1-1246/1 (Senaat)
- 1956/1 - 98/99 (Kamer)

1-1246/1 (Senaat)
- 1956/1 - 98/99 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers

ZITTING 1998-1999

26 FEBRUARI 1999


Onderzoek van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en van andere documenten van de Europese Commissie (juni 1998)


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN (*)

UITGEBRACHT DOOR DE HEREN
HATRY (S) EN BEAUFAYS (K)


INHOUD



Dames en heren,

Dit verslag bevat acht technische fiches over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen die werden gekozen door de diverse fracties (over de instellingen heen : Kamer, Senaat, Europees Parlement) die in het Federaal Adviescomité voor Europese aangelegenheden zitting hebben. Zij hebben een selectie gemaakt uit de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en andere documenten die de Europese Commissie in juni 1998 heeft gepubliceerd en die hen van bijzonder belang voor België lijken.

De gegevens zijn onder meer afkomstig uit het « Observatoire européen institutionnel législatif (OEIL) (1), een gegevensbank van het Europees Parlement, alsook uit de informatie die bij de betrokken en/of gespecialiseerde instanties, meer bepaald bij de Dienst Europese Integratie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, werd ingezameld. De impact voor België (socio-economisch, juridisch, politiek) van de voorstellen van de Europese Commissie die in dit rapport worden onderzocht, wordt eveneens vermeld in de technische fiches.

Het doel van voorliggend rapport is een parlementaire procedure te ontwikkelen om in de mate van het mogelijke te remediëren aan het Europees democratisch deficit dat voortvloeit uit de overdracht van bevoegdheden van de Lid-Staten naar de Europese Unie en de uitoefening van deze bevoegdheden door andere instellingen dan het Europees Parlement.

De nationale parlementen bevinden zich ook in een ondergeschikte positie t.o.v. hun regeringen die, als lid van de Europese Ministerraad, het statuut hebben van wetgever.

De nationale parlementen hebben dus een rol te spelen met betrekking tot de controle ex ante op de Europese besluitvorming. De enige controle die zij kunnen uitoefenen is deze op hun eigen regering, dus op slechts één van de 15 leden in de Europese Ministerraad.

De gevolgde procedure voor het onderzoek van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie wordt hierna uitgelegd en is geïnspireerd op de procedures die onder meer worden toegepast in het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland en Frankrijk.

Hier gaat het er echter niet om de Regering een imperatief onderhandelingsmandaat op te leggen of een « parlementair voorbehoud » in te stellen dat de Regering zou beletten een standpunt in te nemen in de Ministeraad, nog vóór het Parlement de gelegenheid heeft gehad zich hierover uit te spreken.

Het onderzoek van de technische fiches wordt besloten met « Conclusies » geformuleerd door het Adviescomité, die tot doel hebben de aandacht van de Belgische parlementairen te vestigen op de belangrijkste voorstellen van de Europese Commissie.

Deze conclusies formuleren het parlementair vervolg dat aan die voorstellen van de Europese Commissie gegeven kan worden.

De Rapporteurs, De Voorzitter,
P. HATRY (S) R. LANGENDRIES (K)

P. BEAUFAYS (K)


DEEL A : PROCEDURE VOOR HET ONDERZOEK VAN VOORSTELLEN VAN NORMATIEVE RECHTSHANDELINGEN EN VAN ANDERE DOCUMENTEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE

I. INLEIDING

Informatieplicht van de Regering over voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie :

Krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (2), dient de Regering informatie te verschaffen aan de Wetgevende Vergaderingen over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie.

Zodoende kunnen de Wetgevende Vergaderingen, vooraleer de Europese Ministerraad een beslissing neemt, daarover beraadslagen. Deze regeling beantwoordt aan de Verklaring betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie gevoegd bij het Verdrag over de Europese Unie (Verdrag van Maastricht).

Versterking van de parlementaire controle op de Europese besluitvorming :

Op 7 juli 1993 werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers een resolutie aangenomen met ruime meerderheid (170 tegen 10 stemmen en 3 onthoudingen) betreffende de versterking van de controle door de nationale parlementen op de Europese besluitvorming (St. Kamer, nr. 1032/1-2-92/93).

Deze resolutie vloeit voort uit het rapport namens het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden, door de heer D. Van der Maelen.

Krachtens punt 9 van deze resolutie moet worden onderzocht « onder welke voorwaarden en met welke middelen (financieel en personeel) een systematische analyse van voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de EG mogelijk is ».

Uitvoering :

In uitvoering van voormelde wetsbepalingen en resolutie, wordt de onderzoeksprocedure toegepast sinds de zitting 1996-1997.

II. ONDERZOEKSMETHODE

Periodiciteit :

Tijdens de zitting wordt maandelijks aan het Adviescomité voor Europese aangelegenheden een informatienota voorgelegd waarin een lijst wordt meegedeeld van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en van andere documenten (Groen- en Witboeken, Verslagen, Mededelingen, Adviezen, ...) van de Europese Commissie.

Selectie van te onderzoeken documenten door het Adviescomité :

Op de maandelijkse vergadering van het Adviescomité wordt het onderzoek van de voormelde documenten geagendeerd.

Elke politieke fractie (over de instellingen heen : Kamer, Senaat, Europees Parlement) duidt een voorstel aan dat prioritair in aanmerking komt voor het opstellen van een korte technische fiche. De gekozen thema's moeten tot de federale bevoegdheid behoren en voor het Adviescomité relevant zijn. Het Adviescomité voegt er eventueel andere aan toe.

Behandeling van een geselecteerd document :

Maandelijks worden voor het geheel van de geselecteerde voorstellen, twee rapporteurs aangesteld, respectievelijk van de Senaat en de Kamer en voor elk geselecteerd thema een bondige fiche gemaakt (3).

Hiertoe kunnen de rapporteurs inlichtingen inwinnen bij de betrokken en/of deskundige instanties (i.h.b. het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Dienst Europese integratie).

Tijdens de maandelijkse vergaderingen worden de ontwerprapporten onderzocht die de technische fiches bevatten geselecteerd door de politieke fracties. Die rapporten worden nadien als parlementair stuk gepubliceerd.

Behandeling van de technische fiches :

Het besluit hierover kan het volgende zijn :

1. er is geen aanleiding tot een verdergaand onderzoek;

2. het onderzoek wordt gereserveerd tot het dossier in een meer geëvolueerd stadium is;

3. het document van de Europese Commissie kan, samen met de informatiefiche, overgezonden worden naar een vaste commissie met het advies deze aangelegenheid van nabij te volgen;

4. de Regering kan, zonodig binnen een bepaalde termijn, om verdere schriftelijke of mondelinge uitleg verzocht worden en/of er kunnen opmerkingen en suggesties aan de Regering gericht worden;

5. er kan beslist worden tot een grondig onderzoek dat resulteert in een initiatiefverslag waarin een voorstel van resolutie of eindtekst, gericht aan de Regering, wordt geformuleerd en die aan de plenaire vergadering wordt voorgelegd.

Voor de redactie van deze initiatiefverslagen kan het Adviescomité de bevoegde minister horen, hoorzittingen met experten organiseren of schriftelijke informatie inwinnen.

Schematische voorstelling :

décision du Comité d'avis concernant le mode de traitement :
1. fin de la procédure
2. examen réservé
3. renvoi vers Commission permanente
4. interrogation du Gouvernement
5. rapport d'initiative
liste des documents sélection par les groupes fiche technique succincte
lijst van documenten selectie door fracties bondige technische fiche beslissing van het Adviescomité i.v.m. de behandelingswijze :
1. einde van de procedure
2. onderzoek gereserveerd
3. doorverwijzing naar vaste commissie
4. ondervraging van de Regering
5. initiatiefverslag

DEEL B : TECHNISCHE FICHES VAN DE VOORSTELLEN GESELECTEERD DOOR DE FRACTIES

I. VOORSTEL VOOR EEN AANBEVELING VAN DE RAAD BETREFFENDE DE BEPERKING VAN BLOOTSTELLING VAN DE BEVOLKING AAN ELEKTROMAGNETISCHE VELDEN 0 HZ-300 GHZ ­ COM (1998) 268

DOEL

Dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad is bedoeld om een gemeenschappelijk overeengekomen kader te verstrekken betreffende een hoog niveau van bescherming van de bevolking tegen elektromagnetische velden, dat gebaseerd is op een reeks basisrestricties en referentieniveaus die op internationaal niveau door deskundigen op dit gebied zijn ontwikkeld. De voorgestelde aanbevelingen voor basisrestricties en referentieniveaus zijn in overeenstemming met de adviezen van de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP, de internationale commissie voor bescherming tegen niet-ioniserende straling) en zijn gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens. Zij hebben betrekking op de blootstelling van individuele leden van de bevolking en niet op emissies van specifieke artikelen of apparatuur. De wetenschappelijke stuurgroep van de Commissie heeft het advies van de ICNIRP onderschreven.

INHOUD

De aanbeveling is niet bedoeld voor blootstelling van personen op het werk en van patiënten en vrijwilligers tijdens medische handelingen. Problemen in verband met elektromagnetische compatibiliteit en interferentie met medische hulpmiddelen komen in dit voorstel niet aan de orde. Het verstrekken van een compleet beschermingsstelsel op dit gebied met uitvoerige bepalingen en richtsnoeren, niet alleen voor de blootstelling van individuele personen maar ook voor de emissie van apparatuur en de belasting als gevolg van handelingen waarbij dergelijke blootstelling optreedt, is een taak voor de lidstaten, met inachtneming van de communautaire bepalingen op dit gebied.

De aanbevolen basisrestricties zijn direct en alleen gebaseerd op bewezen gevolgen voor de gezondheid. Aanbevolen wordt de referentieniveaus te gebruiken voor praktische blootstellingsevaluaties (4). Worden de referentieniveaus aangehouden, dan wordt ook aan de bijbehorende basisrestrictie voldaan. Als de gemeten waarde hoger is dan het referentieniveau, behoeft dat nog niet te betekenen dat de basisrestrictie wordt overschreden. In dergelijke situaties moet echter wel worden nagegaan of de basisrestrictie werkelijk wordt nagekomen.

Aanbevolen wordt dat als de referentieniveaus worden overschreden, de blootstellingssituatie geëvalueerd wordt; het is aan de lidstaten om deze evaluaties en de naar aanleiding daarvan te nemen maatregelen te regelen. Bij de beoordeling van de feitelijke blootstellingssituatie kunnen criteria in aanmerking worden genomen als de duur van de blootstelling, de blootgestelde lichaamsdelen, het aantal blootgestelde leden van de bevolking, hun leeftijd en gezondheidstoestand. Over de te nemen maatregelen moet worden besloten door de lidstaten al naar de specifieke situatie; dit kan bijvoorbeeld voorlichting van de blootgestelde zijn, de instelling van minimumafstanden die tot de blootstellingsbron in acht genomen moeten worden, veranderingen in de installatie of het ontwerp van de bron in kwestie of in de wijze waarop die wordt gebruikt. Bij het nemen van dergelijke maatregelen ten aanzien van blootstelling van leden van de bevolking kunnen de lidstaten ook kosten-batenaspecten laten meewegen.

Om tenslotte tijdig een overzicht te verkrijgen van de wettelijke en feitelijke situatie inzake blootstelling en van eventuele wetenschappelijke of technologische ontwikkelingen die een snelle reactie vereisen, stelt de Commissie voor dat de lidstaten verslagen opstellen over hun maatregelen en richtsnoeren op het gebied waarop deze aanbeveling betrekking heeft en daarin aangeven hoe hiermee rekening is gehouden; op basis van de verslagen van de lidstaten dient de Commissie dan een algeheel verslag in.

CONCLUSIE

De aandacht van de commissies bevoegd voor de Volksgezondheid en Infrastructuur van Kamer en Senaat wordt op deze problematiek gevestigd.


II. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD BETREFFENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJK KADER VOOR ELEKTRONISCHE HANDTEKENINGEN ­ COM (1998) 297

DOEL

Deze richtlijn beoogt een goed functioneren van de interne markt op het gebied van elektronische handtekeningen door het tot stand brengen van een geharmoniseerd en geschikt juridisch kader voor het gebruik van elektronische handtekeningen in de Europese Gemeenschap en het vaststellen van een verzameling criteria die de basis vormt voor de juridische erkenning van elektronische handtekeningen.

INHOUD

Wereldwijde elektronische communicatie en handel zijn afhankelijk van de geleidelijke aanpassing van internationale en nationale wetten aan de zich snel ontwikkelende technologische infrastructuur. Hoewel in een groot aantal situaties bevredigende oplossingen zouden kunnen worden gevonden door analogieën met bestaande regels, zijn waarschijnlijk bepaalde aanpassingen van die bestaande wetten in het licht van nieuwe technologieën nodig om ongewenste effecten tegen te gaan. Hoewel digitale handtekeningen, die worden aangemaakt met behulp van cryptografische technieken, thans worden beschouwd als een belangrijke categorie elektronische handtekeningen, dient een Europees regelgevend kader flexibel genoeg te zijn om ook andere mogelijke technieken voor authentificatie te beslaan.

Er zijn voor de hand liggende toepassingen van elektronische handtekeningstechnologie in besloten omgevingen, bijvoorbeeld een lokaal netwerk van een bedrijf of een banksysteem. Certificaten en elektronische handtekeningen worden ook gebruikt voor autorisatiedoeleinden, bijvoorbeeld voor de toegang tot particuliere rekeningen. Binnen de beperking van het nationaal recht maakt het beginsel van de contractvrijheid het de contractsluitende partijen mogelijk met elkaar de voorwaarden overeen te komen waaronder zij met elkaar zaken doen, en bijvoorbeeld elkaars elektronische handtekeningen aanvaarden. Op deze gebieden is er geen sprake van een vanzelfsprekende behoefte aan regelgeving.

Gezien de brede reeks van diensten en hun mogelijke toepassingen, dient certifcatiedienstverleners te worden toegestaan hun diensten aan te bieden zonder een voorafgaande machtiging te moeten aanvragen. Toch zullen dienstverleners misschien wensen de rechtsgeldigheid van hun elektronische handtekeningen te kunnen afleiden uit een vrijwillige accreditatieregeling op basis van gemeenschappelijke eisen. Accreditatie moet worden beschouwd als een openbare dienst voor certificatiedienstverleners, die diensten van een hoog niveau wensen aan te bieden. Dit houdt echter geenszins in dat een niet-geaccrediteerde dienst automatisch minder veilig is.

Certificatiedienstverleners kunnen een brede reeks van diensten aanbieden. Deze richtlijn gaat met name in op certificatiediensten in verband met elektronische handtekeningen. Certificaten kunnen worden gebruikt voor een verscheidenheid van functies en kunnen verschillende soorten informatie bevatten. De informatie kan gewone identificatiekenmerken omvatten zoals naam, adres, registratienummer of sociale-verzekeringsnummer, BTW- of fiscaal nummer, of specifieke attributen van de ondertekenaar, bijvoorbeeld de volmacht om namens een bedrijf te handelen, de kredietwaardigheid, het bestaan van betalingsgaranties of het houden van specifieke vergunningen of machtigingen. Daarom wordt een verscheidenheid van certificaten overwogen, voor een hele reeks van toepassingen. Er bestaat echter vooral behoefte aan een juridisch kader voor certificaten om de authentificatie van de elektronische handtekening van de ondertekenende persoon mogelijk te maken. Deze richtlijn gaat derhalve vooral in op de functie van een certificaat (« gekwalificeerd certificaat » genoemd) die inhoudt dat een band tot stand wordt gebracht met de identiteit of de rol van een persoon.

De juridische gevolgen van elektronische handtekeningen zijn een sleutelelement in een open maar vertrouwenswaardig systeem voor elektronische handtekeningen. De toepassing van deze richtlijn moet ook bijdragen aan een geharmoniseerd juridisch kader in de Gemeenschap, door ervoor te zorgen dat een elektronische handtekening geen rechtsgeldigheid, rechtsgevolgen of afdwingbaarheid kan worden ontzegd, alleen op grond van het feit dat de handtekening de vorm heeft van elektronische gegevens, niet is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat of op een certificaat dat is uitgegeven door een geaccrediteerde certificatiedienstverlener, en voorts dat elektronische handtekeningen wettelijk dienen te worden erkend op dezelfde manier als handgeschreven handtekeningen. Voorts dienen nationale regels met betrekking tot bewijskracht te worden opengesteld voor het gebruik van elektronische handtekeningen, en deze moeten worden erkend.

De wettelijke erkenning van elektronische handtekeningen moet worden gebaseerd op objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria en mag niet worden verbonden met enige vorm van machtiging of accreditatie van de betrokken dienstverlener. Gemeenschappelijke eisen voor certificatiedienstverleners zouden de grensoverschrijdende erkenning van handtekeningen en certificaten in de Europese Gemeenschap ondersteunen. De lijst van eisen moet van toepassing zijn voor certificatiedienstverleners, onafhankelijk van het in de individuele lidstaat gekozen accreditatiemodel. Aangezien de toekomstige technologische of marktontwikkelingen om aanpassingen kunnen vragen, kan het nodig zijn de eisen van tijd tot tijd te herzien. De Commissie kan nieuwe eisen voorstellen op basis van toekomstige adviezen.

Gemeenschappelijke aansprakelijkheidsregels zouden bijdragen aan het proces van vertrouwensopbouw, zowel voor consumenten en bedrijven die gebruikmaken van certificaten als voor dienstverleners, en zouden daarmee de brede aanvaarding van elektronische handtekeningen bevorderen.

Voor de ontwikkeling van de internationale elektronische handel zijn samenwerkingsmechanismen die de grensoverschrijdende erkenning van handtekeningen en certificaten in de betrekkingen met derde landen ondersteunen van belang. Met name zou het de levering van grensoverschrijdende diensten op een eenvoudige maar efficiënte wijze bevorderen wanneer men certificatiedienstverleners binnen de Europese Gemeenschap toestaat zich borg te stellen voor certificaten uit derde landen in dezelfde mate als dat zij hun eigen certificaten garanderen.

CONCLUSIE

De aandacht van de commissies van Justitie en Bedrijfsleven van Kamer en Senaat wordt op betreffend dossier gevestigd.


III. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD ERTOE STREKKENDE IN DE GEMEENSCHAP EEN MINIMUM VAN EFFECTIEVE BELASTINGHEFFING OP INKOMSTEN UIT SPAARGELDEN IN DE VORM VAN RENTE TE GARANDEREN ­ COM (1998) 295

HISTORIEK

In haar mededeling van 5 november 1997 (5), getiteld « Een pakket om schadelijke belastingconcurrentie in de Europese Unie te bestrijden », bepleitte de Commissie de noodzaak van een op Europees niveau gecoördineerde actie ter bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie om bepaalde doelstellingen te bereiken, zoals het reduceren van de nog bestaande verstoringen op de interne markt, het voorkomen dat belangrijke belastinginkomsten worden misgelopen en het omvormen van de belastingstructuren zodat deze gunstiger zijn voor de werkgelegenheid. De Raad Ecofin van 1 december 1997 heeft een uitvoerige beraadslaging gehouden op grond van deze mededeling en heeft een tekst over de belastingregeling voor spaargelden aangenomen als grondslag voor een richtlijn op dit gebied.

De mogelijkheid om geen belasting te heffen op grensoverschrijdende rente in de Gemeenschap, is de oorzaak van economische verstoringen die niet verenigbaar zijn met de correcte werking van de interne markt. De voordelen van de Europese financiële ruimte, die tot stand kon komen door de liberalisatie van het kapitaalverkeer, blijven beperkt indien de beslissingen van de spaarders worden ingegeven door de mogelijkheid aan de belasting te ontsnappen, in plaats van door een vergelijking van de beleggingsmogelijkheden met inachtneming van hun intrinsieke kwaliteiten. Een gemeenschappelijke actie om de economische verstoringen in kwestie op te heffen, wordt nog dringender door het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, waardoor grensoverschrijdende beleggingen van spaargelden nog zullen worden vergemakkelijkt.

Het strakke begrotingsbeleid dat de lidstaten moeten vervoeren, maakt het voorts steeds minder toelaatbaar dat belastinggrondslagen verdwijnen doordat een minimum van effectieve belastingheffing op grensoverschrijdende beleggingen van spaargelden niet is gegarandeerd. In deze context vormt het ontbreken van een garantie voor een minimum van effectieve belastingheffing op grensoverschrijdende beleggingen van spaargelden ook een belemmering voor het streven van de lidstaten om de belastingdruk beter te verdelen over de verschillende productiefactoren en aldus te komen tot een verlaging van de afdrachten op de inkomsten uit arbeid, hetgeen slechts positieve gevolgen zou kunnen hebben voor de schepping van arbeidsplaatsen en de vermindering van de werkloosheid.

INHOUD

Met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel en overeenkomstig het in de Raad Ecofin van 1 december 1997 bereikte akkoord, is het onderhavige voorstel gebaseerd op het zogenoemde « coëxistentiemodel » dat erop neerkomt dat elke lidstaat de keuze heeft tussen twee stelsels, het informatiestelsel (verstrekking van informatie aan elke andere lidstaat waar de ontvanger woonachtig is) en het bronbelastingstelsel (heffing van een bronbelasting van 20 %). Elke lidstaat moet uit deze twee mogelijke stelsels er één kiezen en uitsluitend dat ene stelsel toepassen op alle op zijn grondgebied verrichte rente-uitkeringen aan ingezetenen van elke andere lidstaat. Voorts kan een effectieve ontvanger die rente ontvangt in een lidstaat die voor het bronbelastingstelsel heeft gekozen, een aanpassing van dit stelsel verkrijgen via het mechanisme van het certificaat; deze ontvanger kan namelijk bereiken dat hij uitsluitend in de lidstaat van zijn fiscale woonplaats wordt belast, net als iemand die rente ontvangt in een lidstaat die voor het informatiestelsel heeft gekozen.

Verder is de werkingssfeer van het voorstel beperkt tot rente die in elke lidstaat wordt uitgekeerd aan natuurlijke personen die in een andere lidstaat woonachtig zijn.

Voor de uitvoering van de vereiste maatregelen wordt een beroep gedaan op de marktactoren : de agent die de rente uitbetaalt, kan op eenvoudige wijze en zonder veel kosten nagaan of de rente aan een natuurlijke persoon wordt uitgekeerd en hem verzoeken een bewijs van zijn fiscale woonplaats te leveren.

Met het oog op het behoud van de concurrentiepositie van de Europese financiële markten zal de Gemeenschap hetzij bilateraal, hetzij in multilateraal verband onderhandelingen met haar voornaamste handelspartners openen om te kunnen garanderen dat effectief belasting wordt geheven op de in deze richtlijn bedoelde inkomsten uit spaargelden die door in de derde landen in kwestie gevestigde uitbetalende agenten worden uitgekeerd aan personen die hun fiscale woonplaats in een lidstaat hebben. Met hetzelfde doel moeten lidstaten die afhankelijke of geassocieerde gebieden hebben of die een bijzondere verantwoordelijkheid of fiscale voorrechten in andere gebieden hebben, zich er toe verbinden ervoor te zorgen dat met de bepalingen van de richtlijn gelijkwaardige bepalingen in die gebieden kunnen worden toegepast.

ANALYSE

Het voorgestelde systeem stelt het bankgeheim niet ter discussie. Niettemin zijn een aantal lidstaten van oordeel dat deze aanpak de lidstaten, die geen bankgeheim kennen, benadeelt aangezien niet voorzien is dat het land van verblijf automatisch de ontvangsten waar het recht op heeft, krijgt toegewezen. Het instellen van een macro-economisch compensatiemechanisme lijkt hen onontbeerlijk.

Er dient ook rekening te worden gehouden met de noodzaak om de concurrentiekracht van de Europese financiële markten te vrijwaren en het gevaar van een kapitaalvlucht uit Europa af te wenden. Te dien einde zullen begin 1999 besprekingen worden aangeknoopt met de betrokken landen ­ vooreerst met Zwitserland, Liechtenstein, Andorra, Monaco en San Marino, maar ook met de Verenigde Staten en Japan ­ met als doel de invoering te bevorderen van gelijkwaardige maatregelen in de derde landen.

Het voorstel van richtlijn wil niet alle spaarsystemen harmoniseren, noch elke vorm van concurrentie elimineren. Het doel van de Commissie is eerder trachten te bewerkstelligen dat de keuze van een belegging zou worden bepaald door zijn intrinsieke kwaliteit en niet door de mogelijkheid om belasting te ontduiken.

Het voorstel van de Commissie voor een eenheidstarief van 20 % voor de bronheffing zal nog veel discussie binnen de Raad losweken : Frankrijk bijvoorbeeld had een minimumtarief van 25 % gevraagd, terwijl Luxemburg een tarief hoger dan 10 % niet zou kunnen aanvaarden.

CONCLUSIE

Het Federaal Adviescomité zal de verdere evolutie van dit dossier aandachtig volgen. De fiche wordt ter informatie overgemaakt aan de commissies voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden van Kamer en Senaat.


IV. VOORSTELLEN VOOR BESCHIKKINGEN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE SPECIFIEKE PROGRAMMA'S WAARMEE HET VIJFDE KADERPROGRAMMA VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ACTIVITEITEN OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK, TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELING EN DEMONSTRATIE (1998-2002) TEN UITVOER WORDT GELEGD ­ COM (1998) 305

DOEL EN INHOUD

In afwachting van de definitieve goedkeuring van het vijfde kaderprogramma, doet de Commissie voorstellen voor specifieke programma's waarin de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging worden omschreven, zodat de beoogde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt, namelijk concentratie van de activiteiten, zo groot mogelijke toespitsing op de behoeften van de Gemeenschap, flexibiliteit in de toepassing.

De voorgestelde onderzoeksactiviteiten beantwoorden aan de doelstellingen van het kaderprogramma en aan de criteria die zowel in het kaderprogramma als in elk specifiek programma zijn vastgesteld. Zij moeten dus een communautaire meerwaarde opleveren en de inhoud ervan heeft betrekking op grote problemen met een Europese dimensie.

De voorstellen beantwoorden aan het beleidsvoornemen om het communautaire onderzoek te oriënteren op het industriële concurrentievermogen en het leefklimaat van de Europese burgers. Zij schetsen een uitvoerig beeld van zowel de inhoud als de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de beoogde onderzoekwerkzaamheden.

Overzicht van de verschillende programma's :

1. Kwaliteit van het bestaan en beheer van de biologische hulpbronnen

Het strategisch doel van het programma is een link te leggen tussen onderzoekscapaciteit en productiecapaciteit, teneinde te voorzien in de behoeften van de samenleving, te beantwoorden aan de verwachtingen van de burgers, en zo de basis te leggen voor toekomstige werkgelegenheid en welvaart. De onderzoeksstrategie in dit programma bestaat er daarom in, de inspanningen te concentreren op specifieke gebieden waar in de uitdijende kennis misschien nu reeds een technisch antwoord besloten ligt op een aantal van de meest dringende vragen die de burger bezighouden en die een benadering in Europees verband vereisen.

De voorgestelde wetenschappelijke en technologische oplossingen moeten worden gezien als onderdelen van een geïntegreerde « systeembenadering », waarbij de mens centraal staat in de problematiek van « de kwaliteit van het bestaan » en « het beheer van de biologische hulpbronnen ». Er zijn vijf kernactiviteiten geselecteerd waar het Europees onderzoek een bijdrage tot het oplossen van de problemen moet leveren in de vorm van innovatieve producten, procédés of diensten. Deze kernactiviteiten zijn afgestemd op de sociaal-economische behoeften en op de doelstellingen van de verschillende onderdelen van het communautaire beleid, bijvoorbeeld op het stuk van de landbouw- en de visserijsector, de industrie en de consumenten, en het milieu en de volksgezondheid.

a) Gezondheid, voeding en milieufactoren : algemeen doel is de gezondheid van de Europese burgers te verbeteren door te zorgen voor een veilig, gezond, evenwichtig en gevarieerd voedselaanbod en door de negatieve effecten te beperken van milieufactoren zoals luchtverontreiniging, de aanwezigheid van zware metalen en giftige stoffen, elektromagnetische straling en geluidshinder, alsook de effecten van verontreiniging op de werkplek.

b) Beheersing van infectieziekten : algemeen doel is de strijd tegen bestaande, nieuwe of opnieuw de kop opstekende infectieziekten bij mens en dier die door bekende, nieuwe of gemuteerde ziekteverwekkers worden veroorzaakt.

c) De cel als fabriek : deze kernactiviteit heeft tot doel reeds bestaande of in het oprichtingsstadium verkerende communautaire bedrijven te helpen de vorderingen van de biowetenschap en -technologie te exploiteren, in het bijzonder op de gebieden gezondheid, milieu, landbouw, agro-industrie en producten met grote toegevoegde waarde, zoals chemische stoffen. Hiermee wordt beoogd multidisciplinaire technologieën te ontwikkelen die gebaseerd zijn op de benutting van de eigenschappen van micro-organismen, planten en dieren, in het bijzonder op weefsel-, cellulair en sub-cellulair niveau.

d) Duurzame landbouw, visserij en bosbouw, met inbegrip van een geïntegreerde ontwikkeling van plattelandsgebieden : doel is voor de gehele productieketen de kennis en technologie te ontwikkelen die nodig zijn voor de productie en exploitatie van levende hulpbronnen, waaronder ook bossen, rekening houdend met de uiterst concurrentiegerichte internationale context en in het licht van de noodzakelijke aanpassing aan de ontwikkelingen in het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid; tevens wordt beoogd een wetenschappelijke onderbouwing te verschaffen voor de communautaire regelgeving en normen. Daarnaast wordt gestreefd naar bevordering van de multifunctionele rol van bossen en naar een duurzaam beheer en gebruik van bossen als een wezenlijke factor voor plattelandsontwikkeling.

e) Vergrijzing van de bevolking : met deze kernactiviteit wordt in de eerste plaats beoogd de levenskwaliteit van ouderen te verbeteren en hun gezondheid en zelfstandigheid te bevorderen door preventie en behandeling van ouderdomsziekten en -handicaps en aandacht te besteden aan de sociale consequenties daarvan. Een aanvullende doelstelling is de behoefte aan langetermijnzorg terug te dringen en de voortdurend stijgende kosten van de gezondheidszorg te beperken.

2. Een gebruikersvriendelijke informatiemaatschappij

Het strategisch doel van het programma bestaat erin de voordelen van de informatiemaatschappij in Europa te verwezenlijken door de opkomst ervan te bespoedigen en ervoor te zorgen dat in de behoeften van individuen en bedrijven wordt voorzien. Het programma heeft vier onderling samenhangende specifieke doelstellingen :

a) Systemen en diensten voor de burger : deze werkzaamheden helpen bij de totstandkoming van de volgende generatie gebruikersvriendelijke, betrouwbare, kostenefficiënte en interoperabele diensten van algemeen belang, die voorzien in de behoefte van gebruikers aan een flexibele toegang voor iedereen, waar en wanneer dan ook.

b) Nieuwe werkmethoden en elektronische handel : het doel van deze werkzaamheden bestaat erin de technologie van de informatiemaatschappij te ontwikkelen die de Europese werknemers en ondernemingen, met name het MKB, moet helpen hun concurrentiepositie op de wereldmarkt te versterken en tevens de werksituatie van de individuele werknemers te verbeteren, zodat zij zich kunnen bevrijden van de vele bestaande beperkingen op het gebied van werkmethoden en organisatie, alsook afstand en tijd.

c) Multimedia- inhoud en -instrumenten : doel van de werkzaamheden is de functionaliteit, bruikbaarheid en acceptatie van toekomstige informatieproducten en -diensten te verbeteren teneinde linguïstische en culturele diversificatie mogelijk te maken en bij te dragen tot de benutting en exploitatie van Europa's culturele erfgoed, de creativiteit te stimuleren en onderwijs- en opleidingssystemen te verbeteren met name met het oog op permanente scholing.

d) Essentiële technologieën en infrastructuren : doel is de toonaangevende positie op het gebied van voor de informatiemaatschappij cruciale technologieën te bevorderen, de introductie ervan te versnellen en de toepassingsmogelijkheden ervan te verruimen. De werkzaamheden hebben betrekking op de convergentie van informatieverwerking, communicatie- en netwerktechnologieën en infrastructuren.

3. Een concurrerende en duurzame groei

Het strategisch doel moet zijn onderzoeksactiviteiten te steunen die bijdragen tot concurrentievermogen en duurzaamheid, in het bijzonder die waarbij beide doelstellingen worden gecombineerd. In dit verband heeft de industrie niet alleen tot taak gebieden van samenwerking te inventariseren, maar ook ­ in het bijzonder multisectorale ­ projecten verspreid over de gehele waardeketen te bundelen en integreren zodat de introductie en innovatie van technologieën in Europa efficiënter kan verlopen.

a) Innovatieve producten, procédés en organisatie : de algemene doelstelling van deze kernactiviteit bestaat erin nieuwe ontwerpmethoden, geavanceerde apparatuur en productiemethoden te ontwikkelen die de kwaliteit en de kosten van procédés en producten verbeteren (op middellange termijn wordt gestreefd naar een aanzienlijke verbetering), de totale levenscycluseffecten verminderen, meer inzicht geven in de aspecten van « zachte technologie » (organisatie, beheer, logistiek, telewerken, enz.) die nodig zijn om deze volledig te integreren in de betrokken industriële processen en tenslotte bijdragen tot meer werkgelegenheid (in Europa wordt ernaar gestreefd de werkgelegenheid procentueel evenveel te laten groeien of op hetzelfde peil te houden als bij onze belangrijkste concurrenten).

b) Duurzame mobiliteit en intermodaliteit : de algemene doelstelling bestaat erin op de lange termijn een beter evenwicht te vinden tussen de stijgende vraag naar mobiliteit en de noodzaak om rekening te houden met milieu-, sociale en economische eisen. Zij moet ertoe bijdragen economische groei los te koppelen van het verkeersvolume, het negatieve effect van de verschillende vervoerswijzen te verminderen en een duurzamer gebruik ervan te stimuleren.

c) Landvervoer en mariene technologieën : doel is enerzijds aandacht te schenken aan de technologische uitdagingen in verband met de ontwikkeling en validering van de volgende generatie voertuigen, schepen, maritieme structuren en intelligente en efficiënte interfaces van logistieke infrastructuren en anderzijds de offshore- en onderwatertechnologie te ontwikkelen die nodig zijn voor een duurzame exploitatie van de mariene hulpbronnen.

d) Nieuwe perspectieven voor de luchtvaart : de algemene doelstelling bestaat erin de ontwikkeling van vliegtuigen en subsystemen en onderdelen daarvan te bevorderen om het concurrentievermogen van de Europese industrie te stimuleren en tegelijk voor een rationeel beheer van het luchtvervoer te zorgen.

4. Behoud van het ecosysteem

Het strategisch doel bestaat erin duurzame ontwikkeling te bevorderen door de inspanningen te concentreren op bepaalde kernactiviteiten die cruciaal zijn voor het maatschappelijk welzijn en het economisch concurrentievermogen van Europa.

a) Duurzaam waterbeheer en waterkwaliteit : de algemene doelstelling van deze activiteit bestaat erin tegemoet te komen aan één van de belangrijkste behoeften van de Europese burgers, namelijk de voorziening van betaalbaar water, en met name drinkwater, van goede kwaliteit in voldoende hoeveelheden, zonder dat dit leidt tot ecosysteembederf.

b) Veranderingen van het aardsysteem, klimaat en biodiversiteit : deze kernactiviteit heeft in hoofdzaak ten doel de wetenschappelijke, technologische en sociaal-economische basis te verschaffen die nodig is om het communautaire beleid ten aanzien van de milieuveranderingen ten uitvoer te leggen en de onderzoeksinspanningen uit hoofde van de op internationaal niveau aangegane verplichtingen inzake duurzame ontwikkeling te ondersteunen.

c) Duurzaam beheer van mariene ecosystemen : doel is het duurzaam geïntegreerd beheer van de mariene hulpbronnen te bevorderen en invulling te geven aan de maritieme aspecten van het EU-beleid inzake milieu en duurzame ontwikkeling.

d) De stad van morgen en het culturele erfgoed : algemeen doel is de ondersteuning van duurzame economische ontwikkeling en concurrerendheid, de verbetering van het beheer en de geïntegreerde planning van steden alsook de bescherming en bevordering van de levenskwaliteit en de culturele identiteit van de Europese burger.

e) Schonere energiesystemen, met inbegrip van systemen op basis van hernieuwbare energie : deze kernactiviteit beoogt de ontwikkeling van technologieën die ertoe bijdragen om ­ zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen van het energiebeleid ­ de milieueffecten van energieproductie en -gebruik in Europa zoveel mogelijk te beperken.

f) Economische en efficiënte energie voor een concurrerend Europa : met deze kernactiviteit wordt beoogd Europa een betrouwbare, schone, efficiënte, veilige en economische energievoorziening te bieden ten bate van de burger, de maatschappij en de concurrentiepositie van de Europese industrie. Het komt er op aan de energie doeltreffender te benutten door het inzetten van technologieën die de energie-intensiteit en de kosten wezenlijk kunnen verlagen.

ANALYSE

Op 17 november 1998 zijn delegaties van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van onderhandelingen in het bemiddelingscomité, tot een overeenkomst gekomen over het vijfde kaderprogramma. Het bereikte compromis heeft vooral betrekking op de twee volgende punten :

a) inzake de globale dotatie werd een bedrag van 14,960 miljard ecu overeengekomen (waarvan 1,260 miljard ecu voor Euratom), wat een verhoging van 4,61 % tegenover het vorige programma betekent;

b) inzake een eventuele herziening van de dotatie, in het licht van de financiële perspectieven na het jaar 2000, werd een formule op punt gesteld die de bevoegdheid van het Europees Parlement terzake vrijwaart.

Op 16 december 1998 heeft het Europees Parlement het bereikte akkoord goedgekeurd. Het heeft eveneens de specifieke programma's goedgekeurd en daarbij de nadruk gelegd op de naleving van de fundamentele ethische waarden, de effectieve toepassing van het gemeenschappelijk gelijke-kansenbeleid bij de uitvoering van de programma's en een grotere deelname van het MKB.

Op 22 december 1998 heeft de Raad het kaderprogramma voortspruitend uit de onderhandelingen met het Europees parlement aangenomen. De ministers hebben eveneens overeenstemming bereikt over de specifieke programma's, de verdeling van de kredieten over de verschillende onderzoeksactiviteiten, de regels die de deelname van bedrijven, onderzoekscentra en universiteiten regelen en de verspreiding van de onderzoeksresultaten.

CONCLUSIE

Het Federaal Adviescomité blijft aandachtig de evolutie en de resultaten van het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap volgen.


V. VOORSTELLEN VOOR BESCHIKKINGEN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE SPECIFIEKE PROGRAMMA'S WAARMEE HET VIJFDE KADERPROGRAMMA VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (EURATOM) VOOR ACTIVITEITEN OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONDERWIJS (1998-2002) TEN UITVOER WORDT GELEGD ­ COM (1998) 306

DOEL EN INHOUD

In afwachting van de definitieve goedkeuring van het vijfde kaderprogramma doet de Commissie voorstellen voor specifieke programma's waarin de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging worden omschreven. De voorgestelde onderzoeksactiviteiten beantwoorden aan de doelstellingen van het kaderprogramma en aan de criteria die zowel in het kaderprogramma als in elk specifiek programma zijn vastgesteld. Zij moeten dus een communautaire meerwaarde opleveren en de inhoud ervan heeft betrekking op grote problemen met een Europese dimensie.

Overzicht van de programma's :

1. Behoud van het ecosysteem

Dit programma moet ertoe bijdragen het volledige potentieel van kernenergie te realiseren, zowel door de bestaande technologieën veiliger en economischer te maken als door nieuwe veelbelovende concepten te verkennen. Het programma omvat drie duidelijk gescheiden onderdelen :

a) Beheerste kernfusie : de bijdrage van fusie aan de schone en veilige opwekking van elektriciteit zal in een ruimer verband onder de loep worden genomen, waarbij studies worden verricht van de sociaal-economische aspecten van kernfusie. Deze kernactiviteit omvat tevens de mobiliteit en opleiding van wetenschappelijk en technisch personeel, de verspreiding van de resultaten en de voorlichting van het publiek.

b) Kernsplitsing : belangrijkste doelstellingen zijn bij te dragen aan het waarborgen van de veiligheid van nucleaire installaties in Europa, de bescherming van de werknemers en het publiek en veilig en doeltreffend beheer en definitieve opberging van radioactieve afvalstoffen, verbetering van de concurrentiepositie van de Europese nucleaire industrie en van de vooruitzichten op de wereldmarkten en verkenning van nieuwe, duurzame concepten die op langere termijn potentiële voordelen bieden wat betreft het rendement, de veiligheid, de gezondheid en het milieu. Hoewel dit onderzoek hoofdzakelijk wetenschappelijk of technologisch gericht is, is er ook een belangrijke sociaal-economische dimensie. Een bijkomende doelstelling is door middel van onderwijs en opleiding bij te dragen aan de instandhouding van de grote deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van de veiligheid van kernenergie in de Europese Unie.

c) Generieke activiteiten in verband met onderzoek en technologische ontwikkeling die tot doel hebben de Europese kennis en deskundigheid op verschillende gebieden te consolideren en te ontwikkelen om de voorwaarden te scheppen voor een veilig en concurrerend gebruik van kernsplijting en voor andere industriële en medische toepassingen van ioniserende straling en het beheer van straling van natuurlijke oorsprong.

2. Door middel van eigen werkzaamheden (GCO) uit te voeren activiteiten

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) heeft tot taak behoeftegerichte wetenschappelijke en technische ondersteuning te leveren voor het uitstippelen, uitvoeren en volgen van EU-beleid. Het GCO, dat een dienst is van de Europese Commissie, fungeert als referentiecentrum op het gebied van wetenschap en technologie voor de Unie. Het GCO, dat nauw betrokken is bij het beleidsvormingsproces, dient de gemeenschappelijke belangen van de lidstaten en is onafhankelijk van commerciële of nationale belangen.

Het aandeel van nucleaire activiteiten in de GCO-activiteiten loopt terug. Kernenergie wordt gezien als een volwassen technologie. Bovendien lopen er geen bestellingen voor nieuwe centrales. Kernenergie is echter nog steeds de energiebron voor ongeveer een derde deel van de elektriciteit in Europa en waakzaamheid blijft geboden om de uitstekende reputatie van Europa op veiligheidsgebied te handhaven, inspanningen te blijven leveren om proliferatie te voorkomen en de verwerking en langdurige opslag van afval efficiënt te beheren. Nieuwe uitdagingen betreffen een reactorpark waarvan de gemiddelde ouderdom toeneemt, uitbreiding van de Unie met landen met een andere veiligheidscultuur en materiaal afkomstig van het ontwapeningsproces dat voortaan onder de veiligheidscontrole valt.

Het GCO-programma

Het specifiek programma van het GCO voor het vijfde kaderprogramma is zo opgezet dat de activiteiten zijn geconcentreerd op gebieden waar zij een hoge Europese toegevoegde waarde hebben of gebieden die betrekking hebben op de taken waarmee de Commissie door het Euratom-Verdrag is belast. Bij deze activiteiten wordt ernaar gestreefd in Europees of zelfs internationaal verband optimaal gebruik te maken van de speciale faciliteiten en specifieke deskundigheid van het GCO, met name in die gevallen waarin het GCO zonder meer een topinstituut is en de enige plaats is waar Europese kennis aanwezig is.

De activiteiten hebben betrekking op de volgende punten :

a) Beheerste kernfusie : het Europese kernfusieprogramma is een gezamenlijke inspanning waarin vrijwel alle activiteiten van de EU worden gecoördineerd in één beheersstructuur. De activiteiten van het GCO sluiten aan bij die van de lidstaten en zijn volledig geïntegreerd in deze gezamenlijke inspanning op hetzelfde niveau als de Euratom-associaties.

b) Veiligheid van kernsplijting : hoewel kernsplijting vandaag de dag wordt gezien als een volwassen technologie, bestaat er een aanzienlijke bezorgdheid bij het publiek over zowel de veiligheid van kerninstallaties als het beheer van de splijtstofkringloop, met name het beheer van afval. De overheidsinstanties blijven dan ook alert en streven naar voortdurende verbetering, terwijl de industrie sterk geïnteresseerd blijft in nieuwe technologieën en verdere verbeteringen. Het GCO steunt deze inspanningen die een centrale plaats in zijn taakstelling innemen. Het stelt tevens unieke faciliteiten, traditionele deskundigheid en wetenschappelijke topkwaliteit ter beschikking, waarbij het zich concentreert op activiteiten waarbij de toegevoegde waarde die zijn steun oplevert, buiten twijfel staat.

c) Controle van nucleair materiaal en nucleaire veiligheidscontrole : de wetenschappelijke en technische ondersteuning in verband met de uitvoering van de veiligheidscontrole onder hoofdstuk VII van het Verdrag en de verplichtingen uit hoofde van het non-proliferatieverdrag alsmede de uitvoering van het programma van de Commissie ter assistentie van de IAEA hebben twee aspecten :

· een antwoord vinden op de technologische uitdagingen van de grote installaties van de splijtstofkringloop, en

· beantwoorden aan de nieuwe uitdagingen die voortvloeien uit belangrijke internationale besluiten en in verband met de integratie van nieuwe, efficiëntere technologieën.

De GCO-activiteiten op dit gebied maken deel uit van een proces van zowel Europese samenwerking, bijvoorbeeld in het netwerk van de Europese associatie voor onderzoek en ontwikkeling van veiligheidscontrole, als van internationale samenwerking met de Verenigde Staten, Rusland, Japan, Brazilië, Argentinië en Canada.

d) Buitenbedrijfstelling en afvalbeheer : het GCO zal werkzaamheden ondernemen en uitbreiden in verband met de buitenbedrijfstelling en ontmanteling van haar voor nucleaire activiteiten gebruikte installaties die sinds enige tijd niet meer worden gebruikt en verouderd zijn. Dit omvat de behandeling en het beheer, met inbegrip van de opberging, van het afval dat van deze werkzaamheden afkomstig is.

ANALYSE

Op 17 november 1998 zijn delegaties van het Europees Parlement en de Raad, in het kader van onderhandelingen in het bemiddelingscomité, tot een overeenkomst gekomen over het vijfde kaderprogramma. Het bereikte compromis heeft vooral betrekking op de twee volgende punten :

a) inzake de globale dotatie werd een bedrag van 14,960 miljard ecu overeengekomen (waarvan 1,260 miljard ecu voor Euratom), wat een verhoging van 4,61 % tegenover het vorige programma betekent;

b) inzake een eventuele herziening van de dotatie, in het licht van de financiële perspectieven na jet jaar 2000, werd een formule op punt gesteld die de bevoegdheid van het Europees Parlement terzake vrijwaart.

Op 16 december 1998 heeft het Europees Parlement het bereikte akkoord goedgekeurd. Het heeft eveneens de specifieke programma's goedgekeurd en daarbij de nadruk gelegd op de naleving van de fundamentele ethische waarden, de effectieve toepassing van het gemeenschappelijk gelijke-kansenbeleid bij de uitvoering van de programma's en een grotere deelname van het MKB.

Op 22 december 1998 heeft de Raad het kaderprogramma voortspruitend uit de onderhandelingen met het Europees Parlement aangenomen. De ministers hebben eveneens overeenstemming bereikt over de specifieke programma's, de verdeling van de kredieten over de verschillende onderzoeksactiviteiten, de regels die de deelname van bedrijven, onderzoekscentra en universiteiten regelen en de verspreiding van de onderzoekresultaten.

CONCLUSIE

Het Federaal Adviescomité blijft aandachtig de evolutie en de resultaten van het vijfde kaderprogramma van Euratom volgen.


VI. MEDEDELING VAN DE COMMISSIE : MINDER WETGEVING OM MEER TE BEREIKEN : VERWEZENLIJKINGEN ­ COM (1998) 345

INHOUD

Om het aantal wetgevende teksten te verminderen, doet de Europese Commissie opmerken dat zij voortaan haar initiatiefrol uitoefent door zich uitsluitend te richten op de beleidsprioriteiten.

Het aantal voorstellen van de Comissie is verminderd en in het bijzonder de voorstellen voor nieuwe wetgeving.

Dankzij de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, heeft de Commissie sinds de Europese Raad van Edingburgh niet alleen het aantal voorstellen verminderd maar heeft ook andere technieken gebruikt zoals :

­ het gebruikmaken van alle alternatieven voor wetgeving : via onderhandelingen tot stand gebrachte overeenkomsten met de industrie, zelfregeling (overeenkomsten tussen de sociale partners in het kader van het sociaal protocol);

­ hernieuwd onderzoek van de bestaande voorstellen : jaarlijkse intrekking van onder andere op grond van de subsidiariteit overbodig geworden voorstellen (61 in 1995, 48 in 1996, 34 in 1997);

­ gebruikmaking van kaderrichtlijnen in plaats van meer gedetailleerde richtlijnen;

­ betere criteria voor de evaluatie van de effecten van haar voorstellen; een voorbeeld hiervan is het pakket maatregelen Auto-olie.

­ een intensievere brede dialoog die openstaat voor alle betrokken partijen, met name de industrie, de sociale partners en de overheidsdiensten, teneinde met alle standpunten rekening te kunnen houden. Deze dialoog kan op informele wijze (ontmoetingen, fora, conferenties) plaatsvinden of op een formelere wijze door middel van gerichtere en homogenere groen- en witboeken of in het kader van raadgevende comités.

Wat de redactionele kwaliteit betreft, onderstreept de Commissie dat zij een aantal richtsnoeren heeft aangenomen om de communautaire wetgeving duidelijk, coherent en ondubbelzinnig te verwoorden, overeenkomstig uniforme beginselen van vorm en redactietechniek.

De Commissie heeft ook belangrijke vereenvoudigingsmaatregelen van de communautaire wetgeving genomen (cf. het proefproject SLIM ter vereenvoudiging van de wetgeving inzake de interne markt).

Ondanks de bestaande moeilijkheden (meertaligheid, voortdurend veranderende normen) blijft de Commissie voorstellen tot codificatie indienen. Deze worden echter niet even snel door de Raad en het Europees parlement goedgekeurd.

Parallel met deze codificatiewerkzaamheden blijft de Commissie zich inzetten voor de consolidatie om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van professionele en alle andere gebruikers van het gemeenschapsrecht. Van 1995 tot maart 1998 zijn meer dan 384 consolidaties verwezenlijkt, waardoor 2 800 besluiten, elk in 9 of 11 talen, konden worden samengevoegd. Deze teksten zijn reeds gedeeltelijk gratis beschikbaar op het Internet via de Europa-server van de Europese Unie.

Zij wenst tevens snel een interinstitutioneel akkoord te sluiten over de herschikking , waardoor de constante helderheid van de wetgeving wordt gewaarborgd. Zij bevestigt haar voornemen om het tempo van de consolidatie te handhaven.

Wat de toegang tot informatie betreft, wil de Commissie al het mogelijke doen om de nieuwe technologieën ten volle te gebruiken. Op Europa, de gemeenschappelijke server van de Europese instellingen, zijn nu al een brede waaier van documenten en juridische gegevens toegankelijk.

Zo kunnen nu al de recente arresten van het Hof van Justitie en de vigerende gemeenschapswetgeving (Publicatieblad C en L) via « EUR-Lex » worden geraadpleegd. Bovendien worden de burgers door de actie « Burgers van Europa » ingelicht over hun rechten, met name in het kader van de interne markt.

Deze initiatieven hebben beslist succes, zoals blijkt uit de ontwikkeling van het aantal raadplegingen van de Europa-server. Tijdens de eerste week nadat de aanbeveling van de Commissie over de lijst van de landen die klaar zijn om tot de EMU toe te treden en haar convergentieverslag (25 maart 1998), werden die documenten meer dan 40 000 keer gedownload.

Wat de omzetting van de communautaire wetgeving betreft, voert de Commissie haar inspanningen op om ervoor te zorgen dat de wetgeving daadwerkelijk wordt omgezet in de lidstaten (tweemaandelijkse toezending van aanmaningen; geregelde contacten met de nationale overheidsdiensten). Dankzij deze inspanningen en hoewel de prestaties van de lidstaten uiteenliepen, is het gemiddelde percentage van de richtlijnen waarvoor de nationale omzettingsmaatregelen de Commissie zijn medegedeeld, gestegen. Het bedroeg 94 % op 31 december 1997.

Ten slotte, onderstreept de Commissie in haar mededeling dat de lidstaten ook moeten bijdragen tot de vermindering van het aantal wetgevende teksten door complementaire maatregelen te nemen om de communautaire doelstellingen inzake vermindering van de wetgeving te verwezenlijken.

ANALYSE

De problematiek van de kwaliteit van de wetgeving vorm het onderwerp van een diepgaand onderzoek door en parlementaire werkgroep, die werd opgericht door de Conferentie van de voorzitters van de Parlementen van de EU en het EP (Helsinki, juni 1997). Het einddocument dat door de werkgroep werd opgesteld, bevat een analyse van de belangrijkste oorzaken van de normatieve complexiteit in de ontwikkelde democratieën. Het stelt eveneens politieke krachtlijnen voor die moeten toelaten deze problematiek het hoofd te bieden. Het document zal officieel worden voorgesteld op de volgende Conferentie van de voorzitters die op 21 en 22 mei 1999 te Lissabon zal plaatshebben.

CONCLUSIE

Het Federaal Adviescomité blijft aandachtig de problematiek van de kwaliteit van de Europese wetgeving volgen.


VII. MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT EN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ : ELEKTRONISCHE HANDEL EN INDIRECTE BELASTINGEN ­ COM (1998) 374

DOEL

Deze mededeling is bedoeld ter voorbereiding van de bijdrage van de EU en haar lidstaten aan de discussie over indirecte belastingen. Daartoe worden in deze mededeling richtsnoeren voor de belastingheffing gedefinieerd die als uitgangspunt kunnen dienen voor verdere besprekingen over dit onderwerp met alle belanghebbenden ­ regeringen, bedrijfsleven en consumenten ­ zowel binnen de interne markt als op internationaal niveau, teneinde mondiale oplossingen te vinden. Tevens is deze mededeling bedoeld om de Raad te informeren over het werk dat de Commissie en de lidstaten tot dusverre hebben gedaan op fiscaal gebied. Aan de hand van de hierin voorgestelde algemene richtsnoeren kan worden nagegaan hoe het BTW-stelsel van de EU kan worden aangepast teneinde te komen tot duidelijke en eenvoudige regels die tegemoetkomen aan de behoeften van de elektronische handel in Europa en de ontwikkeling ervan bevorderen.

In deze mededeling wordt niet rechtstreeks ingegaan op het vraagstuk van de toekomstige wijziging van de BTW in de interne markt. De Commissie is zich volledig bewust van de problemen die voortvloeien uit het huidige communautaire BTW-stelsel en die door het bedrijfsleven, en in het bijzonder door het midden- en kleinbedrijf, worden gezien als één van de voornaamste belemmeringen voor de ontwikkeling van de elektronische handel binnen de interne markt. Om die reden blijft de Commissie voorstander van de invoering van een gemeenschappelijk BTW-stelsel dat gebaseerd is op belastingheffing aan de oorsprong en een registratie in één enkel land, waar de ondernemer de BTW die over al zijn transacties binnen de EU verschuldigd is, voldoet of aftrekt.

INHOUD

Deze mededeling van de Commissie bevat de volgende zes richtsnoeren die verder beschreven worden :

Richtsnoer 1 : Geen nieuwe belastingen

Op het gebied van de indirecte belastingen dienen alle inspanningen te worden gericht op de aanpassing van de bestaande belastingen, en meer specifiek de BTW, aan de ontwikkeling van de elektronische handel. Er dienen derhalve geen nieuwe of aanvullende belastingen te worden overwogen.

Richtsnoer 2 : Elektronische overdrachten worden aangemerkt als diensten

Een levering waarbij een product in digitale vorm via een elektronisch netwerk ter beschikking wordt gesteld van de ontvanger, dient voor BTW-doeleinden als een dienstverrichting te worden behandeld.

Richtsnoer 3 : Waarborging van neutraliteit

Het BTW-stelsel van de EU dient het volgende te waarborgen :

· diensten die langs elektronische weg of op andere wijze voor verbruik binnen de EU worden verstrekt, worden binnen de EU belast, ongeacht van waar ze verstrekt worden.

· diensten die door EU-ondernemers worden verstrekt voor verbruik buiten de EU, zijn in de EU niet onderworpen aan de BTW, terwijl de voorbelasting in aanmerking komt voor aftrek.

Met deze richtsnoer wordt niet vooruitgelopen op de regels die zullen worden toegepast in de EU.

Richtsnoer 4 : Gemakkelijke nakoming van de verplichtingen

De naleving van de voorschriften dient voor alle ondernemingen die zich bezighouden met elektronische handel, zo gemakkelijk en eenvoudig mogelijk te zijn.

Richtsnoer 5 : Controle en naleving van de belastingvoorschriften

Het belastingstelsel en de daaraan verbonden controle-instrumenten moeten waarborgen dat daadwerkelijk belasting wordt geheven over diensten die binnen de EU langs elektronische weg zijn ontvangen door zowel bedrijven als particulieren.

Richtsnoer 6 : Vergemakkelijking van de belastingadministratie

De elektronische facturering zal een kenmerk zijn van de elektronische handel; voor BTW-doeleinden zal toestemming moeten worden verleend om voor transacties binnen de EU geen facturen op papier te hoeven uitreiken. De legitieme belangen van de lidstaten moeten evenwel gewaarborgd worden door bij de vaststelling van uniforme voorwaarden voor het gebruik van elektronische facturen binnen de EU te voorzien in voldoende instrumenten voor controle en fraudepreventie. Voorts dient hoge prioriteit te worden verleend aan de schepping van een structuur voor de samenwerking tussen de EU en andere landen om ervoor te zorgen dat voor de internationale elektronische facturering soortgelijke voorwaarden gelden als binnen de EU.

De belastingdiensten dienen het nodige te doen om ondernemingen die elektronisch handel drijven, in staat te stellen om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen door middel van elektronische BTW-aangiften en boekhouding, mits er voor de hele EU uniforme voorwaarden worden gecreëerd.

ANALYSE

De Commissie merkt op dat bovenstaande richtsnoeren volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het communautaire BTW-stelsel. Ze verhouden zich evenwel ook neutraal ten opzichte van de belastingstelsels van andere niet tot de EU behorende landen, aangezien zij allen voorzien in de belasting van leveringen die gedaan worden voor verbruik binnen de EU. Leveringen vanuit de EU aan derde landen zouden niet aan de communautaire belasting worden onderworpen en, zoals thans het geval is voor goederen en de meeste diensten, zou het aan de betrokken landen zijn om te besluiten of zij hun eigen indirecte belastingen wensen toe te passen op deze leveringen.

CONCLUSIE

Gelet op de snelle groei van Internet en de ontwikkeling ervan als een medium voor handelstransacties, lijkt het ons aangewezen de aandacht van de commissie voor Financiën van Kamer en Senaat te vestigen op deze mededeling van de Europese Commissie die de nieuwe uitdagingen beschrijft, onder meer op het gebied van de indirecte belastingen, waarmee de Europese Unie geconfronteerd zal worden.


VIII. VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 77/388/EEG MET BETREKKING TOT DE REGELING VOOR HET RECHT OP AFTREK VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE

VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING (EG) VAN DE RAAD HOUDENDE CONTROLEMAATREGELEN EN MAATREGELEN INZAKE HET RESTITUTIESTELSEL EN DE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING NOODZAKELIJK VOOR DE TOEPASSING VAN RICHTLIJN 98/XXX/EG ­ COM (1998) 377

DOEL EN INHOUD

Dankzij de aanpassingen die de overgangsregeling heeft aangebracht in het gemeenschappelijk BTW-stelsel, konden per 1 januari 1993 de controles en administratieve formaliteiten die voorafgaan aan of gepaard gaan met het overschrijden van een binnengrens van de Europese Unie, worden afgeschaft, terwijl de lidstaten niettemin zoveel mogelijk de vrijheid hebben behouden om hun nationale BTW-regeling vast te stellen, met name door de handhaving van een groot aantal keuzemogelijkheden en facultatieve regelingen in de richtlijn.

Door de afschaffing van de fysieke belemmeringen is evenwel veel meer de nadruk komen te vallen op de immateriële obstakels voor grensoverschrijdende activiteiten, waarmee ondernemers worden geconfronteerd.

De vele regels voor de bepaling van de plaats van heffing, en bijgevolg de plaats van aftrek of teruggaaf van de belasting, alsmede het gebrek aan uniformiteit in de toepassing van de bepalingen van het huidige BTW-stelsel, hebben ertoe geleid dat de interne markt in 15 afzonderlijke belastingterritoria is opgesplitst, met als gevolg rechtsonzekerheid voor de ondernemers. Zo moeten zij niet alleen bekend zijn met de wetgeving en de toepassing ervan in elke lidstaat waar zij belastbare handelingen verrichten, maar ook met die van de lidstaten waar zij uitgaven doen waarin BTW is begrepen.

Bovendien buiten ondernemers deze verschillen in de toepassing uit door hun toevlucht te nemen tot belastingconstructies die de concurrentieverhoudingen op de interne markt kunnen verstoren.

In juli 1996 heeft de Commissie een werkprogramma ingediend met een tijdschema voor de indiening van voorstellen voor de invoering van een echt gemeenschappelijk BTW-stelsel dat voldoet aan de eisen van de interne markt. Dit programma voorziet in communautaire maatregelen op drie gebieden : een uniformere toepassing van de belasting, modernisering van de belasting en wijziging van het stelsel van heffing (plaats van belastingheffing).

In afwachting evenwel van de overschakeling op een stelsel van heffing op de plaats van oorsprong, is het zaak om nu reeds de algemene bepalingen van het huidige stelsel te moderniseren en tot een uniformere toepassing te komen. Deze fase geniet absolute prioriteit in het werkprogramma.

Voorts heeft de Commissie in een werkdocument van 14 mei 1997 verklaard dat de BTW-verplichtingen in aanmerking komen voor nader onderzoek in het kader van de tweede fase van het SLIM-initiatief (Simpler legislation for the internal market ). De Commissie acht het namelijk dienstig om nu reeds na te denken over vereenvoudigingsmaatregelen, die op korte termijn de lasten voor het bedrijfsleven zouden verlichten en tegelijkertijd de weg zouden bereiden voor de invoering van het nieuwe BTW-stelsel.

De werkgroep, die gevormd is voor het onderzoek van dit vraagstruk, heeft geconcludeerd dat de procedure voor de teruggaaf van de BTW die in de Achtste BTW-Richtlijn is voorzien, een van de zaken is die dringend vereenvoudiging behoeft.

In het verslag van de Commissie over het SLIM-initiatief dat op 27 november 1997 door de Raad Interne Markt is goedgekeurd, wordt naar aanleiding van de werkzaamheden van deze werkgroep aanbevolen de mogelijkheden en middelen te bestuderen om de teruggaafregeling die thans in de Achtste Richtlijn is voorzien, grondig te hervormen.

Het eerste deel van dit voorstel is de neerslag van deze studie. Het doel van de voorgestelde maatregelen is de vereenvoudiging van de procedures voor de teruggaaf aan in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtingen van de belasting die zij hebben voldaan in een lidstaat waar zij niet zijn gevestigd.

Het tweede deel van dit voorstel heeft betrekking op de uitgaven waarvoor geen volledig recht op aftrek van de BTW bestaat. Dit onderdeel moet worden gezien in het kader van de modernisering en uniformere toepassing van het huidige stelsel. Met de voorgestelde maatregelen wordt namelijk een onderlinge aanpassing beoogd van de thans sterk uiteenlopende nationale regelingen op dit gebied.

ANALYSE

De twee onderdelen van het voorstel, die op het eerste gezicht op zichzelf staan, kunnen in feite niet los van elkaar worden gezien wanneer het erom gaat de neutraliteit van de belasting te handhaven.

Wanneer namelijk de regels inzake teruggaaf/aftrek van de belasting die voldaan is in een lidstaat waar de belastingplichtige niet gevestigd is, zouden worden gewijzigd zonder een onderlinge aanpassing van het recht op aftrek, zou dit weliswaar een oplossing betekenen voor bestaande situaties van concurrentievervalsing, maar zouden er nieuwe distorsies ontstaan, met name voor dienstverrichters ­ die rechtstreeks concurreren op de markt van een bepaalde lidstaat ­ die aan verschillende aftrekregels zouden zijn onderworpen.

Voorbeeld : De diensten van drie accountants die in drie verschillende lidstaten gevestigd zijn (A, B en C), aan een belastingplichtige in lidstaat D, moeten allemaal belast worden in lidstaat D. De BTW die zij in lidstaat D hebben voldaan over hun uitgaven voor logies, eten, brandstof enz tijdens bezoeken aan hun cliënten, is evenwel bij het voorgestelde stelsel aftrekbaar in de lidstaat waar zij gevestigd zijn overeenkomstig de daar geldende limieten (op voorwaarde dat de accountants niet in verband met andere activiteiten voor BTW-doeleinden geïndentificeerd zijn in lidstaat D). Aangezien de niet-aftrekbare BTW een bestanddeel is van de kostprijs van een dienstverrichting, zou een te groot verschil in de aftrekregels tot concurrentievervalsing leiden.

De regels die worden voorgesteld voor uitgaven die geen volledig recht op aftrek van de BTW geven, laten overigens nog een zekere speelruimte voor de lidstaten. Door de wijziging van de teruggaafprocedure kan worden voorkomen dat de verschillen die nog kunnen voortvloeien uit die speelruimte, zodanig worden uitgebuit door ondernemers dat dit tot oneerlijke concurrentie kan leiden.

CONCLUSIE

Gezien het belang van de fiscale aangelegenheden in het kader van de EMU, wordt de fiche overgemaakt aan de commissie voor de Financiën van Kamer en Senaat.


(1) « Observatoire européen institutionnel législatif (OEIL) » ­ (Europees wetgevingbestand).

Doel van OEIL is de opvolging van de fasen in het besluitvormingproces van de Europese Gemeenschap om parlementaire controle mogelijk te maken en de parlementaire instanties toe te laten te gepasten tijde te interveniëren.

Alle informatie betreffende de wetgevingsprocedure (vanaf de aankondiging in het Wetgevend programma en de indiening van een voorstel van de Europese Commissie tot en met de aanneming door de Raad (na de beraadslaging in het Europees Parlement en de Raad) is opgenomen in een centraal informatica-systeem. Van elke fase wordt een korte synthese gegeven.

Het instrument bevat ook informatie over niet-wetgevingsvoorstellen (witboeken, aanbevelingen, enz.).

OEIL wordt beheerd door het Europees Parlement.

(2) Gewijzigd door de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten. Deze wet voert een nieuwe titel in, luidend als volgt :

Artikel 4. In de bijzondere wet wordt een nieuwe Titel IVter ­ « Informatie van de Kamers en de Raden over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen » ­ ingevoegd, luidende :

« Titel IVter. ­ Informatie van de Kamers en de Raden over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 92quater. ­ Vanaf hun doorzending aan de Raad van de Europese Gemeenschappen worden de voorstellen van verordening en richtlijn en, in voorkomend geval, van de andere normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen overgezonden aan de Kamers en de Raden, elk wat hen betreft. »

De bijzondere wet van 16 juli 1993, artikel 62, voegt hieraan nog volgende alinea toe :

« De Kamers kunnen hun advies over deze voorstellen, geven aan de Koning overeenkomstig de regels vastgesteld door de parlementaire overlegcommissie, bedoeld in artikel 41, § 5, van de Grondwet.

De Raden kunnen een advies over deze voorstellen geven aan hun Regering. »

(3) Deze rapporten geven vooreerst een synthese en peilen verder naar de juridische, sociaal-economische en politieke impact van het voorstel voor België.

(4) Een soortgelijk systeem is voorgesteld voor de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van de werknemers, dat een kader van drempelwaarden en actiewaarden omvat.

(5) COM (97) 564 def.