1-1239/2 | 1-1239/2 |
24 FEBRUARI 1999
Het Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven is van zeer groot belang. De minister verklaart geen moeite te hebben gespaard om het verdrag nog vóór de ontbinding aan het Parlement voor te leggen en tevens spreekt hij de hoop uit dat de parlementsleden alles in het werk zullen stellen om in te stemmen met het verdrag nog vóór zij hun werkzaamheden afronden.
Precies eenenvijftig jaar zijn er verstreken tussen de eerste kernexplosie in 1945 en de ondertekening van dit verdrag. Het heeft meer dan 50 jaar gevergd, tijdens welke er 2 045 kernproeven werden gehouden, om een Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven tot stand te brengen.
Ons land heeft het Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven op 24 september 1996 ondertekend te New York. Na twee jaar doorgedreven onderhandelingen, heeft de Ontwapeningsconferentie te Genève een ontwerp van verdrag op papier gezet, waar vrijwel iedereen zich in kon vinden. België heeft dan voorgesteld het rapport over te zenden aan de algemene vergadering van de Verenigde Naties. Het werd er aangenomen op 10 september 1996. Tijdens de onderhandelingen heeft ons land de nuloptie verdedigd, dit wil zeggen een algemeen verbod op proefexplosies met kernwapens of enige andere kernexplosie.
Het verdrag zit vrij ingewikkeld in elkaar. Het telt 17 artikelen en twee bijlagen, alsook een protocol dat over het toezichtsysteem handelt en op zijn beurt uit drie delen en twee bijlagen bestaat. Bij het Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven wordt een onafhankelijke organisatie opgericht die haar zetel te Wenen heeft en die zoals ons land het heeft gewenst, gebruik kan maken van de logistieke middelen van de IAEA. Die organisatie moet de uitvoering van de bepalingen van het verdrag en van het internationaal toezichtsysteem garanderen. Elke Staat die partij is, is lid van de organisatie, die uit drie organen bestaat : de Conferentie van Staten die partij zijn, de Uitvoerende Raad en het Technisch Secretariaat. De Uitvoerende Raad telt 51 leden. Hij is volgens een per regio bepaalde geografische verdeling ingedeeld. Benelux heeft één zetel in de Westerse groep (Noord-Amerika en West-Europa).
Om de verplichtingen van het verdrag na te komen, moet België een nationale autoriteit instellen die fungeert als verbindingsorgaan met de organisatie en de andere Staten die partij zijn. De minister van Buitenlandse Zaken zal deze taak waarnemen. Daar komt nog bij dat ons land de nodige maatregelen moet nemen om natuurlijke personen en rechtspersonen waar ook op zijn grondgebied of op een andere plaats die onder zijn rechtsmacht valt, te verbieden activiteiten te ondernemen die het verdrag verbiedt. Om situaties die met het verdrag strijdig zijn, recht te zetten, kunnen de Staten sancties opleggen.
Krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 gaan de bevoegdheden inzake kernenergie bij uitsluiting naar de federale overheid. Het Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven wordt dus beschouwd als een niet-gemengd verdrag. Alleen de federale overheid moet het bekrachtigen.
Het verificatiestelsel dat het verdrag invoert, bestaat uit vier onderdelen : het internationaal toezichtsysteem, de overleg- en ophelderingsprocedures, de inspecties ter plaatse en de vertrouwenbevorderende maatregelen. Het internationaal toezichtsysteem bestaat uit een net van controlestations voor seismologische metingen, voor metingen van radionucliden, voor hydro-akoestische metingen en infra-geluidmetingen. In dit verband merken wij op dat ons land geen enkel door het verdrag erkend controlestation bezit.
Thans hebben 151 Staten het verdrag ondertekend en 27 Staten het verdrag bekrachtigd. Om de algemene gelding van het verdrag en het toezicht erop te waarborgen maakt artikel XIV de inwerkingtreding afhankelijk van de bekrachtiging door 44 Staten die over kernenergie beschikken voor research en productie, waarvan de vijf Staten met kernwapens en de drie zogeheten drempellanden (Israël, India en Pakistan). België maakt deel uit van die groep van 44 Staten. Indien de 44 opgesomde Staten het verdrag niet hebben bekrachtigd binnen drie jaar nadat het verdrag is opengesteld voor ondertekening, wordt een conferentie van Staten bijeengeroepen die hun akte van bekrachtiging reeds hebben neergelegd. De termijn van drie jaar verstrijkt op 24 september 1999. Die conferentie zou zich bij consensus moeten uitspreken over wat er volgens het internationaal recht te doen staat om de bekrachtigingsprocedure te bespoedigen en de inwerkingtreding vlotter te laten verlopen.
Van die groep van 44 landen maken eveneens deel uit India, Pakistan en de Democratische Volksrepubliek Korea. Het is zeer de vraag of al deze landen het verdrag binnen de vastgestelde termijnen zullen bekrachtigen.
Wil ons land de verbintenissen en de verplichtingen van het verdrag nakomen, dan moet het te allen prijze het Verdrag inzake een alomvattend verbod op kernproeven vóór september 1999 bekrachtigen.
België beschouwt de bekrachtiging van het kernstopverdrag ook van essentieel belang omdat het ervan uitgaat dat dit internationaal wetgevend instrument ruimschoots zal bijdragen tot de non-proliferatie van kernwapens en op het internationale vlak vrede en stabiliteit zal waarborgen. Door het verdrag binnen de gestelde termijnen te bekrachtigen zal ons land de « buitenstaanders » aanzetten tot spoedige toetreding. Hoe meer landen het verdrag bekrachtigen, hoe meer pressie de ondertekenende landen ondergaan om het verdrag eveneens te bekrachtigen.
Een lid verklaart het eens te zijn met de minister waar die het voorliggende verdrag zeer belangrijk acht in de strijd tegen de proliferatie van kernwapens. Zij kan hoe dan ook niet om de vaststelling heen dat men de simulaties voortzet.
Volgens haar bestaat er een tweeslachtige toestand. Welke argumenten kunnen Staten aanvoeren die de kernproeven voortzetten. Hoe staat het met het toezicht ?
De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat men niet echt heeft kunnen kiezen : ofwel stemt men in met het voorliggende verdrag ofwel doet men helemaal niets. Landen met kernwapens stonden erop hun simulaties voort te zetten. De minister erkent dat het verdrag een hiaat vertoont wat de simulaties betreft : het voorziet noch in toezicht noch in een verbod.
Een ander lid is het eens met de verklaring van de minister dat het om een complex verdrag gaat.
Zij vraagt zich af welke sancties het oplegt.
Nog een lid verwijst naar het gewapend conflict tussen India en Pakistan. Er is kritiek geuit op de Indiase kernproeven doch toen die achter de rug waren, zijn India en Pakistan rond de tafel gaan zitten onder meer over Kasjmir. Het is dus zeer de vraag of die kernproeven niet noodzakelijk waren om een bepaald evenwicht te bereiken. België heeft een zeer belangrijk aandeel gehad in het opstellen van het voorliggende verdrag, dat een stap voorwaarts betekent. Er blijft echter een middelgrote kernmacht over die haar problemen met haar buurlanden niet heeft opgelost : Israël. Daar komt nog bij dat India zijn problemen met China niet heeft afgewikkeld. Zou de minister dat aspect kunnen toelichten, ook wat de houding van Frankrijk betreft ?
Een andere spreker merkt op dat India het verdrag niet heeft ondertekend. Het heeft weliswaar nieuwe kernproeven uitgevoerd maar is nu bereid het verdrag te ondertekenen en te bekrachtigen. Een dergelijke houding schept verwarring.
Volgens hetzelfde lid moet ons land het verdrag spoedig ondertekenen. Hij heeft vragen bij de financiering van de maatregelen : de Belgische deelname wordt geraamd op 22 400 000 frank in 1998 doch de organisatie bestaat nog niet. Heeft België zijn bijdrage moeten betalen in 1998 ? Moet het die betalen in 1999 ? Wat doen de andere landen ? Op welke begrotingspost wordt dat bedrag opgevoerd ?
De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de bijdrage opgevoerd is op de begroting van Buitenlandse Zaken in het kader van de begrotingscontrole over 1998. Ook is het zo dat de bijdrage van grote landen hoger is dan die van kleine landen.
Over mogelijke overtredingen van de bepalingen van het alomvattend kernstofverdrag (CTBT) zegt de minister dat de Staten sancties zullen vastleggen. Volgens hem is de belangrijkste vraag hoe snel de bekrachtiging volgt. Het zou reeds een belangrijke overwinning betekenen wanneer dat kon geschieden vóór het verstrijken van de periode van drie jaar. Uiteraard kan men geen sancties opleggen zolang het verdrag niet van toepassing is.
De minister gaat dan in op de vraag van een lid. Het klopt dat er gunstige ontwikkelingen zijn in de betrekkingen tussen India en Pakistan. Die vooruitgang vormt een ruggensteun voor het oplossen van de kwestie Kasjmir doch komt eveneens de algemene stabiliteit in Azië ten goede.
Men mag ervan uitgaan dat indien India en Pakistan tot een overeenkomst zouden komen, dat in hoofdzaak zou gebeuren om het debat over de non-proliferatie en het evenwicht tussen de grote kernmogendheden te beïnvloeden. Het heeft de minister steeds verwonderd dat het nucleair conflict tussen India en Pakistan onder druk van de internationale gemeenschap zeer snel beëindigd is. Hun houding is dus wellicht ingegeven door een onderliggende reden : hun wantrouwen tegenover China. Thans moeten de grote kernmogendheden rekening houden met die twee landen en slaat men inzake kernbewapening de weg in van een evenwicht « à la hausse ». Op zich is dat wellicht niet zo geruststellend, al zou dat het evenwicht op het mondiale vlak kunnen ondersteunen en de onderhandelingen over non-proliferatie, inzonderheid van splijtstoffen kunnen vergemakkelijken.
Voorts blijft Israël ontkennen dat het over kernwapens beschikt, zoals Pakistan dat in het verleden ook heeft gedaan.
Het klopt dat Israël een probleem vormt, niet zozeer wat de kernwapens betreft doch meer algemeen inzake de toestand in het Midden-Oosten, die zeer zorgwekkend is. De minister verwijst naar de zeer nabije verkiezingen in Israël en naar het overlijden van Koning Hoessein van Jordanië. Hij merkt op dat ons land in zijn betrekkingen met Israël, onder meer wat betreft de universitaire samenwerking, aandringt op de naleving van de akkoorden van Wye Plantation en op de noodzaak om binnen die akkoorden tot een definitieve oplossing te komen.
Een lid vindt de commentaar van de minister zeer interessant in verband met het debat over de bekrachtiging van het verdrag tussen de Europese Unie en Israël, dat opnieuw naar de commissie is verzonden. De commissie moet rekening houden met het standpunt van de minister.
Spreker wijst erop dat de onderhandelingen tussen de Europese Unie en Israël in een impasse zijn geraakt. Over het conflict tussen India en Pakistan zegt hij dat India steeds heeft beweerd dat Pakistan de vijandelijkheden heeft ingezet en dat zijn problemen met het naburige China niet opgelost zijn. Voorts vraagt het lid zich af hoe het staat met de toepassingen van kernenergie in de voormalige Sovjet-Unie, onder meer in Kazachstan. De Europese Unie beheert een aantal omscholingsprogramma's, in de eerste plaats voor wetenschappers uit die landen die werkzaam zijn op het gebied van de militaire toepassingen van kernenergie. Wat meent de minister los van deze programma's over eventuele kernmogendheden die zich niet kenbaar maken ?
Over Rusland deelt de minister van Buitenlandse Zaken mee dat het militair apparaat onder controle is dankzij de onderhandelingen START III en CFE (conventionele strijdkrachten in Europa). De algemene verbreiding van vreedzame toepassingen van kernenergie en de daaraan verbonden gevaren vormen het echte probleem. De NAVO maakt zich niet bezorgd over de andere staten van het GOS wat het militair aspect betreft. Daar staat dan weer tegenover dat de vreedzame toepassingen uiterst zorgwekkend zijn. De NAVO wil dat onderwerp overigens aansnijden op de Conferentie van Washington.
Voor het ogenblik vormt geen enkele staat een militair gevaar, zelfs Kazachstan niet, wel integendeel. Deze landen willen veeleer zo snel mogelijk tot de economische wereldorde toetreden. Het is echter zo dat tal van die landen, bijvoorbeeld Oezbekistan, Turkmenistan, de republieken van Centraal-Azië en die van de Kaukasus, te kampen hebben met zowel economische, godsdienstige als etnische en andere problemen.
Hoe dan ook, de NAVO heeft de verbreiding van kernenergie hoog op de agenda geplaatst. De minister verklaart eerlang deel te nemen aan overleg terzake omdat de Amerikanen wensen te vernemen of de Europeanen tot samenwerking bereid zijn. Aangezien ons land op het mondiale niveau bekend staat om zijn nucleaire knowhow, waarom zouden we dan niet overwegen samen te werken op het militaire vlak, zoals dat nu reeds op het burgerlijke vlak gebeurt ?
Het voornaamste probleem voor Europa blijft het geldgebrek om uit te voeren wat er te doen staat. Men heeft er jaren over gedaan om de nodige middelen bijeen te brengen voor een uiterst belangrijk programma als het derde omhulsel van Tsjernobyl.
De artikelen 1 en 2 alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur,
Anne-Marie LIZIN. |
De voorzitter,
Valère VAUTMANS. |