2-895/1

2-895/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

31 AUGUSTUS 2001


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7, § 2bis, 2º, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, ingevoegd door de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten

(Ingediend door de heren Philippe Monfils en Jean-Marie Happart)


TOELICHTING


De wet van 10 december 1997 die in de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbuikers bepalingen heeft ingevoegd met betrekking tot een verbod op reclame voor tabaksproducten, heeft aanleiding gegeven tot heel wat betwisting.

Bij de bespreking van de betrokken tekst in het Parlement heeft weliswaar niemand de doelstellingen op het stuk van de volksgezondheid die door de indieners van het voorstel werden gehanteerd, ter discussie gesteld. Niettemin bleken tal van parlementsleden bezorgd over de economische aspecten die verband houden met de betrokken reclame. Niemand betwistte ­ en de indieners van dit voorstel betwisten ook vandaag niet ­ dat roken schadelijk is voor de gezondheid en dat het verbruik van producten op basis van tabak beperkt moet worden. Voor sommigen ging de voorgestelde tekst ­ die de wet van 10 december 1997 zou worden ­ evenwel te ver omdat hij, vertrekkende van die vaststelling, een algemeen verbod op reclame invoerde.

De economische aspecten waarvan sommigen wensten dat er beter rekening mee wordt gehouden, hebben te maken met de organisatie in ons land van evenementen en activiteiten die verband houden met de motorsport. Voor het zuiden van het land gaat het voornamelijk om de organisatie van de Grote Prijs Formule 1 van Spa-Francorchamps en voor het noorden van het land om de organisatie ­ die evenwel nog geen concrete vorm heeft aangenomen maar waarvan steeds nadrukkelijker sprake is ­ van grote prijzen motorensport in Zolder. De indieners van dit voorstel willen hier niet de argumentatie, de cijfers en de gegevens van economische aard aanvoeren die tijdens de bespreking van de wet uitvoerig becommentarieerd werden; ze verwijzen naar de parlementaire voorbereiding (stuk Senaat, nr. 1-520, van de zittingsperiode 1995/1999), waaruit duidelijk het economische belang blijkt van deze sporthappenings, die nagenoeg uitsluitend gesponsord worden door de tabaksindustrie. Precies wegens het economisch belang hadden tal van senatoren gepleit voor de invoering van een tijdelijke afwijking van het principiële verbod voor dit soort evenementen en activiteiten.

Er werden amendementen ingediend die redelijk leken daar zij de Belgische wetgeving in overeenstemming wilden brengen met de Europese richtlijn ter zake. Die staat de lidstaten toe om het principiële verbod voor op mondiaal niveau georganiseerde evenementen, wat de grote prijzen Formule 1 of de grote prijzen motorrensport onbetwistbaar zijn, uit te stellen tot 1 oktober 2006. Bovenvermelde amendementen werden aangenomen, na gunstig advies van de Raad van State, zowel door de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden die ermee belast was een advies uit te brengen, als door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden die met het ontwerp was belast. In de openbare vergadering van de Senaat werd de aldus geamendeerde tekst evenwel door een krappe meerderheid (33 tegen 27 stemmen bij 4 onthoudingen, zie Handelingen van 27 november 1997) verworpen. Daar de Senaat het hem voorgelegde ontwerp verwierp, werd de eerder door de Kamer goedgekeurde tekst die niet voorzag in een afwijking van het algemene verbod dat op 1 januari 1999 van kracht moest worden, de wet van 10 december 1997.

De indieners van dit voorstel menen evenwel, zoals tal van senatoren in 1997, dat de door de commissies goedgekeurde tekst een evenwichtige oplossing aanreikte waarbij enerzijds de volksgezondheid beschermd werd en anderzijds getracht werd een economische sector die voor heel wat banen zorgt en waarvan tal van culturele en sportieve happenings in het zuiden en in het noorden van het land afhankelijk zijn, niet in gevaar te brengen.

Op 12 december 1997 werd in de Senaat een wetsvoorstel ingediend (stuk Senaat, nr. 1-811/1) door de senatoren Philippe Charlier, Michel Foret, Jean-Marie Happart en Anne-Marie Lizin, waarin overeenkomstig de Europese richtlijn terzake teruggegrepen werd naar een tijdelijke uitzondering op het algemeen principieel verbod en dit voor een welbepaald aantal soorten van reclame.

Dit voorstel, dat op zijn beurt uitvoerig besproken werd in de Senaatscommissie, kon evenwel niet worden afgehandeld wegens de ontbinding van de Kamers in 1999. Op 5 mei 1999 werd het voorstel vervallen verklaard.

De indieners van het voorstel stellen vast dat sedert de goedkeuring van de wet van 10 december 1997 :

­ België in Europa alleen staat doordat een het wetgeving heeft goedgekeurd die veel strikter is dan in de andere landen van de Unie die in ruime mate gebruik hebben gemaakt van de tijdelijke uitzondering waarin de Europese richtlijn voorziet;

­ terwijl de wetgeving onveranderlijk strikt blijft, de auto- en motorsportwereld alsmede de financiële en economische kringen die daarbij nauw zijn betrokken, niet ontsnappen aan een steeds grotere mondialisering. Drie grote Formule 1-prijzen die thans in Europa plaatsvinden, zullen wellicht op zeer korte termijn verdwijnen ten voordelen van nieuwe evenementen die in de Oostbloklanden of in Azië worden georganiseerd. De grote prijs van België die ten opzichte van zijn concurrenten een grote handicap heeft wegens de striktere Belgische wetgeving, behoort tot de eerste evenementen die zeer binnenkort van het toneel zouden verdwijnen;

­ in tegenstelling tot wat sommigen wilden doen geloven bij de bespreking van de wet van 10 december 1997, het debat over de economische gevolgen geen communautair of gewestelijk debat is daar het Waalse Gewest niet het enige betrokken gewest is. De mogelijkheid om binnenkort grote mondiale motorrenprijzen te organiseren op het circuit van Zolder wordt steeds concreter. Zowel het zuiden als het noorden van het land zijn hierbij dus betrokken;

­ het Arbitragehof in een arrest van 30 september 1999 de bepaling van de wet van 10 december 1997 heeft vernietigd die zegt dat de wet in werking treedt op 1 januari 1999, voor zover zij voor 31 juli 2003 van toepassing is op de evenementen en activiteiten die op mondiaal niveau worden georganiseerd. Het Arbitragehof heeft immers gemeend dat de absolute weigering om rekening te houden met bepaalde economische belangen die verband houden met op mondiaal niveau georganiseerde sportactiviteiten via een tijdelijke afwijkende bepaling, niet in verhouding stond tot het doel dat men zich had gesteld inzake de bescherming van de volksgezondheid. Het Arbitragehof staat voor de betrokken activiteiten slechts een afwijking toe tot 31 juli 2003. Die termijn is te kort. De grote prijs 2003 Formule 1 die in Spa-Francorchamps plaatsheeft in augustus, zou immers buiten de afwijkingsperiode vallen die door het Arbitragehof is bepaald zodat het algemeen principieel verbod op dit evenement van toepassing zou zijn.

Rekening houdend met deze vaststellingen menen de indieners van het voorstel dat het al te strenge reclameverbod dat door de wet van 10 december 1997 is uitgevaardigd niet als dusdanig kan worden behouden. Er kan geen sprake meer zijn van onzekerheid over de organisatie van sportevenementen op mondiaal niveau na de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 1999; men heeft nu zekerheid, maar het gaat om de zekerheid dat na 2003 dergelijke sportactiviteiten zullen uitwijken naar derde landen. Zodra het verbod op Europees niveau in werking treedt, dat wil zeggen op 1 oktober 2006, zullen de organisatoren van dergelijke mondiale evenementen in ons land zich met gelijke wapens kunnen verdedigen in de strijd met hun Europese concurrenten. Zolang de Belgische wetgeving als enige strenger is dan de wetgeving in de buurlanden beschikken die organisatoren niet over voldoende argumenten om de mondiale sportinstanties die bij die evenementen betrokken zijn te overtuigen.

De indieners van het voorstel zijn dus van mening dat het van cruciaal belang is om, zoals de indieners van het voorstel 1-811/1 van 12 december 1997 hebben geprobeerd, een tijdelijke afwijking van het verbod in te voeren tot de limietdatum die door de Europese richtlijn wordt toegestaan, dat wil zeggen 1 oktober 2006. De zeer belangrijke zorg voor de volksgezondheid, die de indiener geenszins lichtzinnig wil opofferen, komt zeker niet in het gedrang daar deze tekst in tegenstelling tot het voorstel van 12 december 1997 de toepassingssfeer van de beoogde afwijkingen aanzienlijk beperkt. Er zal immers worden voorzien in een enkele afwijking ten gunste van sponsoring van op mondiaal niveau georganiseerde evenementen of activiteiten in tegenstelling tot wat in de vorige tekst werd bepaald. Die voorzag immers eveneens in afwijkingen ten gunste van reclame door de schrijvende pers en ten gunste van sponsoring van gewone organisaties. De afwijking die deze tekst beoogt, is dus zeer beperkt. Het is immers zeer duidelijk dat wanneer evenementen beoogd worden die op mondiaal niveau georganiseerd worden, slechts twee motorsportactiviteiten in aanmerking zouden kunnen komen, namelijk de Grote Prijs Formule 1 te Spa-Francorchamps en de grote prijs voor motorrijders te Zolder. Een dergelijke uitzondering heeft niet veel om het lijf maar is wel essentieel om een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de bescherming van de volksgezondheid en het behoud in ons land van een activiteit met een grote sociale en economische impact.

Philippe MONFILS.
Jean-Marie HAPPART.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 7, § 2bis, 2º, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, ingevoegd bij de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten, wordt aangevuld met een vierde streepje, luidende :

« ­ reclame voor tabaksproducten in het kader van de sponsoring van op mondiaal niveau georganiseerde evenementen of activiteiten, tot 1 oktober 2006, op voorwaarde dat de aan die sponsoring bestede bedragen in de loop van de overgangsperiode afnemen en vrijwillige, beperkende maatregelen worden genomen om de zichtbaarheid van de reclame tijdens de desbetreffende evenementen of activiteiten te beperken. »

Philippe MONFILS.
Jean-Marie HAPPART.