2-238/1 | 2-238/1 |
16 DECEMBER 1999
Het arrest van de Raad van State nr. 82.791 van 8 oktober 1999, VIIe kamer, heeft de schorsing bevolen van de tenuitvoerlegging van het koninklijk besluit van 6 oktober 1999 tot bepaling van de criteria die rechtvaardigen dat er een aanvraag tot regularisatie van verblijf ingediend wordt zonder dat men het bewijs moet leveren van de buitengewone omstandigheden bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Belgisch Staatsblad van 7 oktober 1999, blz. 37912).
Het hoge administratieve rechtscollege stelde immers dat het koninklijk besluit dat hem werd voorgelegd, in het rechtsbestel bepalingen wil invoeren zonder dat de wetgevende macht kan optreden en dat die bepalingen voor dat rechtsbestel gevolgen hebben die een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel vormen dat verband houdt met het functioneel belang dat de verzoekers, de heren Ceder en Annemans als lid respectievelijk van de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers inroepen.
Hoewel artikel 36 van de Grondwet bepaalt dat de federale wetgevende macht gezamenlijk wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat heeft het arrest van 8 oktober 1999 het in de rechtspraak gangbare begrip « functioneel belang » zeer ruim geïnterpreteerd. Er zij aan herinnerd dat de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalt dat « de beroepen worden ingesteld door de voorzitters van de wetgevende vergaderingen op verzoek van twee derde van hun leden ». De bijzondere wetgever van 1989 heeft niet gewild dat een minderheid en a fortiori een enkel lid een dergelijk beroep kon instellen. In een arrest nr. 8/90 van 7 februari 1990 (Belgisch Staatsblad van 1 maart 1990) heeft het Arbitragehof herinnerd aan die regel door een beroep onontvankelijk te verklaren dat was ingesteld door de heer Scholzem, die zich had beroepen op zijn hoedanigheid van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en van vice-voorzitter van die Raad (§§ B7 en B van het arrest).
Ter bescherming van de bevoegdheden van de wetgevende macht lijkt het verstandig de regel voor het instellen van beroep bij de Raad van State af te stemmen op de regel waarin artikel 2 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof voorziet.
Dat is het doel van dit wetsvoorstel, dat vanzelfsprekend moet worden toegepast op de federale wetgevende assemblees zowel als op de wetgevende assemblees van de deelgebieden. Het is evenwel nodig gebleken die bevoegdheid aan het bureau van de assemblees toe te kennen in de omstandigheden en op de voorwaarde die het voorstel beschrijft. Er dient immers rekening gehouden te worden met de vrij korte termijn (zestig dagen) die openstaat om bij de Raad van State beroep in te stellen.
Anne-Marie LIZIN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In de gecoördineerde wetten op de Raad van State wordt een artikel 14quater ingevoegd, luidende :
« Art. 14quater . Het in artikel 14, § 1, bedoelde beroep dat wegens machtsoverschrijding ten gevolge van de schending van de bevoegdheid van de wetgevende assemblees wordt ingesteld tegen de akten en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden, wordt door de voorzitters van de wetgevende assemblees ingesteld op verzoek van twee derde van hun leden.
Tijdens het door de wetgevende assemblees vastgestelde reces of indien de zitting van die assemblees verdaagd of gesloten is, wordt het beroep ingesteld door het bureau van de assemblees, onder voorbehoud van onverwijlde bekrachtiging door twee derde van de leden van die assemblees. »
Anne-Marie LIZIN. |