2-378/2 | 2-378/2 |
30 MAART 2000
De Overeenkomst inzake tropisch hout van 1994 komt in de plaats van de overeenkomst van 1983 die als eerste deze natuurlijke rijkdom tot onderwerp had. De onderhandelingen werden gevoerd onder auspiciėn van de conferentie van de Verenigde Naties voor Handel en Ontwikkeling, die sinds 1964 een orgaan is van de UNO.
De nieuwe overeenkomst wijst op het belang van het beheer, het behoud en de duurzame ontwikkeling van het tropisch bos. Ze verschilt van de overeenkomst van 1983 in die zin dat er een speciaal fonds wordt ingesteld om de verwezenlijking van bedoelde doelstellingen te financieren.
De overeenkomst biedt niet alleen een kader voor overleg ter ondersteuning van de beleidsontwikkeling met betrekking tot de mondiale tropisch-houteconomie maar stelt ook de volgende doelstellingen centraal :
de bevordering van niet-discriminerende handelspraktijken,
de duurzame economische ontwikkeling van de producerende landen,
de uitbreiding en diversificatie van de internationale handel door een verbetering van de structuur van de internationale markten alsook het steunen van onderzoek en ontwikkeling met het oog op de verbetering van het bosbeheer en de doelmatigheid van het houtgebruik.
De Internationale Organisatie voor tropisch hout werd opgericht in 1983 en telt 49 leden, te weten 26 leden in de groep producenten/uitvoerders en 23 leden in de groep consumenten/invoerders.
De enige financiėle verplichting van de leden van de overeenkomst bestaat in een bijdrage aan de administratieve begroting van de organisatie waarvan de zetel zich in Yokohama (Japan) bevindt. De bijdrage van Belgiė wordt bepaald naar verhouding van de hoeveelheid ingevoerd tropisch hout.
De overeenkomst is pas op 1 januari 1997 in werking getreden wegens de moeilijkheid om het deelnemingsquorum bijeen te brengen.
Een lid verklaart dat het tropisch hout een belangrijk onderwerp is. Hij wenst te weten of men bij het opstellen van de voorliggende overeenkomst rekening heeft gehouden met het risico van beroepsziekten voor schrijnwerkers en timmerlui die met deze tropische houtsoorten werken.
Ook vraagt hij of de bepalingen van de voorliggende overeenkomst overeenstemmen met deze van het protocol van Kyoto over het klimaat. De ontginning van de houtopstand heeft immers grote gevolgen voor het klimaat.
De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de voornaamste doelstellingen van de Internationale Organisatie voor tropisch hout liggen op het vlak van het goed beheer van de tropenwouden en van het internationaal verhandelen van dit hout. Alles wat te maken heeft met de bewerking van het hout en de arbeidsomstandigheden in de sector vallen buiten de overeenkomst.
Het in 1997 tot stand gekomen « Protocol van Kyoto » heeft betrekking op de maatregelen die op wereldvlak genomen moeten worden om een klimaatverandering tegen te gaan. Het is dus recenter dan de Overeenkomst inzake tropisch hout maar zou, indien de onderhandelaars ervan op de hoogte waren geweest, zeker vermeld staan in de preambule van de overeenkomst, net als onder andere het « Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering ».
Onrechtstreeks kan het rationele en duurzame beheer van de tropenwouden waar de Overeenkomst inzake tropisch hout naar streeft alleen maar gunstige gevolgen hebben voor het behoud van een boombegroeiing die de koolstofgassen afkomstig van de menselijke activiteit kan blijven absorberen. Het Partnerschapsfonds dat opgericht is door de Verklaring van Bali (1990) van de Raad voor tropisch hout en het programma van de organisatie, « Doelstelling 2000 », zijn trouwens ontworpen met de bedoeling bij te dragen aan de bescherming en het goed beheer van de tropenwouden via projecten gefinancierd met vrijwillige bijdragen van de lidstaten en van multilaterale organisaties (Gemeenschappelijk Fonds voor de grondstoffen, Wereldbank, ...).
De artikelen 1, 2 en 3 alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, J.-M. DEDECKER. |
De voorzitter, M. COLLA. |