1-1224/3

1-1224/3

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

25 FEBRUARI 1999


Wetsontwerp betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen


Procédure d'évocation


Wetsontwerp aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER VAN WALLENDAEL


De commissie heeft vier vergaderingen gewijd aan de bespreking van deze wetsontwerpen, te weten op 27 januari, 2, 9 en 25 februari 1999.

1. Uiteenzetting van de minister

De voorliggende wetsontwerpen beogen de omzetting van de Europese richtlijn van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (ook genoemd timeshare- of timesharing-richtlijn).

De regels in deze richtlijn slaan vooral op de informatie van de verkrijger, de vorming en de inhoud van de overeenkomst, evenals op het toekennen van het recht om van de overeenkomst af te zien. Deze bepalingen zijn duidelijk bedoeld om de bescherming van de consument te verbeteren en worden « minimaal » genoemd. De lidstaten kunnen inderdaad meer beschermende regels goedkeuren.

In België regelt op dit ogenblik geen enkele wetgeving op specifieke wijze het aanbieden en het sluiten van een timeshare-overeenkomst. Aldus zijn de consumenten geregeld het slachtoffer van kennelijke misbruiken vanwege personen zonder scrupules.

Er zij opgemerkt dat noch de richtlijn, noch het wetsontwerp de juridische aard regelen van de rechten die het voorwerp uitmaken van een timeshare-overeenkomst. De verkrijger van een recht van deeltijds gebruik verkrijgt het recht gedurende meerdere dagen of weken per jaar te verblijven in een uitgerust of gemeubileerd appartement, villa of vakantieresidentie, tegen betaling van een vooraf bepaalde prijs.

Dit verblijfsrecht kan verschillende juridische vormen aannemen (eigendomsrecht, recht van genot, recht als vennoot, ...) en zijn looptijd varieert, volgens de ligging en het land, van 20 tot 99 jaar; soms is hij onbeperkt in de tijd.

Bij de meeste timesharing-formules beschikt de verkrijger eveneens over de mogelijkheid, door zich aan te sluiten bij een internationale beurs, om de periode waarover hij in een bepaald vakantieoord beschikt, om te ruilen tegen de periode waarover iemand anders beschikt op een andere plaats.

Samengevat omvat dit wetsontwerp de volgende bepalingen :

­ de reclame evenals de timeshare-overeenkomst worden geregeld;

­ bij elk aanbod van een overeenkomst of op vraag van elke belangstellende consument moet gratis een folder gegeven worden;

­ het recht wordt geregeld om binnen een duidelijk bepaalde termijn af te zien van de overeenkomst;

­ de verkopers van timesharing worden bij het ministerie van Economische Zaken geregistreerd;

­ het systeem voorziet in sancties, opsporing en vaststelling van inbreuken; dit is in ruime mate geďnspireerd op de wetgeving inzake de handelspraktijken en inzake het consumentenkrediet.

Wetsontwerp I regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Anderzijds regelt wetsontwerp II een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77. Het voert immers een procedure in voor de vordering tot staking van verboden handelingen en wijzigt aldus de lijst van de bevoegdheden, door artikel 589 van het Gerechtelijk Wetboek toegekend aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel.

2. Algemene bespreking

Een lid stelt vast dat naarmate de activiteiten van het ministerie van Eonomische Zaken verminderen, men er nieuwe aan toevoegt. Nu moet dit soort contracten immers geregistreerd worden op het ministerie.

Spreker meent bovendien dat het om een uiterst plaats- en streekgebonden aangelegenheid gaat die op het vlak van de gewestministers van Economie geregeld had kunnen worden. Waarom is deze taak niet opgedragen aan de gewesten?

Waarom zou een notariële akte die per definitie geregistreerd wordt, niet volstaan ? Onze notariële akten behoren, wat het eigendomsrecht betreft, tot de beste ter wereld.

De minister antwoordt dat de consumentenbescherming krachtens de bijzondere wetten tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 en 8 augustus 1988 uitsluitend een federale bevoegdheid is.

Op de tweede plaats is timesharing niet noodzakelijk een zakelijk recht, een gematerialiseerd eigendomsrecht, maar steeds meer een vorderingsrecht. Men heeft het recht om in een vakantiewoning ergens ter wereld een bepaald aantal dagen door te brengen.

Rekening houdend met de Europese richtlijn met de praktijk en met de realiteit, zijn deze wetsontwerpen volkomen gerechtvaardigd.

Het lid stelt met verbazing vast dat een fenomeen met een dergelijke financiële omvang, waarmee veel activiteiten gepaard gaan en dat de komende jaren alleen maar uitbreiding zal nemen, geen grond vormt voor een zakelijk recht. Het zou wijzer geweest zijn dit gebruiksrecht om te vormen tot een echt zakelijk recht.

Een ander lid zou willen weten of dit betekent dat er hierover geen enkele registratie terug te vinden is in het kadaster.

De minister verklaart dat wanneer het om een onroerend zakelijk recht gaat, de wettelijke bepalingen gelden die van toepassing zijn op de vastgoedtransacties. Maar zoals hij al heeft gezegd, gaat het vaak alleen om een vorderingsrecht, een persoonlijk recht van de consument ten aanzien van het timesharing-bedrijf.

Een lid antwoordt dat men het ter beschikking stellen van onroerende goederen bij voorbeeld door middel van een gebruiksrecht niet moet overlaten aan een projectontwikkelaar. Indien dat regelmatig gebeurt, moet men de registratie ervan eisen. Het argument dat alles afhangt van de projectontwikkelaar houdt op lange termijn geen steek. Heel het onroerend patrimonium zou terechtkomen in handen van projectontwikkelaars die geen overeenkomsten over zakelijke rechten meer zouden sluiten.

Op die wijze wordt een deel van Londen beheerd. De hertog van Westminster is een van de rijkste personen geworden gewoon omdat hij eigenaar is gebleven van heel de oostkant van Hyde Park, de aristocratische buurt van Londen. Hij verleent « leases » die honderd jaar duren maar hij blijft eigenaar.

Zo zou men tot een toestand op zijn Brits kunnen komen indien een dergelijk systeem zich bij ons zou veralgemenen.

De minister merkt op dat timesharing op internationaal vlak een systeem is geworden dat met punten werkt. Het rechtstreekse doel van het contract is niet het eigendomsrecht van een bepaald onroerend goed verkrijgen gedurende een of meer weken maar wel een aantal punten kopen voor een welbepaalde waarde. De gebruiker wendt zijn punten dan aan als ruilmiddel om verblijfstermijnen te kiezen met een waarde die wisselt naar gelang van de plaats. Het staat niet vooraf vast om welk goed het gaat. Time-sharing zal worden beheerd door de dienst Consumentenbescherming, die de nodige bekwaamheid bezit en die daartoe nog uitgebreid zal worden.

Een lid wenst te vernemen of deze sector veel af te rekenen heeft met oplichterij.

De minister antwoordt dat vooral de wijze waarop timesharing verkocht wordt, problemen doet rijzen. In de fase vóór en tijdens het sluiten van het contract doen er zich onrechtmatige handelspraktijken voor die niet door de beugel kunnen. De Europese richtlijn van 26 oktober 1994 voorziet in een recht voor de consument om het timesharing-contract op te zeggen. Het voorliggende wetsontwerp bevat deze uiterst belangrijke regel uiteraard ook.

Het lid vraagt of er voorwaarden bepaald zijn.

De minister verklaart dat het opzeggingsrecht onvoorwaardelijk is. Het ontwerp is in feite nog gunstiger voor de consumenten dan de richtlijn.

Het recht om het contract op te zeggen bedraagt in principe 15 dagen, zonder dat precieze motieven opgegeven moeten worden. Het wetsontwerp bepaalt verschillende gevallen waarin de bedenktermijn verlengd wordt : indien de noodzakelijke informatie niet in het contract staat maar binnen drie maanden medegedeeld wordt, beschikt de consument over vijftien dagen na de kennisneming van die voorwaarden om het contract op te zeggen; indien de ontbrekende informatie niet binnen deze termijn van drie maanden medegedeeld wordt, bedraagt de opzeggingstermijn een jaar vanaf de ondertekening van het contract.

De Raad van State had in dat geval de nietigheid van het contract voorgesteld maar de regering heeft dat voorstel niet gevolgd omdat het instellen van een nietigheid tot rechtsonzekerheid zou kunnen leiden. Na verloop van een jaar wordt de consument die het contract niet opgezegd heeft, geacht elke nietigheid van het contract te dekken. Deze termijn van een jaar lijkt redelijk. Tijdens deze periode heeft de consument immers volledig kennis kunnen nemen van alle verplichte inlichtingen die de verkoper hem had kunnen verbergen (hij heeft de gelegenheid gehad om ter plaatse te gaan en zich te vergewissen van alle kenmerken van het gekochte goed). Hij heeft zijn beslissing dan met kennis van zaken kunnen nemen.

Het lid vraagt zich af wat er gebeurt wanneer de verkoper failliet gaat.

De minister geeft toe dat het faillissement van de verkoper een groot probleem is dat jammer genoeg geen theorie is maar zich regelmatig voordoet en de consument bijzonder veel schade berokkent. Is het toegekende recht geen onroerend zakelijk recht maar een vorderingsrecht, dan verliest de consument alles. Het wetsontwerp bepaalt dat de verkoper verplicht is over waarborgen te beschikken door middel van een verzekering, een borgstelling of een bankgarantie.

Aangezien het risico erg hoog is, zal het moeilijk te verzekeren zijn. Het koninklijk besluit dat een regeling zal treffen voor de waarborgen, zou kunnen voorzien in een jaarlijkse afschrijving van het bedrag van de te waarborgen verbintenissen. Dat bedrag zou dan degressief zijn.

Het lid merkt op dat dit de prijs van het product doet stijgen.

De minister antwoordt dat men toch moet vaststellen dat vele niet zo erg scrupuleuze bedrijven onder de dekmantel van de timesharing vooral wind verkocht hebben. Voor een consument is het risico enorm groot, vooral in geval van een vorderingsrecht, en de Europese richtlijn biedt geen antwoord op de vraag of het toegekende recht een onroerend zakelijk recht dan wel een vorderingsrecht is.

Een lid merkt op dat de Europese richtlijn niet kan kiezen tussen de verschillende soorten rechten gelet op het onderscheid dat er bestaat tussen het Angelsaksische recht en het recht van de Code Napoléon.

3. Bespreking van de amendementen

De heer Charlier dient op ontwerp nr. 1224 amendement nr. 1 in met de volgende strekking :

« Art. 16. ­ Het eerste lid van dit artikel vervangen als volgt :

« De vordering tot staking wordt ingesteld op verzoek van : »

Verantwoording

Indien amendement nr. 1 op het wetsontwerp aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen wordt aangenomen, dient niet meer verwezen te worden naar artikel 2 van die wet.

Vervolgens dient de heer Charlier op ontwerp nr. 1225 amendement nr. 1 in :

« Art. 2. ­ A) Dit artikel te laten aanvangen als volgt :

« In hoofdstuk 5, afdeling 2, van de wet van ... betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen wordt een artikel 15bis (nieuw) ingevoegd, luidende : »

B) In dit artikel de woorden « van ... betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen » doen vervallen.

C) In dit artikel de woorden « van de wet » vervangen door de woorden « van deze wet. »

Verantwoording

Hoewel het juist is dat de bepaling waarin artikel 2 van dit wetsontwerp voorziet, moet worden opgenomen in een afzonderlijk wetsontwerp en niet in het ontwerp betreffende de overeenkomst inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (Stuk nr. 1-1224) wegens de toepassing van de artikelen 77 en 78 van de Grondwet, lijkt er geen aanwijsbare reden voorhanden te zijn waarom artikel 2 van dit ontwerp als een autonome bepaling geredigeerd moet worden. Die bepaling kan immers probleemloos worden opgenomen in de wet van ... betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen, meer bepaald in hoofdstuk 5, afdeling 2, en dit overeenkomstig het advies van de Raad van State die zich in die zin heeft uitgesproken met betrekking tot de wetsontwerpen houdende wijziging van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren (Stuk Kamer nr. 1-1815-1, blz. 22). Derhalve wordt voorgesteld die anomalie te verhelpen en de tekst dienovereenkomstig te wijzigen.

De indiener van het amendement verklaart dat deze amendementen elkaar aanvullen. Het is de bedoeling de tekst te verbeteren volgens het advies van de Raad van State. Met toepassing van de artikelen 77 en 78 van de Grondwet is de tekst van het ontwerp gesplitst maar de Raad van State zegt in zijn advies (Stuk Kamer, nr. 1815-1, blz. 22) duidelijk dat er geen aanwijsbare reden voorhanden lijkt te zijn waarom artikel 2 van het wetsontwerp als een autonome bepaling geredigeerd wordt. Na de goedkeuring van het amendement zal de tekst van het wetsontwerp leesbaarder en duidelijker zijn voor de uitvoering. Het amendement brengt geen wijziging aan in het dispositief van de tekst maar is alleen maar een redactionele verbetering.

De minister verklaart dat artikel 2 van het wetsontwerp aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (Stuk Senaat, nr. 1-1225/1), in de tekst die aan de Raad van State voor advies voorgelegd is, § 1 van artikel 13 vormde dat deel uitmaakte van het wetsontwerp betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (Stuk Senaat, nr. 1-1224/1).

In zijn advies (Stuk Kamer, nr. 1716-1, 97/98, blz. 41) was de Raad van State van oordeel dat deze bepaling, die betrekking had op de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van koophandel om de staking te bevelen van daden die een inbreuk uitmaken op de bepalingen van het ontwerp, onderworpen moest worden aan de volledige bicamerale procedure als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

De regering heeft rekening gehouden met deze opmerkingen en heeft de desbetreffende bepaling (dus § 1 van artikel 13) ingevoegd in het wetsontwerp aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (nr. 1-1225/1), dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Zodra dit wetsontwerp aangenomen is, zal het een op zichzelf staande bepaling bevatten, in dit geval artikel 2. Om die reden luidt het opschrift « wetsontwerp aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen ».

De regering heeft het raadzaam geacht het advies van de Raad van State naar de letter te volgen. Het valt wellicht te betreuren dat de problematiek van de vordering tot staking geregeld wordt door een tweede wettekst, die volledig op zichzelf staat. De twee teksten zullen echter samen bekendgemaakt worden om de samenhang te bewaren.

Een lid waarschuwt de commissie voor de goedkeuring van deze amendementen, die wel rationeel zijn en ter zake doen. Maar zoals de volksvertegenwoordigers hun rol zien, zal de Kamer het wetsontwerp zeker opnieuw in twee splitsen.

Gelet op de specieke kenmerken van het bicamerisme trekt de indiener zijn amendementen in.

4. Stemmingen

Evocatieprocedure

a) Wetsontwerp betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (Stuk Senaat, nr. 1-1224/1).

De commissie stelt vast dat er geen enkel amendement ingediend is. Het wetsontwerp wordt in zijn geheel aangenomen door de 8 aanwezige leden.

b) Wetsontwerp aangaande de vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (Stuk Senaat, nr. 1-1225/1).

De artikelen 1 tot 4 alsmede het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteur,
Tuur VAN WALLENDAEL.
De voorzitter,
Paul HATRY.

TEKSTEN AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie Stukken Senaat nrs. 1-1224/4 en 1-1225/4