1-417/13

1-417/13

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

26 JANUARI 1999


Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 309bis in het Gerechtelijk Wetboek en wijziging van artikel 20 van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging


AMENDEMENTEN

ingediend na de terugzending door de plenaire vergadering


Nr. 33 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3bis (nieuw)

Een artikel 3bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3bis ­ In dezelfde wet wordt een artikel 18bis ingevoegd, luidende :

« Art. 18bis. ­ De leden van de Raad voor de Mededinging zijn gebonden door het beroepsgeheim en mogen de vertrouwelijke gegevens waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van hun functie, aan geen enkele persoon of autoriteit bekendmaken, behalve wanneer zij worden opgeroepen om in rechte te getuigen.

Overtredingen van dit artikel worden bestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek.

De voorschriften van het eerste boek van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de overtredingen van dit artikel. »

Verantwoording

Om de artikelen 77 en 78 van de Grondwet in acht te nemen, is het gebruikelijk de aangelegenheden die onder het ene of het andere artikel vallen, ook in afzonderlijke wetsontwerpen of wetsvoorstellen onder te brengen.

De meest voor de hand liggende bepalingen zijn opgenomen in de amendementen nrs. 168 tot en met 173 (Stuk Senaat, nr. 1-614/10) en de amendementen nrs. 27 tot en met 32 (Stuk Senaat, nr. 1-417/12) die voorstellen sommige artikelen te doen vervallen in het wetvoorstel nr. 614 en ze in te voegen in het wetsvoorstel nr. 417.

Naast de artikelen opgesomd in deze amendementen zijn er nog andere die aangelegenheden regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

In zijn advies van 10 oktober 1995, dat haast volledig gewijd is aan de heikele problematiek van de bicameraliteit van wetsbepalingen, stelt de Raad van State onomwonden dat uit de lezing van onderdeel 3º van artikel 77, eerste lid, van de Grondwet, de bevoegdheid en de organisatie van de Raad voor de Mededinging tot de verplicht bicamerale materies behoort. Zo zal « de organisatie, de bevoegdheid en de taak van de administratieve rechtscolleges wel degelijk moeten worden geregeld volgens de werkwijze van het volledige bicameralisme. » (1)

Volgens de Grondwet (Wouter Pas (ed.), Die Keure, 1998), is de opdeling dan :

Aangelegenheden die vallen onder artikel 77 :

­ Inrichting administratief rechtscolleges en Raad van State;

­ Bevoegdheden administratief rechtscollege en Raad van State;

­ Rechtspleging voor Raad van State.

Aangelegenheden die niet onder artikel 77 vallen :

­ Rechtspleging voor administratieve (en andere) rechtscolleges.

De volgende artikelen van de tekst aangenomen door de commissie (Stuk Senaat, nr. 1-614/9) zouden dus nog in aanmerking komen :

­ Artikel 12 : geheimhoudingsplicht van de leden van de Raad voor de Mededinging.

­ Artikel 17, § 2, leden 2 tot 7 : het zakengeheim wordt tijdens het onderzoek beschermd door een beslissing van de voorzitter van de Raad voor de Mededinging.

§ 2, lid 1 en 8 : de Raad voor de Mededinging kan een dossier seponeren.

§ 5 : mogelijkheid voor de Raad om een vraag tot bijkomend onderzoek te richten aan de verslaggevers.

­ Artikel 21, § 1, lid 2 en volgende : de voorzitter van de Raad voor de Mededinging beschermt het zakengeheim.

§ 5 : de Raad voor de Mededinging kan een bijkomend verslag vragen.

­ Artikel 27 : het nieuwe artikel 32ter : de voorzitter van de Raad voor de Mededinging beschermt het zakengeheim en kan hierover een beslissing nemen.

­ Artikel 29 : de Raad voor de Mededinging beslist inzake concentraties (alle §§).

­ Artikel 30, § 2 : « Wanneer de Raad voor de Mededinging in zijn beslissing vaststelt dat de concentratie niet toelaatbaar is, beveelt hij met het oog op het herstellen van een daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa, het stopzetten van de gemeenschappelijke controle of elke andere geëigende maatregel. »

­ Artikelen 37 en 38 : betreffen de bevoegdheid van het hof van beroep te Brussel, zowel wat de prejudiciële vraag betreft als het hoger beroep tegen beslissingen van de Raad voor de Mededinging. Strikt genomen betreffen alleen de §§ 1, 2 en 5 van artikel 37 en de §§ 1 en 4 van artikel 38 aangelegenheden als bedoeld in artikel 77. De rest gaat over de rechtspleging.

­ Artikel 39 : mogelijkheid van annulatieberoep bij de Raad van State. Strikt genomen betreft § 2 (bepaalt de onderdelen van het verzoekschrift) geen aangelegenheid als bedoeld in artikel 77.

Nr. 34 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3ter (nieuw)

Een artikel 3ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3ter. ­ In hoofdstuk III van dezelfde wet wordt een afdeling IVbis ingevoegd, bevattend een artikel 24 ter vervanging van het bestaande artikel 24 en luidend als volgt :

« Afdeling IVbis. ­ Specifieke onderzoeksregels betreffende restrictieve mededingingspraktijken

Art. 24. ­ § 1. Indien de verslaggever tot het besluit komt dat de klachten of verzoeken niet ontvankelijk of ongegrond zijn, legt hij aan de Raad een gemotiveerd voorstel tot sepot voor. Indien de Raad het wenselijk acht, maakt de verslaggever zijn voorstel bekend aan de indiener van de klacht en deelt hij hem mee dat hij het dossier op het secretariaat kan raadplegen, tegen betaling een kopie ervan kan krijgen en schriftelijke opmerkingen kan neerleggen bij de Raad.

De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.

In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.

De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een nadeel met zich meebrengt dat kleiner is dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.

Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de belanghebbende ondernemingen.

De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.

De beslissing van de Raad voor de Mededinging over de grond van de zaak, kan niet steunen op stukken die uit het dossier verwijderd zijn.

Indien de Raad het voorstel tot sepot volgt, seponeert hij het dossier. Indien de Raad het voorstel tot sepot niet volgt, stuurt hij het dossier terug naar de verslaggever, die het onderzoek voortzet.

§ 2. Indien de Raad van oordeel is dat andere punten van bezwaar dan die welke de verslaggever in aanmerking neemt moeten worden onderzocht, onderzoekt de verslaggever die en gaat hij, indien nodig, over tot een bijkomend onderzoek. Hij vult zijn verslag aan en legt het neer bij de Raad. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 33.

Nr. 35 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3quater (nieuw)

Een artikel 3quater (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3quater. ­ A. § 1. Artikel 27, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.

In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.

De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.

De beslissing van de Raad voor de Mededinging over de grond van de zaak kan niet steunen op die stukken die uit het dossier zijn verwijderd.

De partijen dienen hun schriftelijke opmerkingen in bij de Raad.

B. Artikel 27, § 2, zesde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

De Raad voor de Mededinging kan de verslaggever vragen een bijkomend verslag in te dienen en verduidelijkt de elementen waarop dit verslag moet slaan. De verslaggever verricht daaromtrent, in voorkomend geval, een bijkomend onderzoek. Het verslag wordt aan de partijen meegedeeld door de verslaggever en ingediend bij de Raad voor de Mededinging.

De verslaggever brengt zijn opmerkingen aan op de eventuele schriftelijke opmerkingen die door de partijen ingediend zijn na het indienen van het verslag. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 33.

Nr. 36 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3quinquies (nieuw)

Een artikel 3quinquies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3quinquies. ­ In dezelfde wet wordt een artikel 32ter ingevoegd, luidende :

« Art. 32ter. ­ De voorzitter van de Raad voor de Mededinging kan, op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van de stukken weigeren indien dit het zakengeheim zou schenden. In dat geval worden deze stukken uit het dossier verwijderd.

In afwijking van het vorige lid kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen indien hij meent dat het noodzakelijk is voor de beslissing en dat de mededeling ervan een kleiner nadeel met zich brengt dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging.

De weigering van de voorzitter van de Raad om stukken uit het dossier te verwijderen maakt het voorwerp uit van een met redenen omklede beslissing, waarin de voorzitter van de Raad uiteenzet waarom hij meent dat de stukken noodzakelijk zijn voor de beslissing, waarom de mededeling ervan een nadeel met zich meebrengt dat kleiner is dan het nadeel dat zou voortvloeien uit een aantasting van de mededinging en waarom hij meent de vertrouwelijke aard van de stukken niet te moeten erkennen.

Deze met redenen omklede beslissing wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de belanghebbende ondernemingen.

De voorzitter van de Raad kan, in alle gevallen, aan de partijen of aan de verslaggevers een niet-vertrouwelijke versie vragen van de stukken waarvan de mededeling het zakengeheim zou schenden.

De beslissing van de Raad voor de Mededinging kan, wat de grond betreft, niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 33.

Nr. 37 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3sexies (nieuw)

Een artikel 3sexies (nieuw), invoegen, luidende :

« Art. 3sexies. ­ § 1. Artikel 33, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 1. Indien het onderzoek betrekking had op een concentratie, kan de Raad voor de Mededinging, door een gemotiveerde beslissing, vaststellen dat :

1. de concentratie binnen het toepassingsgebied valt van deze wet;

2. de concentratie niet binnen het toepassingsgebied valt van deze wet. »

§ 2. Artikel 33, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« § 2.1. Als de concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt, kan de Raad voor de Mededinging door een gemotiveerde beslissing :

a) hetzij beslissen dat de concentratie toelaatbaar wordt verklaard. De aanmeldende partijen kunnen, tot op het ogenblik dat de Raad voor de Mededinging een beslissing heeft genomen, de voorwaarden van de concentratie wijzigen. In dat geval slaat de beslissing van toelaatbaarheid op de aldus gewijzigde concentratie. Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard;

b) hetzij vaststellen dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslissen de procedure bepaald in artikel 34 in te zetten.

2. De beslissingen van de Raad bedoeld in punt 1 hierboven, moeten overeenkomstig de bepalingen van artikel 32ter, § 1, binnen een maximumtermijn van vijfenveertig dagen verstrekt worden.

De verslaggever dient zijn verslag in binnen een termijn van ten hoogste een maand. Deze termijnen lopen vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de aanmelding of, wanneer de inlichtingen die bij de aanmelding moeten worden verstrekt onvolledig zijn, vanaf de dag volgend op de dag van de ontvangst van de volledige inlichtingen.

3. De concentratie wordt toelaatbaar geacht wanneer de Raad voor de Mededinging binnen de termijn van 45 dagen geen beslissing heeft genomen.

§ 3. In artikel 33, § 3, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « § 2.2, c) » vervangen door de woorden « § 2.1, c) ».

§ 4. Artikel 33, § 3, lid 3, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling :

« Aan de beslissing tot toelaatbaarheid bedoeld in dit lid kunnen voorwaarden en verplichtingen worden gekoppeld. »

§ 5. Artikel 33, § 5, van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling :

« De termijn bedoeld in § 3 van dit artikel kan niet worden verlengd tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 33.

Nr. 38 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3septies (nieuw)

Een artikel 3septies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3septies. ­ Artikel 34 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 34. ­ De beslissing van de Raad voor de Mededinging betreffende de toelaatbaarheid van een concentratie moet genomen worden uiterlijk 60 dagen na de beslissing om een procedure te beginnen. Aan die beslissing kunnen voorwaarden en verplichtingen gekoppeld worden.

De concentratie wordt geacht een gunstig advies te hebben gekregen wanneer de Raad voor de Mededinging geen beslissing heeft genomen binnen de termijn van 60 dagen.

Wanneer de Raad voor de Mededinging in zijn beslissing vaststelt dat de concentratie niet toelaatbaar is, beveelt hij met het oog op het herstellen van een daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa, het stopzetten van de gemeenschappelijke controle of elke andere geëigende maatregel. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 33.

Nr. 39 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3octies (nieuw)

Een artikel 3octies (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 3octies. ­ Tussen de artikelen 43 en 44 van dezelfde wet wordt een artikel 43bis ingevoegd, luidende :

« Art. 43bis. ­ § 1. Tegen de beslissingen van de Ministerraad inzake concentraties kan bij de Raad van State een beroep tot vernietiging worden ingesteld.

Het beroep wordt ingediend bij de griffie van de Raad van State door middel van een verzoekschrift binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bedoeld in artikel 41, § 2, derde lid.

§ 2. Het beroep schorst de beslissingen niet waartegen beroep is ingesteld.

De minister kan, namens de Ministerraad, zijn schriftelijke opmerkingen indienen bij de Raad van State. Hij kan het dossier ter plaatse op de griffie raadplegen.

De Raad van State doet uitspraak inzake concentraties met voorrang boven alle andere zaken.

Inzake deze materie controleert de Raad van State de wettigheid van de beslissingen waartegen hoger beroep is ingesteld.

In geval van vernietiging van de bestreden beslissing beschikt de Ministerraad over een nieuwe termijn om uitspraak te doen. Die termijn is dezelfde als de termijn bepaald in artikel 34bis. Hij vangt aan op het ogenblik waarop het vernietigingsarrest van de Raad van State ter kennis wordt gebracht.

Voor het overige zijn de regels betreffende de procedure voor de afdeling administratie van de Raad van State van toepassing. De Koning kan van deze procedureregels afwijken bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 33.

Nr. 40 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 1bis (nieuw)

Een artikel 1bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ Artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 10. ­ § 1. Voor de concentraties is de voorafgaande goedkeuring nodig van de Raad voor de Mededinging, die vaststelt of ze al of niet toelaatbaar zijn, rekening houdend met :

a) de noodzaak een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de bestaande of potentiële mededinging van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde ondernemingen;

b) de positie op de markt van de betrokken ondernemingen, hun economische en financiële macht, de keuzemogelijkheden en leveranciers en afnemers, hun toegang tot voorzieningsbronnen en afzetmarkten, het bestaan van juridische of feitelijke hinderpalen voor de toegang tot de markt, de ontwikkeling van vraag naar en aanbod van de betrokken producten en diensten, de belangen van de tussen- en eindverbruikers, alsmede de ontwikkeling van de technische en economische vooruitgang voor zover deze in het voordeel van de consument is en geen belemmering vormt voor de mededinging.

§ 2. Concentraties die geen machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de nationale markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, moeten toelaatbaar verklaard worden.

§ 3. Concentraties die een machtspositie in het leven roepen of versterken die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt of een wezenlijk deel daarvan op significante wijze wordt belemmerd, moeten ontoelaatbaar verklaard worden.

§ 4. Indien de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die een concentratie vormt in de zin van artikel 9, de coördinatie beoogt of tot stand brengt van het concurrentiegedrag van ondernemingen die onafhankelijk blijven, dan wordt die coördinatie beoordeeld overeenkomstig de criteria van artikel 2, teneinde vast te stellen of de transactie al dan niet toelaatbaar is.

Bij die beoordeling houdt de Raad voor de Mededinging onder meer rekening met :

­ het significant en gelijktijdig actief blijven van twee of meer oprichtende ondernemingen op dezelfde markt als die van de gemeenschappelijke onderneming, op een downstream- of upstreammarkt van laatstgenoemde markt of op een nauw met die markt verbonden aangrenzende markt;

­ de mogelijkheid die aan de betrokken ondernemingen wordt gegeven om, via de coördinatie die het rechtstreekse gevolg is van de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming, de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten en diensten uit te schakelen.

§ 5. Wanneer het algemeen belang dit rechtvaardigt, mag de Ministerraad ambtshalve of op verzoek van de partijen, de oprichting toestaan van een concentratie die door de Raad voor de Mededinging als onaanvaardbaar wordt beschouwd volgens de bepalingen vervat in artikel 34bis. »

Nr. 41 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 1ter (nieuw)

Een artikel 1ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 1ter. ­ § 1. In artikel 12, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « bij de Dienst voor de Mededinging » vervangen door de woorden « bij de Raad voor de Mededinging » en worden de woorden « binnen een termijn van één week » vervangen door de woorden « binnen een termijn van één maand ».

§ 2. Artikel 12, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :

« De partijen kunnen echter een ontwerpovereenkomst aanmelden mits alle partijen uitdrukkelijk verklaren dat zij de intentie hebben om een overeenkomst te sluiten die op alle mededingingsrechtelijk relevante punten niet merkbaar verschilt van het aangemelde ontwerp. »

§ 3. In artikel 12, § 5, van dezelfde wet worden de woorden « van één maand » vervangen door de woorden « van vijfenveertig dagen ».

In dezelfde § 5 worden de woorden « behoudens het geval van aanmelding van een ontwerpovereenkomst » ingevoegd tussen de woorden « de Raad voor de Mededinging zich » en de woorden « op verzoek van de ondernemingen ».

§ 4. Artikel 12, § 5, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met een tweede zin, luidende :

« In dat geval vraagt de Raad voor de Medediging dat de verslaggever binnen twee weken een verslag neerlegt, bevattende de appreciatie-elementen om tot de in deze paragraaf bedoelde besluitvorming te komen. »

Nr. 42 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3

In dit artikel een punt 1ºbis invoegen, luidende :

« 1ºbis. Artikel 18, § 3, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 3. Indien de wraking betwist wordt, doet de Raad voor de Mededinging daarover uitspraak in afwezigheid van het betrokken lid; deze laatste beschikt over de mogelijkheid gehoord te worden. De beslissing van de Raad voor de Mededinging is niet vatbaar voor beroep. »

Nr. 43 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3novies (nieuw)

Een artikel 3novies (nieuw), invoegen luidende :

« Art. 3novies. ­ In artikel 19, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « Hij kan, indien nodig, deskundigen aanwijzen en getuigen horen. » opgeheven. »

Nr. 44 VAN DE HEER D'HOOGHE

Art. 3decies (nieuw)

Een artikel 3decies (nieuw), invoegen luidende :

« Art. 3decies. ­ In dezelfde wet wordt een artikel 54bis ingevoegd, luidende :

« Art. 54bis. ­ De wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen is van toepassing op de in deze wet bepaalde procedures. »

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 45 VAN MEVROUW WILLAME-BOONEN

Art. 8 (nieuw)

Dit artikel vervangen als volgt :

« De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elk van de bepalingen van deze wet, met dien verstande dat deze wet ten laatste in werking treedt op de eerste dag van de zesde maand na die waarin de wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De bepalingen van deze wet zijn niet van toepassing op de procedures die bij de Raad voor de Mededinging of bij het hof van beroep te Brussel hangende zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet. »

Verantwoording

Met het oog op de naleving van de artikelen 77 en 78 van de Grondwet werden verschillende amendementen geformuleerd die ertoe strekten de aangelegenheden die onder het ene of onder het andere artikel vallen, in afzonderlijke wetsvoorstellen onder te brengen. Bijgevolg moet de inwerkingtreding van de twee voorliggende wetsvoorstellen aangepast worden. Daarom wordt bepaald dat de twee voorstellen op dezelfde dag in werking moeten treden.

Magdeleine WILLAME-BOONEN.

(1) Advies van de Raad van State, 10 oktober 1995, L.24.111/2/V - L.24.594/2/V.