodig hebben als functionele chef.
elke manager zal in de toekomst de taalkennis aangepast aan de aard van de evaluatietaak dienen te bewijzen.
Een manager is verantwoordelijk voor de leiding van zijn dienst en moet met zijn personeel kunnen communiceren.
Dat betekent, meer concreet, dat hij de vaardigheid moet hebben om een functioneringsgesprek te voeren met een ambtenaar van de andere taalrol. Hij moet zich kunnen uitdrukken in de andere taal en moet door zijn gesprekspartner worden begrepen.
Hij zal dus de kennis van de tweede taal, aangepast aan de evaluatietaak, moeten bewijzen via een door Selor georganiseerd taalexamen. Het gaat om 250 leidinggevende personen die verplicht worden op termijn die taalkennis te verwerven. Die taalkennis is geen voorwaarde tot aanstelling in een mandaat, maar moet wel binnen een periode van zes maanden worden verworven.
de taalkennis aangepast aan de taak van het verzekeren van de éénheid van rechtspraak
Onder de taalkennis vereiste inzake « eenheid van rechtspraak » wordt de taalkennis verstaan die moet garanderen dat de door de overheid genomen beslissingen (reglementen, individuele beslissingen) een uniforme toepassing van de wet garanderen in het Nederlands en in het Frans. Zulk een functionaliteit vereist van degenen die de eenheid van de administratieve rechtspraak moeten waarborgen, een kennis van de bestuurlijk-juridische woordenschat zowel in het Nederlands als in het Frans.
De inhoudelijke invulling van de kennis van de tweede taal, aangepast aan de evaluatietaak, werd als volgt verduidelijkt in de wet :
Actieve en passieve kennis van de tweede taal : men moet zijn medewerker kunnen aanspreken in diens taal en de manager moet ook begrepen worden door zijn medewerker.
De passieve schriftelijke kennis van de tweede taal : er wordt van de manager, de evaluator inderdaad niet vereist dat hij een actieve schriftelijke kennis heeft. Daarvoor mag hij een beroep doen op een vertaler maar hij moet wel kunnen onderzoeken of het geschreven eindprodukt (het evaluatieverslag) dat is gesteld in de taal van de geëvalueerde ambtenaar beantwoordt aan de inhoud van het functioneringsgesprek dat met die ambtenaar is gevoerd. Om die reden moet hij natuurlijk een gedegen passieve schriftelijke kennis hebben van de andere taal.
Een koninklijk besluit wijst per federale overheidsdienst een beperkt aantal ambtenaren aan dat moet toezien op de eenheid in de administratieve rechtspraak. Zij moeten bewijzen dat zij het gebruikelijke vocabularium inzake actieve en passieve mondelinge kennis en inzake passieve schriftelijke kennis beheersen en tevens bewijzen dat zij het administratief en juridisch vocabularium kennen. Die woordenschat wordt opgenomen in een exhaustieve syllabus, opgesteld naar het voorbeeld van de ook aan de universiteiten onderwezen juridische en bestuurlijke terminologie.
Om het testen van deze onderscheiden taalkennisvereisten behoorlijk te laten verlopen investeert Selor in wetenschappelijke ondersteuning. Een consortium van de universiteiten van Leuven en Luik brengt de relevante taalvaardigheden in kaart en ontwikkelt adequate testbatterijen die pas zullen kunnen worden gevalideerd na proeftests. Verder wordt de overheid wettelijk verplicht in dit kader de nodige opleiding te organiseren.
De tekst regelt uitdrukkelijk de taak van Selor. Een koninklijk besluit stelt de voorwaarden en het programma van de twee taalexamens vast. Het bepaalt de samenstelling van de examencommissie : te weten de hoedanigheid en de voorwaarden waaraan de leden moeten voldoen. De gedelegeerd bestuurder van Selor wijst elk lid van de commissie aan.
Verder werd eveneens bij amendement de Vaste Commissie voor taaltoezicht uitdrukkelijk belast met de controle van de aangepastheid van de taalexamens.
1.3. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
1.3.1. Inwerkingtreding
Deze wetswijziging geldt voor de federale overheidsdiensten. Zij gaat daarom in op 1 april 2001, vóór de oprichting van de eerste federale overheidsdienst.
De voor de houder van een managementfunctie verplichte taalkennis, aangepast aan de evaluatietaak zal pas inwerkingtreden op de datum bepaald door de Ministerraad, en meer bepaald na validering van de testbatterij.
1.3.2. Overgangsmaatregelen
Het onderscheid tussen de twee soorten taalkennis gaat in uiterlijk vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van de paragraaf. Tot vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding kan de regering overgangsmaatregelen invoeren ten gunste van reeds aangestelde personeelsleden en managers.
Verder bepaalt de wet een vrijstelling van deelname aan de nieuwe testen voor diegenen die het huidig taalexamen tot bevordering in het tweetalig kader, de zogenaamde voldoende kennis, en de grondige kennis van de tweede taal bewezen hebben.
De regering heeft bij amendement een bijkomende vrijstelling ingevoerd wat betreft de taalexamens voor de diensten in het buitenland van het departement Buitenlandse Zaken.
De voorgestelde overgangsmaatregel is van toepassing op de personeelsleden van de federale politie en de personeelsleden van de gemeentelijke politiekorpsen die een ambt bekleden waar, ingevolge de gecoördineerde wetten inzake taalgebruik in bestuurszaken, een zekere kennis van de tweede taal is opgelegd.
Die personeelsleden behouden tot 1 april 2006 hun betrekking, ook al hebben ze niet de vereiste taalkennis. Inmiddels hebben ze de tijd om voor de opgelegde taalexamens te slagen. Tot 1 april 2006 moeten de betrokken politiediensten erop toezien dat het Nederlands, het Frans en het Duits kunnen worden aangewend in de contacten met het publiek.
Deze overgangsmaatregel treedt retroactief in werking op 1 april 2001, de datum van inwerkingtreding van de nieuwe rechtspositieregeling van de politiediensten.
De heer Barbeaux zegt dat hij voor alles de afwezigheid van heel wat Franstalige senatoren van de meerderheid betreurt. Hij veronderstelt dat ze waarschijnlijk in verlegenheid zijn gebracht door het akkoord tussen de ministers over dit wetsontwerp, dat naar zijn mening voor de Franstaligen een ongunstig wetsontwerp is.
De huidige wetgeving is immers gebaseerd op het beginsel van de eentaligheid van de ambtenaren en de tweetaligheid van de dienst. Men moet elke vraag van een particulier in diens taal kunnen beantwoorden, maar tot op heden mogen, behalve een beperkte tweetalige formatie van ongeveer 20 %, waaronder 10 % Nederlandstalig en 10 % Franstalig, de andere ambtenaren eentalig zijn.
Het wetsontwerp dat ter studie ligt, vervangt dit door het beginsel van de functionele tweetaligheid, dat een zekere actieve mondelinge en passieve schriftelijke kennis van de andere landstaal oplegt.
Hij vreest dat dit beginsel belangrijke wanverhoudingen in de overheidsdiensten zal veroorzaken. Reeds vandaag stelt men immers vast dat voor de nochtans beperkte tweetalige formatie van 20 %, waaronder 10 % Franstaligen, dit Franstalig gedeelte van de formatie niet kan worden ingevuld bij gebrek aan kandidaten. Volgens spreker is het betreurenswaardig dat vele Franstaligen de andere landstaal niet kennen en niet slagen voor het examen. Een gewezen examinator van het huidige Selor heeft hem overigens gemeld dat slechts 10 % van de Franstaligen voor het taalexamen slaagt.
Als men er niet eens in slaagt de 10 % Franstaligen van de beperkte tweetalige formatie in te vullen, zal men zeker geen tweetalige formatie van 50 % kunnen invullen voor de managers, voor hen die hun collega's moeten beoordelen, dat wil zeggen de diensthoofden, en voor hen die de eenheid van rechtspraak moeten waarborgen.
Hij vreest zelfs dat er onder de reeds aangewezen managers die zes maanden zullen krijgen om voor het taalexamen te slagen, een belangrijk aantal zullen mislukken en ontslagen worden.
De minister antwoordt hierop kort en zegt dat ze pas na de hernieuwing van hun mandaat, binnen vijf jaar, moeten slagen voor het taalexamen binnen een termijn van zes maanden. Er is dus gezorgd voor een overgangsperiode.
Bovendien moet een onderscheid worden gemaakt tussen de regeling voor de evaluator-manager, voor wie de hierboven beschreven voorwaarden gelden. De andere evaluatoren hebben blijk gegeven van de gevraagde functionele kennis of zullen worden bijgestaan door een persoon die de taal kent van de kandidaat die moet worden geëvalueerd. Dit is niet identiek hetzelfde als de taaladjunct die in het verleden bestond, maar men kan het ermee vergelijken.
De heer Barbeaux vraagt of de « overgangstermijn » van vijf jaar, zoals hij wordt vooropgesteld voor de managers, ook geldt voor de bedoelde categorie van evaluatoren.
De minister meldt dat de regels van het wetsontwerp, meer bepaald de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een persoon die de andere taal kent, definitief zijn. Men moet beseffen dat er ook evaluatoren zullen zijn bij de schoonmaakploegen en dat men van die mensen moeilijk kan eisen dat ze een functionele kennis van de andere taal hebben.
De termijn van vijf jaar zal in elk geval gelden voor de 250 managers van wie eerder sprake was.
De heer Caluwé vraagt of de vereiste van het bewijs van de functionele taalkennis binnen de zes maanden na de aanstelling ook geldt voor de nieuw aan te stellen managers.
De minister antwoordt dat deze regeling ook geldt voor de nieuwe ambtenaren. Iedereen weet dat na zes maanden moet worden voldaan aan de vereiste van functionele tweetaligheid.
De heer Caluwé meent dat dit niet in de tekst terug te vinden is. Paragraaf 8 van artikel 2 bepaalt immers : « De Koning stelt, ..., overgangsmaatregelen vast voor de ambtenaren die in dienst op de datum waarop dit artikel in werking treedt. »
De minister antwoordt dat er door de regering eveneens overgangsmaatregelen zullen worden genomen voor de kandidaten die op het moment van de inwerkingtreding van de wet nog geen ambtenaren waren. Op hen zal de regeling van toepassing zijn die hij zo-even heeft uiteengezet.
De heer Barbeaux begrijpt echter nog steeds niet waarom er verandering moest komen in een goed werkend principe dat ervoor zorgde dat er geen taalproblemen waren binnen de diensten. Het principe van de eentaligheid van de ambtenaren en de tweetaligheid van de diensten werkte perfect en voldeed voor de burger. Waarom een systeem dat werkt veranderen ? Natuurlijk is het wenselijk dat managers bij de overheid, net als in de particuliere sector, verschillende talen kennen. Maar er is een verschil tussen de wens dat managers verschillende talen kennen en van die kennis een voorwaarde voor hun aanstelling maken, zoals hier gebeurt.
Zelfs over vijf jaar zullen er aan Franstalige kant te weinig kandidaten zijn.
Een tweede opmerking betreft het instellen door het ontwerp van Nederlandstalige en Franstalige directies, afdelingen, bureaus en secties in de diverse besturen. De diensten worden dus opgesplitst, terwijl zij momenteel toch eenheden vormen, ook al bestaan zij uit eentalige ambtenaren verdeeld over twee kaders.
Als er binnen eenzelfde dienst een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling worden ingesteld, zal die dienst op termijn makkelijker opgeheven kunnen worden.
De minister wijst erop dat § 2 van artikel 43ter van het wetsontwerp een letterlijke herhaling is van wat er in artikel 43 van de huidige wet staat. De mogelijkheid van een dergelijke splitsing in Nederlandstalige en Franstalige secties, bureaus en directies is daar al vastgelegd. Het wetsontwerp neemt de bestaande tekst volledig over zodat artikel 43ter leesbaar blijft. Dat is besloten na de lezing van het ontwerp in de Kamer en voegt dus niets nieuws toe.
Wat betreft de wijzigingen in de taalwetgeving die van toepassing is op de politie wijst de heer Barbeaux erop dat de integratie van de rijkswacht in de eenheidspolitie tot gevolg heeft dat deze nieuwe politiemannen de tweede taal moeten kennen in de zogenaamde faciliteitengemeenten. Het wetsvoorstel geeft deze politiemannen een tijdelijke vrijstelling van vijf jaar om zich aan te passen. Hij gaat akkoord met het principe van de overheidsmaatregel, maar heeft bedenkingen van juridische aard : op die manier wordt de taalwetgeving in de faciliteitengemeenten gewijzigd, ook al is het maar bij wijze van overgang. Artikel 129, § 2, van de Grondwet bepaalt echter dat de wetten betreffende het gebruik van de talen in de faciliteitengemeenten enkel kunnen worden gewijzigd bij een wet aangenomen met een bijzondere meerderheid. Dit werd de betonnering van de faciliteiten genoemd. Zowel de Raad van State als de Vaste Commissie voor taaltoezicht hebben gewezen op deze leemte in dit wetsontwerp. Hij stelt dus vragen bij de grondwettigheid van deze bepaling, die met een gewone meerderheid is aangenomen, terwijl dat met een bijzondere meerderheid had moeten gebeuren.
Aangezien deze kwestie gevoelig ligt en hij het inhoudelijk eens is met die bepaling, meent spreker dat men voor een maximum aan rechtszekerheid moet zorgen en het bepaalde in artikel 129, § 2, van de Grondwet moet naleven.
Mevrouw De Schamphelaere wijst er op dat het belang van dit ontwerp ligt in het feit dat regelingen betreffende het taalgebruik een essentieel onderdeel zijn van het Belgisch federaal model. Wijzigingen die raken aan het taalevenwicht en -respect bepalen of de Belgische instellingen op een harmonieuze evolueren. Zeker wanneer de wetgeving sleutelt aan het taalgebruik in de openbare diensten moet men oog hebben voor dit precaire evenwicht en geen risico's nemen.
Terecht heeft de minister, naar aanleiding van de Copernicus-hervorming, gesteld dat we een einde moeten maken aan een te groot belang van procedures en bureaucratie om een eigentijdse administratie uit te bouwen, met beter gemotiveerde ambtenaren, een klantgerichte dienstverlening en een behoorlijk communicatiebeleid.
Uiteraard beschikt de administratie over zeer verstandige mensen. Om deze administraties te leiden is echter meer nodig en moet men over een aantal specifieke vaardigheden beschikken : emotionele intelligentie, mensenkennis, vaardigheid in de omgang met mensen en taalvaardigheid.
In het voorliggend ontwerp is de functionele taalvaardigheid van de toekomstige managers een sleutelbegrip. Het is een basisvoorwaarde om mensen te beoordelen, functioneringsgesprekken te houden en om de ambtenaren te motiveren. In deze functies is de taalvaardigheid essentieel. Ook wanneer men mensen negatief moet beoordelen is er een diepgaande taalkennis een elementaire voorwaarde om de rechten van de betrokken ambtenaar te vrijwaren. Zowel de Raad van State als de Vaste Commissie van Taaltoezicht hebben benadrukt dat de door de minister ontwerpen precies op het vlak van de rechten van de verdediging een stap achteruit is ten aanzien van de huidige situatie.
Zij beweert niet dat de huidige toestand, waarbij aan de leidende ambtenaar een taaladjunct wordt toegevoegd, ideaal is. Meertaligheid voor belangrijke functies moet een vanzelfsprekendheid zijn. Waarschijnlijk is deze meertaligheid niet opgelegd voor topfuncties binnen de federale overheidsdiensten omdat langs franstalige kant wordt gevreesd dat er dan enkel nederlandstaligen voor in aanmerking komen.
De in het ontwerp voorziene functionele tweetaligheid is dus in elk geval een stap achteruit. Bovendien werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers nog amendementen op het ontwerp aanvaard door de Nederlandstalige meerderheid die het ontwerp nog verder hebben uitgehold. Zij begrijpt niet dat er bij de hervorming van de federale overheidsdiensten niet voor geopteerd wordt voor het aanstellen van de besten voor de topfuncties.
De minister komt eerst terug op de opmerkingen van de heer Barbeaux over de taalvaardigheid van de managers. Uit zijn ontmoetingen met de ambtenaren-generaal van de ministeries en overheidsinstellingen is gebleken dat een aantal van hen zich kan uitdrukken in de andere taal, sommigen al beter dan anderen.
Als van deze mensen echter wordt gevraagd de rol van manager te spelen, moeten zij absoluut in staat zijn zich in de andere taal uit te drukken, hun collega's te begrijpen en een tekst te lezen.
De strenge eisen die mevrouw De Schamphelaere wenst zijn echter ook niet nodig, functionele kennis volstaat.
Over het tekort aan Franstalige kandidaten waar de heer Barbeaux voor vreest, merkt hij op dat er uit de taalexamens een ontwikkeling blijkt die veeleer wijst op het tegengestelde. Terwijl tien jaar geleden nog een groot aantal Nederlandstalige kandidaten voor het taalexamen slaagde, daalt dit percentage gestaag. Aan Franstalige kant echter stijgt het slaagpercentage en benadert het dat van de Nederlandstaligen. Aan de Universiteit van Luik is een studie uitgevoerd over deze taalexamens, onder andere over de redenen voor de verschillende slaagpercentages. De conclusie was dat motivatie de hoofdfactor is en dat Franstaligen minder gemotiveerd waren dan Nederlandstaligen.
Ook was de voorbereidingstijd korter voor de Franstaligen. In ieder geval is het aantal geslaagden aan Nederlandstalige kant aanzienlijk verminderd.
Om de federale diensten te behouden, moeten degenen die de rol van manager spelen een zekere kennis hebben van de andere taal. Dat is bijna even noodzakelijk als de kennis eigen aan de functie.
Bovendien moet men beseffen dat het taalexamen zoals het nu bestaat, zo onrealistisch is en een zo doorgedreven kennis vergt dat bijna niemand ervoor slaagt. Ook al is dit examen taalkundig pertinent, het is te moeilijk. Daarom kon men niet blijven vasthouden aan de vereiste van de grondige kennis.
Op dit punt treedt hij gedeeltelijk het standpunt bij van mevrouw De Schamphelaere wanneer zij pleit voor een grondige kennis van de andere taal. Hij wijst er evenwel op dat dit een academische discussie is omdat men ook langs Nederlandstalige kant onvoldoende kandidaten zal vinden die een grondige kennis hebben van beide landstalen. Het is evenmin nodig om de lat zo hoog te leggen.
De minister is het er dan ook niet mee eens dat de in het ontwerp voorgestelde regeling een stap achteruit is. De meeste secretarissen-generaal hebben het tot op heden nooit aangedurfd om het examen over de grondige kennis van de tweede taal af te leggen. De voorwaarden om in het examen te slagen zijn dan ook niet realistisch en beantwoorden niet aan de reële behoeften van de administratie.
Het is inderdaad zo dat het examen over de functionele kennis van de tweede taal minder streng zal zijn dan het examen over de grondige kennis maar het beantwoordt beter aan de realiteit van de vereisten voor het management van de overheidsdiensten.
Voor de maatregelen die de minister van Binnenlandse Zaken gevraagd heeft voor de politiediensten in de faciliteitengemeenten, is hij niet bevoegd. Hij heeft dat artikel niet ingevoerd. Minister Duquesne lijkt echter niet te twijfelen aan de grondwettelijkheid van zijn artikel. Indien nodig moet deze vraag aan het Arbitragehof voorgelegd worden.
De heer Barbeaux merkt op dat het toch de regering is die het wetsontwerp heeft ingediend, al werd deze bepaling voorgesteld door de heer Duquesne. Hij vindt het jammer dat de regering, zoals hier, geen rekening houdt met de grondwettelijkheid van de bepalingen.
Hij is het er helemaal mee eens dat managers de taal moeten kennen van de personen die zij evalueren, en dat er een eenheid in de rechtspraak moet zijn.
Het probleem is echter dat hiervan een toelatingsvoorwaarde gemaakt wordt. Hij heeft zelf kunnen vaststellen dat de meeste Nederlandstaligen niet noodzakelijk meer de andere taal kennen, wat een paar jaar geleden nog wel het geval was. Hij vreest echter dat de managers onvindbaar zullen zijn, hoewel zij zeer bekwaam kunnen zijn, omdat zij de andere taal onvoldoende beheersen. Dat zal de goede werking van onze administratie verstoren.
Mevrouw De Schamphelaere meent dat dit een wel erg merkwaardige redenering is. Zij begrijpt de houding van de franstaligen niet, die weigeren inspanningen te doen om de andere landstaal te leren. Als men zoekt naar de beste mensen om de federale overheidsdiensten te leiden is de kennis van de andere taal een elementaire voorwaarde om de eigen dienst te kennen. Deze voorwaarde is niet alleen belangrijk voor de omgang met het personeel maar ook voor de publieke dienstverlening. Eentaligheid heeft voor gevolg dat men alleen signalen en de publieke opinie opvangt van de eigen taalgroep. Het gevolg is dat men geen zich heeft op de gevoeligheden en verzuchtingen van het geheel van de bevolking die moet worden bediend door de administratie.
Als het ontwerp geen achteruitgang betekent ten aanzien van de huidige situatie op het individuele vlak, omdat van iedereen inspanningen worden gevraagd inzake minimale taalkennis, is er wel een achteruitgang wat betreft de waarborgen voor het publiek als men het tweetalig kader en de taaladjuncten laat verdwijnen. Zij illustreert dit door te verwijzen naar de kabinetschef van de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Dassen, die in de Vlaamse media namens de minister spreekt. Een dergelijk systeem bestaat ook binnen de overheidsdiensten, middels de taaladjuncten. Ingevolge het ontwerp wordt dit systeem vervangen door de vereiste van een minimale taalkennis in hoofde van de leidende ambtenaar. Deze waarborgen inzake goede communicatie zullen ingevolge het ontwerp verdwijnen.
Artikel 2
De heer Barbeaux spreekt opnieuw de vrees uit dat de overstap van de eentaligheid van de ambtenaren en de tweetaligheid van de diensten naar de functionele tweetaligheid de Franstaligen ernstig zal benadelen, gelet op de huidige problemen om het kader van 10 % tweetalige Franstaligen op te vullen. In deze omstandigheden is het dus onwaarschijnlijk dat het kader van 50 % tweetaligen dat het wetsvoorstel beoogt, opgevuld kan worden.
Spreker dient daarom amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 2-1105/2), dat het voorgestelde artikel 43ter wil doen vervallen, en verwijst hiervoor naar de verantwoording.
Amendement nr. 1 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
De heer Barbeaux dient vervolgens, als subsidiair amendement op amendement nr. 1, amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 2-1105/2) waarin hij voorstelt § 2 van artikel 43ter van het wetsontwerp betreffende het gebruik van de talen in bestuurszaken te doen vervallen. Zo wil hij het probleem verhelpen van de oprichting van afzonderlijke diensten op taalbasis, terwijl het nu tweetalige diensten zijn met Nederlandstaligen en Franstaligen. Voor meer details verwijst de indiener van het amendement naar zijn verantwoording.
Amendement nr. 2 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
De heer Barbeaux dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 2-1105/2), dat een subsidiair amendement is op amendement nr. 1 en in het voorgestelde artikel 43ter, § 3, eerste lid, de woorden « , de betrekking van voorzitter van het Directiecomité uitgezonderd, wanneer het aantal van de betrekkingen die overeenstemmen met managementfuncties en de betrekkingen die hieraan gelijkwaardig zijn, oneven is, » wil doen vervallen. Zo kan voor alle betrekkingen van voorzitter van het directiecomité een afzonderlijk taalkader worden ingesteld, zoals aanbevolen door de Vaste Commissie voor taaltoezicht (VCT). De indiener van het amendement verwijst naar zijn verantwoording.
Amendement nr. 3 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
De heer Barbeaux dient vervolgens amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 2-1105/2), ook een subsidiair amendement op amendement nr. 1. Het beoogt het eerste lid van § 4 van het voorgestelde artikel 43ter vervangen als volgt : « De Koning bepaalt voor iedere centrale dienst het aantal betrekkingen dat aan het Nederlandse en het Franse kader moet worden toegewezen, waarbij voor alle hiërarchische graden rekening wordt gehouden met het belang, voor elke dienst, van het Nederlandse, respectievelijk het Franse taalgebied. » Het lijkt niet raadzaam het aantal toe te wijzen betrekkingen vast te leggen voor een duur van maximum zes jaar, die kan worden verlengd zo er geen wijziging optreedt. Indien er geen wijzigingen worden vastgesteld, lijkt het immers logisch dat er evenmin wijzigingen optreden in de percentages van de betrekkingen die aan het Nederlandse, respectievelijk het Franse kader moeten worden toegewezen.
Amendement nr. 4 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
De heer Barbeaux dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 2-1105/2), eveneens een subsidiair amendement op amendement nr.1. Het beoogt het voorgestelde artikel 43ter, § 7, te doen vervallen. Indien het kennisniveau van de andere taal wordt opgevoerd, zal de veralgemening van de functionele tweetaligheid op managementniveau immers leiden tot een tekort aan gegadigden die voldoen aan de voorwaarden om een dergelijke functie uit te oefenen. Dat geldt vooral voor de Franstaligen. Voor meer details verwijst de indiener naar de verantwoording bij zijn amendement.
Amendement nr. 5 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
De heer Barbeaux stelt bij amendement nr. 6 (stuk Senaat, nr. 2-1105/2), subsidiair amendement op amendement nr. 1, voor in het voorgestelde artikel 43ter, § 7, het vijfde lid te vervangen als volgt : « Om een functie uit te oefenen die de eenheid in de rechtspraak verzekert, moeten de ambtenaren bovenop het bewijs van de kennis van de tweede taal, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk het bewijs leveren van de kennis van de administratieve en juridische woordenschat in die tweede taal. De ambtenaren die geslaagd zijn in het examen waarvan sprake in § 5, eerste lid, in fine worden van dit examen vrijgesteld. »
De indiener verwijst naar de verantwoording van zijn amendement.
Amendement nr. 6 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
Wegens de antwoorden van de minister tijdens de algemene bespreking trekt de heer Barbeaux zijn amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 1105/2), subsidiair amendement op amendement nr. 1.
De heer Barbeaux stelt bij amendement nr. 8 (stuk Senaat, nr. 1105/2), eveneens een subsidiair amendement op amendement nr. 1, voor in het voorgestelde artikel 43ter een reeks wijzigingen aan te brengen, meer bepaald om de voorwaarden inzake de samenstelling van de examencommissie te verduidelijken. Volgens de indiener van het amendement bevat de voorgestelde tekst immers een tegenstrijdigheid omdat hij niet duidelijk bepaalt wie de examencommissie samenstelt : de Koning of de gedelegeerd bestuurder van Selor. Voor meer details verwijst de indiener naar de verantwoording van zijn amendement.
Amendement nr. 8 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
Op dit artikel wordt door mevrouw De Schamphelaere c.s. eveneens een aantal amendementen ingediend.
Amendement nr. 10 (stuk Senaat, nr. 2-1105/2) strekt er toe het tweede tot vierde lid te doen vervallen van het voorgestelde artikel 43ter.
Mevrouw De Schamphelaere wijst er op dat een 50/50-verdeelsleutel tussen de taalkaders voor de topambtenaren haaks staat op het principe van de benoeming van de meest geschikte kandidaat, toch een van de doelstellingen van de Copernicushervorming (zie ook de resultaten van de Copernicusbevraging). Niet de kwaliteit maar de taalaanhorigheid bepaalt wie wordt benoemd. De voorgestelde regeling is bovendien strijdig met het gelijkheidsbeginsel omdat niet altijd de best gerangschikte kandidaat zal kunnen worden benoemd omwille van de taalverhoudingen binnen het geheel van de FOD en niet binnen een bepaalde dienst. Tenslotte is deze verdeelsleutel nadelig voor de nederlandstaligen in vergelijking met de huidige siuatie.
Amendement nr. 10 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Op dit artikel wordt door mevrouw De Schamphelaere c.s. amendement nr. 11 ingediend (stuk Senaat, nr. 2-1105/2) dat er toe strekt de door het ontwerp vereiste « functionele taalkennis » te vervangen door « grondige kennis » van de andere taal.
Mevrouw Thijs wijst er op dat een grondige kennis van de andere taal nodig is voor een behoorlijke evaluatie van het overheidspersoneel. Daartoe moet de taalkennis van de evaluator zo groot zijn dat hij zowel schriftelijk als mondeling alle nuances van de andere taal moet begrijpen en moet kunnen gebruiken. Zonder deze voorwaarde worden de rechten van de verdediging van de geëvalueerde geschonden. Ook de voorgenomen opwaardering van de managementsfuncties inzake loon- en arbeidsvoorwaarden impliceert dat een grondige kennis van de andere taal mag opgelegd worden.
De minister wijst er op dat voor de evaluatie de leidende ambtenaar ofwel het bewijs heeft geleverd van de functionele taalkennis ofwel wordt bijgestaan door iemand van dezelfde taalrol als de geëvalueerde.
Mevrouw Thijs dat er een verschil is tussen zelf de taal van de geëvalueerde spreken en bijgestaan worden door iemand.
De minister wijst er dat de leidende ambtenaar ook nu wordt bijgestaan door een taaladjunct. Een systeem waarvan mevrouw De Schamphelaere daarnet nog op de voordelen heeft gewezen. Hij meent dat dat de enige situatie is waarin de taaladjunct een nuttige rol heeft gespeeld. Daarom meent hij dat de in het ontwerp voorgestelde regeling een verbetering inhoudt.
Mevrouw Thijs meent dat voor een dergelijke belangrijke functie nooit zou aanvaard mogen worden dat de leiding van een bedrijf de taal van de werknemers niet spreekt.
De minister wijst er op dat in de privé-sector geen regels bestaan in dit verband. Vele bedrijfsleiders spreken alleen Engels.
Mevrouw Thijs blijft er bij dat van een leidende ambtenaar binnen de FOD verwacht mag worden dat hij beide landstalen ten gronde beheerst.
De heer Caluwé vraagt aan de minister waarom de oorspronkelijke tekst van het ontwerp in de Kamer werd gewijzigd. Het oorspronkelijke ontwerp omschreef de functionele taalkennis duidelijker. De betrokkene moest in staat zijn om zijn medewerkers te begrijpen en begrepen te worden. Dit is duidelijk en er kan een examen georganiseerd worden dat deze voorwaarde kan toetsen. Nu bepaalt het derde lid van § 7 enkel nog : « Die kennis strekt ertoede communicatie en de samenwerking tussen het management, de evaluator en zijn medewerkers te verbeteren. » Met een dergelijke vage omschrijving kan men alle richtingen uit.
De minister wijst er op dat in de zin die daar net aan voorafgaat bepaalt : Met die functionele kennis van de andere taal aangepast aan de evaluatie wordt bedoeld een actieve en passieve mondelinge kennis en een passieve schriftelijke kennis van die taal. »
De heer Caluwé vraagt of in het uitvoeringsbesluit ook zal bepaald worden dat dit inhoudt dat hij zijn medewerkers begrijpt en door hen ook begrepen wordt. Die zin is namelijk verdwenen uit het oorspronkelijke ontwerp.
De minister antwoordt dat deze bepaling van toepassing blijft.
Mevrouw Thijs vraagt waarom deze bepaling dan is weggevallen.
De minister antwoordt dat er tijdens de bespreking in de Kamer twee bepalingen uit de memorie van toelichting zijn opgenomen in het ontwerp.
Amendement nr. 11 wordt verworpen met zes tegen drie stemmen.
Op dit artikel wordt door mevrouw De Schamphelaere c.s. een derde amendement ingediend (amendement nr. 12, stuk Senaat, nr. 2-1105/2) dat er toe strekt aan de eerste zin in § 7 van het ontworpen artikel 43ter de volgende bepaling toe te voegen : « inbegrepen de kennis van de administratieve en juridische woordenschat in de tweede taal ».
Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat er niet alleen een functionele kennis van de andere taal wordt vereist maar dat er ook nog twee gradaties zijn binnen die vereiste. Voor de objectiviteit en de eenheid van de rechtspraak en de behandeling van de dossiers binnen een departement is er een grondiger functionele taalkennis nodig en meer bepaald van de administratieve en juridische woordenschat.
Amendement nr. 12 wordt verworpen met zes tegen drie stemmen.
Op dit artikel wordt door mevrouw De Schamphelaere c.s. een vierde amendement ingediend (amendement nr. 13, stuk Senaat, nr. 2-1105/2) dat er toe strekt de voorziene termijn van zes maanden na de aanstelling voor het bewijs van de functionele taalkennis te doen vervallen.
Mevrouw Thijs meent dat het belangrijk is dat iemand die een managementsfunctie uitoefent reeds bij zijn aanstelling moet bewezen hebben over die functionele kennis van de andere taal te beschikken. Zoniet dreigt men na die zes maanden zijn mandaat te verliezen.
De heer Caluwé meent dat deze bepaling de huidige overheidsmanagers een overgangstermijn van 10 jaar geeft om zich de functionele tweetaligheid eigen te maken. Het is immers duidelijk dat deze regering niet zal ingrijpen wanneer een manager niet aan de voorwaarden inzake taalkennis voldoet.
Mevrouw De Schamphelaere meent dat het eenvoudiger en goedkoper is om de vereiste taalkennis in te bouwen in de selectieprocedure.
De minister antwoordt dat een dergelijke oplossing wellicht eenvoudiger en goedkoper is maar dat de oplossing waarvoor in het ontwerp werd gekozen een politieke keuze is. De beste oplossing is niet noodzakelijk altijd politiek haalbaar. Op vraag van mevrouw De Schamphelaere preciseert de minister eveneens dat de voorziene vormingscursussen thans reeds voorbereid worden.
Amendement nr. 13 wordt verworpen met zes tegen drie stemmen.
Op dit artikel wordt door mevrouw De Schamphelaere c.s. een vijfde amendement ingediend (amendement nr. 14, stuk Senaat, nr. 2-1105/2) dat er toe strekt de voorziene termijn overgangstermijn van vijf jaar te beperken tot een jaar.
Mevrouw De Schamphelaere meent dat voor de goede werking van de overheidsdiensten een overgangstermijn van één jaar redelijker is om te voldoen aan de vereisten inzake taalkennis.
Amendement nr. 14 wordt verworpen met zes tegen drie stemmen.
Artikel 7
De heer Barbeaux dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 2-1105/2), dat ertoe strekt artikel 7 te doen vervallen. De indiener verwijst naar de verantwoording van zijn amendement en meer bepaald naar het feit dat de wijziging van de taalregeling in de faciliteitengemeenten met een bijzondere wet moet gebeuren.
Amendement nr. 9 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
Op dit artikel wordt door mevrouw De Schamphelaere c.s. twee amendementen ingediend.
Amendement nr. 15 (stuk Senaat, nr. 2-1105/2) strekt er toe de in het ontworpen artikel 69, tweede lid voorziene overgangstermijn van vijf jaar te beperken tot een jaar. Voor de verantwoording van dit amendement verwijst mevrouw De Schamphelaere naar de verantwoording van het amendement nr. 14.
Amendement nr. 15 wordt verworpen met zes tegen drie stemmen.
Het tweede amendement van mevrouw De Schamphelaere c.s. op dit artikel (amendement nr. 16, stuk Senaat, nr. 2-1105/2) strekt er toe het derde lid van het ontworpen artikel 69 te doen vervallen. Voor de verantwoording van dit amendement verwijst de heer Caluwé naar het advies van de Raad van State die stelt dat deze bepaling moet worden opgenomen in een onderscheiden ontwerp van bijzondere wet in zoverre de bepalingen van toepassing zijn op de gemeenten of groepen van gemeenten die grenzen aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik voorschrijft of toelaat van een andere taal dan van het gebied waarin die gemeenten of groepen van gemeenten gelegen zijn.
Amendement 16 wordt verworpen met zes tegen drie stemmen.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 3 stemmen.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, Erika THIJS. |
De voorzitster, Anne-Marie LIZIN. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer nr. 50-1458/18)