2-155/1

2-155/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

13 JULI 2000


Derde Conferentie van de parlementaire commissies bevoegd voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de lidstaten van de Europese Unie en in het Europees Parlement (IIIe CCEC), Madrid, 26-27 november 1999


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW KAÇAR


INHOUD


  1. Situering van de CCEC
    1. Eerste conferentie van de CCEC te Brussel
    2. Tweede conferentie van de CCEC te Lissabon
    3. Derde conferentie van de CCEC te Madrid
    4. Vierde conferentie van de CCEC te Berlijn
  2. Verslag van de derde conferentie van de CCEC, te Madrid
    1. De verklaring van Madrid voor de deelneming van vrouwen aan de besluitvorming
    2. Motie tot ratificatie van het klachtrechtprotocol bij het VN-Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW)
    3. Academische bijdrage
    4. Evaluatie van de conferentie van Madrid
  3. Algemene conclusies met het oog op het functioneren van de CCEC
  4. Voorbereiding van de vierde conferentie van de CCEC te Berlijn
  5. Bijlagen
    1. Verklaring van Madrid
    2. Motie tot ratificatie van het klachtrechtprotocol bij het VN-Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW)

I. SITUERING

1. Eerste conferentie van de CCEC

De eerste conferentie van de parlementaire commissies bevoegd voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de lidstaten van de Europese Unie en in het Europees Parlement heeft op 22 en 23 mei 1997 plaatsgevonden, op uitnodiging van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Belgische Senaat.

De conferentie richtte zich hoofdzakelijk tot parlementsleden uit de nationale parlementen en tot Europarlementsleden. Tevens werden enkele vertegenwoordig(st)ers van nationale en Europese vrouwengroepen en deskundigen uit de verschillende lidstaten als waarne(e)m(st)er uitgenodigd.

Het was de bedoeling een samenwerkingsverband op te richten tussen de parlementaire commissies bevoegd voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen en zo informatie en succesvolle beleidslijnen uit te wisselen en overleg te voeren over specifieke politieke thema's. Er is op de conferentie een reglement voor dit samenwerkingsverband aangenomen.

De eerste conferentie had als thema « Het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese verdragen ». Ter afsluiting hiervan is een aanbeveling aangenomen strekkende tot het opnemen van het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese verdragen, in het kader van de intergouvernementele conferentie die drie weken later in Amsterdam zou plaatsvinden.

Het aannemen van een aanbeveling strookte met de wens van de leden van het samenwerkingsverband om invloed uit te oefenen op het besluitvormingsproces op Europees niveau. De aanbeveling is overgezonden aan de Europese Raad van ministers en aan het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie.

2. Tweede conferentie van de CCEC

De tweede conferentie van de CCEC heeft op 29 en 30 oktober 1998 plaatsgevonden in het Portugese Parlement te Lissabon.

Er zijn twee resoluties aangenomen. De eerste, die ingediend is door het Portugese voorzitterschap, betreft de politieke en beleidsdeelname van vrouwen en roept de politieke partijen en de Europese democratische instellingen op om de gelijke kansen voor vrouwen en mannen te bevorderen bij de samenstelling van de kandidatenlijsten en voor de toegang tot politieke ambten waarin men wordt benoemd. Het tweede voorstel van resolutie is ingediend door België en betreft het Vijfde Actieprogramma inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen (2001-2005). In deze resolutie roept de CCEC haar leden op om een evaluatie te maken van het Vierde Actieprogramma voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen en wordt de wens uitgedrukt om het Vijfde Actieprogramma op de agenda te plaatsen van de derde CCEC-conferentie in 1999.

Daarnaast is op de conferentie van Lissabon ook een wijziging van het reglement van de CCEC goedgekeurd, om het voorzitterschap van de CCEC na de overgangsfase van 2001 te koppelen aan het EU-voorzitterschap.

Voorts zijn er in Lissabon twee academische bijdragen voorgesteld. De eerste betrof een sociologische studie waarin een aantal indicatoren waren uitgewerkt om de efficiëntie en de effectiviteit te evalueren van maatregelen inzake het gelijkekansenbeleid, genomen door de parlementen van de lidstaten van de Europese Unie. De tweede bijdrage was een uiteenzetting over de invoering in de Portugese Grondwet van het principe van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen.

3. Derde Conferentie van de CCEC

De derde Conferentie van de CCEC heeft op 26 en 27 november 1999 plaatsgehad in de Spaanse Senaat te Madrid. Een beknopt verslag van deze conferentie staat in hoofdstuk II.

4. Vierde Conferentie van de CCEC

Sedert 1 januari 2000 wordt het voorzitterschap van de CCEC waargenomen door de Commissie voor het gezin, de bejaarden, de vrouwen en de jeugd van de Duitse Bundestag. De vierde conferentie van de CCEC wordt op 17 en 18 november 2000 te Berlijn gehouden. Op 10 september 2000 is er in Berlijn ook een tussentijdse vergadering gepland van de commissievoorzitters van de CCEC.

II. VERSLAG VAN DE DERDE CCEC

De conferentie heeft twee voorstellen van resolutie besproken.

1. De verklaring van Madrid voor de deelneming van vrouwen aan de besluitvorming

De verklaring betreffende de deelneming van vrouwen aan de besluitvorming is ingediend door het Spaanse voorzitterschap. Na de indiening van amendementen door de Belgische en Portugese delegaties en door de delegatie van het Europees Parlement, heeft een redactiecomité bestaande uit de voorzitters van alle delegaties de tekst gewijzigd. De geamendeerde verklaring van Madrid is vervolgens door de aanwezige leden van de CCEC unaniem goedgekeurd.

De verklaring van Madrid vraagt de politieke partijen en de democratische instellingen om de gelijke deelneming van vrouwen en mannen aan het politieke leven te bevorderen door middel van concrete acties.

De resolutie beveelt een flexibeler organisatie van werkplek en werktijden aan, alsook de organisatie van krachtige bewustmakingscampagnes, om in heel de samenleving het idee van gedeelde verantwoordelijkheid tussen vrouwen en mannen ingang te doen vinden. Ook dienen de voorzieningen voor kinderopvang en de voorzieningen voor personen ten laste worden uitgebreid en aangepast aan de nieuwe samenlevingsstructuur en moeten zij kwalitatief beter en financieel toegankelijker worden.

De evenredige verdeling van het ouderschapsverlof en het verlof voor het verzorgen van personen ten laste dient te worden aangemoedigd.

In het bijzonder wat de deelneming aan het politieke leven betreft, wordt aan de politieke partijen gevraagd om bij het opstellen van de kieslijsten het evenwicht tussen vrouwen en mannen in acht te nemen. De politieke partijen en de regeringen dienen initiatieven te nemen zodat mannen en vrouwen op gelijke voet toegang krijgen tot het politieke leven en dit kunnen combineren met een gezinsleven. De resolutie stelt meer bepaald dat de reglementen van de politieke instellingen zo aangepast dienen te worden dat ouderschapsverlof en politieke werkzaamheden gecombineerd kunnen worden.

De verklaring van Madrid vraagt ten slotte om een systematische evaluatie van de resultaten van de maatregelen die zijn genomen om gelijke rechten en gelijke kansen voor mannen en vrouwen tot stand te brengen.

2. Motie tot ratificatie van het Protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties over vrouwen en het klachtrecht

Het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Belgische Senaat heeft een motie ingediend om het Protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties over vrouwen en het klachtrecht te bekrachtigen.

Het Aanvullend Protocol bij het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (het CEDAW-Verdrag van 1979) is door de Verenigde Naties goedgekeurd op 6 oktober 1999. Het voert de mogelijkheid in van een individuele klachtrechtprocedure en een onderzoeksprocedure bij ernstige of systematische schendingen van de rechten van de vrouw. Indien het onderzoek de feiten bewijst en de klacht wordt aanvaard, dient de betrokken Staat de wetgeving aan te passen of geleidelijk een einde te maken aan gebruiken die door de Staat erkend en toegepast werden.

Het Klachtrechtprotocol is een op zichzelf staand verdrag en moet dus bekrachtigd worden door de lidstaten die toetreden.

Gezien het belang van dit protocol vraagt de CCEC of haar leden hun regeringen kunnen verzoeken om de parlementen te informeren en of zij deze laatste kunnen aanmoedigen om de tekst zo snel mogelijk aan te nemen en te bekrachtigen.

De motie is unaniem aangenomen door de aanwezige leden van de CCEC (1).

3. Academische bijdrage

Tijdens de derde conferentie van de CCEC is een door het Spaanse voorzitterschap aangevraagde studie voorgesteld over het combineren van het gezinsleven en het politieke leven.

Het doel van deze studie was het identificeren van factoren die de deelneming aan de politieke besluitvorming op het hoogste niveau moesten bevorderen. De analyse ging uit van de vier sleutelwoorden van het thema : combineren, leven, gezin en politiek.

4. Evaluatie van de conferentie van Madrid

Het Spaans voorzitterschap heeft de conferentie goed weten te gebruiken als hefboom om de gelijke kansen te profileren in de media. De aanwezigheid van de Koningin bij de opening en de slottoespraak van de eerste minister zorgde voor de nodige belangstelling van de media.

Doordat de regionale parlementen in Spanje en de lokale autoriteiten ook uitgenodigd waren, is de conferentie ook in de regio's gebruikt als hefboom voor het gelijke-kansenbeleid.

Hoewel het vormelijke aspect van de conferentie zeer goed en verzorgd was, was het inhoudelijk luik minder geslaagd.

De teksten van het voorzitterschap waren te algemeen en te vaag geformuleerd. Bovendien werd in de tweede conferentie van Lissabon unaniem besloten dat het Vijfde Actieprogramma inzake gelijke kansen van de Europese Commissie op de agenda van de derde conferentie van Madrid geplaatst zou worden. Dat Actieprogramma werd niet besproken op de conferentie van Madrid.

III. ALGEMENE CONCLUSIES MET HET OOG OP HET FUNCTIONEREN VAN DE CCEC

1. Goed instrument voor informele netwerking

De CCEC vervult haar functie van informeel netwerk. Dit netwerk is een evidentie geworden, het kan niet meer worden weggedacht.

Het is een uniek Europees netwerk van parlementaire commissies bevoegd voor gelijke kansen. Bovendien is de CCEC een hefboom voor de oprichting van adviescommissies in landen waar die nog niet bestaan (cf. Frankrijk, dat voor het eerst vertegenwoordigd was in Madrid).

Het netwerk is ook een uitwisselingsplatform van informatie en ervaring tussen geëngageerde parlementsleden, waarbij overleg gevoerd kan worden over specifieke politieke thema's en beleidslijnen.

2. Institutionalisering ­ op weg naar verankering

Het is wenselijk dat de informele netwerking van deze Europese conferentie verankerd wordt in een institutioneel kader. In Lissabon heeft men een wijziging van het reglement aangenomen waarbij het voorzitterschap van deze conferentie gekoppeld werd aan het EU-voorzitterschap. In principe zou dan de CCEC in 2001 georganiseerd worden door de voorzitter van het tweede semester, namelijk België.

Uiteraard dienen ook de structuren uitgestippeld te worden om een Europees draagvlak te bieden voor de verdere ontwikkeling van deze conferentie.

Het is van groot belang dat deze jaarlijkse conferentie op Europees niveau wordt gehandhaafd en in de instellingen verankerd.

3. Visibiliteit/evenement

Het Spaanse voorzitterschap is er magistraal in geslaagd om het evenement te profileren naar de media toe (cf. aanwezigheid Koningin bij openingszitting en eerste minister bij slotzitting).

Het evenement is ook in Spanje gebruikt als hefboom voor het gelijkekansenbeleid in regionale parlementen en lokale autoriteiten, die allemaal uitgenodigd werden.

Deze conferentie geeft autoriteit, gezag, gewicht. Zij valoriseert het werk van de gelijkekansencommissies van de parlementen en deelparlementen.

4. Nood aan motivering van de ontbrekende leden ­ vervollediging van het netwerk

Slechts de helft van de parlementen van de lidstaten waren vertegenwoordigd. Wil het netwerk geloofwaardig en efficiënt zijn, dan moet er gezorgd worden voor 100 % deelname. De keuze van de onderwerpen van de conferentie zal wellicht ook zijn aandeel hebben aan dit tekort en moet zorgvuldiger worden ingevuld.

5. Nood aan inhoudelijke verdieping van de conferentie

Het potentieel van het thema werd tot nu toe op inhoudelijk gebied niet voldoende uitgewerkt. Politieke actualiteit met betrekking tot gender, specifieke politieke thema's, zouden in de toekomst aan bod moeten komen. De CCEC moet de Europese gelijkekansenagenda beter ondersteunen en zorgen voor een goede wisselwerking.

6. Nood aan methodologische verfijning

Er moeten aanbevelingen voor de toekomst van de CCEC worden geformuleerd. Een wijziging van het reglement van de CCEC kan worden overwogen.

Er moet beter nagedacht worden over de organisatie van de werkzaamheden. De uitwisseling van ervaring, informatie en succesvolle beleidslijnen dient verder ontwikkeld te worden.

IV. VOORBEREIDING CCEC-2000

Zie Stuk Senaat nr. 2-499/1.

Dit verslag is goedgekeurd met 8 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteur, De voorzitster,
Meryem KAÇAR. Iris VAN RIET.

BIJLAGE 1


VERKLARING VAN MADRID VOOR DE DEELNEMING VAN VROUWEN AAN DE BESLUITVORMING

(vertaling)

De leden van het netwerk van parlementaire commissies voor de gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de lidstaten van de Europese Unie en het Europees Parlement, op 26 en 27 november 1999 in Madrid in vergadering bijeen,

Stellen dat :

1. De gelijkheid tussen vrouwen en mannen een van de elementaire rechten van de mens is dat vele malen bevestigd is in internationale overeenkomsten zoals het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (1979) en de teksten van het Actieplatform van Peking (1995).

2. De algemene wettelijke erkenning van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen geregeld wordt door het Verdrag van Amsterdam, meer bepaald door de artikelen 2, 3, 13, 137 en 141.

3. De Verklaring van Athene van 3 november 1992, uitgesproken ter gelegenheid van de eerste Europese topontmoeting « Vrouwen aan de macht » en het in mei 1995 aangenomen Handvest van Rome over « Vrouwen en de verruiming van de politiek en de maatschappij », alsook de aanbeveling van de Raad van 2 december 1995, uitgaan van de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan de besluitvorming (EG/694/96).

4. De deelneming van vrouwen en mannen aan de besluitvorming een democratisch beginsel is en dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen in functies met verantwoordelijkheid de legitimiteit van alle democratische systemen in vraag stelt.

5. Vrouwen duidelijk ondervertegenwoordigd zijn bij de besluitvorming op het politieke, economische, sociale en culturele vlak en bovendien op alle niveaus : plaatselijk, regionaal, nationaal en Europees. Dit betekent een algemeen verlies voor de samenleving en een aanzienlijke verspilling van bekwaamheid en ervaring.

6. Het gezinsleven zowel voor vrouwen als voor mannen een onbetwistbare waarde is en dat de actieve deelneming van de politiek verkozenen aan het gezinsleven hen in staat stelt de behoeften en de wensen van de mensen die zij vertegenwoordigen, beter te leren kennen en te herkennen.

7. De politieke carrière van vrouwen beperkter is, in die mate zelfs dat er niet alleen verschillen zijn tussen het aantal vrouwen en mannen op de kieslijsten, maar ook wat betreft de duur van het mandaat in hun respectieve functies. Het verschil tussen gelijkheid de jure en de facto is nergens groter dan op het vlak van de besluitvorming.

8. Vrouwen en mannen niet in dezelfde mate deelnemen aan het gezinsleven en het politieke leven. Vrouwen nemen nog steeds de zware verantwoordelijkheid voor het gezin op zich en dat vormt de voornaamste hindernis voor hun deelneming aan het politieke leven en het opbouwen van een politieke carrière.

9. De gelijkheid van vrouwen en mannen binnen de politiek inhoudt dat de gezinstaken gelijkelijk worden verdeeld. De samenleving eist dat alle taken evenwichtig verdeeld worden tussen vrouwen en mannen. Zonder gedeelde verantwoordelijkheid voor het gezin kan er geen evenwicht zijn in de politieke vertegenwoordiging. De nieuwe samenlevingsstructuur vraagt om collectieve acties.

10. Men voor iedereen een rechtvaardige en egalitaire samenleving dient na te streven.

Aanbevelingen :

1. De politieke partijen en de democratische instellingen van Europa en de hele wereld dienen de gelijke deelneming van vrouwen en mannen aan het politieke leven te bevorderen, meer bepaald door middel van concrete acties.

2. De politieke partijen dienen voor alle verkiezingen in de lidstaten kieslijsten op te stellen waarop vrouwen en mannen gelijk vertegenwoordigd zijn, om zo tot een evenwichtige vertegenwoordiging in de instellingen te komen.

3. De regeringen en de politieke partijen dienen niet alleen de wetgeving te wijzigen maar ook initiatieven en specifieke maatregelen nemen, zodat vrouwen en mannen op gelijke voet toegang krijgen tot het politieke leven en dit kunnen combineren met een gezinsleven.

4. Er dienen maatregelen genomen te worden om de opleiding, de blijvende aanwezigheid en de leiderspositie van vrouwen in de politiek te bevorderen.

5. Om het politieke leven en het gezinsleven beter te kunnen combineren, dienen werkplek en werktijden flexibeler te worden.

6. Er dient onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen van de fiscale behandeling en de sociale bijdragen, om de deelneming van de vrouwen aan het economische, sociale en politieke leven te vergroten.

7. Krachtige bewustmakingscampagnes zijn nodig om in heel de samenleving het idee van gedeelde verantwoordelijkheid tussen vrouwen en mannen ingang te doen vinden.

8. De voorzieningen voor kinderopvang dienen te worden uitgebreid en aangepast aan de nieuwe samenlevingsstructuur, zij moeten kwalitatief beter en financieel toegankelijker worden en een evenredige verdeling van het ouderschapsverlof dient te worden aangemoedigd.

9. De voorzieningen voor personen ten laste dienen te worden uitgebreid en verkorting van de arbeidstijd en verlof voor het verzorgen van die personen dienen te worden toegekend aan vrouwen en aan mannen.

10. Men dient het profiel te analyseren van vrouwen die publieke functies waarnemen om maatregelen te kunnen treffen ter bevordering van hun deelneming aan het politieke leven.

11. Men dient erop toe te zien dat ­ zeker op lokaal niveau ­ de rechten en mogelijkheden van de verkozenen geëerbiedigd worden, zodat zij hun functie op waardige en egalitaire wijze kunnen uitoefenen.

12. De politieke cultuur dient te veranderen zodat er bij het bepalen van de vergadertijden en van het aantal vergaderingen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om een publieke functie te combineren met het gezinsleven.

13. Men dient te overwegen om de reglementen van de politieke instellingen zo aan te passen dat ouderschapsverlof en politieke werkzaamheden gecombineerd kunnen worden.

14. Er dient systematisch geëvalueerd te worden wat de resultaten zijn van de maatregelen die zijn genomen om gelijke rechten en gelijke kansen voor vrouwen en mannen tot stand te brengen.


BIJLAGE 2


MOTIE OM HET KLACHTRECHTPROTOCOL BIJ HET VN-VROUWENVERDRAG TE RATIFICEREN

(Voorgesteld door het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Belgische Senaat)

De leden van het netwerk van de parlementaire commissies bevoegd voor gelijke kansen van vrouwen en mannen van de parlementen van de EU-lidstaten en van het Europees Parlement (CCEC), bijeengekomen in Madrid op 26 en 27 november 1999 ter gelegenheid van de derde conferentie van de CCEC,

Overwegende dat :

1. De VN op 6 oktober 1999 een additioneel klachtrechtprotocol bij het VN-Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW-Verdrag van 1979) hebben goedgekeurd.

2. Dankzij dit nieuwe mensenrechtendocument een individuele klachtrechtprocedure en een onderzoeksprocedure mogelijk worden bij ernstige of systematische schendingen van de mensenrechten van vrouwen door een lidstaat.

3. Dit klachtrechtprotocol een volwaardig verdrag is en dus moet worden geratificeerd door de toetredende lidstaten. Die toetreding is echter niet verplicht.

4. Het echter wel aangewezen is dat de lidstaten dit additioneel protocol mee ondertekenen gezien het belang ervan. Het geeft slachtoffers van schendingen van in het CEDAW-Verdrag vastgelegde rechten de mogelijkheid om de Staat die de overtredingen beging, aan te klagen. Wanneer een onderzoek uitwijst dat de feiten bewezen zijn en de klacht aanvaard wordt, wordt de Staat gedwongen om die schendingen ongedaan te maken door wijzigingen in de wetgeving aan te brengen of door tradities en gewoonten, die de Staat op morele gronden erkende en eerbiedigde, af te bouwen.

Verzoekt de leden van de CCEC, namelijk de parlementaire commissies van de lidstaten van de Europese Unie en van het Europees Parlement, om in eigen land de regeringen op te roepen om de parlementen te informeren en aan te zetten om het klachtrechtprotocol bij het VN-Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van de vrouw (CEDAW-Verdrag van 1979) zo spoedig mogelijk te aanvaarden en te ratificeren.


(1) België heeft het Aanvullend Protocol samen met tweeëntwintig andere leden ondertekend op 10 december 1999. Het Adviescomité voor gelijke kansen van de Senaat heeft hierover een openbare hoorzitting georganiseerd (Stuk Senaat, nr. 2-233/1 ­ 1999-2000).