(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Luidens een constante rechtspraak moet inzake inkomstenbelastingen bij de bepaling van de afschrijfbare waarde van een gebouw met grond de opsplitsing gebeuren aan de hand van een schatting waarbij terzelfdertijd zowel de waarde van de grond als de waarde van het gebouw moet worden gewaardeerd. Die dubbele of opgesplitste waardebepaling van de aankoopprijs moet worden gemaakt op het ogenblik van de aanschaffing. Die beide schattingswaarden mogen enkel in aanmerking worden genomen voor zover men er zich toe beperkt de verhouding in de waardebepaling te transponeren op de globale prijs.
Ingevolge toepassing van de artikelen 236bis en 289 van het Wetboek van registratierechten en de artikelen 335 en 336 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kan voor die waardebepaling de belastingadministratie een wettelijk beroep doen op de bekwame en objectieve medewerking van de bevoegde ontvanger der registratie.
Dit vertrouwelijk rapport van de ontvanger der registratie bevat naast de geschatte waarde en de aanduiding van de datum van schatting meestal ook de vergelijkingspunten die tot grondslag hebben gediend.
Inzake directe belastingen voldoet een bericht van wijziging reeds aan de wet van 29 juli 1991 houdende motivering van de bestuurshandelingen en aan artikel 346 WIB 1992 wanneer er alleen wordt verwezen naar het verslag van de territoriaal bevoegde ontvanger der registratie met betrekking tot de vaststelling van de fiscaal aanvaardbare afschrijvingen op gebouwde onroerende goederen.
Inzake registratie schrijven de van in maart 1975 daterende instructies voor dat aan de belastingschuldige die erom verzoekt steeds alle nodige ophelderingen moeten worden gegeven die zowel betrekking hebben op aangewende vergelijkingspunten als op alle andere elementen welke in beschouwing werden genomen om zijn gemotiveerde raming te verrichten.
Bij betwistingen inzake directe belastingen over het afschrijfbaar bedrag van de constructies stelt men evenwel de volgende tegenstrijdigheden vast :
a) bij een niet-akkoord op een bericht van wijziging van aangifte mogen bij toepassing van artikel 337 WIB 1992 blijkbaar geen vergelijkingspunten en geen inlichtingen uit dossiers van derden worden meegedeeld;
b) de inlichtingen van de ontvanger der registratie moeten aan de taxatieambtenaar worden gegeven zonder verplaatsing op het terrein;
c) er bestaan nagenoeg geen vergelijkingspunten waarbij de grond in bebouwde toestand afzonderlijk wordt verkocht en evenmin bestaan er vergelijkingspunten waarbij de gebouwen zonder de grond verkocht worden.
Kortom, de dubbele en opgesplitste raming gebeurt bij alle registratiekantoren in de praktijk dan ook nooit zoals strikt aanbevolen door de hoven van beroep. Bovendien geschiedt de becijfering van de afschrijfbare waarde van het gebouw in feite onopvallend door van de werkelijke aankoopsom steeds de geschatte waarde van de « grond » af te trekken.
1. Mogen in het kader van een behoorlijk bestuur en in het kader van de openbaarheid van bestuur (wet van 11 april 1994) de van de ontvanger der registratie ontvangen vergelijkingspunten van gronden in fase van de wijzigingsprocedure voortaan aan de belastingplichtige ter inzage worden meegedeeld door de administratie der Directe Belastingen en/of door de administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit ?
2. Welke gezamenlijke instructies ter voorkoming van aanhoudende betwistingen zult u binnenkort uitvaardigen opdat in het licht van de bepalingen van de artikelen 49, 52, 6ŗ, en 61, eerste en tweede lid, WIB 1992 voortaan wel steeds de voorgehouden dubbele en opgesplitste waardebepaling zou gebeuren door de registratiekantoren op eenvoudig schriftelijk verzoek van de onderzoekende taxatiedienst ?
3. Op welk ogenblik en binnen welke termijnen dient de ontvanger der registratie de (dubbele) schatting uit te voeren zowel inzake registratie (met plaatsbezoek) als inzake directe belastingen (uitsplitsing) ?
4. Hoe dient voor de bepaling van het afschrijfbaar gedeelte van de constructies inzake directe belastingen te worden gehandeld wanneer er door het registratiekantoor globale tekortschattingen en/of prijsbewimpelingen werden vastgesteld al dan niet met goedkeuring van de belastingschuldige ?
5. Welke minimale vermeldingen dienen zowel het bericht van wijziging als de gewone brief te bevatten waarvan sprake in het nr. 364/4 van het administratief commentaar van de inkomstenbelastingen 1992 over die dubbele en opgesplitste schatting ?
6. In welke mate mogen of moeten de beide fiscale administraties in het licht van de bepalingen van artikel 340 WIB 1992 rekening houden met een dubbele schatting of de verhouding tussen de waarde van de grond en de waarde van het gebouw vastgesteld door een door de belastingplichtige zelf op zijn kosten spontaan aangestelde en erkende deskundige ?
7. a) Binnen welke onderzoeks- of aanslagtermijnen kan een individueel en/of een stilzwijgend akkoord met betrekking tot voornoemde uitsplitsing voor de toekomst nog worden herzien wanneer blijkt dat er voorheen geen onderzoek en/of een onjuiste splitsing was uitgevoerd ?
b) Dient naderhand de balans van de vennootschap te worden aangepast of dienen er overboekingen te gebeuren in de rubriek materiėle vaste activa en in de rubriek afschrijvingen ?
8. In welke mate kunnen de gezamenlijke bepalingen van artikel 361 en artikel 24, eerste lid, 4ŗ, WIB 1992 in elk van de volgende jaren nog worden ingeroepen wanneer men weet dat in feite alleen het aspect « afschrijvingen » aan de basis van de fiscale discussies ligt ?