2-1020/3 | 2-1020/3 |
6 MAART 2002
Evocatieprocedure
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd op 24 januari 2002 eenparig door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen en overgezonden aan de Senaat op 25 januari 2002.
Het ontwerp werd op 18 februari 2002 geëvoceerd op verzoek van vijftien senatoren, wat de Senaat ertoe verplicht om uiterlijk op 6 mei 2002 over te gaan tot de eindstemming.
De commissie voor de Justitie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 6 maart 2002, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
De minister deelt mee dat de regering het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, aangenomen te New York op 10 december 1984, na ondertekening bekrachtigd heeft op 25 juni 1999. De overeenstemming van het Belgische recht met het verdrag betekent de tenuitvoerbrenging van de nieuwe internationale verplichtingen die voor België volgen uit de bekrachtiging van het verdrag. Het is derhalve de bedoeling van het ontwerp van wet om het Strafwetboek aan te passen aan de normatieve bepalingen van het verdrag.
Het wil in het Strafwetboek vier nieuwe artikelen invoegen. Een van deze artikelen definieert foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling (artikel 417bis). De drie andere artikelen stellen foltering (artikel 417ter), onmenselijke behandeling (artikel 417quater) en onterende behandeling (artikel 417quinquies) strafbaar. Het wetsontwerp wil eveneens de artikelen die de foltering bij gijzelneming (artikel 347bis), aanranding van de eerbaarheid of verkrachting (artikel 376) en diefstal gepleegd door middel van geweld of bedreiging en afpersing (artikel 473) als verzwarende omstandigheid strafbaar stellen, aan de inhoud van die nieuwe artikelen aanpassen. Ten slotte beoogt dit ontwerp de opheffing van artikel 438 van het Strafwetboek dat willekeurige of wederrechtelijke gevangenhouding verzwaard met foltering, straft met dwangarbeid van 10 tot 15 jaar en geen reden van bestaan meer heeft.
Er is rekening gehouden met de opmerkingen die de Raad van State heeft geformuleerd in zijn advies van 4 december 1998.
Als gevolg van een amendement van de heer Erdman, voorzitter van de Kamercommissie voor de Justitie, geeft artikel 5 van dit ontwerp een definitie van foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling. Deze definities zijn gebaseerd op de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en op de rechtspraak van het Arbitragehof. Na de definitie van deze begrippen stelt artikel 5 foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling strafbaar.
In artikel 5 van dit ontwerp worden de feiten die de nieuwe tenlastelegging « foltering » opleveren in het Strafwetboek omschreven, wordt voorzien in de straffen die op het misdrijf van toepassing zijn en voorkomen dat het bevel van een meerdere of van het gezag door de dader wordt ingeroepen om een dergelijke handeling te verantwoorden. Het betreft de toepassing van de artikelen 2 en 4 van het verdrag.
Thans is foltering in de Belgische strafwetgeving enkel strafbaar gesteld in sommige bepalingen van het Strafwetboek en in sommige bijzondere wetten. Overeenkomstig de artikelen 347bis, 376, 438 en 473 is foltering enkel een verzwarende omstandigheid bij gijzeling, verkrachting of aanranding van de eerbaarheid, alsmede bij wederrechtelijke en willekeurige vrijheidsberoving en alleen in geval van lichamelijke foltering. In het kader van de bijzondere wetgeving, te weten de wet van 16 juni 1993, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1999, betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitaire recht, is foltering enkel strafbaar in het kader van de misdaad van genocide, van misdaden tegen de mensheid of wanneer het een oorlogsmisdaad oplevert.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten die foltering opleveren, onderstelt de overeenstemming van het Belgische recht met het verdrag de strafbaarstelling van deze feiten door middel van een autonoom hoofdmisdrijf. In het nieuwe artikel 417ter wordt deze tenlastelegging omschreven.
De feiten die het misdrijf van onmenselijke of onterende behandeling uitmaken, zijn thans als dusdanig niet strafbaar in het nationaal recht.
Artikel 5 van het wetsontwerp omschrijft daarom, via een nieuw artikel 417quater van het Strafwetboek, de feiten die de nieuwe tenlastelegging « onmenselijke behandeling » uitmaken. Het voorziet eveneens in de straffen die op dat misdrijf van toepassing zijn en voorkomt dat de dader het bevel van een meerdere of van het gezag aanvoert om dergelijke handelingen te verantwoorden.
Ten slotte voorziet artikel 5, door middel van de invoeging in het Strafwetboek van een nieuw artikel 417quinquies, in de strafbaarstelling van de feiten die het misdrijf van onterende behandeling uitmaken. De strafbaarstelling van onmenselijke en onterende behandeling strookt met een vereiste omschreven in artikel 16 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
De artikelen 2, 3, 6 en 7 van dit wetsontwerp beogen de aanpassing of schrapping van sommige artikelen van het Strafwetboek die foltering als verzwarende omstandigheid strafbaar stellen.
Paragraaf 4, 2º, van artikel 347bis van het Strafwetboek maakt van foltering een verzwarende omstandigheid bij gijzelneming. Deze bepaling behoudt haar reden van bestaan ondanks de specifieke tenlastelegging van foltering in het nieuwe artikel 417bis van het Strafwetboek. Krachtens de regels inzake samenloop van misdrijven, wordt in geval van samenloop van misdrijven alleen de zwaarste straf toegepast. In geval van gijzeling verzwaard door foltering voorziet artikel 347bis, paragraaf 4, 2º, in levenslange opsluiting. In geval van samenloop van misdrijven wordt alleen die straf uitgesproken omdat ze zwaarder is dan die voor foltering bedoeld in artikel 417bis. Paragraaf 4, 2º, van artikel 347bis van het Strafwetboek dient dus te worden behouden. Met het oog op de coherentie met het nieuwe artikel 417bis is het van essentieel belang de beperking in artikel 347bis van het Strafwetboek tot louter lichamelijke foltering te schrappen en er alle vormen van foltering bij te betrekken.
Krachtens artikel 376, tweede lid, van het Strafwetboek is foltering een verzwarende omstandigheid bij aanranding van de eerbaarheid of verkrachting. De beschouwingen in verband met artikel 347bis gelden tevens voor dit geval : artikel 376, tweede lid, van het Strafwetboek behoudt zijn bestaansreden gelet op de regels inzake samenloop van misdrijven, maar de beperking tot louter lichamelijke foltering moet verdwijnen.
Krachtens artikel 473, tweede lid, van het Strafwetboek is foltering een verzwarende omstandigheid bij diefstal gepleegd door middel van geweld of bedreiging en afpersing. Deze bepaling behoudt haar reden van bestaan, ondanks de specifieke tenlastelegging « foltering » in het nieuwe artikel 417bis van het Strafwetboek. Krachtens de regels inzake samenloop van misdrijven wordt in geval van samenloop van misdaden enkel de zwaarste straf toegepast. In geval van een diefstal gepleegd door middel van geweld of bedreiging en afpersing verzwaard door foltering voorziet artikel 473, tweede lid, in dwangarbeid van vijftien tot twintig jaar. In geval van samenloop van misdaden wordt enkel die straf uitgesproken omdat zij zwaarder is dan die voor foltering bedoeld in artikel 417bis. Daaruit volgt dat het tweede lid van artikel 473 van het Strafwetboek moet worden behouden.
Krachtens artikel 438 van het Strafwetboek wordt willekeurige of wederrechtelijke gevangenhouding verzwaard met foltering gestraft met dwangarbeid van 10 tot 15 jaar. Aangezien het nieuwe artikel 417bis foltering als dusdanig straft met 10 tot 15 jaar opsluiting, heeft het betrekking op alle situaties en straffen bedoeld in artikel 438 van het Strafwetboek. Aangezien artikel 438 dus een nodeloze herhaling is, kan het worden geschrapt.
Wat betreft de ratio legis van de andere artikelen verwijst de minister naar de memorie van toelichting (zie stuk Kamer, nr. 50-1387/001).
De minister vestigt de aandacht op de suprematie van het internationaal recht en de noodzaak het Belgisch recht te doen overeenstemmen met de nieuwe internationale verplichtingen die voortvloeien uit de bekrachtiging van het verdrag.
De heer Vandenberghe kan zich aansluiten bij de inhoud van het voorliggende wetsontwerp. Wel blijken enkele technische verbeteringen noodzakelijk (cf. infra amendementen).
Mevrouw Taelman gaat eveneens akkoord met de grond van het ontwerp dat uiting geeft aan een internationale verplichting. Spreekster merkt op dat er een aantal andere artikelen zijn in het Strafwetboek (bijvoorbeeld artikel 477sexies) die eveneens gewag maken van lichamelijke foltering. Waarom worden deze niet ingesloten in voorliggend ontwerp ?
De heer Mahoux wenst een algemene opmerking te maken over de in het voorliggend ontwerp gebruikte terminologie. Zo heeft hij vragen bij de woorden « volledig verlies van een orgaan ». Wat bedoelt men juist met een orgaan ? Er is ook een gradatie mogelijk; het ene orgaan (bijvoorbeeld de nierfunctie) is meer onmisbaar dan het andere. Tevens lijkt de definitie van foltering, waarin gewag wordt gemaakt van zeer hevige pijn en vreselijk lichamelijk of geestelijk lijden, hem moeilijk objectiveerbaar. Het woord « zeer » brengt trouwens niets bij.
Mevrouw de T' Serclaes kan zich aansluiten bij de vorige spreker. Waar komen de definities van foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling vandaan ? Vindt men deze terug in andere internationale teksten ? Tevens stemmen de Nederlandse en de Franse tekst niet helemaal overeen.
Spreekster vraagt verder naar de reden van de invoeging van het criterium van de leeftijd van zestien jaar (zie artikel 5, artikel 417ter, 3º). Waarom deze beperking ?
Mevrouw de Schamphelaere schaart zich volkomen achter voorliggend belangrijk ontwerp. Zij meent echter dat de regering in de aanpassing van het Strafwetboek niet volledig is geweest. Aldus zullen amendementen worden ingediend die ertoe strekken ook de andere artikelen van het Strafwetboek die foltering betreffen aan te passen.
Spreekster werpt vervolgens een onduidelijkheid op in het 2º van het tweede lid van het voorgestelde artikel 417ter. De woorden « wegens andere omstandigheden » zijn te ruim en aldus strijdig met het legaliteitsbeginsel. Omschrijvingen in het Strafwetboek dienen precies te zijn.
Het volledig verlies van een orgaan lijkt enkel te duiden op de fysische verwijdering van een orgaan. Aldus stelt spreekster voor het volledig verlies van het gebruik van een orgaan te vermelden.
Een laatste opmerking betreft het woord « verantwoorden » in het voorgestelde artikel 417ter, laatste lid. Het woord « rechtvaardigen » valt te verkiezen, aangezien het een juridisch welomschreven draagwijdte heeft. Het gaat er immers om het onrechtmatig karakter van een strafbaar feit te doen vervallen.
De minister is er zich van bewust dat bepaalde artikelen van het Strafwetboek over het hoofd werden gezien. Aldus is hij akkoord ook de andere artikelen van het Strafwetboek waarin aanpassing noodzakelijk is in voorliggend wetsontwerp in te voegen.
De overige opmerkingen betreffen voornamelijk de gebruikte terminologie en de definities. De minister wijst erop dat in het initiële ontwerp bewust geen definities voorkwamen. De regering was van oordeel dat deze definities immers te snel zouden kunnen evolueren. De definities werden in de Kamer ingevoegd naar aanleiding van een amendement van de heer Erdman. Men was immers van mening dat de wetgever de gedragingen die hij strafbaar wil stellen nauwkeurig moet omschrijven. Aldus wordt het wettigheidsbeginsel inzake straffen en overtredingen in acht genomen. De voorgestelde definities werden overgenomen uit de rechtspraak, namelijk enerzijds uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en anderzijds uit een arrest van het Arbitragehof (arrest nr. 51/94 van 29 juni 1994).
De minister kan instemmen met een eventuele verbetering van de weerhouden definities.
Wat betreft de moeilijke objectiveerbaarheid van deze definities, kan eveneens worden verwezen naar de bestaande rechtspraak, die constant blijkt te zijn. De omschrijving van het woord orgaan en het inschatten van mogelijke gradaties in ernst, kunnen aan de rechter worden overgelaten. De minister kan wel beamen dat het volstaat gewag te maken van « hevige pijn ». Het woord « zeer » is inderdaad overbodig.
Wat betreft het invoegen van het criterium van de leeftijd van 16 jaar, antwoordt de minister dat dit werd overgenomen uit artikel 372 van het Strafwetboek. Deze leeftijd komt overeen met het criterium weerhouden in de wetgeving op de strafrechtelijke bescherming van de minderjarigen.
De heer Vandenberghe c.s. dient amendement nr. 1 in dat ertoe strekt artikel 428, § 3, van het Strafwetboek aan te passen aan de internationale bepalingen. Ook in dit artikel komt foltering voor als verzwarende omstandigheid.
De minister gaat akkoord met de gedachte vervat in het amendement. Hij wijst erop dat artikel 428, § 3, zelfs zou kunnen worden opgeheven.
Met het oog daarop dient mevrouw De Schamphelaere amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 2-1020/2).
Amendement nr. 9 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden. Amendement nr. 1 vervalt ten gevolge van deze stemming.
De heer Vandenberghe c.s. dient amendement nr. 2 in dat ertoe strekt artikel 477sexies, 2º, van het Strafwetboek aan te passen aan de internationale bepalingen. Ook in dit artikel komt foltering voor als verzwarende omstandigheid.
De minister stemt in met het amendement.
Het amendement wordt eenparig aangenomen door de acht aanwezige leden.
De heer Vandenberghe c.s. dient amendement nr. 3 in dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel 417ter, tweede lid, 2º, de woorden « wegens andere omstandigheden » te vervangen door de woorden « wegens onwettige of precaire administratieve toestand ». « Wegens andere omstandigheden » is in een strafbepaling te ruim en strijdig met het wettigheidsbeginsel.
De minister verwijst naar de geschiedenis van de invoeging van deze uitdrukking. De woorden « wegens andere omstandigheden » werden ingevoegd in de Kamer naar aanleiding van een opmerking van de heer Bourgeois, namelijk dat bij de omschrijving van de verzwarende omstandigheid geen rekening werd gehouden met het feit dat sommige personen ook bijzonder kwetsbaar zijn omwille van hoge leeftijd en eenzaamheid. Deze situaties vallen niet onder het amendement nr. 3. De minister verkiest de uitdrukking « precaire toestand »; deze kan wettig of onwettig zijn.
Om hieraan tegemoet te komen, dient mevrouw De Schamphelaere subamendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 2-1020/2).
Amendement nr. 3, zoals gesubamendeerd door amendement nr. 8, wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Amendement nr. 4 van de heer Vandenberghe c.s. voegt de woorden « van het gebruik » in tussen de woorden « het volledig verlies » en de woorden « van een orgaan ». De indieners van het amendement verwijzen naar de algemene bespreking.
De minister beslist zich aan te sluiten bij de houding van de commissie. Teneinde alle situaties te dekken, zou men ook een combinatie van beide elementen kunnen vermelden « het volledig verlies van een orgaan of het volledig verlies van het gebruik van een orgaan ».
In die zin dient mevrouw De Schamphelaere subamendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 2-1020/2).
Amendement nr. 4, zoals gesubamendeerd door amendement nr. 7, wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
De heer Vandenberghe c.s. dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 2-1020/2) dat ertoe strekt, in het voorgestelde artikel 417ter, laatste lid, het woord « verantwoorden » te vervangen door het woord « rechtvaardigen ». De indieners verwijzen naar de algemene bespreking.
De minister meent dat het woord « verantwoorden » dichter aansluit bij de term « verantwoordelijkheid ».
De minister gedraagt zich naar de wijsheid van de commissie.
Het amendement wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem.
Mevrouw de T' Serclaes dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 2-1020/2) dat ertoe strekt, in de artikelen 417ter en 417quater, de woorden « beneden de volle leeftijd van zestien jaar » te doen vervallen. Dit leeftijdsonderscheid heeft hier geen zin, in tegenstelling tot het plegen van seksuele feiten, en beperkt nodeloos de verzwarende omstandigheid indien de foltering op minderjarigen wordt gepleegd.
De minister kan akkoord gaan met de verruiming van de toepassing van de verzwarende omstandigheid.
Mevrouw de T' Serclaes dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 2-1020/2), dat ertoe strekt in artikel 417bis, 2º, het woord « bijvoorbeeld » te vervangen door de woorden « in het bijzonder ».
Het woord « bijvoorbeeld » past niet in een wettekst, a fortiori niet in het Strafwetboek.
De minister gaat akkoord.
Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
De heer Dubié dient amendement nr. 11 in, dat ertoe strekt in de definitie van foltering de woorden « zeer hevige pijn of ernstig en vreselijk » te vervangen door de woorden « hevige pijn of ernstig en vreselijk ».
De minister kan instemmen met het amendement.
Het amendement wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
De commissie beslist de wijzigingen aangebracht in artikel 417ter ook aan te brengen in artikel 417quater, teneinde de tekst coherent te maken.
Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, Hugo VANDENBERGHE. |
De voorzitter, Josy DUBIÉ. |