2-1061/2 | 2-1061/2 |
23 APRIL 2002
Evocatieprocedure
Art. 3
In de tweede paragraaf van dit artikel, de bepaling onder het negende gedachtestreepje vervangen als volgt :
« het verder lastigvallen van de schuldenaar, die uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de persoon die de minnelijke invordering uitoefent, heeft te kennen geven de totaliteit van het nog te vorderen bedrag te betwisten, »
Verantwoording
Uiteraard blijft het verboden de schuldenaar lastig te vallen indien hij zijn schuld betwist.
De tekst wordt evenwel iets aangescherpt om te voorkomen dat de procedure bij elke banale betwisting moet worden stopgezet. Idealiter nemen de incassobureaus de rol van schuldbemiddelaar op zich, zodat voorkomen wordt dat elke betwisting, hoe klein ook, tot een procedure bij de rechtbank leidt. Daar heeft geen enkele partij baat bij.
De consument die echter een bepaald bedrag betwist (bijvoorbeeld wil hij wel de aankoopprijs van een toestel betalen maar betwist de installatiekosten), kan dit blijven doen.
Art. 14
In dit artikel de eerste paragraaf vervangen als volgt :
« § 1. Wanneer een schuld wordt ingevorderd in strijd met de bepalingen van artikelen 3, 4, 5 en 7, blijft deze schuld in hoofde van de consument bestaan, maar wordt hij ontslagen van de verplichting tot het betalen van nalatigheidsintresten en al dan niet contractueel bepaalde schadevergoedingen wegens niet-uitvoering van de overeenkomst. In voorkomend geval worden de reeds ingevorderde bedragen terugbetaald. »
Verantwoording
De huidige bepaling leidt ertoe dat door de kleinste fout vanwege het incassobureau de schuld van de consument effectief wordt kwijtgescholden. Elke betaling vanwege de consument wordt immers sowieso als geldig beschouwd. Wanneer het incassobureau een fout heeft gemaakt, krijgt hij het geld echter terug. Het is dan het incassobureau, en niet de schuldenaar, die instaat voor de betaling van de schuld aan de schuldeiser.
Deze regeling moedigt de schuldenaar dan ook aan te zoeken naar het kleinste foutje (bijvoorbeeld in het telefoonnummer of de naam) om zo te kunnen ontkomen aan de betaling van de schuld. Trouwe betalers die niet naar zo'n fout op zoek gaan, of schuldenaars die de pech hebben dat bij hen geen fout werd begaan, worden aldus gediscrimineerd. Deze laatste krijgt geen kans op kwijtschelding.
De sanctie van artikel 14 zou bovendien automatisch van toepassing zijn en zou de persoon die de activiteit van schuldvordering uitoefent een extreem zware straf opleggen die niet in verhouding staat tot de fout (zeker niet wanneer het een vergissing in de naam of adres betreft bijvoorbeeld). Het is duidelijk dat misbruiken moeten worden aangepakt, maar op deze wijze straft men ook op onevenredige manier diegenen die volkomen te goeder trouw hebben gehandeld.
De regeling die wordt voorgesteld heeft diverse voordelen :
1) De schuldenaar blijft hoe dan ook gehouden tot betaling van zijn schuld.
2) Bij een fout is het incassobureau ertoe gehouden het « onrechtmatig » ingevorderd bedrag terug te betalen. Deze sanctie moet de incassobureaus er effectief toe dwingen de procedure scrupuleus na te leven.
3) De schuldeiser is in de fout gegaan bij de schuldinvordering. Het is dan ook niet aanvaardbaar dat de schuldeiser ten aanzien van de consument nog een schadeloosstelling zou kunnen vorderen.
Art. 16
In dit artikel, een § 5 toevoegen, luidende :
« § 5. Tegen de beslissing tot doorhaling of opschorting van de inschrijving kan beroep worden ingesteld voor de rechtbank van koophandel. Het beroep moet worden ingesteld bij dagvaarding betekend aan de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, binnen drie maanden volgend op de kennisgeving van diens beslissing.
Het beroep heeft geen opschortende werking. Niettemin kan de eiser om schorsing van de tenuitvoerlegging van de genomen beslissing vragen aan de rechtbank waarbij het beroep is ingesteld of, in geval van hoogdringendheid, aan de voorzitter van de rechtbank, zetelend in kort geding. »
Verantwoording
De voorgestelde procedure is analoog met deze voorzien in artikel 107 van de wet van 1991 op het consumentenkrediet. Evenwel wordt hier niet voorzien, zoals in artikel 108 van de wet van 1991, in een beroepsmogelijkheid noch in de mogelijkheid om, eventueel in kort geding, een opschorting van de uitvoering van de genomen beslissing te vragen.
Dit amendement heeft de bedoeling deze lacunes op te vullen.
Myriam VANLERBERGHE. Didier RAMOUDT. |