2-849/2

2-849/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

18 JULI 2001


Wetsontwerp houdende de aanpassing van de arbeidsongevallenverzekering aan de Europese richtlijnen betreffende de directe verzekering met uitzondering van de levensverzekering


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER REMANS


Het voorliggende ontwerp waarop de facultatief bicamerale procedure van toepassing is en dat op 12 juli 2001 door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen met 122 stemmen bij 11 onthoudingen, werd op 17 juli 2001 door de Senaat geëvoceerd op verzoek van 15 van zijn leden (Griffiebulletin, nr. 65, 17 juli 2001).

Aangezien de regering krachtens artikel 80 van de Grondwet de spoedbehandeling heeft gevraagd, heeft de commissie voor de Sociale Aangelegenheden het ontwerp besproken tijdens haar vergadering van 18 juli 2001, in aanwezigheid van de minister van Sociale Zaken en Pensioenen.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN PENSIOENEN

1. Op 18 mei 2000 sprak het Europees Hof van Justitie zich uit over een geschil tussen de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Belgische Staat met betrekking tot de onvolledige omzetting door België van de zogenaamde derde richtlijn schadeverzekering.

Het Europees Hof van Justitie erkende weliswaar de specificiteit van de arbeidsongevallenverzekering in België, als onderdeel van de toekenning van sociale prestaties, maar vond in die specificiteit onvoldoende grond om te besluiten dat de derde richtlijn geen toepassing zou vinden op de sector van de arbeidsongevallen in België. Inzonderheid in artikel 55 van de derde richtlijn, dat elke lidstaat toestaat om de nodige maatregelen te treffen om de toekenning van de sociale prestaties veilig te stellen, vond het Europees Hof van Justitie een argument ter ondersteuning van zijn arrest van 18 mei 2000.

2. Het arrest van het Europees Hof van Justitie wordt als volgt uitgevoerd :

a) artikel 2 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen wordt aangepast, waarbij voorzien wordt in een uitzonderingsregime voor de controle van de specifieke bepalingen van de arbeidsongevallenwet.

Dit betekent :

­ dat de volledige financiële controle van de verzekeraars overgaat naar de Controledienst der Verzekeringen (CDV);

­ dat de technische en medische controle, dit is de controle op het geheel van de bepalingen opgenomen in de arbeidsongevallenwetgeving, zoals de controle op de bedragen aan sociale prestaties die uitbetaald dienen te worden en de controle op de vaststelling van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid, door het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO) gebeurt.

Het onderbrengen van de volledige financiële controle bij de Controledienst der Verzekeringen verantwoordt dat er een protocol wordt afgesloten tussen de Controledienst der Verzekeringen en het Fonds voor Arbeidsongevallen om de controlebevoegdheden ten aanzien van de verzekeringsondernemingen af te bakenen, om gezamenlijke controles en maatregelen te organiseren en om een permanente uitwisseling van informatie op punt te stellen.

b) in de wetgeving wordt bepaald dat de buitenlandse verzekeringsondernemer, actief in de sector van de arbeidsongevallen, een bijkantoor in België of een in België verblijvende vertegenwoordiger dient te hebben.

Een aanspreekpunt in België is een absolute voorwaarde om op een soepele en efficiënte wijze de correcte toepassing van de Belgische arbeidsongevallenwetgeving te kunnen bekomen.

c) teneinde op elk ogenblik de uitbetaling van de sociale prestaties veilig te stellen, zullen de verzekeringsondernemingen een bankgarantie dienen te geven op het eerste verzoek van het Fonds voor Arbeidsongevallen.

De techniek van de bankgarantie laat toe dat het Fonds voor Arbeidsongevallen de uitbetaling van de sociale prestaties kan overnemen wanneer een verzekeraar in gebreke blijft en vervolgens de aldus uitbetaalde sommen kan recupereren bij de verzekeraar door beslag te leggen op de middelen die in de bankgarantie vastgelegd werden.

II. BESPREKING

A. Vragen

Het voorliggende wetsontwerp heeft, zo verklaart een lid, in de Kamer tot weinig discussie aanleiding gegeven. Het juridisch-technisch karakter ervan is daar allicht niet vreemd aan. Het ontwerp ontlokt hem in ieder geval twee vragen :

1. In welke mate heeft de regering rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State ?

2. Om welke reden wordt artikel 20, 10º, van de wet van 16 december 1851 op de voorrechten en hypotheken (hierna : de hypotheekwet) opgeheven (artikel 36 van het ontwerp) ? Dit artikel behelst het bijzonder voorrecht van de schuldvordering voor arbeidsongevallenvergoeding op reservefondsen en waarborgsommen door de verzekeringsmaatschappijen tegen vaste premie of de gemeenschappelijke verzekeringskassen gevestigd krachtens de arbeidsongevallenwetgeving.

Dit voorrecht had tot doel het slachtoffer van een arbeidsongeval een maximale zekerheid te bieden in geval van financiële moeilijkheden van de verzekeraar. Volgens de memorie van toelichting (stuk Kamer, nr. 50-1292/1, blz. 18-19) is de opheffing van artikel 20, 10º, gebaseerd op de volgende gegevens. Overeenkomstig artikel 86 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst heeft de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar in het kader van een aansprakelijkheidsverzekering. Dat vormt volgens spreker geen bijkomende waarborg voor de benadeelde. Het vervangt alleszins niet het voorrecht waarin artikel 20, 10º, van de hypotheekwet voorziet. Bovendien, zo vervolgt de memorie van toelichting, bepaalt artikel 18 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen dat de gezamenlijke dekkingswaarden van de technische reserves of provisies per afzonderlijk beheer een bijzonder vermogen vormen dat bij voorrang is voorbehouden ter nakoming van de verbintenissen tegenover verzekerden of begunstigden die onder dat beheer vallen.

Aangezien de Raad van State hieromtrent geen inhoudelijke opmerkingen heeft geformuleerd, wenst spreker te weten of het gemene recht inzake roerende voorrechten vanaf artikel 17 van de hypotheekwet dan niet meer van toepassing zal zijn op het voormelde afzonderlijk bijzonder vermogen. Hij vestigt er de aandacht op dat het om een louter technische afsplitsing van dat vermogen gaat. Bijgevolg rijst de vraag welke de gevolgen zijn van de opheffing van het in artikel 20, 10º, bepaalde voorrecht op de positie van de schuldeiser van een arbeidsongevallenvergoeding in geval van samenloop met andere schuldeisers van de verzekeraar. Is zijn schuldvordering nog bevoorrecht ? Het feit dat er krachtens het voormelde artikel 18 van de wet van 9 juli 1975 een bijzonder vermogen wordt aangelegd dat bij voorrang is voorbehouden ter nakoming van de verbintenissen tegenover verzekerden of begunstigden, heeft juridisch niet tot gevolg dat de schuldeiser van de arbeidsongevallenvergoeding bevoorrecht is. Spreker acht het alleszins niet aanvaardbaar dat deze schuldeiser door de opheffing van artikel 20, 10º, van de hypotheekwet in een juridisch zwakkere positie wordt teruggezet. Het is mogelijk dat het wetsontwerp veeleer een economische bescherming beoogt doordat de creatie van een afzonderlijk vermogen de waarborg vormt dat het slachtoffer van het arbeidsongeval steeds zijn vergoeding zal ontvangen. Dat is evenwel geen juridisch argument dat volstaat om artikel 20, 10º, van de hypotheekwet op te heffen.

B. Antwoorden van de minister

1. Er is met alle opmerkingen van de Raad van State rekening gehouden.

2. Onder voorbehoud van nadere uitleg tijdens de bespreking in de plenaire vergadering wordt artikel 20, 10º, van de hypotheekwet opgeheven omdat dit artikel in tegenspraak is met de regel uit de verzekeringswetgeving krachtens welke de schuldeisers van een arbeidsongevallenvergoeding een absoluut voorrecht genieten op het actief van de verzekeraar, terwijl ze overeenkomstig artikel 20, 10º, hierop maar in een lagere rang hun rechten kunnen doen gelden.

III. STEMMING OVER HET GEHEEL

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen bij eenparigheid van de 12 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor de redactie van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Jan REMANS. Jean CORNIL.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als het door de
Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer nr. 50-1292/4 ­ 2000-2001)