1-263 | 1-263 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 22 AVRIL 1999 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 22 APRIL 1999 |
De voorzitter. Aan de orde is de mondelinge vraag van de heer Van Hauthem.
Het woord is aan de heer Van Hauthem.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, net zoals alle parlementsleden, werd ook de minister van Justitie door de Werkgroep Morkhoven in het bezit gesteld van een aantal copies van foto's waarop te zien is hoe kinderen en peuters op een weerzinwekkende wijze seksueel worden mishandeld en gefolterd. De foto's zouden afkomstig zijn van Internet. De werkgroep deelt mee dat ze ongeveer tienduizend foto's bezit en dat ze bereid is deze eventueel aan het gerecht te overhandigen. De publieke opinie begrijpt niet hoe deze situatie nog langer kan bestaan, hoe met andere woorden, Internet blijkbaar een veilige schuilplaats biedt voor handelaars in kinderen en kinderporno.
De vragen zijn de volgende. Hoe is het mogelijk dat handelaars in kinderporno via het Internet vrijuit kunnen gaan ? Welke juridische problemen stellen zich ? Houdt een specifieke cel zich op federaal niveau bezig met het speuren naar kinderporno op het Internet ? Bestaat er daaromtrent een specifiek beleid ? Hoever staat het met afspraken op Europees niveau tussen de verschillende politiediensten om de strijd tegen kinderporno in het algemeen en kinderporno op het Internet in het bijzonder aan te pakken ?
De voorzitter. Het woord is aan minister Van Parys.
De heer Van Parys, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, vorige maandag heb ik in de commissie voor de Justitie van de Kamer reeds vragen beantwoord met betrekking tot de klachten die door leden van de werkgroep Morkhoven werden geformuleerd. Ik blijf ten zeerste bekommerd om het fenomeen van de verspreiding van kinderporno op Internet. Het is voldoende kennis te nemen van de informatie die door de werkgroep Morkhoven werd toegestuurd om te weten hoe ergerlijk en afschuwelijk dit is. Mijn bezorgdheid dateert al van veel vroeger. Een paar weken geleden stond ik erop zelf het woord te voeren op de tweede internationale vergadering van de groep COPINE, Combating Peadophile Information Networks in Europe, die plaatsvond in Brussel op 1 en 2 april 1999. Dit geeft reeds een antwoord op de vraag inzake de Europese samenwerking. Deze conferentie, die meegeorganiseerd werd door het ministerie van Justitie en de nationaal magistraat, werd van Belgische zijde bijgewoond door verschillende magistraten en politiediensten. Het was vooral de bedoeling een Europese aanpak van het fenomeen te realiseren.
In mijn omzendbrief betreffende de samenwerking en de taakverdeling tussen de politiediensten werd de materie van computercriminaliteit bij voorrang toebedeeld aan de gerechtelijke politie, in afwachting van de integratie. Dit heeft aanleiding gegeven tot het oprichten van CCU's, Computer Crime Units, in elk van de vijf ressorten van het hof van beroep. Daarnaast is op het niveau van de bijzondere brigade voorzien in een National Computer Crime Unit waarbinnen een Meldpunt Kinderporno werd opgericht, dat specifiek betrekking heeft op de behandeling van zaken die te maken hebben met de verspreiding van kinderporno via Internet. De nationaal magistraat speelt hierbij de belangrijkste rol, zowel wat betreft de informatie voor de binnenlandse als voor de buitenlandse overheden. De oprichting en de werking van dit Meldpunt hebben eveneens het voorwerp uitgemaakt van overleg met mijn collega Di Rupo die bevoegd is voor Telecommunicatie en dus ook voor de Internetproblematiek. Naar aanleiding van de besprekingen binnen de werkgroep die ingevolge dit overleg werd opgericht, werden ook de relaties met de Internet Access Providers besproken.
Ten slotte is het niet onbelangrijk te wijzen op het feit dat dit Meldpunt Kinderporno ook zijn medewerking verleent aan het initiatief met betrekking tot het aanleggen van een nationale en internationale documentatie inzake kinderpornografie. Ik verwijs naar de uiteenzetting die ik heb gegeven voor de opvolgingscommissie Dutroux. Ik veronderstel dat dit document als parlementair document onder de leden van de Senaat werd verspreid.
Ik wil u niet verhelen dat de problematiek van de misdrijven die via Internet worden gepleegd, verre van eenvoudig is, gezien de internationale dimensie van het fenomeen, dat overigens niet tot kinderporno beperkt blijft. We vinden hier ook andere vormen van criminaliteit, zoals het aanbieden van witwaskanalen, racistische uitlatingen of het verspreiden van recepten voor artisanale springtuigen, om maar enkele terreinen te noemen waarover men via Internet informatie kan verzamelen.
In verband met de verspreiding van kinderporno, worden we overigens niet alleen geconfronteerd met het probleem van het natrekken van de identiteit van de oorspronkelijke afzender, maar ook met de moeilijkheid om de slachtoffers, en vooral de daders, te identificeren, aangezien deze laatsten vaak en om evidente redenen onherkenbaar worden gefotografeerd of gefilmd. Alleen al daarom is niet enkel de bijstand nodig van gespecialiseerde computer crime units , laboratoria van de gerechtelijke politie en beeldverwerkingsspecialisten, maar is er vooral nood aan een goede internationale samenwerking en een meer gelijkvormige strafbaarstelling van dergelijke inbreuken in de verschillende landen. In die zin heb ik op de laatste vergadering van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken niet alleen gepleit voor een gemeenschappelijke bestraffing, maar ook voor een gemeenschappelijke normering. Samen met Frankrijk hebben we een nota uitgewerkt in de hoop dit als een belangrijk punt op de agenda te plaatsen van de volgende Europese top, die in het najaar plaatsheeft.
De voorzitter. Het woord is aan de heer Van Hauthem voor een repliek.
De heer Van Hauthem (Vl. Bl.). Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik twijfel er niet aan dat dit al langer dan vandaag een van zijn bekommernissen is. Nagenoeg iedereen, over de ideologische en partijgrenzen heen, is hierover bekommerd. Ik stel vast dat de minister zowel binnenlands als internationaal initiatieven heeft genomen. We willen de minister niet met de vinger wijzen, maar we hebben toch de indruk dat de internationale samenwerking inzake normering en bestraffing blijkbaar bijzonder moeizaam verloopt, terwijl daar toch de sleutel voor de oplossing van een deel van deze problematiek ligt. Blijkbaar is het niet eenvoudig de verschillende elementen op elkaar af te stemmen. We hebben de indruk, nogmaals zonder de minister met de vinger te willen wijzen, dat dit allemaal zeer traag vooruitgaat. Het duurt zeer lang voor men werkelijk tot vervolging kan overgaan. De indruk bestaat dan ook dat de politiek eigenlijk een beetje machteloos staat. Niets is zo erg als een politieke overheid die de publieke opinie moet zeggen dat ze machteloos staat. Ik hoop dan ook dat de internationale samenwerking sneller tot stand zal komen dan tot nu toe het geval is geweest. Anders blijven die criminelen vrijuit gaan.
De voorzitter. Het woord is aan minister Van Parys.
De heer Van Parys, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, uit mijn antwoord is duidelijk gebleken dat de regering zeker niet van plan is dit probleem blauw blauw te laten. Integendeel. In de Europese context is het precies België dat tot nu toe het voortouw heeft genomen. Het meldpunt bestaat sinds 1996. Als er in de Europese Unie één land is dat alles in het werk heeft gesteld om de internationale samenwerking mogelijk te maken, dan is het wel België. We hebben ook de ambitie dit te blijven doen, zeker omdat we een beetje gestigmatiseerd zijn door de feiten die we allemaal kennen.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.