Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-75

ZITTING 1997-1998

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Justitie

Vraag nr. 788 van de heer Destexhe d.d. 19 januari 1998 (Fr.) :
Wet van 20 juli 1990. ­ Toegang tot het strafrechtelijk dossier.

Krachtens de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis heeft de verdachte of zijn raadsman geen toegang tot het strafrechtelijk dossier op het niveau van de kamer van inbeschuldigingstelling, in de hypothese dat beroep werd aangetekend tegen de beschikking van de raadkamer.

De vonnisgerechten, waaronder het Hof van Cassatie, verwerpen het argument dat dit in strijd is met het Europees Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), meer bepaald met artikel 6 van dit verdrag (recht op een eerlijk proces) dat nochtans van toepassing is op de gerechtelijke instanties die zich moeten uitspreken over de verlenging van de voorlopige hechtenis, zoals werd bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest van 24 november 1993 (Imbrioscia/Zwitserland).

Tot september 1997 stond het parket van Luik de raadsman in bepaalde omstandigheden toe het strafrechtelijk dossier te raadplegen vóór de verschijning van zijn cliënt voor de kamer van inbeschuldigingstelling. Het parket heeft dit systeem in september 1997 beëindigd, naar het schijnt omdat de griffiers overspoeld werden met aanvragen.

Er werd evenwel een akkoord bereikt tussen de vertegenwoordigers van de advocaten en het parket-generaal waardoor, sedert 1 januari 1998 en voor een proefperiode van twee maanden, men onder strikte voorwaarden kennis kan krijgen van het strafrechtelijk dossier.

Kan de geachte minister mij een antwoord bezorgen op volgende vragen :

1. Welke praktijk wordt binnen de andere parketten-generaal van het rijk gevolgd ?

2. Moet de wet betreffende de voorlopige hechtenis niet gewijzigd worden zodat zowel de verdachte als zijn raadsman toegang krijgen tot het strafrechtelijk dossier vóór de verschijning voor de kamer van inbeschuldigingstelling ?

3. Zoniet, overtreedt België dan het EVRM niet en in het bijzonder artikel 6 van dit verdrag ?

Antwoord : Volgens de inlichtingen die mij werden verstrekt door de gerechtelijke overheden blijkt dat het dossier dat aan het oordeel van de kamer van inbeschuldigingstelling moet worden onderworpen, steeds wordt neergelegd ter griffie. De griffier wordt verzocht zowel de verdachte als zijn raadsman in te lichten van de mogelijkheid tot inzage ter plaatse.

Alhoewel daartoe geen verplichting bestaat, wordt in de mate van het mogelijke getracht de verdediging over dezelfde termijn te laten beschikken als bij de behandeling voor de raadkamer.

Deze handelwijze laat toe kennis te nemen van nieuwe stukken. Mochten deze later gevoegd worden, dan zal er steeds voor gewaakt worden dat de verdediging er kennis kan van nemen, ten laatste voor de aanvang van de debatten.

Alzo wordt het contradictoir karakter van de behandeling verzekerd.

Tot op heden hebben zich geen noemenswaardige moeilijkheden voorgedaan.

Het komt mij dan ook voor dat in het licht van wat voorafgaat een wetswijziging niet nodig is.

Ik ben trouwens niet van oordeel dat België het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, en in het bijzonder artikel 6 ervan, schendt.

In het arrest van 8 oktober 1997 dat een gevestigde rechtspraak bevestigt, stelt het Hof van Cassatie dat het verdrag niet geschonden wordt.

Inderdaad, in de mate waarin de verdachte en/of zijn raadsman het dossier hebben kunnen raadplegen voor de zitting van de raadkamer en indien de raadsman van de verdachte kennis heeft van de nieuwe stukken die werden neergelegd voor de zitting van de kamer van inbeschuldigingstelling en hij steeds de mogelijkheid heeft om, na kennis genomen te hebben van de vordering van het openbaar ministerie, te vragen dat de zitting naar een latere datum verdaagd wordt opdat hij het dossier zou kunnen raadplegen (wat hem in dat geval toegestaan zal worden) of om de verdediging van zijn cliënt beter te organiseren, is er geen overtreding van het beginsel van de wapengelijkheid of schending van de rechten van de verdediging.