2-527/2

2-527/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

8 NOVEMBER 2000


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 23 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER MALMENDIER


1. INLEIDING

Tijdens de vergadering van 8 november 2000 onderzocht de commissie voor de Sociale Aangelegenheden het voorliggend wetsontwerp. Dit ontwerp werd op 14 juli 2000 aangenomen in de Kamer van volksvertegenwoordigers waarna de Senaat zich nog uitsprak over de in de Kamer van volksvertegenwoordigers niet geamendeerde tekst.

2. ALGEMENE BESPREKING

A. Inleidende uiteenzetting door de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid

Zoals bekend maakt artikel 23 de grondslag uit inzake de controle op de gezinstoestand van de werklozen en meer in het bijzonder nog op de huisbezoeken die bij de werklozen worden afgelegd.

Deze bepaling werd hersteld door de wet van 17 april 1999 en bevat sindsdien de procedure die moet gevolgd worden door de ambtenaren van de RVA om de gezinstoestand van de werklozen na te gaan en de overeenkomst van de werkelijke toestand met de aangifte die werd gedaan bij het verzoek om werkloosheidsuitkering. In zijn huidige formulering staat artikel 23 de RVA toe, van de voorzitter van de arbeidsrechtbank de toelating te verkrijgen om een huisbezoek waarmee door de werkloze niet werd ingestemd, toch af te leggen.

Artikel 23 moet daarom volgens de minister worden gewijzigd omdat zij als minister voor de Gelijkheid van kansen zeer gevoelig is voor de billijkheid die moet bestaan tussen mensen, tussen burgers en tussen de sociaal verzekerden. Zij meent dat het onontbeerlijk is, dat een administratieve procedure wordt opgezet die tegelijk eerbied heeft voor de fundamentele rechten van de sociaal verzekerde en die de administratie toelaat doeltreffende controles uit te voeren.

De tekst die door de Kamer werd goedgekeurd, verzoent het fundamentele principe van de eerbied voor de private levenssfeer met de gerechtvaardigde noodzaak om controles uit te voeren die slaan op de gezinssituatie van de begunstigden van werkloosheidsuitkeringen.

Deze tekst vult twee vereisten in : misbruiken vermijden en de informatie verbeteren. Om die doelstellingen te bereiken wordt de tussenkomst of de aanwezigheid voorgesteld van een derde aan de zijde van de werkloze ­ een advocaat of een vakbondsafgevaardigde ­ en dit op de beide sleutelmomenten van de procedure : bij de eerste hoorzitting en bij het huisbezoek.

Er wordt afgestapt van het opgelegde bezoek om twee redenen omdat het niet noodzakelijk is (de diensten van de RVA beschikken over voldoende elementen om zich uit te kunnen spreken en bovendien is het aan de werkloze om voldoende bewijzen te leveren die zijn verklaring op erewoord kunnen staven); het is niet doeltreffend (meerdere verzoeken die gericht werden tot de voorzitter van de arbeidsrechtbank werden verworpen wegens onontvankelijkheid).

Het wetsontwerp kan als volgt worden samengevat. Het beoogt :

­ het harmoniseren van de bestaande tekst door het gebruik van eenzelfde begrip; zo wordt voorgesteld de term « onderhoud » te vervangen door de term « hoorzitting », en ook de wet van 12 maart 1998 toe te passen tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (de zogenoemde « wet Franchimont »);

­ de aanwezigheid toe te laten van een advocaat of van een vakbondsafgevaardigde tijdens de eerste hoozitting en tijdens het bezoek aan de bewoonde lokalen;

­ het schrappen van het beroep op de voorzitter van de rechtbank en zo het beroep op het gedwongen huisbezoek;

­ het inschrijven in artikel 23 van het mogelijke beroep op federale ombudsmannen, overeenkomstig de wet van 22 maart 1995 die de federale ombudsmannen invoert.

Bij de bespreking voor de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, hadden de parlementsleden het nodig geacht om te beschikken over het advies van het beheerscomité van de RVA. Dit advies werd gevraagd en het comité bracht over het wetsontwerp een verdeeld advies uit. De vertegenwoordigers van de werkgevers waren het niet eens met de tekst, terwijl de vertegenwoordigers van de werknemers een gunstig advies uitbrachten. De minister verwachtte zich daarbij aan dat verdeelde advies : het is immers een kwestie die bijzonder gevoelig ligt vermits het om controle gaat. Dit zou trouwens een niet-interpellatie vanwege het beheerscomité hebben gerechtvaardigd op het ogenblik van de goedkeuring van het wetsontwerp in de Ministerraad. Traditioneel worden de sociale partners niet geraadpleegd wanneer het om zaken gaat die gepaard gaan met controles.

Een andere vraag die door de volksvertegenwoordigers werd geformuleerd sloeg op de cijfers betreffende deze aangelegenheid. Daaruit kan worden vastgesteld dat het aantal verklaringen die vals of onjuist blijken inzake gezinstoestand bijzonder klein is. Meer dan 90 % van de verklaringen kloppen met de werkelijkheid.

Een laatste discussie vond plaats tussen de leden van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden : het ging over de noodzaak belangstelling te tonen voor de wijze waarop de controles worden uitgevoerd bij de werkgevers.

In dit verband zou de minister nogmaals willen preciseren dat beide controles niet verward mogen worden. Voor de werkgevers gebeurt de controle ofwel op de werkvloer, ofwel op de maatschappelijke zetel van het bedrijf. In de meeste gevallen gebeurt de controle op de maatschappelijke zetel van het bedrijf en op afspraak. De « verrassings »-controles worden slechts uitgevoerd wanneer er een vermoeden is van illegale arbeid. Wat de werklozen betreft gaat het om een verificatie van de verklaringen die afgelegd werden inzake gezinstoestand. De controle, wanneer die plaatsvindt, wordt uitgevoerd in de verblijfplaats van de persoon. Het gaat dus om een inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de sociaal verzekerde.

Ten slotte is de minister ervan overtuigd dat zoals ze had gepreciseerd bij de voorstelling van het wetsontwerp aan de Kamer van volksvertegenwoordigers dat de RVA over voldoende middelen beschikt om beslissingen goed te keuren zonder een beroep te moeten doen op een opgelegd huisbezoek. Hij kan inderdaad oordelen dat het bewijs van de gezinstoestand niet voldoende tot uiting komt in het verslag en bijgevolg de werkloze toelaten in een niet-bevoorrechte code (samenwonende, in de plaats van alleenstaande of gezinshoofd).

In geval van fraude kan de RVA steeds een dossier samenstellen en de arbeidsauditeur verzoeken tot een gerechtelijk onderzoek over te gaan. Deze zal het dossier in de meest geschikte banen leiden; bij de mogelijkheden waartussen hij kan kiezen blijft nog steeds die van een aanhangigmaking bij een onderzoeksrechter die een huiszoekingsbevel kan uitschrijven zo hij dit nodig en opportuun vindt.

Het spreekt vanzelf dat slechts tot een « strafrechtelijke keuze » wordt overgegaan indien de toestand een bepaalde graad van ernst bereikt. Deze ernst wordt in een eerste fase afgewogen door de RVA, en in een tweede fase door de arbeidsauditeur. De tussenkomst van deze magistraat, die gespecialiseerd is in sociaal recht, biedt ontegensprekelijk een bijkomende waarborg. Het komt hem inderdaad toe om de ernst van de vermoede fraude af te wegen en bijkomende acties te bevelen. De bijkomende en nieuwe waarborg zit in deze bijkomende lezing. Het is dus niet de richting van penaliseren die wordt ingeslagen. Het afleveren van een huiszoekingsbevel moet in een aangelegenheid als deze een uitzondering blijven.

B. Interventies van de leden

Verschillende leden betuigen hun instemming met de doelstellingen van het ontwerp. Zij dringen aan op een snelle inwerkingtreding van de bepalingen.

Een lid beaamt het belang van het principe van gelijke behandeling tussen burgers. Tevens stelt zij dat werkzoekenden verplicht zijn om hun gegevens correct door te geven aan de administratie en dat die informatie moet gecontroleerd kunnen worden op administratieve correctheid. De senator vraagt zich af of de bepalingen van het ontwerp voldoende ruimte laten voor onvrijwillige controle. Bovendien is het lid van mening dat, naar analogie met het aangehaalde gelijkheidsbeginsel, ook de bepalingen die in andere situaties huisbezoeken kunnen toelaten, moeten worden gewijzigd.

Aangezien de statistische cijfers aangeven dat er momenteel slechts sporadisch een beroep gedaan wordt op de arbeidsrechtbank, acht een lid het niet opportuun om een wetswijziging door te voeren. Op andere vlakken, bijvoorbeeld in de horeca en de fruitpluk, vinden er vaker controles plaats. Kan de minister hier uitleg verschaffen over haar plannen ?

Een senator is van mening dat de bepalingen van het ontwerp strafrechtelijke stappen toelaten in een louter administratief onderzoek. Zij acht deze bepaling verzwarend voor de procedure.

Een senator vindt artikel 2, § 2, waarbij bepaald wordt dat de directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening bij weigering tot huisbezoek uitspraak kan doen op basis van de elementen waarover hij beschikt, niet logisch. Immers, volgens de senator, geeft een aanvraag tot huisbezoek juist aan dat de directeur over onvoldoende elementen beschikt om een beslissing te treffen, anders zou hij geen huisbezoek vragen, maar toch kan hij op basis van die onvoldoende gegevens bij een weigering tot vrijwillig huisbezoek wel een uitspraak doen.

Een andere senator wijst op de achterliggende redenen van deze foutieve verklaringen van werklozen. Hij beveelt aan om ook met betrekking tot deze oorzaken maatregelen te treffen.

Tot slot merken een aantal leden op dat de huidige wetswijziging zeer snel op de vorige volgt. Ze achten het bestaande cijfermateriaal onvoldoende om de bestaande regeling voldoende statistisch onderbouwd te kunnen evalueren.

C. Antwoorden van de vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid

De minister stelt dat het voorliggende ontwerp geen wijzigingen aanbrengt aan de rechten of de plichten van de werkzoekenden. Het wil bepaalde vormen van controle niet afschaffen of zelfs maar versoepelen en de voorliggende bepalingen vervangen de bestaande procedure bovendien niet door een strafrechterlijk onderzoek. De huidige burgerlijke procedure blijft dus bestaan waarbij er wel bepaalde aanpassingen worden aangebracht aan de procedure zelf zodat bijvoorbeeld de betrokken werkzoekenden reeds van bij de start een beroep kunnen doen op een advocaat of vakbondsafgevaardigde.

Bovendien zal na de hervorming de voorzitter van de arbeidsrechtbank geen toestemming meer kunnen geven voor een huisbezoek zonder toestemming en kunnen er dus geen onvrijwillige huisbezoeken meer afgelegd worden.

In het licht van de schrapping van de mogelijkheid tot onvrijwillige huisbezoeken is het belangrijk om aan te stippen dat deze maatregel preventief wil verhinderen dat ambtenaren van de RVA onder het motto van een huisbezoek eigenlijk een huiszoeking doen. Het betreft hier immers een bezoek en geen onderzoek en het betekent dus meer concreet dat ambtenaren van de RVA tijdens zo'n bezoek niet gemachtigd zijn om echte onderzoeksdaden te verrichten. Immers, in het Belgische recht wordt het principe gerechtvaardigd dat huiszoekingsbevelen slechts door één instantie, namelijk een onderzoeksrechter kunnen worden uitgevaardigd.

Indien een werkloze na de wetswijziging een bezoek weigert dan zal de directeur van de plaatselijke RVA geen beroep meer kunnen doen op de voorzitter van de arbeidsrechtbank voor het afdwingen van een gedwongen huisbezoek. Diezelfde directeur zal dus een beslssing moeten treffen op basis van de gegevens waarover hij beschikt. Op zich is dat geen contradictie aangezien de uitspraak van de directeur enkel betrekking heeft op het bepalen van de familiale toestand van een bepaalde gerechtigde, waarna hij al dan niet recht heeft op een verhoogde uitkering. Na deze beslissing is het aan de gerechtigde om het nodige bewijs te leveren om de directeur een andere beslissing te laten treffen. Hij heeft hiervoor verschillende bewijsmiddelen ter beschikking waaronder ook het huisbezoek.

Wanneer er bij de RVA na de weigering van een huisbezoek het vermoeden van een valse aangifte of van fraude bestaat, is het nog altijd mogelijk dat de RVA zich tot de arbeidsauditeur wendt om hem te vragen of het niet noodzakelijk is om verdere gerechtelijke stappen te ondernemen.

In antwoord op de vraag van een lid merkt de minister vervolgens op dat vanuit de sociale zekerheid geen andere huisbezoeken worden afgelegd. Huisbezoeken die zouden worden afgelegd in het kader van een fiscaal onderzoek betreffen daarentegen een compleet andere materie.

Wat betreft de andere sectoren en meer specifiek de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie deelt de minister mee dat de geldende procedures blijven bestaan. Ook hier is reeds de vraag naar een hervorming van de bestaande procedures gerezen.

In verband met de opmerking over de achterliggende oorzaken van de problematiek van de controle op werklozen antwoordt de minister dat de regering reeds beslist heeft om bepaalde minimale uitkeringen te verhogen en dat daaruit de aandacht voor deze achterliggende problematiek blijkt. Daarbij acht de minister het belangrijk om voor de commissie aan te stippen dat, zoals de cijfers aangeven, slechts specifieke individuele gevallen onjuiste informatie doorgeven over hun familiale toestand.

3. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

Artikel 1 van het wetsontwerp wordt aangenomen met 8 stemmen voor bij 1 onthouding.

Artikelen 2 en 3 van het ontwerp, alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden aangenomen met 7 stemmen voor en 2 stemmen tegen.

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.

De rapporteur,
Jean-Pierre MALMENDIER.
De voorzitter,
Jacques SANTKIN.