2-16/1 | 2-16/1 |
14 JULI 1999
Sedert de inwerkingtreding van de wet tot regeling van de civiele bescherming van 31 december 1963 hebben zich allerlei veranderingen voorgedaan. Buurlanden zoals Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Nederland hebben reeds langere tijd begrepen dat de samenvoeging van hun brandweerdiensten en hun civiele bescherming zowel op het menselijke als op het technische vlak een reeks voordelen kon bieden.
Ook wij dienen er rekening mee te houden dat de samenvoeging van onze eenheden van civiele bescherming met de regionale brandweer- en hulpdiensten mettertijd noodzakelijk is geworden, wil men alle beschikbare middelen op de meest gunstige wijze gebruiken. Zo kan bijvoorbeeld het materieel dat meestal aan de provincie toebehoort, naar het ene of andere centrum worden gestuurd mocht dat nodig blijken. Op die manier kan men het operationele materieel van iedere dienst beperken, wetende dat men bij pech of ongeval snel kan beschikken over de provinciale strategische reserve. Nu moet iedere dienst meer voertuigen gebruiksklaar houden dan nodig, omdat hij weet dat hij enkel over zijn eigen middelen kan beschikken.
Na de samenvoeging zou men dus enkel nog over « Hulpdiensten » spreken.
Wij worden tegenwoordig steeds vaker geconfronteerd met omstandigheden waarbij de bevolking een zeer snel optreden verwacht van de hulpdiensten. Daarom dient het systeem hervormd te worden. Dat kan alleen door een gewestelijke indeling van de hulpdiensten, met een onderverdeling per provincie. Zo zullen de hulpdiensten herverdeeld worden volgens een zuiver rationeel schema : de hulpdienst die in een bepaalde zone optreedt, moet de dienst zijn die, in tijd gerekend, het dichtst bij de plaats van het ongeval ligt.
Bovendien moet voor de gevallen waarbij de gebeurtenis de geografische grenzen van een provincie overschrijdt, in een gewestelijke coördinatie worden voorzien. In feite zou het om een soort « generale interventiestaf » van de hulpdiensten gaan.
Een dergelijk operationeel model zal het probleem van de gemeentegrenzen uit de weg ruimen. Zowel het personeel als het materieel zullen op de best mogelijke manier kunnen worden ingezet. Ook zullen er andere voordelen uit voortvloeien.
Dezelfde overheid zal immers bevoegd zijn zowel voor de organisatie en de daaraan verbonden verantwoordelijkheden, als voor het financieel beheer.
Wat de opleiding van de officieren van de hulpdiensten betreft, dient een welbepaalde, eenvormige en tot nu toe niet bestaande structuur te worden gecreëerd. Het zou gaan om een permanent opleidingsinstituut (ter aanvulling van het Hoger instituut voor de noodplanning) waar alle officieren van de hulpdiensten een eenvormige opleiding op gewestelijk niveau krijgen.
Tot nu toe zagen de verschillende provinciale scholen zich, om dat doel te bereiken, genoodzaakt afspraken met elkaar te maken.
Naast het belang van de samenvoeging van de civiele bescherming en de provinciale brandweer- en hulpdiensten dient men zich nu ook te buigen over de nieuwe verschijnselen in onze maatschappij, zoals terroristische acties en hooliganisme.
Gebeurtenissen in het verleden, zoals de ramp te Zeebrugge of de gasaanslag in de metro te Tokyo, en recentere feiten, zoals de aanslagen in Parijs of het onderzoek naar de vermiste kinderen, hebben geleid tot het besef dat onze taken en onze manier van ingrijpen in dergelijke omstandigheden wel om conventionele methodes vragen, maar dat er ook specifieke en aanvullende methodes vereist zijn.
Die complementariteit wordt nu « van geval tot geval » bepaald. Het zou beter zijn een preventieve, praktijkgerichte aanpassing door te voeren die het stadium van de theoretische maatregelen overstijgt.
Om het hoofd te bieden aan de tot nu toe bekende problemen zou preventief ingrijpen kunnen inhouden dat men een federale « speciale interventiegroep » opricht (SIG). Naar het voorbeeld van vergelijkbare diensten in het buitenland, zoals de « Groupe de recherche et d'exploration profonde » (groep voor opsporing en verkenning) in Frankijk zou dat interventieteam, door de kwaliteit van zijn deskundigheid op het terrein, een hoofdzakelijk ondersteunende rol spelen, bijvoorbeeld bij belangrijke gerechtelijke onderzoeken.
De noodzaak om een dergelijke dienst op te richten blijkt voornamelijk uit twee vaststellingen :
bepaalde acties blijken operationeel complexer te zijn (bijvoorbeeld in een nucleaire, bacteriologische of chemische omgeving of in gevaarlijke omstandigheden, of het specifieke zoeken naar sporen in een onderzoek);
er is duidelijk nood aan geschikte mensen, meer bepaald aan mensen die niet enkel speciaal werden uitgezocht maar die ook doorlopend professioneel opgeleid en getraind worden om in alle omstandigheden doeltreffend te reageren. De gewone « polyvalentie » volstaat niet meer !
Wat de financiering betreft, hing het werkingsbudget van de brandweer tot nu toe uitsluitend af van de gemeenten, terwijl de federale overheid verantwoordelijk was voor het materieel en de gebouwen.
De werkingskosten van de brandweerdiensten zijn te zwaar voor de gemeenten en zijn bovendien zeer slecht verdeeld.
De bijdragen worden berekend volgens een systeem dat een zekere solidariteit zou moeten creëren maar dat reeds tot absurde situaties heeft geleid. Het systeem heeft immers bepaalde gemeenten ertoe aangezet om zich, ten koste van de veiligheid van hun inwoners, aan te sluiten bij verder gelegen, minder goed uitgeruste maar ook minder dure groepscentra.
De nieuwe indeling van de hulpdiensten zal in die situatie verandering brengen, aangezien elke gemeente dan een bijdrage zal betalen berekend volgens bepaalde, objectieve criteria.
Nog steeds inzake de financiering, heeft artikel 4 van dit voorstel tot doel de budgetten die tot nu toe aan de brandweerdiensten werden toegekend, over te hevelen naar de nieuwe hulpdiensten.
Bovendien vinden wij dat, naast de financiering door de gemeenten, ook de verzekeringsmaatschappijen in de kosten kunnen delen. Die maatschappijen hebben immers, met betrekking tot de brandverzekering bijvoorbeeld, ook belang bij het snel en doeltreffend ingrijpen van de hulpdiensten.
Gelet op de bestaande wetgeving en gezien de problemen die zich voordoen, blijkt duidelijk dat het voor een echte hervorming noodzakelijk is dat de twee diensten dichter bij elkaar worden gebracht en zelfs samengevoegd. Zo kan men enerzijds het personeel en het beschikbare materieel zo goed mogelijk laten renderen en kan men anderzijds alle problemen oplossen die te wijten zijn aan een gebrek aan coördinatie of samenwerking tussen de hulpdiensten.
Anne-Marie LIZIN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
De hulpdiensten omvatten alle maatregelen en middelen die moeten dienen om de bescherming en het voortbestaan van de bevolking te verzekeren en om 's lands patrimonium te vrijwaren door brand, ongevallen en rampen te voorkomen of te bestrijden.
Zij hebben ook als taak in te grijpen in geval van ernstige risico's of zware technologische of daarmee vergelijkbare ongevallen. Voorts kunnen zij een technisch of logistiek ondersteunende rol spelen bij het optreden van gespecialiseerde diensten.
Art. 3
Met inachtneming van de prerogatieven van de bevoegde autoriteiten, wordt de minister van Binnenlande Zaken belast om, in overleg met de gewesten, het algemeen beleid inzake hulpdiensten en het beheer van de hulpdiensten te coördineren.
Bovendien zorgt de Koning ervoor, op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en in overleg met de gewesten voor wat hun bevoegdheden betreft, dat de hulpdiensten worden georganiseerd op een manier die een doeltreffende operationele samenwerking garandeert.
Art. 4
De Koning bepaalt welke maatregelen genomen moeten worden op het vlak van de organisatie, de preventie, de opleiding, het personeelsstatuut van de beroeps- en de vrijwillige medewerkers van de hulpdiensten, alsook op het vlak van het materieel.
Art. 5
De Koning stelt in overleg met de gewesten vast wat elke gemeente bijdraagt in de financiering van de hulpdiensten.
Art. 6
Het nationale crisiscentrum is het permanente overleg- en coördinatie- orgaan van de federale ministers, de provinciale overheid, de in artikel 9 bedoelde provinciale directeurs van de betrokken hulpdiensten en de vertegenwoordigers van de verschillende in artikel 10 bedoelde commissies.
Art. 7
Er wordt een federale speciale interventiegroep (SIG) opgericht om operationeel uiterst complexe operaties uit te voeren, zoals :
acties in een nucleaire, bacteriologische of chemische omgeving,
onderzoek en verkenning van het terrein,
opsporing en evacuatie van personen die in gevaar verkeren,
operaties in gevaarlijke omstandigheden,
andere bijzondere, door de Koning te bepalen omstandigheden.
De federale speciale interventiegroep heeft, door zijn deskundigheid op het terrein, een hoofdzakelijk ondersteunende taak.
De leden van de federale speciale interventiegroep worden opgeleid en permanent getraind om op te treden in allerlei soorten situaties.
Art. 8
Er wordt een inspectiedienst ingesteld die paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde gewestministers, vertegenwoordigers van de provinciale overheid en leden van de verschillende afdelingen van de hulpdiensten.
De inspectiedienst heeft als taak op basis van stukken en ter plaatse te controleren of de wets- en verordeningsbepalingen worden toegepast. Die dienst moet elke hulpdienst ten minste eenmaal per jaar controleren.
HOOFDSTUK II De provinciale hulpdiensten
Art. 9
De hulpdiensten zijn onderverdeeld in provinciale hulpdiensten.
De provinciale directeur van de hulpdiensten is een beroepsofficier die belast is met het beheren van de operaties, het coördineren van de versterkingen en het inspecteren van de hulpdiensten in de provincie waarvoor hij bevoegd is.
Hij zit de verschillende commissies voor die genoemd worden in artikel 10, §§ 2 tot 6, van deze wet.
Hij is ook verantwoordelijk voor het goed functioneren van het provinciaal bureau voor preventie.
Art. 10
§ 1. In elke provincie wordt een provinciaal comité voor de hulpdiensten ingesteld, dat is samengesteld uit een vertegenwoordiger van de provinciale overheid, een afvaardiging van vijf burgemeesters die door de Koning worden aangewezen op voorstel van de burgemeesters van de provincie, de provinciale directeur van de hulpdiensten en de inspecteur van de hulpdiensten, allen stemgerechtigd, alsook uit vijf officieren die lid zijn van de commissies bedoeld in respectievelijk de §§ 2, 3, 4, 5 en 6 en raadgevende stem hebben. Het provinciaal comité, met de gouverneur als voorzitter, beheert de hulpdiensten.
§ 2. In elke provincie is er een commissie belast met de organisatie van de hulpdiensten die tot taak heeft :
1º toe te zien op de toepassing van de regels opgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken,
2º de aanwervingen en de bevorderingen te organiseren,
3º toe te zien op de naleving van de voorschriften met betrekking tot de organisatie en het huishoudelijk reglement,
4º de financiën van de hulpdiensten te beheren.
§ 3. In elke provincie is er een commissie belast met de operaties die tot taak heeft :
1º toe te zien op de operationele doeltreffendheid met betrekking tot het aantal manschappen en het soort beschikbaar materieel,
2º de versterkingen te organiseren.
3º ervoor te zorgen dat bij een operatie steeds een beroepsofficier beschikbaar is,
4º de operaties te evalueren,
5º het verloop van de dringende medische hulpverlening te controleren.
§ 4. In elke provincie is er een commissie belast met het materieel die tot taak heeft :
1º de technische nota's van het ministerie van Binnenlandse Zaken aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden,
2º het materieel over de hulpdiensten te verdelen,
3º het materieel te beheren (onderhoud, herstellingen,...),
4º het materieel aan te kopen.
§ 5. In elke provincie is er een commissie belast met de opleiding die tot taak heeft :
1º de opleidingslessen te organiseren, eventueel in samenwerking met andere structuren of instellingen,
2º de cursusboeken regelmatig bij te werken.
§ 6. In elke provincie is er een commissie belast met preventie die tot taak heeft :
1º alle preventie-verantwoordelijken bij te staan,
2º toe te zien op de eenvormigheid van de preventieverslagen,
3º de nodige documentatie beschikbaar te stellen,
4º deel te nemen aan de verschillende bestaande preventie-commissies,
5º deel te nemen aan het beoordelen van de aanvragen tot afwijking.
§ 7. De commissieleden worden op voorstel van het provinciaal comité door de Koning benoemd voor vijf jaar.
Iedere commissie is samengesteld uit :
twee officieren, van wie de ene bevoegd is voor de civiele bescherming en de andere voor de brandweerdiensten,
drie burgemeesters of hun vertegenwoordiger,
een technisch adviseur die aan de commissie is verbonden wegens zijn deskundigheid terzake.
Art. 11
De menselijke en materiële middelen van de diensten van de civiele bescherming en van de brandweer kunnen gemeenschappelijk worden ingezet.
Art. 12
§ 1. De personeelsleden van de hulpdiensten krijgen allen hetzelfde statuut. De minimumvereisten met betrekking tot het personeel van de hulpdiensten en hun uitrusting worden vastgesteld op basis van criteria die onder meer afhankelijk zijn van de oppervlakte van het te beschermen grondgebied, de omvang van de risico's en de bevolkingsdichtheid.
§ 2. De personeelsleden die geen beroepsstatuut hebben, krijgen evenals de beroepsmedewerkers een statuut dat hun een minimumloon, het recht op een vorm van pensioen en op vakantiegeld biedt en dat waarborgen inhoudt bij arbeidsongevallen.
Art. 13
§ 1. De provinciale diensten zijn door de Koning, op advies van het provinciaal comité, onderverdeeld in plaatselijke hulpdiensten.
De plaatselijke hulpdiensten zijn ingedeeld in vier categorieën namelijk :
1º de vijf grote diensten, gelegen in Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent en Luik,
2º de hoofdcentra van de hulpdiensten,
3º de hulpdiensten,
4º de voorposten.
§ 2. Het provinciaal comité voor de hulpdiensten legt voor elke dienst een « interventiezone » vast, zodat men bij een ramp onmiddellijk de hulpdienst oproept die het snelst ter plaatse kan zijn.
Bij catastrofen of rampen wordt de samenwerking tussen de verschillende hulpdiensten van eenzelfde provincie en, indien nodig, van verschillende provincies, georganiseerd door de provinciale directeur(s) van de hulpdiensten. De provinciale directeurs vormen samen het coördinatiecomité, dat op basis van objectieve criteria in zijn midden een coördinator van de hulpdiensten aanwijst.
Art. 14
De centra van het nationaal computernetwerk van de brandweer en de hulpdiensten krijgen meer menselijke en materiële middelen. Daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak om de informatie te centraliseren.
Elke hulpdienst omvat een eenvormig oproepcentrum 100. De verantwoordelijken van de oproepcentra krijgen een speciale opleiding.
Art. 15
§ 1. De hulpdiensten zijn, in samenwerking met de mobiele urgentie en reanimatiediensten, hierna MURD genoemd, verantwoordelijk voor het vervoer van gewonden en zieken naar de ziekenhuizen.
§ 2. De MURD worden zo georganiseerd dat binnen de kortst mogelijke termijn aan de hele bevolking aangepaste dringende medische hulp verleend kan worden. De interventiezones dienen dus het volledige grondgebied te omvatten. De MURD worden ter plaatse gestuurd door het oproepcentrum 100 waarvan zij afhangen.
§ 3. Er zijn ten minste 2 MURD in het Duitse taalgebied.
Art. 16
Het team van een mobiele urgentie- en reanimatiedienst is samengesteld uit een arts gespecialiseerd in spoedgevallen, een lid van het verplegend personeel gespecialiseerd in spoedgevallen en een chauffeur-ambulancier van een hulpdienst.
Art. 17
§ 1. De ziekenhuizen die gelegen zijn op het grondgebied van dezelfde gemeente, kunnen een overeenkomst sluiten om de MURD van die gemeente gezamenlijk te exploiteren.
§ 2. Alle in dezelfde interventiezone gelegen ziekenhuizen die beschikken over een erkende spoedgevallendienst, moeten een overeenkomst sluiten om de MURD gezamenlijk te exploiteren.
Afdeling 1
Art. 18
De toezichthoudende overheid kan zowel langs schriftelijke weg als ter plaatse alle inlichtingen en gegevens verzamelen die nuttig kunnen zijn voor het onderzoek van de dossiers die aan haar toezicht zijn onderworpen.
Afdeling 2
Art. 19
De goedkeuring van besluiten inzake de personeelsformatie, het budget en de desbetreffende wijzigingen, inzake de bijdragen van een gemeente aan het provinciaal comité van de hulpdiensten en de desbetreffende wijzigingen, alsook inzake de boekhouding, kan enkel geweigerd worden wegens overtreding van de bepalingen van deze wet of krachtens deze wet genomen.
Art. 20
De besluiten van de gemeenteraad of van de commissies van de hulpdiensten met betrekking tot de formatie van het operationeel personeel en de formatie van het administratief en het logistiek personeel van de plaatselijke hulpdiensten worden aan de provinciegouverneur ter goedkeuring voorgelegd.
Met personeelsformatie wordt bedoeld de opsomming van de graden en het aantal statutaire voltijdse en deeltijdse arbeidsplaatsen, per graad.
Art. 21
De gouverneur beslist over de goedkeuring van de in artikel 19 bedoelde besluiten binnen vijfentwintig dagen te rekenen van de dag volgend op de ontvangst van die besluiten. Zijn beslissing wordt medegedeeld aan de gemeentelijke overheid of aan de commissies van de hulpdiensten uiterlijk op de laatste dag van de termijn van vijfentwintig dagen.
Is die termijn verstreken, dan wordt de gouverneur geacht de besluiten te hebben goedgekeurd.
Art. 22
De gemeenteraden kunnen bij de gewestregering in beroep gaan tegen de beslissingen van de gouverneur die hen betreffen. De commissies van de hulpdiensten kunnen bij de minister van Binnenlandse Zaken in beroep gaan tegen de beslissingen van de gouverneur die hen betreffen. Het beroep wordt ingesteld binnen veertig dagen te rekenen van de dag volgend op de mededeling van de beslissing aan de gemeentelijke overheid of aan de commissies van de hulpdiensten.
Art. 23
De minister van Binnenlandse Zaken of de gewestregering spreekt zich over het beroep uit binnen vijfentwintig dagen te rekenen van de dag volgend op de ontvangst.
Art. 24
De beroepskrachten van de vroegere mobiele colonnes van de civiele bescherming worden ingelijfd bij de brandweerdiensten.
De gebouwen van de vroegere mobiele colonnes van de civiele bescherming kunnen voor zover dit mogelijk is, omgevormd worden tot provinciale kantoren of tot werkplaatsen voor het onderhoud van het materieel van de hulpdiensten.
Rekening houdend met de beschikbaarheid moet een gedeelte van de infractructuur van de vroegere mobiele colonnes bestemd blijven voor de opleiding van het personeel van de hulpdiensten.
Art. 25
De wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming wordt opgeheven.
Anne-Marie LIZIN. |
(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Senaat ingediend op 15 februari 1999, onder het nummer 1-1279/1 1998/1999.