2-643/2 | 2-643/2 |
19 APRIL 2001
Het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij resolutie 54/4 van 6 oktober 1999 werd goedgekeurd en door België werd ondertekend te New York op 10 december 1999, wordt ter bekrachtiging voorgelegd aan het Belgisch Parlement.
Aangezien het een gemengd verdrag betreft, moet het worden goedgekeurd door de gemeenschappen en de gewesten.
Dit Facultatief Protocol vormt een aanvullend internationaal rechtsinstrument bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en draagt bij tot een betere bescherming van de fundamentele rechten van de vrouw. Aangezien de met het oog op de controle in het verdrag vastgelegde werkwijzen ontoereikend bleken, is het Protocol van het allergrootste belang omdat het een doelmatiger eerbiediging van de in het verdrag bedoelde rechten van de vrouw mogelijk maakt.
Het Facultatief Protocol treedt in werking drie maanden na de datum van neerlegging van de tiende akte van bekrachtiging of van toetreding.
Op 10 juli 1985 bekrachtigde België het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), dat in werking trad in 1981. Dit verdrag bevat een omschrijving van de discriminatie van vrouwen en een lijst van maatregelen die de Verdragsluitende Staten worden verzocht te nemen op privé-gebied en uit hoofde van de overheid om een einde te maken aan de discriminatie. Het verdrag behelst velerlei gebieden, met name werkgelegenheid, opleiding, stemrecht, nationaliteitswetgeving, de rechten inzake huwelijk en echtscheiding, gezondheidszorg en gelijkheid voor de wet. Bij het verdrag werd een « Commissie voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen » opgericht, die een onafhankelijke en internationale controle uitoefent op de door de lidstaten in het kader van het verdrag aangegane verbintenissen. Deze controle wordt uitgeoefend middels het bestuderen, op vaste tijdstippen, van de door de Staten die partij zijn bij het verdrag aan de commissie overgelegde verslagen betreffende de interne maatregelen die genomen werden met toepassing van de bepalingen van het verdrag.
Het Protocol voorziet in een werkwijze om de commissie ten aanzien van de Staten die partij zijn bij het Protocol in staat te stellen :
door individuele personen of groepen van personen in het bezit te worden gesteld van kennisgevingen betreffende de specifieke schendingen van het verdrag (de kennisgevingprocedure wordt nader toegelicht in de artikelen 1 tot 7 van het Protocol), en
een onderzoek in te stellen naar specifieke ernstige schendingen van het verdrag die de commissie onder de aandacht werden gebracht (de onderzoeksprocedure wordt nader toegelicht in de artikelen 8 en 9 van het Protocol).
Het Protocol moet de verdragsluitende Staten in staat stellen de verbintenissen die zij in het verdrag zijn aangegaan beter te begrijpen, de toepassing van het verdrag te bevorderen door de Staten die klachten willen voorkomen alsmede wijzigingen willen aanbrengen in discriminerende wetten en praktijken, bij te dragen tot de bestaande mechanismen voor de toepassing van de rechten van de mens zoals ze door de Verenigde Naties zijn vastgelegd en de aandacht van de publieke opinie te vestigen op de meer specifieke mensenrechten met betrekking tot de discriminatie van vrouwen.
België heeft van dichtbij alle fasen gevolgd die geleid hebben tot het opstellen van dit Protocol.
In 1976 al, toen de besprekingen over de slottekst van het verdrag werden afgerond, had Belgie voorgesteld een bijkomend artikel in te voegen in het verdrag betreffende het onderzoek van de mogelijkheid om een procedure vast te leggen voor klachten van individuen en Staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het leek ons land belangrijk dat de verzoekers nadat ze alle interne rechtsmiddelen hadden uitgeput, nog de mogelijkheid zouden hebben internationale rechtsmiddelen aan te wenden. Op dat ogenblik was er voor dit voorstel weinig belangstelling, misschien omdat de bestaande procedures voor het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten op dat ogenblik nog niet geleid hadden tot veel rechtspraak. De behandeling van dit probleem werd dan ook uitgesteld.
In 1993 werd de draad terug opgenomen en werd de « Commissie voor de rechtstoestand van de vrouw » belast met het samenbrengen van een groep deskundigen die tot taak hadden dit probleem te bestuderen. In 1996 startte een redactiegroep met de formele uitwerking van de tekst van een Protocol tot invoering van een kennisgevingprocedure en een onderzoeksprocedure. Zowel in de fase van het denkwerk als bij het opstellen zelf van het Protocol had België een geregelde inbreng.
2. Bespreking en stemmingen
De artikelen 1 en 2, alsook het wetsontwerp in zijn geheel, worden zonder bespreking eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Jean-Marie DEDECKER. | Marcel COLLA. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsontwerp
(zie stuk Senaat nr. 2-643/1)